N°. 12243 Zaterdag; 20 «Tannari. A0. 1900 $eze feouiant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven PERSOVERZICHT. Feuilleton. LEIDSCH DAGBLAD. FEUS DEZBB COUBAOTl Voor Lolden per 8 tnaandon. Franco per post 4i2onderl\]ke Nommers t.10. 1.40. 0.05.. PBUS DER ADVERTENTIËNt Van 1—0 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootst» letters naar plaatsruimte Vooi bet incasseeren bmteo do stad wordt f 0.06 berekend. Tweede- Blad. Offioiöele KennlHgevlngen. Knschry ving voor de Nationale Militie. Burgemeester en Wethouders van Leiden herin- neron belanghebbenden nogmaals, dat, ingevolge art. 18 der wet van 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), allen, die volgens art. 15 dier wet voor do Nationale Militie behooren te worden inge schreven (zij, die op den lsten Januari hun 19de jaar waren ingetreden en alzoo de geborenen in 1881), verplicht zijn zich daartoe bij Burgemeester en Wotbouders aan te geven tusschen den lsten en den bisten Januari; dat bij onge steldheid, afwezigheid ot ontstentenis van den rnilitieplichtige, zijn vader, of, is deze overleden, zijn moedor, of, zijn beiden overleden, zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht isen dat overtreding van het aangehaalde art. 18, krachtens art. 188 van voormelde wet, wordt gestraft met boete van ten hoogste £100. Voor hen, die verzuimden zich op de door het Gemeentebestuur bepaalde dagen ter inschrijving aan te melden, wordt mitsdien daartoe alsnog ge legenheid gegeven ter Gemeente-secretarie (Afd. Nationale Militie en Schutterij, kamer No. 9), van de« voormiddags halftien tot des namiddags drie uren, op iederen werkdag tot en met den 31sten Januari aanstaande, op welken dag het register van inschrijving, des namiddags te vier uren, voorloopig wordt gesloten. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 16 Jan. 1900. VAN HEY8T, Secretaris. De Standaard bespreekt de vraag of eon interventie in den thans in Zuid-Afrika gevoorden krijg op dat oogenblik gewenscht ls. Zulk een interventie is op zicbzelve ge wenscht, do oorlog is en blijft oen giuwel on de bloedige wijze, waarop hij in Zuid- Afrika gevoerd wordt, ergert, te meer daar van de zijde der Boeren geen leger van be roepssoldaten, maar heel het strijdbare volk in do wapens staat. Ook is het volkomen juist, dat de besluiten der Vredesconferentie zulk een interventie niet alleen eischen, maar vergemakkelijken. Uitdrukkelijk toch is bepaald, dat zulk een poging om de strijdende partijen te verzoenen, niet als daad van onheuscbe inmenging mocht worden opgevat. Doch anderzijds Z9gt de Standaard sluite men het oog niet voor de werkelijkheid. President Mc. Kinley heeft zich door zijn e.r|>awseon-politi8k vastgewerkt. In de Fhilip- pijnen doet hij soortgelijk werk als Chamberlain in Zuid-Afrika ondernam. Interventie zijnerzijds zou dus allicht in zulk een geest bedoeld worden, dat hij in beginsel Ëngelands opzet toegaf. Èn wat de drie grooto continentale mogend heden aangaat, zoo worde niet vergeten, dat de verhouding van deze Staten tot Engeland zeer gespannen is; dat interventie hunnerzijds in het oog van de Engelsche regeering als partijdig zou worden opgevat; en dat een niet vriendschappelijke, maar min of meer dreigende interventie zeer ernstige gevolgen zou kunnen hebben. Doch ook afgezien hiervan, blijft het zeer de vraag, of op dit oogenblik interventie ge- weiecht zoude zijn. Gelijk tot nu toe de stukken op het schaak bord slaan, is het militaire voordeel byna i uitsluitend aan de zijde der beide republieken geweest. Terugkeer tot den staat, waarin ze vóór den oorlog verkeerden, zou dus niet licht door deze republieken worden aangenomen. Ze zouden inzien, dat hierdoor aan Engeland slechts de gelegenheid werd geboden, om zijn legororgani8atie te verbeteren, zijn kennis omtrent Afrikaansche toestanden uit to breiden, zich voor con twoodoD, beter overlegden, aanval gereed te maken, en zoo, na drie, vier jaar, hetzelfde boozo spel, en dan met uitzicht op beter gevolg, te beginnen. Of %1, met vervallen-verklaring van art. 4 der conventie van LondeD, Transvaals vol komen onafhankelijkheid erkend werd, zou hierin feitelijk niets veranderen. Wie een bond slaan wil, weet altoos wel een stok to vinden en zoo zou het ook Engeland, zoo het kwaad wilde, bij de gestadige aanraking van beide Staten, wel nooit ontbreken aan hot noodige voorwendsel om een nieuwen oorlog uit te lokkon. Anders zou het wozen, als Engeland voor goed afzag van zijn pretentie van para mount power te zijn en er zich met ernst op toelegde, de ontwikkeling van het Afrikaansche element vrij te laten doorgaan, om er voortaan zijn bondgenoot van te maken. Doch juist van zulk een stemming is in Engeland schijn nog schaduw te ontdekken. Ook meent de Standaard, dat men in billijk heid zulk een houding van Engeland niet verwachten kan. Zelfs een kloine Staat zou, zoo hij op het slagveld keer op keer hot onderspit delfde, den strijd niet licht opgeven, zoolang niet alle kans op herstel vau de nationale eer verloren was. Hoeveel zwaarder moet dat dan niet wegen bij oen groote mogendheid als Engeland inzake een strijd, dien het aanbond met twee kleine republieken, samen nog niet zoo dicht blank- bevolkt als één enkele wijk van Londen. Strijkt het nu de vlag, dan daalt zijn prestige niet alleen in Zuid-Afrika, maar ook in Aziö, en niet het minst in Europa. Het is dus nauwelijks te verwachten, dat Engeland aan eenige interventie nu reeds het oor zou leenen, en ook al deed het dat in schijn, dan zou hot bijna zeker zulke conditiën stellen, die noch te Pretoria, noch te Bloem fontein als ernstig konden worden opgevat. Een schijn concessie zou slechts ten gevolge hebben, dat de republieken van onverzoenlijk heid en hardnekkigheid zouden worden be schuldigd en misschien een deel van do publi ke opinie zich tegen hen keerde. Daarom is er veel te zeggen voordebewerir g, dat de strijd nu maar eens voorgoed moet uitgevochten worden. Voelt Engeland ten slotte zelf, dat het Diet meer kan, en te zwichten heeft voor de harde noodzakelijkheid, dan zal het conditiën moeten toestaan, die ten slotte aan de Boeren de ver wezenlijking van hun ideaal beloven, en dan bestaat er kans, dat ook de nationale consciëntie in Engeland zich door verootmoediging ver hoogt. Thans, nu nog in Engeland de vaste over tuiging heerscht, dat Groot-Britannië, als het wil, de Boeren kan verpletteren, schijnt alle interventie, die niet met een openlijk party- kiezen voor de Boeren volkomen gelijk zou staan, en dus eon oorlogsverklaring tegen Engeland achter zich zou hobboD, op dit oogenblik èn ondenkbaar èn ongewenscht. Op zulk een aan Engeland vijandige inter ventie, een interventie „met het geveegde zwaarder achter", moet mon echter voorshands niet rekenen. Het UtrecfUsch Dagblad zegt, do prospec tussen en circulaires van een uit acht haar niet nader bekende heeren bestaande zich noemende „de werkcommissie", „namens" een zich niet noemende „Commissie voor de Nederland8che E m i g r at i e-M a ata chapp ij", naar de snippermand te hebben verwezen. Maar nu de propaganda wordt voortgezet, wil zij verder gaan dan deze stille negatievo be- oordeeling. Deze heeren vragen vier millioen in aandeelon van 10, 100, 500 en 1000 gulden voor een „Emigratie-Maatschappij", waarvan het bestuur nog moet worden gekozen. „Onze commissie," leest men in het pros pectus, treedt af, zoodra de eerste vergadering van deelhebbers plaats heeft; deze vergadering wordt dan „bedoeld" een andere commissie te benoemen, die weer een andere commissie van 16 personen voordraagt, waaruit in een nieuwe of tweede vergadering (van wie?) 12 commissarissen worden benosmd, welke dan eindelijk verkiezen het eerste bestuur. Het Utr. Dbl. vraagt waarom, indien deze acht heeren op deze omslachtige wijze wen- scben plaats fce maken vooreeD „strikt onpar tijdige" en „hoog deskundige" leiding, zij dan niet getracht hebben, alvorens zich met hun groene biljetten tot het Nederlandsche volk te wenden, zich vooral van die „strikt onpartijdige" en „hoog deskundige" mede werking te verzekeren? Even onbekend als het bestuur, is, naar het Utr. Dbl. aanmerkt, de kassier, mede later door de algemeene vergadering te benoemen. „Gewoonlijk echter weten menschen, die geld storten, gaarne, vóór zij hun inteekenbiljet invullen, waar dit geld heengaat." De statu ten zal men ook al later wel vaststellen. Wat het Utr. Dbl. uit de ho<?#dravende be woordingen van het prospectus omtrent het doel der Maatschappij heeft kunnen opdelven, vindt het ook al buitengemeen vaag. Men wil nl. do Zuid-Afrikaanscbe Republieken, zoodra zij zich de Engelschen van den hals schuiven, verrassen met oen ditmaal Nederlandsche Emigratie-Maatschappy. Goud en delfstoffen z\jn er genoeg. Daarvoor krijgt men dan vooral „niet meer" dan 4 percent. Ook niet minder? vraagt het UtrDbl., maar het prospectus meent, als men eens een jaar te kort komt, krijgt men dat er een volgend jaar weer by en wat er dan nog overbiyft is voor „de be vordering der Nederlandsche emigratie-belangen voor Zuid Afrika in „algemeenen zin"." Welke waarborg voor de vier percent ge geven wordt, is aan het Utr. Dbl. dan ook niet duideiyk geworden. Doch wat is nu behalve die 4 pCt. het doel? Te midden van een stortvloed van phrases vindt het Utr. Dbl. aangegeven: het uitzenden „allereerst van landbouwers" en aankoop of huur van gronden. Wat de uitzending van landbouwers betreft, merkt het Utr. Dbl. aan, dat onze bekwaamste landbouwers daar te lande voor een geheel ander landbouwbedryf dan het onze volkomen ongeschikt zyn. Voor boerenarbeiders gebruikt men ginds Kaffers. De vroegere gezant van Transvaal, jhr. mr. G. J. Th. Beelaerts van Blokland, waarschuwde steeds „zendt geen landbouwers 1" En met grond8peculatie is misschien winst, in elk geval provisie te behalen. Zouden, vraagt het Utr. Dbl.de heereD, waaronder eenige aan nemers zyn, daar niet liever zelf mee aan vangen, in plaats van het Nederlandsche volk uit te noodigen en vier millioen in te „beleg gen"? Zou bet niet meer hebben getuigd van dien ernst, dien de heeren by het Nederland sche volk hopen aan te treffen, juist in elk geval de kleine beurzen, waarop de heeren vooral een beroep wenschen te doen, hier buiten te laten? En zou het niet meer van dien ernst hebben getuigd om voor een ge projecteerde onderneming, die het volkomen geoorloofde doel beoogt om langs den weg van grondspeculatie van emigratie spreekt het Utr. Dbl. nu niet vier percent op de Transvalers te verdienen, titels als „Nationaal Liefdefonds" te vermyden? In elk geval zal, meent het Ulr. Dbl., ieder verstandig doen, alvorens zich met deze Emigratie-Maatschappy in te laten, het advies op te volgen, onlangs door De Standaard ge geven, en eerst eens af te wachten, hoe men over de zaak denkt te Bloemfontein en te Pretoria. Over de door De Maasbode aangeroerde quaestie der ondernemings-vereeni- gi n-gen, die de Duitschers Kar te 11e, de Amerikanen Trusts, de Franschen S y n- d i c a t s noemen, bevat De Standaard een hoogst belangrijk artikel. De casus positie wordt daarin allereerst aldus omschreven: „Vyf groote steenkolen-importeurs hebben met de kolenleveraociers van de Roer een contract gesloten, dat hun alleen kool zal ge leverd worden, en daar de Engelsche en Bel gische kolen duurder zyn, hebben zy daardoor de kolenlevoraDtie feiteiyk in hun macht ge kregen. Dientengevolge kunnen ze naar eigen goedvinden den prys van de kolen bepalen, zoolang ze maar beneden den prys van kolen van andere herkomst blyvenl Dit doet tonnen gouds in hun beurs vloeion. En die tonnen gouds moeten betaald worden door een ieder die stookt. Ook door den armste." Schr. herinnert er dan aan, dat de quaestie der onderneming8-vereeDigingen het grondigst ter sprake kwam in de algemeene vergadering voor Social Politik, die op 28-29 September 1894 te Weonen gehouden is. De algemeene indruk, door de voorbereidende werkzaamheden gewekt, was dat de losse syndicaten, die den ondernemer zelfstandig laten en slechts contractueel verbinden, op den duur geen stand houden, en dat deze beweging ongemerkt en vanzelf tot wat men in Frankryk het „Omnium" en in Amerika de „Investment Trust" noemt, leiden moet. „Eerst dan werkt zulk een onderneming krachtig, indien er één zaak van wordt ge maakt, d. w. z. zoo de Trust alle byzondere actiën overneemt, in éón kapitaal consolideert, alle winsten int, en na afsluiting der rekeniog aan elk participant z;jn aandeel in de winst uitkeert. Dit is niet slechis het ideaal, maar het einddoel waar geheel deze beweging heen dringt. Zeker vak van industrie moet geheel in één hand komen, en met één kapitaal, onder één beheer, gedreven worden. En zy die er aan deelnemen, hebben zich te verge noegen met hun eigen zaak te zien omgezet in oen onderdeel der ééne grooto ondernoming. Eerst dan is aan de concurrentie het telkens weer opkomen belet, en beheerscht de Trust of het Omnium in absoluten zin de markt." Hoewel nu door de Kartelle de zaken van hen, die er deel in hebben, steeds uitgebreider worden, en alzoo in het geval van indostnéele, geen handels-kartelle, meer werk in het land komt en de volkswelvaart stygt, zoo zyn er toch vooral twee gevaren lo. de benadeeling van het publiek door het monopolie, en 2o. de bedreigde onafhankelijk heid der arbeiders, die, by het wegvallen van alle concurrentie, over heel het land feitelijk slechts met één patroon to doen hadden, en telkens stuiten op zijn oppermachtigen wil. Als b y z a a k en dit is wèl merkwaar dig werd op gemeld congres ook Dog ge wezen op het gevaar van vermindering dor individueele energie. „Prof. Bücher vooral wees er op, hoodoor deze samenvatting van een geheelen tak van nyvorheid onder éón firma, de individueele vrijheid en daarmede de individueele energie schade leed. Toch bleef bet tweetal eerst genoemde bezwaren hoofdzaak,- en hield men zich onledig met de vraag, wat de Staat hiertegen vermocht." Men stelde als remedie voor: lo. dat de syndicaten steeds den vorm eener vereoniging zouden moeten aannemeo, wier statuten door de Overheid waren goed te keuren; 2o. inzage in het bedrijf door de Overheid; 3o Over- beidatoozicht als by bergwerken en particuliere 8pooiwegmaat8Chappijen, m. a. w. de ondor- nemiiige-vereeniging aan particuliero willekeur te ontrukken en min of meer aan de Overheid in de hand te geveneen overgang dus naar Staatssocialisme. Zoo zegt schr. „Er is daarom wel iets aan van wat de heer Fiiedrich Kleinwachter opmerkte, dat geheel deze beweging een vermenging van kapitalisme en socialisme is, en dat, zoodra heel een tak van ny verheid in ééne hand is gekomen, zulk een firma het eigenlek privaat karakter verliest en oen soort nationale ondor- neming wordt. „Het is dan ook een stuk leven van heel de natie, dat ten behoeve der nati9 door een enkele firma wordt waargenomen. Zoodoende verkrygt zulk een onderneming dan feiteiyk een publiek-rechteiyk karakter, on worden deze Trusts, bij elkaar genomen, eenoecono Droeve dagen. 13) „Niets, niets," viel burgeres Rialmont haar nicht weer in de rede, „dat alles geeft ni9ts. E n groote actie? Och, barmhartige Hemel, ik ken die groote acties l Neen, wy mogen ons niet op ben verlaten, wy moeten zolven handelen. Ik ken de mannen. Wanneer zy het woedendst zyn, zijn zy het kleinst. Ea hoe razender, des te onmachtiger zyn zo ook, ZZ-' en .des te machtiger zyn wy, vrouwen, wan- near w'ii kalm en verstandig blyven en slim van hun dwaasheden party trekken. Begrypt ga my, lieve Madeleine?" „Ja, tmte." „Gy moet u door niets laten overbluffen cn niet den moed verliezen. Gy zult ze allen loeren kennen, myn lieve Madeleine, al do groote koppen der revolutie: Vergniaud, Tal lien, Marat, Danton, Robespierre. Gy zult za allen zien van aangezicht tot aangezicht, en gy zult opmerken, wanneer ge kloek en rustig biyft en u niet mengt in hun dwaasheden en ydelbeden, dat zy ook slechts menschen zyn, met al hun gebreken en ondeugden. Doe niet aan politiek, Madeleine. Zweer my, dat gy het niet doen zult." „Ja, tante." „Zweer het." „Ik zweer het u." „Het zou jammer zyn voor uw zachten, sneeuwwitten halsIk sti9rf van woede, wan neer ik u op de kar naar de valbyl zag voeren. Wanneer iemand u zegt: Da hoogste staats- manswysbeid komt van de Gironde, antwoord dan: Levo de RepubliekI Zegt men: De hoogste staatsmanswysheid komt van den Berg, antwoord wedor: Lave de Republiek I En eindelyk, wanneer iemand u betuigt, dat die hoogste wysheid vau de middenpzlrty komt, antwoord steeds: Leve de Republiek! Wilt ge my dat beloven, Madeleine?" „Ik beloof het u, tante." „Goed. Hoor nu verder. Boven dou bruisen den stroom der meeniugen licht als een ster in den donkeren nacht één grooto gedachte, die in de hand eener zwakke vrouw een wereldschokkende macht kan wordende menschelykheid. Aan schuchtere reeönoogen, zooals gy hebt, is de macht gegeven, die gedachte te wekken in de borst der verwil- derdste manneD, wanneer zo ingeslapen mochten zyn. Begrypt gy Madeleine, wat ik meen „Ik geloof het wel, tante." „Goed, hoor nu opmerkzaam toel Aanstaan den Zaterdag is er by burgeres Lucretia weer club-avond. Ik ben gewoonlyk aanwezig en zal er dien avond ook zyn. Daar zult gy alle groote en kleine goden van .Frankrijk zien. Maak u mooi dien avond, Madeleine, zoo mooi als ge kunt. Het geldt toch vóór alles de verbinding met uw vader, die thans verbroken is, te herstellen. Wy moeten ons toegang tot hom verschaffen. Is hy naar de Conciergerie gobracht?" „Ik weet het niet, tante." „Goed. En nu nog eens: Zaterdag zult gy het weten. Verlies den moed niet, Houd het hoofd omhoog, of ge zyt verloren. Wanneer u ooit op straat een aangeschoten straatslijper ruw bejegenen mocht, roap dan weder: Leve de Republiek! en dien hem een fermen oor veeg toe. Hy zal dan weten, wat hy aan u heeft, en u met rust laten. Wat er ook ge- beure, laat de Republiek by elke gelegenheid leven; anders doodt zy u. Maak u by het volk bemind, zooals ge het my ziet doen. Brei kousen en sokken voor de sansculotten; of begeef u op een scboonen middag naar het Revolutieplein, zooals burgeres Marcelle doet, en kook soep voor de arme, hongerïydende kinderen. Maak u bemind. Madeleine, dan zult ge leven, dan kunt ge geluk hebben in al uw ondernemingen. Hebt gy my begrepen?" Ja, tante." Da ferme vrouw had zich, met haar echt Fransche levendigheid, warm gesproken. Nu zette zy met de haar eigen handigheid haar nicht en Vera Truchon een roode muts op het hoofd, die den mei?jcs allerliefst stond. „Lieve Vera," hernam burgeres Rialmont thans, „gy zult mfin beschermelinge zeker niet verlaten. Ik vertrouw op u." „Gy kunt u op my verlaten; ik zal Made leine niet uit het oog verliezen." „God loone het u! Wis weet, hoe het in tien jaar veranderen kan. Wy moeten hopen, steeds hopen. Hebt gy geld, Madeleine?" „Ja, tante, Charles heeft dat by zyn vrien den in Parys opgenomen." „Laat niemand bet weten. En nu voor heden vaarwel. Maar vergeet niet u aanstaanden Zaterdag mooi te maken, zoo mooi ge kunt. En dit betaalt ge my in den winkel voor de mutsen, Vera, opdat niemand iets vermoedt." Met deze woorden drukte zy bet jonge meisje een aantal wit bedrukte papieren in de band. Het was een bedrag van zeshonderd franken in assignateu voor twee mutsenBijna zooveel papier als er aan de mutsen doek z it. Het was evenwel de juiste prys. Burgeres Vera betaalde ze, eu toen namen do drie vrou wen afscheid van elkander met den gebruike- ïyken republikeinschen groot. VII. Esn eenvoudige kamer. Eenvoudige witte gordynen voor de ramen, geen sofa, bouten stoelen met kunsteloos uitgesneden rugleu ningen; op een eenvoudige latafel een karaf met twee glazen; eeu ouderwetsche, zooge naamde schuiftafel met een menigte papiereD, kranten, decreten en proclamaties. Mon kon aan die tafel zien, dat bier een zeer vlyiig man, woonde. Ook een machtig man, want onder de papieren bevonden zich wetsontwer pen, schema's van gewichtige, streng logiscb, doordachte redevoeringen, doodvonniseen. Ean groote streDgheid, een byna beang stigende eenvoud heerschte er in die kamer. Aan de werktafel zat een nog jonge man van vier of vyf en dertig jaar. Hy was eenigszins kortzichtig en zat daarom diep over eenige papieren gebogen. Hy was klein en mager van gestalte, zyn gelaat bleek en onvnondelyk van uitdrukking. Zyn kloeding was uiterst sober en élégant, zonder nochtans den minsten opscbik te vertoonen. Deze man was Maximiliaan Robespierre, de afgevaardigde van Arras. Thans stond by zuchtend van zyn arbeid op, greep naar een tartlschel en belde. Een jong, zeer eenvoudig moisjo trad binnen, dat met schuwen esrbiod, doch ook niet zonder zekere liefdevolle vertrouwelijk beid tot Robes pierre opzag, die zich langzaam naar het venster had gewend en naar beneden zag. „Burger Robespierre," zeide zy na een korte stilte met zachte stam, alsof zy vreesde hem te storen, „hebt g(j geroepen?" Robespierre keerde zich om en zei, als herinnerde hy zich iets: „Ha, zyt gy het, Lóonore? Was St.-Just. nist hier?" „Ja, hy i3 in de vooi kamer en wacht tot gy hem ontvangen kunt." „Breng hem hier-." Terstond daarop trad de genoemde binnen. Hy was gc-kleed in de uniform van hoofd officier der nationale garde, bad een gezond uiterlyk en krijgshaftig voorkomen. „Gy wilt my spreken?" „Ik wacht reeds byna twee uur daarop." „Nu, wat is er?" „Gy waart gisteren weer niet in do Con ventie.'' (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5