•oN 12185
Maandag 13 November.
A0. 1899
gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
feuilleton.
JALOERSCH.
1
LEIDSCH
DA&BLAD
PRIJS DEZER GOUBAHT»
Voor Leidon pér 8 maanden. j 1.10.
Franco per post 1.10.
Afzonderlijke Nommers
PBIJS DEB ADVERTENTIÉNl
Van 1—0 rogete f 1.05. lodero regal meer f 0.17|. Grootero,
lettere naar plaatsruimte Voor hot in casseer en buiten do stad
wordt ƒ0.06 berekend.
Tweede Blad.
In haar slotartikel (de beide vorige artikelen
toespraken we reeds) wijst de Arnh-emsche
Courantop de moeilijkheid voor een leek, en
Eel.s voor technici, om 's Ministers berekening
van het bedrag, waarmede de jaarljjksche
begrooting, na de aanneming van de leg er-
ontwerp en, zal moeten worden verhoogd,
'na te gaan.
Kon men de zekerheid hebben, dat ten
koste van een half millioen meer de weer
baarheid des lands op voldoende w\jze gewaar
borgd was, dan zou de Arnh. Ct. in die
noodzakelijkheid kunnen berusten, zij het ook
met bloedend hart. Doch aan die zekerheid
valt het haar vooralsnog moeilijk te gelooven
en zjj is dan ook niet zonder zorg over de
vraag, of het stelsel van de Regeering op den
duur voor de natie niet te kostbaar zal wordeD.
Toegevende de mogelijkheid, dat haar op
vatting, wegens gebrek aan deskundige ken
nis, onjuist is, maakt het blad de volgende
opmerking:
De Minister zegt:
„In verband met het grooter aantal miliciens,
dat jaarlijks wordt gekleed, zal het bedrag
der na te laten schuld op de uitrusting- en
reserve rekening stijgen. Het is echter onmo
gelijk juist te bepalen, hoe groot die stijging
zal zijn, ook omdat de duur van het verblijf
in werkeljjken dienst voor de verschillende
categorieën van dienstplichtigen uiteenloopt.
Waar thans meerbedoelde schuld op 110,000
is geraamd, zou daarvoor kunnen worden
gesteld f 150,000, dus meer f 40,000."
Met de raming van „thans" is, zegt de
Arnh. Ct.t vermoedelijk bedoeld de raming
voor 1897, waarmede in het algemeen de
waarschijnlijke verhoogingen der verschillende
begrootiogsposten vergeleken zyo, omdat, zoo
wordt in het begin van §11 gezegd, „bij
het niet tot-stand-komen der ontworpen rege
ling, de toestand weder zou intreden, waarop
die begrooting was gebaseerd."
Hiermede is bedoeld, meent de Arnhermsclie
dat alsdan de eerste oefeningstijd van 8
mede in 1898 en 1899 een proef genomen
maanden voor do onbereden wapenen, waar-
werd, weder voor een eerste oefening van 12
maanden plaats zou maken. Maar is nu die
verhooging met f 40,000 wel voidoende, als
men uit de begrooting voor 1900 ziet, dat
thans nu in werkelijken zin de „meer
bedoelde schuld" is geraamd op 138,000?
Thans heeft men toch ook den eersten
oefeniogstijd van 8 maanden bij de onbereden
wapenen van een lichting van 11,000 man,
welke echter, volgens de voorgedragen rege
ling, voor de manschappen met gelijken
oefeningstijd zal stijgen tot 12,300 man, terwijl
de manschappen met 4 maanden eerste-
oefeningstijd in den winter, de 5200 man der
aanvullings-reserve, toch ook gekleed zullen
worden. Als thans met veel minder man
schappen die „meerbedoelde schuld" reeds
op 138,000 geraamd moet worden, is dan
van een raming van slechts 150,000 voor
6500 manschappen meer niet met groud te
vreezen, dat zij veel te laag zal blijkt n?
Na nog een paar voorbeelden te hebben
bijgebracht, om duidelijk te makeD, dat twijfel
nog geenszins is buitengesloten, of niet de
werkelijke vermeerdering van het eindcijfer
der Oorlogsbegrooting, bij uitvoering van
's Ministers plannen, min of meer aanzienlijk
zou kunnen afwijken van het bedrag van
520,450, waarop het in de Memorie van
Toelichting is berekend, besluit de Arnh. Ct.
met de voorspelling, dat'met behoud van het
voorgestelde art. 122 der militiewet de leger-
ontwerpen niet tot stand zullen komen. Een
betrekkelijk geringe verhooging der jaarlijkscbe
uitgaven zou misschien bewilligd worden,
indien de Kamer overtuigd wordt, dat voor
een deugdelijke organisatie der levonde strijd
krachten zulk een verhooging onvermijdelijk
is. Maar, zegt de Arnh. Ctzij moeten dan
ook weten, waar zij voor het gevolg aan toe
zjjn; willens en wetens een kat in den zak
koopen zullen z\) zeker niet.
Onder het hoofd: Transvaal steunen;
niet, Engeland verbitteren, schrijft De
Nederlander
Dat ons volk mede lijdt met zijn Z.-Afri-
kaansche stamverwanten en van harte deelt
in zijn aanvaükelijken voorspoed, en op allerlei
geoorloofde wijze hen steunt in den ongeiyken
kamp, kan door niemand worden veroordeeld;
zelfs niet door een Engelschman, wiens ver
stand niet door hartstocht en vooroordeel is
beneveld.
Al verwijt thans menig Engelsch blad ons,
dat wij de Transvaal hebben gestijfd in zijn
„verzet", toch hebben wij ons daarvan niets
aan te trekken; want het was voor „het recht*',
dat wij opkwamen, en zoolang wij nog iets
doen konden om den oorlog te voorkomen,
was het onze plicht dit te doen, zonder daar
bij Engeland8 gevoeligheid te ontzien. En deze
plicht, om van de daken te roepen, dat Enge
land groot onrecht doet, blijft ook nu nog op
ons rusteD, onverschillig of Engeland het be
trachten van dien plicht ai dan niet goedkeurt.
Maar rechtvaardigt verontwaardiging over
onrecht elke uiting, die kwetsend kan zijn
voor Engelschen of het Engelsche volk?
Moeilijk is het vaak den staatsman van den
persoon te scheiden. Wat de bewindsman
Chamberlain verrichtte, do9t ons ook een blik
werpen op zijn persoonlijk karakter. Wie dezen
staatsman veroordeelt, veroordeelt tevens hem-
Z3lven.
Doch daaraan nu het recht te ontleenen,
heel het Engelsche volk, omdat het den oorlog
goedkeurt, voor Chamberlains en Rhodessen
te houden, gaat toch wel wat ver.
Sympathiebetooning aan de Transvalere is
voortrefljjkmaar dit is iets anders dan den
Engelschen te verstaan te geven, dat wij hen
verachten, of hen te bespotten als zy een
nederlaag lijden. Immers dienen al zulke
uitingen slechts, om de Eogelsche natie te
verbitteren, en haar te versterken in haar
dwaling, dat zij nu „eershalve" den oorlog
tot het uiterste móet volhouden. In plaats
van de Transvalere te helpen, door den Eogel-
schen het erkennen van onrecht gemakkelijk
te maken, doen wjj, als wij hen prikkelen,
juist het omgekeerde.
Het behoeft geen kleinmoedigheid te zjjn,
dis ons tot voorzichtigheid stemt. Wederzijd-
sche ophitsing van natiën, waaraan ook de
pers zich vaak schuldig maakt, behoort ons
altjjd en overal tegen de borst te stuiten. Zjj
is van Christelijk standpunt niet verdedigbaar.
Ons dunkt, dat vooral een klein volk als
het onze zjju sympathie op een betere dan
op luidruchtige wyze betoonen kan en moet.
Niet uit vrees voor weerwraak, hoewel ook
daaraan gedacht mag worden. De jongste ge
schiedenis van Griekenland heeft ons geleerd,
dat er ook een misplaatst moedsbetoon zijn
kan. Er is echter een andere reden, die ons
moot terughouden van luidruchtigheid. Wat
misschien het meest treft in de houding der
Boeren is de bescheidenheid en de erkentenis
van zwakheid, die in al hun woorden door
straalt. Uit de brieven, die ons telkens worden
meegedeeld, spreekt geen snoeverij, geen op
winding, maar een vast en stil vertrouwen
op God en hun recht. Kalm en ernstig spreekt
de maD, die op het punt staat van goed en
bloed te offeren in den krijg voor rechtI
Welnu! Ons voegt, het dat voorbeeld te volgen.
Ons bloed kunnen wij nu eeDmaal niet geven;
laat ons in de plaats daarvan geven al wat
Transvaal kan dienen, doch geen woorden en
betoogingen, waaraan het niets heeft.
Men vlagt, als de Boeren een voordeel heb
ben behaald. Het is begrijpelijk. Edoch,
het wil ons voorkomen, dat vlaggen en openlijk
vreugdebetoon eerst dün gerechtvaardigd zyn,
als de vrede geteekend is; een ware vrede,
waarbij het recht geëerbiedigd wordt. Veld
slagen zjjn op zicbzelven te schrikkelijke
middelen, dan dat zjj vreugde mogen ver
wekken zoolang 'bet doel niet bereikt is.
Hot woord van een veldheer: „Buiten een
verloren veldslag is niets verschrikkelijker dan
een gewonnen veldslag", is maar al te waar l
Laat ons niet alleen veel bidden en veel
geven voor Transvaal, maar laat ons cok in
onze uitingen en oordeelvellingen onze ver
plichtingen als Christenen niet vergeten en
ook hierin ons aan Transvaal verwant toonen.
Daarmee zullen wij onzen broederen in Zuid-
Afrika den besten dienst bewijzen.
Over de beste houding schrijft Eet
Nieuws van den Dag:
Aan welke zijde in den vreeselijken en
hoogst betreurenswaardigen krijg, die op dit
oogenblik in het Zuiden van Afrika gevoerd
wordt, de sympathieën zjjn van Nederland,
daarover kan geen verschil bestaan van
meening. Als éón man zijn alle Nederlanders
het eens met een keurbende uit de Engelsche
natie zelf, met den wjjsgeer Herbert Spencer,
met George Meredith, met Frederic Harrison
on veel anderen, die dezen krtfg ten strengste
veroordeelen. Nederland is het eeDS
met den eerwaardigen Engelschman Ftlix
Moschele3 zelf, die dezen oorlog noemt een
strijd van Recht tlgen Macht.
Dat wij, Nederlanders, zouden komen uit ons
phlegma, waar deze oorlog veroordeeld wordt
door eene, zij het ook kleine, keurbende uit
de Engelsche natie zelf, lag voor
de hand en pleit voor ons. Onverschilligheid
in deze zaak zou schande hebben gebracht
over onzen naam. De gansche wereld is op
de hand der BoereD. In Engeland zelf gaan
de edelste stemmen voor hen op. Hoe zouden
wij dan onverschillig blijven, wjj, die dezelfde
taal spreken met de martelaren daarginds,
wier strijd op zoo menig punt ons herinnert
aan onzen eigenen strjjd van vóór drie
eeuwen met het machtige Spanje l
In dezen stand van zaken zal de verstandige
Nederlander zich de vraag 6tellen, wat de
beste houding is,' die hjj in deze kan aan
nemen, met andere woorden: hy zal zich
afvragen, wat hy in deze doen en wat by
in deze 1 a t'e n moet.
Do eerste vraag is zeker licht te beant
woorden. Wy moeten do Zuid-Afrikaansche
Vereeoiging steunen in haar pogingen om
de gewonden, om de weduwen en de weezen
te helptn. In die richting liet Nederland zich
reeds niet onbetuigd, en wy twijfelen er Diet
aan, of hot zal nog veel meer doen dan het
reeds doed. Gaan wy hiermede maar voort,
dan zal vanzelf wel duideiyk worden wat we
nog meer kunnen doen. Yoorloopig is daar
mede de grens van ons kunnen bereikt.
Van even groot gewicht, indien niet van
nog grooter, is evenwel de vraag wat wy
hebben te 1 a t e n. En by deze vraag schromen
wy niet als onze overtuiging uit te spreken,
dat wy voorzichtigheid hebben te betrachten
met demonstraties.
Vooreerst, omdat demonstraties hartstochten
opwekken en men wel weet waar een een
maal opgewekte hartstocht begint, maar niet
weet waar by eindigt.
Ten tweede, omdat Engeland een met
Nederland bevriende mogendheid is; er Engel
schen rondwandelen in ons midden en In
het midden der Engelschen Nederlanders; de
gegeven gastvryheid hier en de ontvangen
gastvryheid ginder verplichtingen opleggen,
en demonstraties onze betrekkingen met En
geland zouden kunnen stellen in de waag
schaal, en dat geheel onnoodig, wyi niemand
ons verhindert onze opinie te uiten binnen
de grenzen, die geen enkel beschaafd man
ook maar een oogenblik kan wenschen te
overschryden.
Ten derde: Wyi demonstraties geenorlei
goed kunnen doen aan de zaak der Boeren.
Wy zyn het met den Engelschman Moscheles
eens, dat hier een stryd wordt gevoerd van
Macht tegen Recht. Maar daarom mag men de
eerste van die twee nog niet prikkelen. Prik
kelen is nooit te rechtvaardigen, reeds daarom
niet, wyi het Diets bewtfst. Een Macht, die
strydt tegen het Recht, is alleen te onder
werpen door een Macht, die nog hooger
is en waarover de Boeren een wonderlyke
beschikking hebben, door: Waardigheid.
En ten laatsteEr kan een oogenblik komeD,
waarin door de Mogendheden, die buiten den
stryd staan, vertoogen tot Engeland worden
gericht. Al is onder dat koor de stem van Neder
land zwak, die zwakke stem zou, als komende
van een stamverwant volk, groot kunnen zyn
van invloed. Welnu, dien mogeiyken en zeer
gehoopten invloed brengen wy in gevaar,
wanneer wy thans ons tot ondoordachte
demonstraties laten verleiden. Naar den-'ene,
die hem eens prikkelde, luistert niemand*
Is onze houding daarentegen karaktervol en
beschaafd:
karaktervol, wyi wy onze sympathieën
voor d9 broedervolken, voor Oranje-Vrystaat
en Transvaal, niet verhelen en hun de hulp
verleenen, die wy verleenen kunnen en mogen,
beschaafd, wyi wy een bevriende
Mogendheid laten in haar waarde; onze eer
als gastvry land niet bezoedelen; geen woor
den spreken noch daden verrichten, die gan-
scheiyk onnoodigen aanstoot geven,
dan verhoogen wy de kracht van het
vredestichtend woord, dat Nederland naar
wy vurig hopen eenmaal gegeven zal wor
den te spreken.
Een anderen wenk geeft De Tijdy waar zy
spreekt over de giften en gaven, die in
zoo ruime mate toevloeien:
by het richten van den blik op
Transvaal verzuime men niet in eigen kring
eens om te zien, of er ook niet dddr te vin
den zyn, die, lydond om dezelfde zaak, er
aanspraak op mogen maken van dezelfde liefde
hun deel te krygon.
Uit ons eigen Land is vóór enkele jaren
zoo menige werkman vertrokken, om, beter
dan dat hier mogeiyk was, in het onderhoud
van zich en de zijnen te voorzien. Die biyde
hoop moge, zoo niet voor allen, dan toch voor
de meesten in blyde vervulling zjjn gegaan,
zoodat zy geregeld aan hun achtergelaten ge
zinnen geld konden overmaken, tbans, nu
zy geen werk meer hebben en velen van hen
vrywillig voor een oerlyke zaak modestryden,
is het met dat alles gedaan. Het onvormyde-
lyk gevolg daarvan Is, dat spoedig in ons
midden verscheidene gezinnen aan ontberiDg
en ellende zullen zyn prysgegeven. De lof
waardige zorg voor onze stamverwanten in
Transvaal mag ons ongetwyfeld die ongeluk
kige landgenooten niet uit het oog doen ver
liezen. Ware het derhalve niet wenschelyk,
dat een commissie tot stand kwam, om zich
ook het treurige lot van deze slachtoffers van
den oorlog aan te trekken: tydeiyk voorzoo
verre het alleen staking van werk in Transvaal
betreft, biyvend, waar een geziu, wegens bot
sneuvelen of verminken van zyn kostwinner,
hulp voor geruimen tyd mocht behoeven? Het
eerste werk van zulk een commissie zou, na
tuurlijk, moeten zyn, allen in Nederland op
te roepeD, wier kostwinner zich in Transvaal
bevindt endoch genoeg, mits sleehts
eerst de commissie er zy, zal zy zelve wol
haar wegen en middelen weten to kiezen voor
het verwezenlijken van het door ons aangs
duide liefdadige doel.
Misschien echter en dat zou do zaak zeker
veel vereenvoudigen kan voor de slachtoffers
hier te lande van de worsteling in Zuid-Afrika
een deel der giften worden besteed, welke zoo
mildeiyk van alle kanten voor Transvaal toe.
16)
„Ik sta geheel alleouMaar het komt
<r niet meer op aanDezen eenen
nacht nog moet go my onder uw dak
dulden dan ontvlucht ik deze dierbare
plek en ge zult my Dimmer weerzien 1
Nimmerl"
„Ja," antwoordde do barones bitter, „ik
begryp zeer goed, dat ge u verlicht zult
voelen, als ge weg zyt, ver van hen, die gy
ongelukkig achterlaat;.... om onze gebroken
harten, ons verwoest leven bekommert ge u
niet meerEn als ge in Italië zyt, zult
ge op een dag in bet dagblad lezen, dat baron
Bergen een einde aan zlju leven heeft gemaakt,
zooals esns zyn oom heeft gedaan, en dat de
moeder hem in het graf is gevolgd. Gy hebt
u echter gehuld in uw mantel van verstand
en deugd
„Genoeg, mamal Dat is te veel voor myn
krachten. Raad my Wat moet ik doen I
Wat moet ik doënl"
„Vraag my niet, Renata... verlang geen
raad van my," antwoordde de gravin met
bevende stem. „Ik zou je slechts één raad
kunnen geven. Ik zou je met gevouwen han
den moeten smeeken: Renata, je hebt me myn
zoon ontnomen; geef hem mg terug. Wees
edelmoedig! Vergeot, dat ge hem niet bemint,
verloochen u zelve, geef aan dat jonge hart
den moed om te leven terug."
De barones was tot Renata's ontzetting voor
haar op de knieën gezonken. Zy richtte haar
op in baar armen, maar onopboudelyk vloeiden
smeekwoorden over de lippen der arme moe
der. Indien zy zich vernederde tegenover deze
jonge vrouw, dan deed zy het ter wille van
haar kind.
„O, mamal Hoe kunt ge zoo spreken?"
riep Renata, de haDden der oude dame met
kussen bedekkend.
„Het is een groot offer, dat ik van je ver
lang, Renata. Ik weet, ik voel het
„Als ge wist, mama...."
„Ik wil niets weten, myn kindl Zeg „ja,"
en ge hebt twee menschen gelukkig gemaakt.
Ik ben my bewust, dat ik-js een groot onrecht
aandoe, maar ik ben moeder 1 Dat is myn
eenige verontschuldiging
„En wis staat ons borg, dat hetgeen gy
tbans zoo vurig wenscht, uw kind niet
ongelukkig zal maken?" vroeg Renata. „Zyt
gy vergeten wat gy zelve gezegd hebt?"
„Herinner my niet meer aan die in over-
yiing gesproken woorden, Renata. Alles is
veranderd. Erwin's grenzenlooze liefde ie
waarborg voor uw beider geluk."
„God moge ons allen bystaao, mama, en
uw verwachting waarheid doen worden 1"
„Gy stemt dus toe, Renata?" riep de
barones. „Mag ik Erwin zeggen
„Zeg hem niets, bid ik u. Ik ben het met
royzelf nog niet geheel eens. Ik weet niet
of ik in staat zal wezen hem gelukkig te
makenLuisterde ik slechts naar de stem
van myn hart, dan ja, ik wil het u beken
nen ik heb Erwin innig lief.
„O, myn kind, myn geliefd kindl"
Het was middernacht.
De maan scheen door de wydgeopendo
vensters van het groots vertrek, waarin baron
Erwin Bergen by voorkeur vertoefde.
Groots stilte heerscbte in het park. Ia de
verte klonk het geruisch van een waterval.
Baron Erwin Bergen bereidde zich voor
op den dood. Hy was niet tot het besluit
gekomen zich van het leven te berooven,
omdat hem plotseling de wereld en het
leven waardeloos toeschenen; neen, het leven
wad hem lief en de aarde was schoon, maar
hy voelde, dat hjj door zyn hartstocht zichzelf
en anderen tot last was geworden, zonder
wilskracht, zonder streven, zonder wenschen
hy geloofde dat ten minste, en daarom zocht
hy den dood.
De brief aan z'yn moeder lag gereed op zyn
Bchryftafel. Hy wilde nog aan Renata schry ven.
Hy beminde haar te zeer, om haar te ver-
wyten, dat zy de oorzaak was van zyn onder
gang. Hy wilde baar slechts zeggen, dat Dist
zy hem in den dood gedreven had, maar
de twyfel aan eigen kracht om zyn leed te
dragen.
Dat wilde Erwin aan Renata schrUven en
dan snel een eind aan alles maken niet
hier, maar in het donkere park.
De pen vloog over het papier. Met vaste
hand schreef de jonge man de laatste woorden
aan d9 geliefde vrouwMaar wat was
dat? Kraakte daar niet oen deur? Neen, hy
moest zich vergist hebben i Hy had zijn
knecht verlof gegeven, dien nacht weg te
blyveo, en bad zelf de huisdeur gesloten.
Rustig schreef by verder.
Zacht werd de portiére opgelicht, waar
achter de deur verborgen was. Een doodsbleek
gelaat zag naar binnen en wierp een onder
zoekenden blik door het vertrek. Het was
Renata.
Zy ontdekte den vlytig scbry venden jongen
man. Een zucht kwam over haar lippen en
zy vouwde de handen. Onhoorbaar naderde zy
den stoel, met iDgehouden adem boog zy
zich over den schryftafel en zag het adres
van den aan ds barones gerichten brief. Dieper
boog zy zich over do leuning; haar gloeiende
lippen raakten byna Erwin's haar.
De brief was gereed; met vaste hand had
Erwin hem onderteekend. Hy legde de pen
neerdaar werd het papier onder zyn hand
weggetrokken, een arm werd om zyn hals
geslagen.
„Ik wil niet, dat je sterft," fluisterde zy.
„Je moet leven... leven voor my!"
„Renatal Waartoe dient dezo comedie?"
HU was opgestaan en zag haar toornig
verwytend aan.
„Erwin I"
Hy stiet haar van zich af. Wie of wat gaf
haar het recht zich tusschen hem en den
dood te dringen?
„Ik heb je reedB herhaaldelUk gezegd,
Renata dat ik geen medelyden verlang.
Waarom kom je hier? Wy hebben elkander
niets meer te zeggen."
„O ja," antwoordde z|j met schitterende
oogeü. „Ik heb je te zeggen, dat ik je liefheb."
-Hy antwoordde niet. Eén oogenblik ont
brandde weer het oude vuur, maar de her
innering aan alles, wat hy geleden had, doofde
bet even snel weder uit. Hy trok zyn hand
terug, die zy in de hare genomen had.
„Renata, ik geloof, dat je my krankzinnig
wilt maken," bracht h(J met moeite uit. „Hoe
durft gy den spot dry ven met mgn heiligste
gevoelens?"
Zy slo9g de oogen niet neer voor zyn ver-
wytenden blik. Helderder straalden haar oogen.
„Erwin, ik heb gezondigd, toen ik je mUn
liefde verzweeg; ik heb gezondigd, toen ik
ja afwees, in plaats van je aan myn hart te
drukken; ik heb gezondigd, toen ik uit vrees,
van je eenmaal te zullen verliezen, afstand
wilde doen van wat wy beiden als ons
grootste gelnk beschouwen. Wilt gy my nog
vorder laten spreken, Eiwin, zoöder my in
je armen te sluiton? Moet ik tot de overtui
ging komen, dat ik te laDg heb geaarzeld...'
dat ik je liefde verloren heb?"
Met een kreet van verrukking sloot hg haa*
in zyn armen en de woorden van dankbaacs
beid verzwoüden in den kus, dien hy hajt
op de lippen drukte.
Wordt vervolgd.)