H\ 12182 Donderdag O November, A#. 1899 <£?eze fouiant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zonen feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. JALOERSCH. PRIJS DEZER CQTTRAJKT» Voor Lelden per B maanden. 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlek© Nommera s t 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1—6 regels f 1.06. ieder© rogei meer f 0.17J. - Greater* letters naar plaatsruimte Voor het incasseeren buitan do stad wordt f 0 06 berekend. Do Haagscho Ei oniokschryver van do Nieuwe Groninger Courant schrijft: Het gaat met de Ongevallenwet in de Tweede Kamer buiten verwachting voorspoedig en bet laat zich aaizien, dat de belangrijke voordracht spoedig, ondanks de twee vacantie- dagen voor de Provinciale parlementa zittingen, zal worden afgedaan. Na de hoogst gewichtige beslissing over het groote amondement van dr. Kuyper, dat het stelsel der voordracht aantastte, betreffen al de amendementen slechts détails, waarover men het gemakkelijk eens zal worden en waarom geen enkel lid zijn stem aan de wet geven of onthouden zal. Nu de bedrijfsveroenigiDgen ter zijde gesteld zijn en het monopolie van de Ejjksbank is behouden, kan men oDgeveer nagaan hoe de eindstemming over de wet zal wezen. En dan durf ik een zeer belangrijke meerderhoid er aan voorspellen. Wair.t met uitzondering van den heer Bastert en misschien ook van don heer Van Kerkwijk, in wien de wilde haren bij het klimmen der jaren machtig welig beginnen te tieren, zullen denkelijk alle liberalen en heel de linkerzijde vóór het voor stel stemmen, versterkt door alles, wat waar lijk democratisch gezind is, aan de zijde der anti-revolutionnairen «>n katholieken; de meer derheid van de fractie-Kuypor ik verwacht nog altijd: met den generaal aan het hoofd; en de geheele fractie-Schaepman. Men berekent, dat de verhouding, by een voltallige Kamer, 70 tegen 80 zal zijn. Mij dunkt, daarmee kan de Regeering tevreden wezen. En zy verdient dit succes op haar moeilijken arbeid ten volle, ook om den zeer concilianten geest, waarvan zij bij het debat heeft blijk gegeven, zoowel wat betreft de openstelling van de gelegenheid, om,dooreen veranderde storting der verschuldigde renten of uitkeeringen, naast de Rijksverzekerings bank ook aan de particuliere industrie op het gebied der assurantie een aandeel in den arbeid (en in de winsten) te gunnen, als wat betreft de spoedige uitbreiding der organisatie ook tot die bedrijven, zeevarenden, land bouw, enz., die thans- nog niet konden worden opgenomen. Zooals het zich nu laat aanzien, zal de Kamer denkelijk Dinsdag 21 Nov. met de behandeling van de Indische begrooting en op zijn laatst Dinsdag 28 Nov. met de Staats begroting een aanvang kunnen maken, zoodat er dan vier weken vóór Kerstmis voor het budget overblijven, tftl genoeg, dunkt me, om aan alle wezenlijke landsbelangen de noodlge aandacht en t\jd te kunnen schenken. Natuur lijk blijft dan de leerplicht voor het begin van het laatste jaar ier eeuw bewaard, met de sociaal juridische wetten, waartoe de Kamer dan in Februari zal torugkeeren. Zooals onze lezer» weten, kwam in 1874 de Vestingwet tot stand, waarbij be sloten W9rd schier al onze grensvestingen te ontmantelen en voorgeschreven, dat van Muiderberg tot Gorkum een fortenlinie zou worden gebouwd, bekend als de Hollandsche Waterlinie; daarachter zou de stelling Amster dam worden voltooid, als een reduit voor onze troepen, indien do Hollandsche Waterlinie onverhoopt door een vijand mocht zjjn veroverd. Men rekende in '74, dat deze werken in '88 gereod zouden zijn, en getrouw is dan ook ieder jaar de vestingbegrooting ingediend. Zijn we nu in 1900 wel reeds eenige jaren voorbij '88, is dan nu voor al die millïoenen inderdaad werk geleverd, waar we iets aan hebben? Op die vraag geeft de oud minister van oorlog, de heer A. L. W. Sejjffardt, in de Vragen des Tijds een antwoord, dat helaas niet al te bemoedigend klinkt. Ziehier z\ja overzicht, waarin wij enkele regels spatiöeren „Gaat men den tegenwoordigen toestand der negen verschillende liniên, stellingen of groepen van werken na, in de Vestingwet van 1874 opgenomen, in dezelfde volgorde, waarin zy in artikel I dier wet zijn opgenomeD, dan vindt men: o. De Nieuwe Hollandsche Waterlinie, een linie, waarvan men werkelyk al in 1882 heeft kunnen zaggen, dat zij voltooid was; zelfs omstreeks 1888 mocht zy nog met alle recht een zeer sterke linie genoemd worden. Thans, door do technische vol making der aanvalsmiddelen, is zij uit den tijd geraakt, doch nog altijd van groote waarde als voorpostenlinie van de stelling van Amsterdam. b. De stelling van de Gelderecho vallei met die in de Neder-Betuwe als voorpostenstelling der Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Aan deze voorpostenstelling is sinds 1875 niets gedaan dan werken voor onderhoud. Er zal in den vervolge ook wel nimmer iets aan worden gedaan, omdat men het vrijwel eens is, dat deze stelling moet vervallen. c. De stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak. Hieraan is van 1882 tot 1888 vrijwat geld verwerkt, doch ook deze stelling is volstrekt niet meer op de hoogte van den tijd en behoort bovendien niet in een werkelijk geconcentreerd ver- dodigingsstelsel te worden be houden. d. De stelling van de monden van de Maas en het Haringvliet. Van het deel dezer stelling B r ie 11 e-H e 11 e vo e t- sluis, waaraan van 1879 tot 1886 belangrijke sommen zijn verwerkt, kan hetzelfde gezegd worden als van de vorige stelling. Het fort aan den Hoek-van-Holland, waaraan in 1881 Is begonnen en dat in 1890 is voltooid, is als sperwerk van den waterweg van Rotter dam naar zee bruikbaar en dus te behouden; het voldoet genoegzaam aan de tegenwoordige eischen der techniek. e. De stelling van Den Helder, waaraan in de jaren 1881 tot 1884 zeer veel is verwerkt, voldoet in verschillende opzichten niet meer aan hetgeen men van die stelling zoude moeten eischen; zij past niet in een geconcentreerd ver- dedigiog88tel8Al; slechts het fort op de Hars3en8 is zeer bruikbaar als sporfort, om oen vgand het gebruik van de haven van Nieuwediep te ontzeggen. f De werken tot dekking van rivierover gangen en opname van troepen aan IJsel, Waal en Maas behooren al evenmin toteongoconcentreerdverdedigings- 8telsel. Met de in 1875 bedoelde nieuw te bouwen sperforten aan de rivierovergangen (spoorwegbruggen) is niet eens begonnen. h. De Zuider-Waterlinie van de Maas boven St.-Andrios tot de Amor beneden Geertrui- denberg, en t werken aan de Wtsterschelde passen ook al niet in een geconcen treerd verdedigingastelsel; er is bui tendien niets aan gedaan tot uitvoering der Vestingwet van 1874. g. De stelling van Amsterdam." De Tjjdf op deze uitlatingen wijzend, be treurt het loveDdig, dat aldus tientallon van millioenen zonder eenig nut z|jn uitgegeven. Van de negen aangelegde groepen van ver dedigingswerken zijn er niet miDder dan zeven volgens den heer Seijff.rdt nutteloos, en de stelling Amsterdam, die dan nog groote waarde heet te hebben, zou pas, nadat nog ettelijke millioenen zijn verslonden, op een nog door niemand te voorzien tijdstip voltooid kunnen heoton. Het blad wijst dan verder op den strijd tusscken de voorstanders van wacht- en woonforten, waar ook heelwat geld mcö g moeid is; op bet oordeel van den heer S., dat het dwaasheid is de veel te uitgebreide stelling Den Helder te handhaven, terwille van het droombeeld: „een Nsderlandsche vloot", om aldus te eindigen: „Beschouwingen ajs deze zijn voor ons nationaal gevoel niet aangenaam, daar zy ons onze zwakheid op militair gebied doen ge voelen. Waar zij geiyk hier komen van bevoegde zijde, verdienen zij echter zeer zeker de aandacht van allen, die in staat zijn, in een materie als deze een oordeel te vormen. De tijden zijn or werkelyk niet naar, om jaarlijks voor leger en oorlogsvloot mil lioenen van de belastingbetalende burgers te vorderen, wanneer niet vaststaat, dat die door velen met moeite opgebrachte sommen van eenige waarde zullen zijn, in geval wij ons ooit te verdedigen mochten hebben tegen een buitenlandschen vijand." De inhoud der circulaires, die een aantal kooplieden voornemens zjjn in hun handelscorrespondentie met het buitenland in te sluiten, dwingt den Leidschen dr. Ch. M. Dozy tot een opmerking in de Nieuwe Bollerdamsche Courant. Een uitnemend donkbeeld, zegt hij. Had slechts de inhoud van die voor Frankrijk bestemd niet teleurgesteld. Terwijl in die voor Duitscbland alle nadruk gelegd wordt op de stamverwantschap, was er in de andere zelfs geen toespeling op het Fransche bloéd van zooveel duizenden BoereD, naar verhou ding nog meer iq de Republieken dan in de Kaapkolonie. Waren die Franschou ook fortuinzoekers geweest, zooals do Hollanders en Duitschers, zegt dr. Dozy dan zou ik misschien nog gezwegen hebben. Maar die honderd duizen den, die de vlucht namen naar 3ndere vol keren, wier taal zij niet verstondeD, wier levenswijs niet de hunne was, van wier mild dadigheid zy afhankelijk waren, verlieten alles ter wille van de v r y h e i deen keurbende ongetwijfeld, wat energie en opoffering betreft, wier afstammelingen in de Du Toits, Yiliers, Jouberts, Du Plessis en zooveel anderen voortloven. Ei deze Boiren van Fransche afstamming houden zeiven de herinnering aan de réfu giés in eero, getuigen het sympathieke boek van Du Plessis in 1898 en de herdenking van het Eiict van Nantes in 1885. Natuuriyk. Tot -een volk zyn zy pas geworden door den trek in de wildernis, den stryd tegen de Kaffers en Engelschen, een volk, dat noch N iderlandsch nöch Engelsch is, of wil zyn, maar Afrikaansch. Waar de gewraakte circulaire in het oog loopend een herinnering negeerde, die zy behoorde voorop te stellen, zegt dr. Dozy moest dit my uit de pen. „Meende men", vraagt hy, „in het Katho lieke Frankryk daarmede geea indruk te maken? Zeker, zonder dat behoorde de stryd in Zuid Afrika geen land buiten het onze zoozeer in beroering te brengen als het vaderland dor réfugiés. Maar ook nu dunkt my die tegenwerking verre van afdoende". Nu de Ned. Stoomboot-Maatschappy het lofwaardig besluit genomen heeft geen dyna miet naar Engeland te verschepen, zoolang de oorlog in Z. Afrika duurt, schrijft de he6r H. J. P. A. Kierech in de Nieuwe Rotter- damsche Courant is dez9 quaestie nog niet opgelost. Want wat niet met de schepen van die Maatschappij gebeurt, kan door andere geschieden. Hst is voor onze Regeering met haar fyn onzydigheid8gevoel gemakkelijker de Kon. Mil. Kapel te verbieden mede te werken tot oen concert voor nagelaten betrekkingen der gevallen Boeren, dan een besluit te nemen, dat der Engelsche R9geering onaangenaam kan zyn; al is het eerste vry bolacheiyk en het laatste getiedend noodzakeiyk. Ons gevoel van machteloosheid maakt ons zwak. Vandaar de weinig maoiyke houding, die wy tegenover het buitenland plegen aan te nemen. Zou men zich in dezen achter het niets waardige voorwendsel willen verschuilen, dat de bewuste stof niet voor den Afrikaanschen oorlog bestemd is? Dan verliest men geheel uit het oog, dat een belangrijke aanvulling van bun dynamiet de Eogelschen in staat stelt den aanwezigen voorraad dadeiyk tegen de Boeren te gebruiken. En wat men hiervoor niet noodig meent te hebben, kan er later voor dienen, waartoe de Regeering van Koningin Victoria ons dan zeker geen verlof zal vrrgen. Daarom mag onze Regeering zich niet laten bedotten door verzekering, dat het dyna miet voor vreedzamer doeleiaden zal worden gebezigd. D9 Nieuwe Rotterdamsche Courant is van meening, dat d nationale eer in niets anders is gelegen dan hierin, dat men all* krachten inspant om aan de wereld te toonen, dat men de sterkste is, en dat men niet wijkt, voor niets uit den weg gaat, wanneer de stryd eenmaal begonnen is, zonder te vragen, waarom of waarvoor men bezig is te vechten. „Daar dit nu eenmaal zoo is, voelden io 1881 velen hier te lande na de leeljjke neder laag der Engelschen op Majoeba zich het bart beklemd. Nu, vreesden zy, zou Engeland zich verplicht achten al zijn krachten in te spannen om Transvaal te onderwerpen. Maar toen ge beurde er iets zeer buitengewoons, alleen mogelyk, omdat in Engeland eon buitenge woon man de leiding der zaken in banden had. Zoo iets kan een enkele maal, als uit zondering op den regel, onder byzonder gun stige omstandigheden gebeureD, maar de regel is anders. Het is dan ook reeds gebleken, dat de „edelmoedige dwaasheid" van Gladstone den imperialisten een doom in het vleosch is gebleven. „Denk aan Majoeba" is thans in Engeland evenz? vr hun leus, als eenmaal voor prins Napoleon „Wraak over Waterloo" een der krachtigste middelen was om hem den weg te banen tot den Franschen troon; en 1 de nationale ee: 'naakt in Engeland, voorloopig althans, elk denkbeeld aan iets anders dan krachtige voortzetting van den oorlog even ocmogelyk, als in Frankryk de „eer van het leger" de vryspraak van Dreyfus. „Lord Ro3ebery is van meening, dat deze oorlog Engeland nog meer bataljons zal kosten dan het reeds heeft verloren, en meer officieren en meer millioenen dan iemand zich voorstelt; eenmaal dit schynt een grooto troost te wezen zal do dag voor het onderzoek en het ter-veranfcwoording-roepen van do Regee- ring aanbreken; dat wil zeggen: dan dit ministerie weggejaagd worden, en een ander ministerie optreden, om de slecht waargenomen Regeertaak over te nemen (en tot dat ministerie zal misschien lord Rosebery beboore maar één ding staat vast: inmiddels moeten wy den oorlog tot bet einde toe doorzotten; wy kunnen niet terug, en moet9o trouw hen steunen, die de leiding der zaken in handeQ hebben. „Zoo is het inderdaad. Wat aanleiding g?f tot den oorlog, of wy het recht aan onze zydo hebben, en of het belang, waarvoor wy vechton, wel eenige ponden en een paar menschenlevens waard is, daaraan denken wy niet meer. WS4 moeten in elk geval onzen tegenstander ten onder brengen, eD wel zoo volkomen, dat wy hem de vredesvoorwaarden kunnen voorschryvon en onzen wil opleggen, en wy vragen zelfs niet, ten koeto vao I ho9veel millioenen, hoeveel bataljons en hoeveel officieren 1 Of het raiDisterie ons terecht of ten onrechte in dezen oorlog geleid, heeft is ons voc/ het oogenblik onverschillig. „Zoo spreken allen, ongeveer allen, allen 10» Baron Hans geleidde haar in het half donker gemaakte vertrek. Zacht naderde Kenata het liekbed. Zy schrikt* van ds verandering, wolke in het uiteriyk van den schoonen jongen man had plaats gegrepen. Hy was doodsbleek. De witte tanden waren even zichtbaar tusschen dc half geopende, kleur- looze lippen. Zy kon haar tranen niet be dwingen. Sprakeloos zonk zy op de knieën en vatte de slap neerhangende linkerband van den gewonde, aan wiens pink oen gouden ring met een bont steentje, dien zy hem jaren geleden op zyn verjaardag gegeven had, glinsterde. Zy legdo het voorhoofd op den rand van bet ledikant en barstte in hartstochtelijk snikken uit. Met somberen blik sloeg baron Hans haar gade. „Zou zy ook zoo bedroefd om my z(jn ge weest? Arme Erwinl" Daar trad de dokter binnen. Renata hief het betraande gelaat rp. ,0, dokter, hy moet vreeselyk iyden. Is daaraan dan niets te doen?" Dokter Frei nam den pols van den ge wonde en prevelde iofs in zyn baard. Hy was een zonderling; onder den ruwen bast was een hart van goud verborgen. „Of daaraan niet* te doen is?" herhaalde by norsch, alsof Renata's vraag eeu persoon- lyke beleediging voor hem was. „Natuuriyk is daaraan weinig te doen, als men in de omgeving van den zieke op weinig hulp kan rekenen. Tranen, zelfs als zy uit de schoonste oogen vloeien, maken een zieke niet gezond. Een leek moet begrypen, dat een man, die een kogel in zyn lichaam heeft, by iedere beweging ondraaglyke pijn uitstaat, zich niet zoo heen en weer mag werpen, zooals baron Bergen doet." „Maar wat moeten we doen?" vroeg baron Hans wanhopend. „We moeten hem vastbinden," antwoordde de dokter en schelde. Jerome trad binnen. „Breng me een stevig toaw," beval hy; „maar gauw een beetje." Jeróme snelde heen en keerde weldra met het verlangde terug. „Ziezoo, baron, licht den zieke een weinig op; zoo, genoeg. Het touw moet om het ljjf en de armen geslagen worden. Nu kan ik opereeren." „Dus toch vandaag nog? „Ja. De wondkoorts it sterk itflgend. Ds operatie is echter niet zonder gevaar. Ik weet, dat baron Bergen geen chloroform ver dragen kan, het windt hem op in plaats van hem te verdooven. Daarom moet hy vastge bonden worden. Maar wie helpt mynu?Myn collega heeft zich verwyderd. Hy liet my zeggen, dat zyn tegenwoordigheid thans niet meer noodig zou zyn. Aan u, baron, heb ik niets, evenmin als aan Jerème. Ik heb iemand noodig," vervolgde hy, zich tot i» gravin wendend, „die mü op myn wenken de vor- scbillende instrumenten aangeeft, kompressen gereed houdt, het bloed wogwascht, enzoo- voorts. Ais ik geen collega naast me heb, word ik liever bygestaan door vrouwen dan door mannen. Zoudt u denken, dat u mg kunt helpen? Indien de arme barones niet ziek was, zou niemand beter dan die voor- treffelijke vrouw my ter zyde kunnen etaan. Antwoord ray openhartig, gravin." „Wees zoo goed my de noodige wenken te geven, dokter," antwoordde Renata. Zy zag zeer bleek. Nog waren haar oogen rood van het schreien, maar de vaate blik, waarmee zy hem aanzag, bevredigde hem. Kalm gaf by haar zyn bevelen. Wel overviel haar een rilling, toen zy de gevreesde instrumenten aanvatte, maar zy beefde ni»t, ondanks het kreunen van den gewonde, terwyl zy, den blik onafgewend op den dokter gericht, ieder zyner wenken op volgde. Slechts éénmaal deed een luide smart kreet van den gewoDde haar sidderen. Wyd opende hy de oogen. ,Renata", prevelden zyn lippen, op een toon, die den dokter en nog een persoon in de ziekekamer deed ontroeren. Toen sloten zich de oogen weer en bewuste loos zonk het hoofd in de kussens. De dokter zag Renata aan. Zy voelde haar knieën knikken, maar zy sloeg de groote donkere oogen niet neer voor den doordrin genden blik van den menschenkenner. Zich oogenblikkeiyk herstellend, vroeg zy meteen stem, die geen zweem verried van hetgeen in haar ziel omging, kalm*. „Heb ik iets verkeerd gedaan, doktor?" „Neen, gravin," antwoordde by. „Ge zyt eeu bewonderenswaardige helpster." De operatie was afgeloopen. De dokter hield den kogel in do hand. „Daar heb ik hom! Dat zoo'n klein voor werp een leven in gevaar kan brengen, t.è? Gelukkig heeft by de long maar even aan geraakt. Maar er mag niets bykomen. In de eerste dagen kunnen wy niets met zekerheid omtrent den afloop zeggen. Wilt u zoo goed zyn," vervolgde hy, zich tot Hana wendend, „even te gaan zien hoe het met de barones is? Ik mag bier niet vandaan." Toen baron Hans het vertrek verlaten had, richtte hy zich tot Renata: „Ik moet u verzoeken voorloopig niet in deze ziekekamer te komen," zeide hy vrien delijk, maar ernstig. „Uw tegenwoordigheid schynt den patiënt op te winden en iedere gemoedsbeweging moet vermeden worden." Ditmaal sloeg Renata de oogen neer. „Ik zal my uitsluitend wyden aan de ver pleging mijner moederlijke vrlendiD," ant woordde ze, en ging heen. Toen barones Bergen tot bezinniDg kwam, zag zy Renata over zich heengebogen, die de vraag, welke zy in de smeekende oogen las, beantwoordde. „Hy leeft," fluisterde zy haar toe. „Maar hy is gewond „De kogel zat in den schouder. Dokter Frei heeft hem er reeds uitgehaald." „Is er hoop op herstel, Renata?" „Ja. De dokte-: wanhoopt niet." Een treurige troost. Dat zeggen ze allen O, m|jn kindl Mjjn kindl" St.ikkend zonk zij terug in de kussens. „Kom, mam: laat toch den moed niet zinken 1 Dokter Frei is immers zulk een uit stekend kn&p manl Hy zal Erwin redden. Kom, moedertje," vervolgde ze, by de oudo dame neerknielend, „ge moet nu sterk zyn, want ge moet uw jongen kunnen oppassen. Erwin heeft uw hulp meer dan ooit noodig. Niemand kent zyn gewoonten zoo goed als gy, daarom droeg de dokter my op u zoo spoedig mogelyk by hem te zenden. Jerèmo vertelde my zooeven, dat Erwin in zyn yien reeds herhaaldelijk om u geroepen heeft*" De barones lichtte zich op en droogde haar traDen. „Help my opstaan, Renata. Je hebt geiyk; ik mag bier niet biyven liggen, terwyl myn zoon my noo3ig heeft." „Om het huishouden behoeft u zich niet te bekommeren. De leiding daarvan neem ik voorloopig op n>y. Ik heb reeds een boodschap aan papa gezonden. Hans is er ook en zal my wel helpen." „Is Hans terug? Hoe is hy er onder?" „Yreesoiyk Mlroefd. U weet hoo innig veel by van u beiden houdt. Maar hy zal wel tot kalmte komen. Ik laat Ella en Louison komen. Het kind is zoo zoet, dat niemand hier last van haar zal hebben, en ik laat haar niet graag thui3." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5