N°. 1291
Donderdag S3 November.
A*. 1899
$eze gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van cZon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
F'euiileton.
JALOERSCH.
LEIDSCH
DACrBLAD.
PRIJS DEZKR COURAHT»
Voor Leiden per 8 maanden. 1.10.
Franco per post, ••■««hi»*»** 1.40.
Afzonderiyke Nommers 0.05,
PRUS DER ADVERTEHTIEN»
Van 1-0 regels f 1.05. lodere regel meer f 0.17J. Grooter»
letters naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiten de etad
wordt 0.06 berekend.
Zelden heeft, merkt de Provinciale Gronin
ger Courant aan, het afdoelingaonderzoek der
Staatsbegrooting, voor zoover daarin
de algemeene politiek, het beleid der Regeo-
ring en haar positie tegenover de Vertegen
woordiging ter spraak komt, een kalmer ver
loop gehad dan dezen keer. Toch vermoedt
z(j, dat de Minister van Buitenlandsche Zaken
en die van Oorlog het zwaar te verantwoorden
zullen hebben. Maar de andere Ministers stellig
niet.
Het Is, zegt deze courant, alsof het besef
daarvan het antwoord der Regeering op Hoofd
stuk I, waarin de algemeene politiek aan de
orde is, heeft geïnspireerdzoo kortaf en uit
de hoogte is dit bescheid. Naar aanleiding
van de opmerking, dat de Regoeringsvoor-
atellen ten eenenmale onvoldoende zijn, om
„in de maatschappelijke nooden afdoende ver
betering te brengen," geeft de Regeering toe,
dat haar arbeid de maatschappelijke ellende
niet zal wegvageD, maar geeft tevens te ver
staan, dat niemand ter wereld, die aan het
bewind is, dit zal vermogen. Zoo van andere
zijde er integendeel over geklaagd wordt in
het V. V., dat in haar werkplan de sociale
maatregelen den voorrang hebbeD, dan ver
wijst de Regeering naar deze urgentie, vol
strekt en vergelijkenderwijs. Da klacht over
de slordige voorbereiding harer wetsontwerpen
treedt zij aanvankelijk te gemoet met de lako-
nieke vraag, of het misschien tegen een ont
werp getuigt, „wanneer de Regeering party
trekt van nuttige wenken in de Voorloopige
Verslagen en zich voorts bezield toont van
den wensch om gerezen bezwaren, voor zoo
ver dit met haar overtuigingen is overeen te
brengeD, uit den weg te ruimen?" Maar de
twijfel of van do door haar toegezegde her
ziening van het tarief van invoerrechten wel
iets komen zal, doet de Regeering „op
eenigszins ongebruikelijke wijs naar de Prov.
Gr. Ct. aanmerkt zeggen: „tegenoverzulke
uitingen weet men nauwelijks waaraan zich
te houden. Aangedrongen is op voldoende
voorbereiding van wetsontwerpen, En nu aan
do voorbereiding van het ontwerp op de tariefs
herziening meer dan gewone zorg wordt be
steed, waartoe alle reden bestaat bij een zaak,
waarby zoo ondersoheiden belangen betrokken
zijn, boort men het verwijt, dat de Regeering
het ontwerp op den achtergrond schuift." Ge
heel verdiend acht de Prov. Gr. Ot. dit ant
woord Diet, en „aangonaam stemmen zal het
ook niet."
Maar het blad kan zich wel verklaren, dat
een Regeering bijwijlen tureluursch wordt,
als zy de vreemdsoortige klachten en verwijten
onder de oogen krijgt, ÏJio haar beleid doet
maken, en vooral, als zy zich van alle kanten
hoort aanmanen tot Indiening van verschen
arbeid, terwyl men met het werk, dat zy in
staat van wijzen bracht, haar zitten laat. Zou
men het gelooveD, vraagt de Prov. Gr. Ct.,
a't men het niet jnet eigen oogen zag, dat
do Kamer, die begonnen is met te erkenneD,
„dat bet niet wel aangaat om by de vele
wetsontwerpen, die reeds by haar zyn inge
diend, op het ontvaDgtn van nieuwe voor
stellen aan te dringen", toch in het voorbij-
gaan nog even twaalf wetten vraagt, die, schier
zonder onderscheid, nogal voeten in de aarde
hebben? Intusschen doet zy uitkomen, dat
uit hetgeen het Kabinet zegt te zullen doen,
alw Ier blijkt, dat het hard werkt. Dienaan
gaande schrijft het blad:
„In het byzonder treft dit, dat het ernst
schijnt te gaan worden met de ouderdoms-
en invaliditeits-verzekering. „Men poogt"
wordt medegedeeld en de „men", wiens be
moeiingen hier worden onthuld, is toch zeker
het Kabinet in hoogst eigen persoon „men
poogt een regeling te ontwerpen, die. aan de
belanghebbenden voordeelen verschaft, in goede
verstandhouding staande tot de offers, welke
zy zal vergen." Een ernstig man deelt niet in
dezen vorm den stand van zaken mede, tenzy
hy meent binnen een afzienbaar tijdperk te
zullen slagen en het hem hooge ernst is met
de zaak. En zeer zouft het ons verwonderen,
zoo niet straks, by de algemeene beraadslaging,
van vooruitstrevend-liberale zyde dankbaar akte
word genomen vooral van deze mededeeling.
En ook van deze andere, dat de indiening der
Armenwet in dit zittingjaar zoo goed als ver
zekerd is, het ontwerp der technische herzie
ning van de kieswet in aantocht en het wets
voorstel tot wyziging van artikel 243 der
Gemeentewet reeds in onderzoek by den Raad
van State. In deze provincie, waarin de be
weging voor het behoud van een billijke pro-
gressie8chaal in den boofdelyken omslag zoo
grooten aanhang gewonnen heeft, by de
Kamer kwam uit Uithuizen in een iDstem-
mingsbetuiging met het door het provinciaal
Groninger progressie-comité verrichte zal
vooral dit laatste nieuwtje zeer de aandacht
trekken. Alles wyst er heen, dat vóór den tyd,
waarop de gemeentebegrootingen voor 1901
moeten worden behandeld en vastgesteld, over
de progressie in den gemeentelijken hoofde-
ïyken omslag een nieuwe regeliog in de
richting van haar behoud binnen gepaste gren
zen door den wetgever gotroffen en de boeman
in de wet-Van Houten verjaagd zal zijn."
Heeft de begrootiDgscampagne het vreed
zaam verloop, hetwelk de Prov. Gr. Ct. ver
wacht, dan mag, meent zy teu slotte, de Re
geering, in haar geheel genomen, gelooveD,
dat zy in steeds meerdere mate het vertrouwen
wint van Vertegenwoordiging en natie.
In De Standaard schryft prof. "Woltjer een
hoofdartikel over „do kwalen van ons
o n d e r w y s." Hy zegt daarin o. a.
„Zoowel de voorstanders als de tegen
standers der openbare scholen verheffen hun
klachten. In het begin van dit jaar werd door
mannen van het openbaar lager, middelbaar
en gymnasiaal onderwijs een circulaire ver
spreid, om samenwerking te verkrygen voor
een betere aansluiting van den eersten tak
van het onderwijs aan de beide andere, en
liever nog „om samenwerking in het g e-
heele plan van opvoeding te ver
krygen." Zy wyzen er op, dat ons ontbreekt
„een algemeene wet op het onderwys in
geheel zyn omvang." Er wordt geklaagd, dat
op enkele plaatsen de eischen tot toelating
aan gymnasium en hoogere burgerschool zoo
uiteenloopeD, dat de hoogste klasse der lagere
school in tweeën gesplitst moet wordeD, om
het eene deel voor te bereiden voor de H.
B.-S., het andere voor het Gymnasium. Terecht
wordt opgemerkt, „dat dit niet alleen nadeelig
moet werken op de lagere school, maar dat
ook de moeilijkheid voor de ouders, om voor
hun kinderen een beroepskeuze te doen of
voor te bereiden, daardoor bolangryk wordt
verzwaard". Dit betreft het uitgebreid lager
onderwys.
De aansluiting van het middelbaar onderwys
aan het maatschappeiyk leven of aan hoogere
scholen is niet beter geregeld. Trouwens, ge
heel dit onderwys hinkt op twee gedachten.
In hot programma voor het eind-examen der
H. B.-school lezen we, dat „het hoofddoel der
hoogere burgerschool is de vorming van ont
wikkelde jongelieden, toegerust met de kundig
heden, die de hedendaagsche maatschappij in
elk beschaafd man eischt". Waar dus de
hoogere burgerschool het hoofddoel voor oogen
houdt, zooals het door den wetgever zelf is
omschreven, mag zy ook van de wis- en
natuurkunde niet meer onderwijzen dan het
geen elk beschaafd man Doodig heeft.
Nu zullen doctoren in de theologie, in de
rechten of in de letteren toch zeker wel tot
de beschaafde mannon gerekend moeten
worden; maar dan moet dus de hoogere
burgerschool ook in de genoemde vakken niet
verder gaan dan het gymnasium, waar deze
mannen hun ODderwys hebben ontvangen.
Het kan dus de bedoeling van den wetgever
niet geweest zyn, aan de hoogere burger
scholen zulk een karakter te geveö, dat ze
voor de studie der wie- en natuurkunde boven
de gymnasia te verkiezen zouden zyn.
Toch heeft men, tegen de wet in, in die
richting de hoogere burgerschool gestuurd,
maar daarmede noch aan haar, noch aan het
onderwys in het algemeen een dienst bewe
zen, integendeel de verwarring slechts grooter
gemaakt.
Dr. Bos, zelf leerling eener hoogere burger
school, zegt in zyn boek over „onze volks
opleiding", nadat by heeft aangetoond wat
aanstaande studenten noodig hebben, zeer
terecht: „Indien men dit beeld van de ge
leerde vorming voor aanstaande studenten
voor oogen houdt, behoeft hot geen betoog,
dat de hoogere burgerschool met vyfjarigen
cursus niet op den duur die voorbereiding
kan geven." „Het zou o. i. èn de wenschelyke
jaervorming der gymnasia èn die der hoogere
burgerscholen in don weg staan, als men de
laatste nog meer dan thans stempelde tot
voorbereiding voor de studeerende jeugd."
In boeverre de hoogere burgerscholen een
voldoende aansluiting bezitten aan het hooger
militair en techiisch onderwys, kan ik niet
beoordeeleD.
Wat echter de aansluiting aan het leven
betreft, in het boven aangehaalde programma
lezen we: „De candidaten moeten dus bewjj-
zen kuDnen geven, dat zy door degelijke
studie een voldoenden grondslag hebben ge
legd voor de speciale voorbereiding tot eik
bedryf of ambt, en door veelzydige
oefening van het verstand in staat gesteld
zyn om met voordeel party te trekken van
d$ ervaringen, die het practische leven hun
zal aanbieden."
Waarlyk, men mag dezen zin wel twee- of
driemaal lezen vóór men er iets van begrijpt.
Het eindexamen eener hoogere burgerschool
omvat ten minste 16 vakken. Wie het met
goed gevolg heeft afgelegd, is dan ook voor
bereid voor eenig bedryf of ambt, zoudt ge
meeneD? Weineen, hy heeft den grond
slag gelegd voor de speciale voorbe
reiding, maar dan ook niet voor dit of dat,
maar voor e 1 k bedryf of ambt.
Sla uw adresboek maar op en lees de naam-
ïyst der bedryven: aannemer, aanplak
ker, aanspreker, enz., odz tot zout-
zieders en zuiveraars van huizen
toe; of wilt gy ambten, er is keuze: burge
meester, brievenbesteller, gouver
neur-generaal, minister, portier, enz.
Met zoo'n diploma op zak zyt ge nog wel
geen aanspreker of minister, aan
nemer of portier, maar ge hebt toch den
grondslag gelegd voor de speciale voorberei
ding tot dit ambt of bedryf.
En dan zyn er nog ondankbaren, die durven
beweren, dat de opleiding aan de hoogere
burgerscholen niet aan bet doel beantwoordt I
Over het gebrek aan organisatie in het vak
onderwijs, zoowel voor ambachtslieden als
voor technici, industriëelen en voor den handel,
zal ik thans niet spreken. Ook hier ontbreekt
alle eenheid van plan.
De burger- dag- en avondschool, die artikel
14 der wet op het middelbaar onderwys
voorschrijft voor elke gemeente, waar de
bevolking tien duizend zielen te boven gaat,
is reeds gebleken een inrichting te zyn, die
niet aan het doel, onderwys te geven aan
aanstaande ambachtslieden en landbouwers,
beantwoordde. Zy is overal opgeheven, waar
zy bestond; thans ook in Leeuwarden, naar
ik meen.
Ik heb niet volledig willen zyn. Over het
gebrek aan aansluiting tusschen de gymnasia
en de universiteiten heb ik nog niet gesproken.
Toch zal een ieder, die onbevooroordeeld
den toestand, zooals die uit de aangehaalde
feiten blykt, overziet, moeten toestemmen,
dat geen partiëele regeling ons baten kan;
dat een algemeene regeling van het onderwys
een der dringendste eischen is van onzen tyd.
Zooals men weet, is er sprake van een
verzoekschrift te richten tut H. M. de
Koningin, om haar invloed by de mogend
heden te willen aanwenden, ten einde voor
de Boeren-ropublieken by Engeland
tusschenbeide te komen.
Tegen dat denkbeeld, door ds. Lion Cachet
e. a. voorgestaan, komt in Eet Nieuws van
den Dag iemand in verzet, die „twee kinderen
te Pretoria heeft." Deze iemand verwacht van
dit optreden niets dan nadeel voor de Boeren.
Hy zegt o. m.
„Minister ChamberlaiD, aandeelhouder in du
voormalige „Niger-Company", bracht dien
faillieten boedel in behouden haven, door de
„Niger-Ccmpany" te doen overnemen door
het Britsche Ryk.
Nu moet het failliete Rhodesia, dat'sjaars
f 65 millioen te kort komt, geholpen worden
aan de Transvaalsche goudmynen ten bate
der aandeelhouders.
Zoo stuurt het zoogenaamde noodlot deze
machtigen een weg op, dien zy zelven hoogst
waarschijnlijk niet best vertrouwen, al laten
zy dit niet biyken.
Wat zou een verzoekschrift by die dobbe
lende wreedaards uitwerken?
Men zou hen inderdaad een haDdje helpen.
Want al3 het Hollandsche ras hun eens te
taai bleek, zouden die huichelaars den schijn
aanDemeD, alsof zy naar het petitionnement
luisterden en uit menschelykheid dan nu aan
Transvaal en Oranje-Vrystaat maar vrede
willen schenken, onder gehoudenheid van
betaliDg der oorlogskosten, waarvoor zy dan
nu, voor alle zekerheid, Witwatersrand maar
edelmoedigiyk zouden aannemen van Trans
vaal, en Jagersfontein met zyn diamanten
van Oranje-Vrystaat.
Wat zouden wy der Boeren zaak door een
petitionnement bederven I Toen het arme Trans
vaal in 1880 geen kanonnen had, was htt
petitionnement door prof. Harting goed op
zyn plaats.
Nu het kinderiyke Transvaal van vroeger
een man is geworden, mogen wy dien man
niet dwarsboomen door ons petitionnement.
Dan hadde Engeland alle kans Zuid Afrika
te behouden.
Geen Afrikaander wil vrede tot dien prysl ZQ
willen vry, zy willen een eigen volk zyn."
De man met zyn twee kinderen te Pretoria
is van oordeel, dat Engeland het toch niet
uithoudt. De Engelschen verloren Amerika en
„En dit zullen zy óók verliezen, trots hun
lyddietgranatenomdat het recht sterker is
-dan deze ryke speculanten met hun volks
bedrog.
Zoodra het Engelsche volk woot, waarom
hun mannetjes ter slachtbank geleid worden,
valt dit ministerie. De bloedige oorlogen der
Engelschen tegen het Hollandsche ras in de
laatste 70 jaren hebben de Afrikaanders zóó
vervreemd van Engeland en zóó vurig doen
haken naar verlossing, dat de Afrikaanders
hun tyd nu gekomen achten. Nu moet het
onweer voorgoed van de lucht.
Ons petitionnement zou hen dwarsboomen
en hun zaak doen mislukken. De Engelschen
zyn op den duur niet bestand tegen h9el
Zuid-Afrika, dat nu spoedig als éÓD man zal
stryden. De Afrikaanders hebben bet zelf
vertrouwen en hot geloof, dat bergen van
rampen en bezwaren opruimt en verzet. En
er is een Hoogere Macht, die het recht
bemint."
De opmerking is gemaakt, zegt De Standaardt
dat tydens de behandeling der Ongevallen
wet veel Roomschen zeer ministeriöel zyn
gebleken en neiging toonden om zich by de
liberalen te voegen. Dit verschynsel is ook
32)
;Du9 ge vreest een taifoen?"
.Ja, en een geduchte. Ziet u dat zwarte
wolkje in het Zuid-Westen?"
„Ja, dat is my reeds In het oog gevallen."
„Welnu, dat wolkje, dat eerat zoo heel
klein was, maar langzamerhand grooter wordt,
voorspelt een geweldige orkaan. Yoor dat
wolkje vlucht de meest ervaren zeeman. Alles
'In orde?" vroeg by een der matrozen. „Qosd.
Ziet de booten na... Ziet u wel, baron, dat
het wolkje steeds groeit? Indion het zich over
^don ganschen horizon uitbreidt, is bet stik
donkere nacht; geen hand kan men dan voor
oogen zien. Ge zoudt mjj een grooten dienst
bewgzen, baron, indien u den passagiers uit
myn naam wilde verzoeken, beneden te blyven.
Niemand mag hoven komen. Men kan niet
vooruit berekenen op welk oogenblik de storm
zal losbreken."
„Wilt gy my niet toestaan op dek te blyven,
kapitein?"
„Neen, want u zyt beneden veel noodiger
dan hier. iDdion de vrouwen, als de storm
opsteekt, van angst niet meer weten wat ze
doen, moet u haar bewegen kalm te blyven.
Een poos kunt u nog hier blyven, als u wilt,
maar als het u blieft niet met dames, zooals
daar straks. StuurmaD, ik wil je tien minuten
aflossen, anders houdt ge het niet uit. We
moeten zuinig zyn met onze krachten. Blyf
bier, baron, maar houdt u stevig vast aan het
want van don grooten mast, andera loopt u
gevaar overboord te worden geslagen."
Erwin deed wat hem gezegd wae en liet
den blik wyden over de bgna beweginglooze,
zichtbaar zich donkerder kleurende golven.
Weldra was het zóó donker, datmen ternauwer
nood het ganeche acbip kon overzien.
Reeds vielen eenige groote droppols en zich
het verzoek van den kapitein herinnerende,
snelde hy naar heneden.
Lady Jane was ontwaakt, zonder volgens
gewoonte Ella naast zich te zien. Daar zy tot
die soort van menschen behoorde, die niet
weten wat ze doen zullen en die nooit alleen
kunDen zyn, bad zy onmiddeliyk baar kame
nier gescheld en had gevraagd waar miss Ella
was, op een toon, die genoeg haar ontevreden
heid over Ella's afwezigheid verried. De
kamenier, die het steeds vriendelyke, hulp
vaardige jonge meisje zeer genegen was, had,
niet geheel in overeenstemming met de waar
heid, geantwoord, dat miss Ella zooeven pas
naar boven was gegaan, waarschyniyk om
naar het weer te zien.
Het weer beloofde niet veel goede, dat zag
lady Jane onmiddeliyk door het venster van
haar kajuit. Zy ergerde zich over de zon,
die zich achter de wolken verborg; over de
temperatuur, die zoo drukkend wae; over de
matrozen, die zooveel leven maakten boven
haar hoofd zonder aan baar zenuwen te
denken, en was overtuigd, dat allee en
iedereen het er op toelegde, haar diep
ongelukkig te maken. Arme lady Janel
Ongelukkig was zy, want zy was niet gezond.
Daarom ook bezat Ella zoo eindeloos veel
geduld met haar grillen. Zg beschouwde
lady Jane als een hulpeloos kind, dat niets
alleen kan en steeds steun bg anderen zoeken
moet.
Nadat lady Jane ongeveer vgf minuten
tevergeefs op Ella had gewacht, besloot zy
het te wagen zonder haar en, gesteund op
den arm harer kamenier, de paar schreden
te doen, welke haar van het salon scheidden.
Zg zag, dat, ofschoon het pas twaalf uren wae,
alle veiligheidslampen waren aangestoken.
Haar echtgenoot was geheel in zyn schaak
spel verdiept. Lady Jane wist by ondervinding,
dat hy, als er gevaar dreigde, hetwelk hy
niet kon afwenden, volmaakt onverschillig
werd. Zy wendde zich tot hem om eenige
zekerheid te krygen, maar ontving, ovenala
gewooniyk, het half in verstrooidheid gegeven
antwoord
,Je ziet de zaak veel te donker iD, Jane.
Het heeft niets te beteekenen."
Dat was om wanhopig te worden I Daar
ontdekte zy in een hoek baron Hans Bergen
met zgn vrouw, natuuriyk evenals altyd
dicht naast elkaar als een paar tortelduiven,
dacht zy. Het was wel is waar onbescheiden
hen te Btoren, maar waarom liet men haar
dan ook alleen?
„Sir John," zeide zy met haar klagende stem,
„gelooft u ook niet, dat er onweer komt?"
Ja, sir John geloofde zelfs, dat er een hevige
storm op handen was, maar hy zoide dat niet.
Hy en zyn vrouw wisten wat er gebeuren zou.
Zy hadden immer3 in JapaD zoo menigen
taifoen gezieD, wel is waar zonder dat zy er
evenals thans, in onmiddeliyk gevaar door
waren gekomen. Hy stelde lady Jane gerust
en gelukkig verscheen op dat oogenblik Ella.
Ella zag zeer bleek, maar lady Jane be
merkte het niet. Haar gezelschapsdame had
zg meegenomon om haar ter zyde te etaan,
en zy dacht er dus in de verste verte niet
aan, dat de dame ziek zou kunnen zyn. Dat
zou zy hoogst ongepast hebben gevonden. Zy
begon dus dadeiyk van alles te vragen en
legde haar arm ia dien van Ella, als om zich
van haar bezit te verzekeren.
Hans ging op verkeoning uit. Hy begreep,
dat de kapitein het gevaar niet meer kon
ontwyken.* Groote droppels vielen op bet dek.
Een vreemd geruisch echeen uit den bodem
der zee op te etygen. Hy keerde naar het
salon terug.
Daar voelde hy Dorita's arm in den zynen.
„Zal ik onzen jongen halen, Hans?" vroeg
zy zacht.
„Ja, lieveling, ofschoon
„Stil, Hans, spreek geen onwaarheid I Ik
weet alles. Kyk niet zoo bedroefd, Hans. Wy
moeten waarschyniyk thans sterven, maar zoo
lang we samen geleefd hebben, zyn we ge
lukkig geweest. Dat kunnen niet velen zeggan.
Ik haal onzen jongen en we blyven dan tot
het einde by elkander.
Haar met een donderend gehuil kwam plot
seling een windvlaag aangevlogen en trof het
schip aan de losfzyde zóó, dat het op dea
anderen kant kwam te liggeD.
Alles, wat in het salon niet vastgomaakt
was, rolde ten onderste boven en de lady, die
zich niet bytyds had vastgeklemd, viel op den
grond.
Hans had Dorita gegrepen.
„Mgn kind! Mgn kind!" riep do joDge vrouw,
en Hans wilde wegsnellen, om den knaap to
balen, toen Erwin met hem op den drempel
verscheen, gevolgd door do kindermeid, die
zich aan hem vastklemde.
„De kapitein verzoekt u voorloopig niet op
het dek to komen," sprak Erwiu kalm. „Houdt
u allen kalm."
Lady Jane lag nog steeds op den grond
on jammerde: „Ik sterf! Ik storft"
Ella had vergeefsche pogingen aangewend
om haar te doen opstaan. Eindeiyk gaf z|J
den moed op on zotte zich bleek, maar rustig
en op alios voorbereid op oen laag etoeltje
naast haar. Nu en dan wierp zy een blik op
Erwin, die naast Dorita zat en kalm met
haar sprak.
Intusschen was lord Harray, wien het ge
drag zynor gemalin onaangenaam vras, opge
staan, en naar haar toetredend, sprak hy gaz
biedend:
„Staf op I"
Oogenblikkeiyk gehoorzaamde zy, want h(J
sprak zelden op dien toon tot haar en zty
wist, dat hy geen tegenspraak duldde. Hy
vatte haar hand, die zy vasthield.
{Wordt vervolgd.)