N°. 12243
Zaterdag; 20 «Tannari.
A0. 1900
$eze feouiant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
LEIDSCH
DAGBLAD.
FEUS DEZBB COUBAOTl
Voor Lolden per 8 tnaandon.
Franco per post
4i2onderl\]ke Nommers
t.10.
1.40.
0.05..
PBUS DER ADVERTENTIËNt
Van 1—0 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootst»
letters naar plaatsruimte Vooi bet incasseeren bmteo do stad
wordt f 0.06 berekend.
Tweede- Blad.
Offioiöele KennlHgevlngen.
Knschry ving voor de Nationale Militie.
Burgemeester en Wethouders van Leiden herin-
neron belanghebbenden nogmaals, dat, ingevolge
art. 18 der wet van 19 Augustus 1861 (Staatsblad
No. 72), allen, die volgens art. 15 dier wet voor
do Nationale Militie behooren te worden inge
schreven (zij, die op den lsten Januari hun 19de
jaar waren ingetreden en alzoo de geborenen in
1881), verplicht zijn zich daartoe bij Burgemeester
en Wotbouders aan te geven tusschen den
lsten en den bisten Januari; dat bij onge
steldheid, afwezigheid ot ontstentenis van den
rnilitieplichtige, zijn vader, of, is deze overleden,
zijn moedor, of, zijn beiden overleden, zijn voogd
tot het doen van die aangifte verplicht isen dat
overtreding van het aangehaalde art. 18, krachtens
art. 188 van voormelde wet, wordt gestraft met
boete van ten hoogste £100.
Voor hen, die verzuimden zich op de door het
Gemeentebestuur bepaalde dagen ter inschrijving
aan te melden, wordt mitsdien daartoe alsnog ge
legenheid gegeven ter Gemeente-secretarie (Afd.
Nationale Militie en Schutterij, kamer No. 9), van
de« voormiddags halftien tot des namiddags drie
uren, op iederen werkdag tot en met den 31sten
Januari aanstaande, op welken dag het register
van inschrijving, des namiddags te vier uren,
voorloopig wordt gesloten.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
16 Jan. 1900. VAN HEY8T, Secretaris.
De Standaard bespreekt de vraag of eon
interventie in den thans in Zuid-Afrika
gevoorden krijg op dat oogenblik gewenscht ls.
Zulk een interventie is op zicbzelve ge
wenscht, do oorlog is en blijft oen giuwel
on de bloedige wijze, waarop hij in Zuid-
Afrika gevoerd wordt, ergert, te meer daar
van de zijde der Boeren geen leger van be
roepssoldaten, maar heel het strijdbare volk
in do wapens staat.
Ook is het volkomen juist, dat de besluiten
der Vredesconferentie zulk een interventie
niet alleen eischen, maar vergemakkelijken.
Uitdrukkelijk toch is bepaald, dat zulk een
poging om de strijdende partijen te verzoenen,
niet als daad van onheuscbe inmenging mocht
worden opgevat.
Doch anderzijds Z9gt de Standaard
sluite men het oog niet voor de werkelijkheid.
President Mc. Kinley heeft zich door zijn
e.r|>awseon-politi8k vastgewerkt. In de Fhilip-
pijnen doet hij soortgelijk werk als Chamberlain
in Zuid-Afrika ondernam. Interventie zijnerzijds
zou dus allicht in zulk een geest bedoeld
worden, dat hij in beginsel Ëngelands opzet
toegaf.
Èn wat de drie grooto continentale mogend
heden aangaat, zoo worde niet vergeten, dat
de verhouding van deze Staten tot Engeland
zeer gespannen is; dat interventie hunnerzijds
in het oog van de Engelsche regeering als
partijdig zou worden opgevat; en dat een niet
vriendschappelijke, maar min of meer dreigende
interventie zeer ernstige gevolgen zou kunnen
hebben.
Doch ook afgezien hiervan, blijft het zeer
de vraag, of op dit oogenblik interventie ge-
weiecht zoude zijn.
Gelijk tot nu toe de stukken op het schaak
bord slaan, is het militaire voordeel byna i
uitsluitend aan de zijde der beide republieken
geweest. Terugkeer tot den staat, waarin ze
vóór den oorlog verkeerden, zou dus niet licht
door deze republieken worden aangenomen.
Ze zouden inzien, dat hierdoor aan Engeland
slechts de gelegenheid werd geboden, om zijn
legororgani8atie te verbeteren, zijn kennis
omtrent Afrikaansche toestanden uit to breiden,
zich voor con twoodoD, beter overlegden, aanval
gereed te maken, en zoo, na drie, vier jaar,
hetzelfde boozo spel, en dan met uitzicht op
beter gevolg, te beginnen.
Of %1, met vervallen-verklaring van art. 4
der conventie van LondeD, Transvaals vol
komen onafhankelijkheid erkend werd, zou
hierin feitelijk niets veranderen. Wie een bond
slaan wil, weet altoos wel een stok to vinden
en zoo zou het ook Engeland, zoo het kwaad
wilde, bij de gestadige aanraking van beide
Staten, wel nooit ontbreken aan hot noodige
voorwendsel om een nieuwen oorlog uit te
lokkon.
Anders zou het wozen, als Engeland voor
goed afzag van zijn pretentie van para
mount power te zijn en er zich met
ernst op toelegde, de ontwikkeling van het
Afrikaansche element vrij te laten doorgaan,
om er voortaan zijn bondgenoot van te maken.
Doch juist van zulk een stemming is in
Engeland schijn nog schaduw te ontdekken.
Ook meent de Standaard, dat men in billijk
heid zulk een houding van Engeland niet
verwachten kan.
Zelfs een kloine Staat zou, zoo hij op het
slagveld keer op keer hot onderspit delfde,
den strijd niet licht opgeven, zoolang niet
alle kans op herstel vau de nationale eer
verloren was.
Hoeveel zwaarder moet dat dan niet wegen
bij oen groote mogendheid als Engeland inzake
een strijd, dien het aanbond met twee kleine
republieken, samen nog niet zoo dicht blank-
bevolkt als één enkele wijk van Londen.
Strijkt het nu de vlag, dan daalt zijn prestige
niet alleen in Zuid-Afrika, maar ook in Aziö,
en niet het minst in Europa.
Het is dus nauwelijks te verwachten, dat
Engeland aan eenige interventie nu reeds het
oor zou leenen, en ook al deed het dat in
schijn, dan zou hot bijna zeker zulke conditiën
stellen, die noch te Pretoria, noch te Bloem
fontein als ernstig konden worden opgevat.
Een schijn concessie zou slechts ten gevolge
hebben, dat de republieken van onverzoenlijk
heid en hardnekkigheid zouden worden be
schuldigd en misschien een deel van do publi ke
opinie zich tegen hen keerde.
Daarom is er veel te zeggen voordebewerir g,
dat de strijd nu maar eens voorgoed moet
uitgevochten worden.
Voelt Engeland ten slotte zelf, dat het Diet
meer kan, en te zwichten heeft voor de harde
noodzakelijkheid, dan zal het conditiën moeten
toestaan, die ten slotte aan de Boeren de ver
wezenlijking van hun ideaal beloven, en dan
bestaat er kans, dat ook de nationale consciëntie
in Engeland zich door verootmoediging ver
hoogt.
Thans, nu nog in Engeland de vaste over
tuiging heerscht, dat Groot-Britannië, als het
wil, de Boeren kan verpletteren, schijnt alle
interventie, die niet met een openlijk party-
kiezen voor de Boeren volkomen gelijk zou
staan, en dus eon oorlogsverklaring tegen
Engeland achter zich zou hobboD, op dit
oogenblik èn ondenkbaar èn ongewenscht.
Op zulk een aan Engeland vijandige inter
ventie, een interventie „met het geveegde
zwaarder achter", moet mon echter voorshands
niet rekenen.
Het UtrecfUsch Dagblad zegt, do prospec
tussen en circulaires van een uit acht haar
niet nader bekende heeren bestaande zich
noemende „de werkcommissie", „namens"
een zich niet noemende „Commissie voor de
Nederland8che E m i g r at i e-M a ata chapp ij",
naar de snippermand te hebben verwezen.
Maar nu de propaganda wordt voortgezet, wil
zij verder gaan dan deze stille negatievo be-
oordeeling.
Deze heeren vragen vier millioen in
aandeelon van 10, 100, 500 en 1000 gulden
voor een „Emigratie-Maatschappij", waarvan
het bestuur nog moet worden gekozen.
„Onze commissie," leest men in het pros
pectus, treedt af, zoodra de eerste vergadering
van deelhebbers plaats heeft; deze vergadering
wordt dan „bedoeld" een andere commissie
te benoemen, die weer een andere commissie
van 16 personen voordraagt, waaruit in een
nieuwe of tweede vergadering (van wie?) 12
commissarissen worden benosmd, welke dan
eindelijk verkiezen het eerste bestuur.
Het Utr. Dbl. vraagt waarom, indien deze
acht heeren op deze omslachtige wijze wen-
scben plaats fce maken vooreeD „strikt onpar
tijdige" en „hoog deskundige" leiding, zij
dan niet getracht hebben, alvorens zich met
hun groene biljetten tot het Nederlandsche
volk te wenden, zich vooral van die „strikt
onpartijdige" en „hoog deskundige" mede
werking te verzekeren?
Even onbekend als het bestuur, is, naar het
Utr. Dbl. aanmerkt, de kassier, mede later
door de algemeene vergadering te benoemen.
„Gewoonlijk echter weten menschen, die geld
storten, gaarne, vóór zij hun inteekenbiljet
invullen, waar dit geld heengaat." De statu
ten zal men ook al later wel vaststellen.
Wat het Utr. Dbl. uit de ho<?#dravende be
woordingen van het prospectus omtrent het
doel der Maatschappij heeft kunnen opdelven,
vindt het ook al buitengemeen vaag. Men wil
nl. do Zuid-Afrikaanscbe Republieken, zoodra
zij zich de Engelschen van den hals schuiven,
verrassen met oen ditmaal Nederlandsche
Emigratie-Maatschappy. Goud en delfstoffen
z\jn er genoeg. Daarvoor krijgt men dan vooral
„niet meer" dan 4 percent. Ook niet minder?
vraagt het UtrDbl., maar het prospectus
meent, als men eens een jaar te kort komt,
krijgt men dat er een volgend jaar weer by
en wat er dan nog overbiyft is voor „de be
vordering der Nederlandsche emigratie-belangen
voor Zuid Afrika in „algemeenen zin"."
Welke waarborg voor de vier percent ge
geven wordt, is aan het Utr. Dbl. dan ook
niet duideiyk geworden.
Doch wat is nu behalve die 4 pCt. het doel?
Te midden van een stortvloed van phrases
vindt het Utr. Dbl. aangegeven: het uitzenden
„allereerst van landbouwers" en aankoop of
huur van gronden. Wat de uitzending van
landbouwers betreft, merkt het Utr. Dbl. aan,
dat onze bekwaamste landbouwers daar te
lande voor een geheel ander landbouwbedryf
dan het onze volkomen ongeschikt zyn. Voor
boerenarbeiders gebruikt men ginds Kaffers.
De vroegere gezant van Transvaal, jhr. mr.
G. J. Th. Beelaerts van Blokland, waarschuwde
steeds „zendt geen landbouwers 1" En met
grond8peculatie is misschien winst, in elk
geval provisie te behalen. Zouden, vraagt het
Utr. Dbl.de heereD, waaronder eenige aan
nemers zyn, daar niet liever zelf mee aan
vangen, in plaats van het Nederlandsche volk
uit te noodigen en vier millioen in te „beleg
gen"? Zou bet niet meer hebben getuigd van
dien ernst, dien de heeren by het Nederland
sche volk hopen aan te treffen, juist in elk
geval de kleine beurzen, waarop de heeren
vooral een beroep wenschen te doen, hier
buiten te laten? En zou het niet meer van
dien ernst hebben getuigd om voor een ge
projecteerde onderneming, die het volkomen
geoorloofde doel beoogt om langs den weg
van grondspeculatie van emigratie spreekt
het Utr. Dbl. nu niet vier percent op de
Transvalers te verdienen, titels als „Nationaal
Liefdefonds" te vermyden?
In elk geval zal, meent het Ulr. Dbl., ieder
verstandig doen, alvorens zich met deze
Emigratie-Maatschappy in te laten, het advies
op te volgen, onlangs door De Standaard ge
geven, en eerst eens af te wachten, hoe men
over de zaak denkt te Bloemfontein en te
Pretoria.
Over de door De Maasbode aangeroerde
quaestie der ondernemings-vereeni-
gi n-gen, die de Duitschers Kar te 11e, de
Amerikanen Trusts, de Franschen S y n-
d i c a t s noemen, bevat De Standaard een
hoogst belangrijk artikel.
De casus positie wordt daarin allereerst
aldus omschreven:
„Vyf groote steenkolen-importeurs hebben
met de kolenleveraociers van de Roer een
contract gesloten, dat hun alleen kool zal ge
leverd worden, en daar de Engelsche en Bel
gische kolen duurder zyn, hebben zy daardoor
de kolenlevoraDtie feiteiyk in hun macht ge
kregen. Dientengevolge kunnen ze naar eigen
goedvinden den prys van de kolen bepalen,
zoolang ze maar beneden den prys van kolen
van andere herkomst blyvenl Dit doet tonnen
gouds in hun beurs vloeion. En die tonnen
gouds moeten betaald worden door een ieder
die stookt. Ook door den armste."
Schr. herinnert er dan aan, dat de quaestie
der onderneming8-vereeDigingen het grondigst
ter sprake kwam in de algemeene vergadering
voor Social Politik, die op 28-29 September
1894 te Weonen gehouden is.
De algemeene indruk, door de voorbereidende
werkzaamheden gewekt, was dat de losse
syndicaten, die den ondernemer zelfstandig
laten en slechts contractueel verbinden, op
den duur geen stand houden, en dat deze
beweging ongemerkt en vanzelf tot wat men
in Frankryk het „Omnium" en in Amerika
de „Investment Trust" noemt, leiden moet.
„Eerst dan werkt zulk een onderneming
krachtig, indien er één zaak van wordt ge
maakt, d. w. z. zoo de Trust alle byzondere
actiën overneemt, in éón kapitaal consolideert,
alle winsten int, en na afsluiting der rekeniog
aan elk participant z;jn aandeel in de winst
uitkeert. Dit is niet slechis het ideaal, maar
het einddoel waar geheel deze beweging heen
dringt. Zeker vak van industrie moet geheel
in één hand komen, en met één kapitaal,
onder één beheer, gedreven worden. En zy
die er aan deelnemen, hebben zich te verge
noegen met hun eigen zaak te zien omgezet
in oen onderdeel der ééne grooto ondernoming.
Eerst dan is aan de concurrentie het telkens
weer opkomen belet, en beheerscht de Trust
of het Omnium in absoluten zin de markt."
Hoewel nu door de Kartelle de zaken van
hen, die er deel in hebben, steeds uitgebreider
worden, en alzoo in het geval van indostnéele,
geen handels-kartelle, meer werk in het land
komt en de volkswelvaart stygt, zoo zyn er
toch vooral twee gevaren
lo. de benadeeling van het publiek door het
monopolie, en 2o. de bedreigde onafhankelijk
heid der arbeiders, die, by het wegvallen van
alle concurrentie, over heel het land feitelijk
slechts met één patroon to doen hadden, en
telkens stuiten op zijn oppermachtigen wil.
Als b y z a a k en dit is wèl merkwaar
dig werd op gemeld congres ook Dog ge
wezen op het gevaar van vermindering dor
individueele energie.
„Prof. Bücher vooral wees er op, hoodoor
deze samenvatting van een geheelen tak van
nyvorheid onder éón firma, de individueele
vrijheid en daarmede de individueele energie
schade leed. Toch bleef bet tweetal eerst
genoemde bezwaren hoofdzaak,- en hield men
zich onledig met de vraag, wat de Staat
hiertegen vermocht."
Men stelde als remedie voor: lo. dat de
syndicaten steeds den vorm eener vereoniging
zouden moeten aannemeo, wier statuten door
de Overheid waren goed te keuren; 2o. inzage
in het bedrijf door de Overheid; 3o Over-
beidatoozicht als by bergwerken en particuliere
8pooiwegmaat8Chappijen, m. a. w. de ondor-
nemiiige-vereeniging aan particuliero willekeur
te ontrukken en min of meer aan de Overheid
in de hand te geveneen overgang dus naar
Staatssocialisme.
Zoo zegt schr.
„Er is daarom wel iets aan van wat de
heer Fiiedrich Kleinwachter opmerkte, dat
geheel deze beweging een vermenging van
kapitalisme en socialisme is, en dat, zoodra
heel een tak van ny verheid in ééne hand is
gekomen, zulk een firma het eigenlek privaat
karakter verliest en oen soort nationale ondor-
neming wordt.
„Het is dan ook een stuk leven van heel
de natie, dat ten behoeve der nati9 door een
enkele firma wordt waargenomen. Zoodoende
verkrygt zulk een onderneming dan feiteiyk
een publiek-rechteiyk karakter, on worden
deze Trusts, bij elkaar genomen, eenoecono
Droeve dagen.
13)
„Niets, niets," viel burgeres Rialmont haar
nicht weer in de rede, „dat alles geeft ni9ts.
E n groote actie? Och, barmhartige Hemel,
ik ken die groote acties l Neen, wy mogen
ons niet op ben verlaten, wy moeten zolven
handelen. Ik ken de mannen. Wanneer zy
het woedendst zyn, zijn zy het kleinst. Ea
hoe razender, des te onmachtiger zyn zo ook,
ZZ-' en .des te machtiger zyn wy, vrouwen, wan-
near w'ii kalm en verstandig blyven en slim
van hun dwaasheden party trekken. Begrypt
ga my, lieve Madeleine?"
„Ja, tmte."
„Gy moet u door niets laten overbluffen
cn niet den moed verliezen. Gy zult ze allen
loeren kennen, myn lieve Madeleine, al do
groote koppen der revolutie: Vergniaud, Tal
lien, Marat, Danton, Robespierre. Gy zult za
allen zien van aangezicht tot aangezicht, en
gy zult opmerken, wanneer ge kloek en rustig
biyft en u niet mengt in hun dwaasheden en
ydelbeden, dat zy ook slechts menschen zyn,
met al hun gebreken en ondeugden. Doe niet
aan politiek, Madeleine. Zweer my, dat gy
het niet doen zult."
„Ja, tante."
„Zweer het."
„Ik zweer het u."
„Het zou jammer zyn voor uw zachten,
sneeuwwitten halsIk sti9rf van woede, wan
neer ik u op de kar naar de valbyl zag voeren.
Wanneer iemand u zegt: Da hoogste staats-
manswysbeid komt van de Gironde, antwoord
dan: Levo de RepubliekI Zegt men: De
hoogste staatsmanswysheid komt van den
Berg, antwoord wedor: Lave de Republiek I
En eindelyk, wanneer iemand u betuigt, dat
die hoogste wysheid vau de middenpzlrty
komt, antwoord steeds: Leve de Republiek!
Wilt ge my dat beloven, Madeleine?"
„Ik beloof het u, tante."
„Goed. Hoor nu verder. Boven dou bruisen
den stroom der meeniugen licht als een ster
in den donkeren nacht één grooto gedachte,
die in de hand eener zwakke vrouw een
wereldschokkende macht kan wordende
menschelykheid. Aan schuchtere reeönoogen,
zooals gy hebt, is de macht gegeven, die
gedachte te wekken in de borst der verwil-
derdste manneD, wanneer zo ingeslapen
mochten zyn. Begrypt gy Madeleine, wat ik
meen
„Ik geloof het wel, tante."
„Goed, hoor nu opmerkzaam toel Aanstaan
den Zaterdag is er by burgeres Lucretia weer
club-avond. Ik ben gewoonlyk aanwezig en
zal er dien avond ook zyn. Daar zult gy alle
groote en kleine goden van .Frankrijk zien.
Maak u mooi dien avond, Madeleine, zoo mooi
als ge kunt. Het geldt toch vóór alles de
verbinding met uw vader, die thans verbroken
is, te herstellen. Wy moeten ons toegang tot
hom verschaffen. Is hy naar de Conciergerie
gobracht?"
„Ik weet het niet, tante."
„Goed. En nu nog eens: Zaterdag zult gy
het weten. Verlies den moed niet, Houd het
hoofd omhoog, of ge zyt verloren. Wanneer
u ooit op straat een aangeschoten straatslijper
ruw bejegenen mocht, roap dan weder: Leve
de Republiek! en dien hem een fermen oor
veeg toe. Hy zal dan weten, wat hy aan u
heeft, en u met rust laten. Wat er ook ge-
beure, laat de Republiek by elke gelegenheid
leven; anders doodt zy u. Maak u by het
volk bemind, zooals ge het my ziet doen.
Brei kousen en sokken voor de sansculotten;
of begeef u op een scboonen middag naar het
Revolutieplein, zooals burgeres Marcelle doet,
en kook soep voor de arme, hongerïydende
kinderen. Maak u bemind. Madeleine, dan zult
ge leven, dan kunt ge geluk hebben in al
uw ondernemingen. Hebt gy my begrepen?"
Ja, tante."
Da ferme vrouw had zich, met haar echt
Fransche levendigheid, warm gesproken. Nu
zette zy met de haar eigen handigheid haar
nicht en Vera Truchon een roode muts op
het hoofd, die den mei?jcs allerliefst stond.
„Lieve Vera," hernam burgeres Rialmont
thans, „gy zult mfin beschermelinge zeker
niet verlaten. Ik vertrouw op u."
„Gy kunt u op my verlaten; ik zal Made
leine niet uit het oog verliezen."
„God loone het u! Wis weet, hoe het in
tien jaar veranderen kan. Wy moeten hopen,
steeds hopen. Hebt gy geld, Madeleine?"
„Ja, tante, Charles heeft dat by zyn vrien
den in Parys opgenomen."
„Laat niemand bet weten. En nu voor heden
vaarwel. Maar vergeet niet u aanstaanden
Zaterdag mooi te maken, zoo mooi ge kunt.
En dit betaalt ge my in den winkel voor de
mutsen, Vera, opdat niemand iets vermoedt."
Met deze woorden drukte zy bet jonge
meisje een aantal wit bedrukte papieren in
de band. Het was een bedrag van zeshonderd
franken in assignateu voor twee mutsenBijna
zooveel papier als er aan de mutsen doek z it.
Het was evenwel de juiste prys. Burgeres
Vera betaalde ze, eu toen namen do drie vrou
wen afscheid van elkander met den gebruike-
ïyken republikeinschen groot.
VII.
Esn eenvoudige kamer. Eenvoudige witte
gordynen voor de ramen, geen sofa, bouten
stoelen met kunsteloos uitgesneden rugleu
ningen; op een eenvoudige latafel een karaf
met twee glazen; eeu ouderwetsche, zooge
naamde schuiftafel met een menigte papiereD,
kranten, decreten en proclamaties. Mon kon
aan die tafel zien, dat bier een zeer vlyiig
man, woonde. Ook een machtig man, want
onder de papieren bevonden zich wetsontwer
pen, schema's van gewichtige, streng logiscb,
doordachte redevoeringen, doodvonniseen.
Ean groote streDgheid, een byna beang
stigende eenvoud heerschte er in die kamer.
Aan de werktafel zat een nog jonge man van
vier of vyf en dertig jaar. Hy was eenigszins
kortzichtig en zat daarom diep over eenige
papieren gebogen. Hy was klein en mager van
gestalte, zyn gelaat bleek en onvnondelyk
van uitdrukking. Zyn kloeding was uiterst
sober en élégant, zonder nochtans den minsten
opscbik te vertoonen.
Deze man was Maximiliaan Robespierre,
de afgevaardigde van Arras.
Thans stond by zuchtend van zyn arbeid
op, greep naar een tartlschel en belde. Een
jong, zeer eenvoudig moisjo trad binnen, dat
met schuwen esrbiod, doch ook niet zonder
zekere liefdevolle vertrouwelijk beid tot Robes
pierre opzag, die zich langzaam naar het
venster had gewend en naar beneden zag.
„Burger Robespierre," zeide zy na een
korte stilte met zachte stam, alsof zy vreesde
hem te storen, „hebt g(j geroepen?"
Robespierre keerde zich om en zei, als
herinnerde hy zich iets: „Ha, zyt gy het,
Lóonore? Was St.-Just. nist hier?"
„Ja, hy i3 in de vooi kamer en wacht tot
gy hem ontvangen kunt."
„Breng hem hier-."
Terstond daarop trad de genoemde binnen.
Hy was gc-kleed in de uniform van hoofd
officier der nationale garde, bad een gezond
uiterlyk en krijgshaftig voorkomen.
„Gy wilt my spreken?"
„Ik wacht reeds byna twee uur daarop."
„Nu, wat is er?"
„Gy waart gisteren weer niet in do Con
ventie.''
(Wordt vervolgd.)