N°. 12170
Donderdag 26 October.
A0. 1899
$eze gourant wordt dagelijks, met aitzoadering
van (Zon- en fèêestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Haar Stiefmoeder.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PHIJS DEZEB COTBAMT»
Voor Lddon per 8 maanden.
Franco per postt c i t i
AizonderlUke Nommers
1.10.
1.40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIÉNt
Van rowels f l.Ofi. Ieder© regel meer f 0.I7J. Grooter®
letters naar plaatsruimte Voor het incasseercn buiten do stad
wordt f 0.06 berekend.
Tweede Blad.
De Groningsche hoogleeraar H. Krabbe
bespreekt de tooneelcenauur in het
Weekblad voor de Burgerlijke Administratie
Aanleiding daartoe vond by in het verbod van
bet tooneelstuk „De Martelaar". Dat verbod,
zegt prof. K., heeft in de pers krachtige
bestrijding ondervooden, maar deze bestrijding
vindt uitsluitend haar grond in het verkeerd
gebruik, dat de Burgemeester van zgn be
voegdheid zou hebben gemaakt, niet in de
ontkenning van die bevoegdheid
zelve. Deze'wordt dan ook door de admini
stratieve jurisprudentie en door de schrijvers
over gemeenterecht als bestaande aangenomen.
Ten onrechte, naar hij meent. "Want hij
vraagt naar het wetsartikel, dat klaar en
duidelijk den Burgemeester tot de bedoelde
vrijheidsbeperking bevoegd verklaart, en daar
mee afwijkt van het beginsel, dat vrijheids
beperking der ingezetenon alleen van den
Rgkswetgever, de Provinciale Staten of den
Raad mag uitgaan.
Het eenige wetsartikel, waarnaar verwezen
wordt, is art. 188 al. 2 der Gemeentewet.
Maar deze verwijzing acht hij niet voldoende.
In de woorden: „De Burgemeester waakt
tegen het doen van met de openbare orde of
zedelijkheid strijdige vertooningen" is niet
klaar en duidelijk te lezen de beweerde op
dracht om het opvoeren van het stuk te
verbieden. Die opdracht wordt er uit a f g e-
leid; maar dit is, waar het betreft het ter-
zyde-stellen van een grondbeginsel van ons
publiek recht, ongeoorloofd.
Te minder geoorloofd, omdat anders de wet
zonder éónige beperking en zónder éónigo
contróle den Burgemeester het recht zou
hebben gegeven een verbod uit te vaardigen.
Is dat met het oog op het vroeger opge
merkte aannemelijk, vraagt prof. K., waar het
hier gelat het uitoefenen van censuur?
Aannemelijk by grondwettig verbod van
censuur by het openbaren van gedachten door
middel van de drukpers? Aannemelijk eindelijk
tegenover de boperking en contrdle, die de
wet in het vorig artikel (187) vaststelt by een
opdracht aan den Burgemeester, waarvan hy
in zeer buitengewone omstandigheden gebruik
heeft te maken; omstandigheden, die een
ongedeelde verantwoordeiykhoid van den Burge
meester volkomen zoudon rechtvaardigen,
terwyi desniettegenstaande de wet èn den
Raad èn den Commissaris der Koningin in
's Burgemeesters verantwoordeiykheid doet
deelen
Hier daarentegen, waar wy in volkomen
normale omstandigheden verkeeren, zou aan
den Burgemeester een bevoegdheid verleend
zyD, over het gebruik, waarvan hy souverein
heeft te beslisseD, buiten toezicht van hooger
gezag en zonder verplichting om er den Raad
in te kennen? Het is de ongerijmdheid zelve.
Hier komt nog by, dat volgens prof. K.
de interpretatie zelve niet deugt. „W aken
tegen" kan niet beteekenen, dat de Burge
meester alle mogelijke middelen mag bezigen,
om het doen van met de openbare orde of
zedelijkheid strijdige vertooningen tegen te
gaan. Evenmin als uit de woorden in art.
186: „De B. is bevoegd alle bevelen, die by
ter handhaving dor openbare orde noodig acht,
te geven", kan worden afgeleid, dat de Burg.
bijv. met ue wet op d9 vereeniging en ver
gadering geen rekening heeft te houden en
dus vergaderingen mag ontbinden, ook buiten
de gevallen, in die wet voorzien.
Vryheidsbeperkïng der ingezetenen door ge
bod of verbod is by art. 135 Gemeentewet
aan den Raad voorbehouden.
De gewone uitlegging van het artikel steunt,
volgens den hoogloeraar, uitsluitend op het
geen gezegd is by de schriftelijke en monde
linge behandeling er van. De oude geschiedenis
van eenerzyds de wet, anderzijds de denk
beelden, die by het maken hebben voorgezeten.
In het privaatrecht is ten lange leste de wet,
zooals zy spreekt, als eenig richtsnoer erkend.
In het administratieve recht „kaatst men, bg
de uitlegging der wet, elkaar nog altyd de
boekdoelen toe, waarin haar geboorteweeën
z\jn verzameld."
De legerontwerpen, waaromtrent
Eet Vaderland reeds weken vóór de indiening
iets wist mede te deelen, zyn thans ingediend.
Het eene strekt tot „regeling van de samen
stelling der landmacht," en het tweede tot
„nadere wijziging en aanvulling van de wet
betrekkelijk de nationale militie en van daar
mede in verband staande wetten."
Natuurlijk zullen nu meer bladen dan tot
dusver er van doen hooren.
In abstracto bestaat er naar de
Arnhemsche Courantdie een artikel er over
heeft, aanmerkt tusschen beide ontwerpen
geen noodzakelijk verband, want in de ont
worpen legerorganisatie zou ook een andere
recruteoring dör levende strijdkrachten dan de
voorgedragend kunnen passen. Maar voor den
Minister zyn het twee onafscheideiyke onder-
deelen van z|jn plan. Hy acht voor de hand
having der neutraliteit en verdediging van
'a lands onafhankelijkheid, op zyn minst een
organisatie der levende strijdkrachten, als door
hom voorgesteld, noodzakelijk. En om ze zoo
weinig mogelijk kostbaar en drukkend te
maken, zonder aan de deugdelijkheid te kort
te doen, oordeelt hy een recruteeringewyze
alleen mogelijk zooals door hem wordt voor
gestaan. Hg acht dit laatste ontwerp een
„gevolg" van zyn legerorganisatie „en daar
mede samenhangende."
De Arnhemsche Courant is niet voornemens
to onderzoeken in hoever dit oordeel van den
minister Eland juist to noemen is; als leek
op militair gebied trouwens zou zy zich reeds
niet bevoegd kunnen rekonen dit vraagstuk
in al zijn onderdeelen te beoordeeleo. Maar grif
geeft zjj den Minister toe, dat wat er tot 1898
aan onze levende strijdkrachten ontbrak, niet
slechts het gehalte, maar ook de getalsterkte
betreft. Is aan het eerste gebrek te gemoet
gekomen door de invoering van den persoon
lijken dienst, het tweede ia nog ten volle
aanwezig. En ook behoeft men, voegt zij er
eg, geen militair te wezen, om overtuigd te
zijn, in welke overtuiging men slechts kan
worden versterkt door het gruwelijk voorbeeld,
docr Engeland tegenover de Zuid-Afrikaansche
Boerenrepublieken gegeven dat, ondanks
de comedie der Vredesconferentie van dit jaar,
niet rechtvaardigheid en menschlievendheid
de verhoudingen der volkeren beheerschen,
maar het Roracinsche spreekwoord ook aan
de intrede der 20ste eeuw nog ten volle zgn
waarheid heeft behouden, dat wie den vrede
wil zich voor den oorlog moet toerusten: si
vis pacem para bellum.
D >t dus iQ 's lands weerbaarheid moet wor
den voorzien, geldt voor de Arnhemsche Courant
als een axioma, hoe gaarne zij ook liever
de vele millioenen der begrotingshoofdstukken
van Oorlog en Marine voor schooner en ver
heffender doeleinden bestemd zoude zien dan
voor krijgstoerustingen.
Die noodzakelgkbeid vooropstellende, aar
zelt zy niet te verklaren, dat, afgescheiden
van de militaire waarde van 's Ministers stel-
sbI, daarin veel aantrekkelgks ligt, vooral
omdat daarin van de dienstplichtigen een
minimum van persoonlijke lasten wordt ge
vorderd, zoolang althans vaststaat, dat voor
een degelijke weerbaarheid van ons land niet
kan worden volstaan met een systeem van
algemeeno oefening, maar vooral uit het oog
punt der tucht en het daaruit voortvloeiende
grooter weerstandsvermogen der levende stryd-
kraebten een stelsel van kazerneering nood
zakelijk te aohten is.
Vooral van deze zyde bezien, zal zy
's Ministers voorsteilen bespreken. Maar vooraf
maakt zy een opmerking over den vorm,
waarin het recruteeringsontwerp is aanhangig
gemaakt. Zy vindt 4e redactie van dit ont
werp, dat ook door de Mi'dsters van Marine
en van Binnenlandsche Zaken onderteekend is,
buitengewoon duister en vaak eerst door een
volledige zinsontlediBg den -zin der woorden te
verstaan. En bovendien, zegt zg, wordt de
onduideiykheid nog buitengewoon in de hand
gewerkt, doordien de bepalingen omtrent de
legerrecrutoerlng niet in een nieuw ontwerp
zgn samengevat, maar ingevoegd zyn in de
bestaande militlewet van 1861. Zy begrypt
wel, waarom de Regeering aan oen wyziging
der oude' militiowet bóven een geheel nieuw
ontwerp de voorkeur heeft gegeven; op dio
wyze toch worden de vraagpunten, waarom
trent in den zomer van 1898 reeds een be
slissing is gevallen, als: de persooniyke dienst,
de ontheffingen van den dienst voor geeste
lijken, enz., enz., by dit wetsontwerp buiten
de discussie gehoudoD. Maar van byzonder
groote beteekenis dunkt aan de Arnhemsche
Courant die overweging toch niet. Gevaar,
dat het Parlement zyn beslissingen van het
vorige jaar niet gestand zou doen, bestaat er,
meent zy, hoegenaamd niet. Do Arnhemsche
Courant zou, ten behoeve van hen, die van
het ontwerp zich op do hoogte willen of
moeten stelleD, naast elkaar willen afgedrukt
hebben de militiewet, zooals zy na de laatste
walgingen luidt, en de nieuwe wijzigingen,
welke daarin nu door de Regeering worden
voorgesteld. En wat de ingewikkelde redactie
betreft, zal, meent de Arnhemsche Courantuo
Regeering in het belang van allen, die later
met de wet te maken zullen hebben, vóór de
indiening van haar Memorie van Antwoord
haar ontwerp in den zin van vereenvoudiging
en verduidelyking aan een grondige correctie
moeten onderwerpen.
De Maasbode bevatte een hoofdartikel, ge-
teekend F., over het leerplicht-adres,
door 152 R.-K. hoofden van scholen uit N.-W.-
Noord-Brabant aan de Kamers gericht.
De schryver behandelt in dit artikel de
bevoegdheid der onderwijzers, om over de
leerplicht-quaeetie hun woord te spreken, en
komt daarby tot de conclusie, dat, wat de
„kern" dier quaestie betreft, de onderwyzers
nu juist niet de aangewezen personen zyn
om van advies te dienen.
Nu ja, zg kunnen beoordeelen welken nadee*
ligen invloed het ODgeregeld schoolbezoek
heeft op den scholier, op de klasse, op het
onderwgs.
Maar de kern der zaak bestaat in een geheel
andere vraag, en luidt aldus:
Is het aanhangige leerplicht-ontwerp strijdig
met het recht der ouders, met de Ohristelyke
gewetensvrijheid, met de rechten der bijzondere
school en haar eischen, met d9 vryhoid der
burgers, met de belangen der maatschappy?
of nog algemeener: Kan de Staat, krachtens
zjjn gewoon recht, leerplicht opleggen? Kan
hy het ook daar, waar de sociale toestand
dit niet dringend vordert?
Over dit alles moeten andere mannen spre
ken en beslissen dan de onderwijzers, ver
zekert de heer F., die ten slotte zgn gedachte
duideiyk maakt in de volgende geiykonis:
Als men meent, dat de onderwyzers, ver
mits toch leerplicht het onderwys raakt, als
de meer bevoogden zijn te beschouwen, ant
woorden wy, dat glas en kalk ook het buis
raken, en toch de architect hoegenaamd niet
de technische- kennis- van een glazenmaker
of stukadoor behoeft, te hebben.
Het Centrum merkt hierby op:
„De onderwyzers weten bet nu. Zy mogen
glas en kalk aandragen. Zy zyn wellicht
goede glazenmakers en nog betere stukadoors.
Maar zy moeten zich niet verbeelden eenig
begrip te hebben van architectuur. De geeste
lijke arbeid gaat hun te hoog. Alleen voor
het handwerk komen zjj in aanmerking.
Zóó luidt althans het oordeel van den hoer
F., die zichzelf waarscbyniyk als „bouw
kundige" beschouwt, wat tegenwoordig aan
iedereen vry staat. En de beer F. zal het
wei weten, al heeft bjj vermoedelijk als
architect niet de technische kennis van een
glazenmaker of stukadoor!"
Dr. G. "W. S. Van Lingbeek, te Hilversum,
die met een ambulance naar Transvaal
gaat, schrijft in de Hygiënische Bladen ender
het opschrift „Arm Zuid-Afrika" o. m.:
„Het zyn niet de dum-dum-kogels of lydiot-
bommen, dio ons intimideeren. Daar dreigt in
dit arme ryke land, reeds zoo verarmd door
misgewas en runderpest, waar de pest op de
grenzen loert en nog uit Indië staat te woraen
ingevoerd, een grooter gevaar, in verband met
de komst der Engelscho soldaten. Uit alle
oorden der wereld schraapt Engeland een leger
bgeen. Vooral uit Indië wil men duizenden
importeeren. Hoe het er met den gezondheids
toestand io dat Engelsch-Indische leger uitziet,
vertellen ons onze vganden zeiven.
The Lancet (Jan. 30, 1897) beschryft de
vree8eiyke toestanden iu het Engelsch-Indische
leger sedert de invoering der „Cantonments'
Act." De toeneming van zekere ziekten onder
de troepen is zóó groot geworden, dat 24,000
van de 73,000 soldaten er aan lijden. De helft
van het geheele leger is ongeschikt voor lange
marschon. In spyt van het aandringen van
den onderkoning om deze ongelukkige wet te
herroepen, is de toestand tot op beden dezelfde
gebleven, ja nog verergerd. In November 1896
werd er in het Indisch bureau een eommlssie
benoemd, om het geheele vraagstuk te onder
zoekon (gepubliceerd 20 Maart '97), waarin
de handelwijze van het gouvernement in
Engeland streng werd gecritiseerd.
Jaarlijks worden duizenden soldaten naar
huis gezonden, geïnfecteerd met een consti-
tutioneele ziekte, die het geheele Engelscbe
volk zal ondermijnen. By de Chitral Relief
Force moesten van de 9000 soldaten 1000
weggezonden worden al9 waardeloos voor den
dienst. Volgens dit rapport is het aantal
zieken in het Duitscho leger 2.7 pCt., in het
Russische 4.3 pCt., in het Fransche 4.4 pCt.,'
in het Engolsche 20.4 pCt. en in het Engelsch-
Indische 44 pCt.I Van de soldaten, die ziek
repatriëeren n^ar Notify Hospital, hadden
74 pCt. zulk een ziektegeschiedenis achter
den rug.
Wat onzen stamgeDcoten daarginds te doen
staat, is duideiyk. Iedere Engelsche soldaat
worde als een verdacht sujet beschouwd en
ieder krijgsgevangene aan oven strenge iso-
leering onderworpen alsof hy pas ware gear
riveerd uit een Indisch pest-centrum."
Wy herinnerden, zegt De Standaardonlangs
aan deze verkankering van hot Brit sch-Indisch©
leger, ook in verband met onze eigen troepen.
Zal, nu dit vraagstuk thans meer dan anders
de aandacht trekt, ook eens een emBtige
poging worden gedaan ten behoeve van onze
kolonialen
X. zegt, onder het hoofd Transvaal
en Vrjjstaat, in de Nieuwe Rotterdamsche
Courant het volgonde:
In uw blad van Zaterdag leest meD, dat
dr. Lingbeek, hoofd van de weldra naar het
oorlogsterrein uit te zenden ambulance, op
een verzoek om inlichtingen, o. a. verklaard
beeft, dat de bedoeÜDg der expeditie neutraal
is, en dat zy zich voorstelt zoowel Eogelschen
ais Boeren te vsrplegen.
Dit nu raakt oen punt, waaromtrent spoedig
zekerheid moet worden gegeven.-
Gold hot een oorlog tusschen Fraükryk en
Duit8Chlaod, dan zou het vanzelf spreken,
dat gelden, byeeDgebracht voor het Roode
Kruis, aan de gewonden van beide partyen
ten goede moesten komen; krachtens baa^
12)
„Ik zal je mee naar Worcester nemen,"
riep mr8. Lewis, toen zyn bezinning terug
keerde. „Wy zullen er morgen na hetontbyt
dadelijk heengaan."
Dr. Lewis begon te beven. „Ik verlang niet
naar Worcester te gaan," zeide hy. „Ik biyf
liever hier."
„Maar het ia niet goed voor je om hier te
blijven, lieve. Gy zult je by de dames Lake
prettiger gevoelen. Het is nog de reuk van
de verf, die je ziek maakt. Ik ruik dien nog
altyd en ik ben er bepaald tegen om hier te
bljjven."
„Gg kunt wel gaan; lieve, ik zal je daarin
niet verhinderen, maar wat de verf betreft,
ik ruik er niets meer van. Gy kunt allen
wel gaan, Anne zal wel voor my zorgen."
„En denkt ge, dat ik je zal achterlaten?
Het is de verf. Bovendien zullen wjj te
Worcester een dokter raadplegen."
Of hy al zeide, dat hy zelf een dokter was
en geen anderen noodig had en nogmaals
vroeg om thuis gelaten te wordenalles
tevergeefs. Mrs. Lewis deelde haar besluit
aan de huisgenooten mede en Sally, wier
hoofd byna omliep van al do drukte en het
werk, dat de nieuwe bewoonsters haar be
zorgden, verheugde zich zeer in het voor
uitzicht van hun v.rtrck.
Het refrein van een oud Fransch lied
neuriede Anne Lewis zachtjes ia de biydschap
van haar hart, toen zy bezig was haar koffer
te pakken. Naar Worcester terug te gaan,
waar hg was, stond by haar gelgk met naar
een paradys te gaan.
„Waarom doet gy dat?"
Deze vraag, welke groote verbazing te ken
nen gaf, werd door haar stiefmoeder geuit.
De deur van Anne's kamer stond open en
mr8. Lswi3 had in het voorbijgaan een blik
daarin geworpen.
Anne hield dadeiyk op met zingen en rees
overeiod. Zy wist werkelgk niet wat die
scherpe vraag beteekende of het moest
zyn omdat zy zoDg.
„Gg behoeft uw eigen goed niet in te pakken
gy gaat niet mee naar Worcester. Wy hebben
overlegd, dat gy hier zoudt blgven, om op
het huis en op Sally te passen."
„O, maar, mrs. Lewis, ik kan hier niet
alleen biyvenl" riep Anne, terwgl honderd
gedachten verward door haar hoofd kruisten
„Hier niet alleen blgven? Wel, waarom
niet? Denkt ge, dat het huis met je zal weg-
loopen Neen, kindlief, maak geen spektakel, als
je blieft. Gy bljjft thuis al3 een goed meisje
en kunt dus je koffer weer uitpakken."
Anne ging regelrecht naar haar vader, bg
wien zy Herbert Tanerton vond. Hij was van
Timberdale gekomen om naar de gezondheid
van den dokter te informeeren.
„Is dat waar, papa?" vroeg zy, „dat ik
hier alleen moet biyveB, terwyi gy in Wor
cester zyt?"
„Spreek geen onzin, kind," was bet gemelijke
antwoord. „Ik geloof, Anoe, dat je droomon
droomt, en dan gelooft, dat zy werkelijkheid
zyn."
„Maar mrs. Lewis zegt my daar juist, dat
ik niet mee naar Worcester ga," hield Anne
vol. En zg zeide dat in het byzyn van mrs.
Lewis, die juist binnengekomen wös en den
predikant de hand drukte.
„Ik dacht, dat het voel beter was, wanneer
Anne hier bleef en een oog op alles hield,"
zdde zij op haar lieven gezelschapstoon.
„Neen," zeide de dokter, al zyn moed byeeu
rapend om eens een enkele maal fermie zyn.
„Wanneer Anne thuis blyft, biyf ik ook thuis.
En ik zou zeer dankbaar zyn, wanneer gy
ons bier liet blijven; wy zouden dan een weinig
rust en vrede krijgen."
Zy speelde niet op in het byzyn van den
predikant. Misschien zag zy, dat wanneer zy
volhield, zy zelve aan het kortste eind zou
trekken. Met een lieven glimlach tegen Anne
merkte z(j op, dat de wenschjvan haar besten
papa natuuriyk een wet voor haar was, en
dat zg maar onmiddeliyk met pakken moest
voortgaan.
En toen zy den volgenden dag by de dames
Lake arriveerden en Anne hoorde, dat Henry
Angerstyne daar nog altyd was en dus wist,
datzy hom spoedig zou zien, kwam het haar
voor, dat zy het paradys had betreden. Zy
was alleen, toen by binnentrad. De anderen
hadden de voor hen bestemde kamers opge
zocht, het aan Anne overlatend voor hun
bagage te zorgen, en zy had haar armen mot
allerlei dingen beladen, toen hy de kamer
inkwam. Paradys 1 Zg mocht in haar leven
veel geluk ondervonden hebben, maar niet dat
dit naby kwam. Het bloed tintelde haar in de
aderen, haar hart klopte onstuimig. Hoe knap
was hy toch! Welk een edel gelaat 1
Toon by haar hand in de zyne nam, en
haar op teederen toon welkom heette, kon zy
nauwslgks haar ontroering verbergen.
„Ik ben zoo biy, dat gy er weer zyt, Anne.
Ik kon het heerlyke bericht niet gelooven,
toen mrs. Lake vanmorgen den brief ontving.
GQ zyt twee waken weg geweest en die zyn
my als maanden voorgekomen."
„Gy zyt niet overgekomen, zooals gy toch
gezegd hadt," stamelde Anne.
„Ik heb myn voet verstuikt, juist den dag,
dat gy weggingt, en kon toen niet loopen.
Dat trof wel ongelukkig, hè? Het is nog niet
gebeol over. Bristow ia ook ziek geweest.
Maar waar gaat gy naar toe?"
„Ik moet deze dingen naar papa en mrs.
Lewis brengen. Laat me als bet blieft gaan."
Maar vóór hg haar haiad losliet, boog by
plotseling zjjn hoofd naar haar toe en kuato
haar; één-, tweemaal.
„Yergeef my, Anne, ik kon het niot helpen
het is slechts Fransche begroeting," fluis
terde hy, toen zy haar vuurrood gelaat ver
legen afwendde.
„Wat blyft nr. Angerstffne bier lang!" riep
Fanny Podd, die miss Dinah had loopen
zookon en haar bezig vond een nieuw koor
kleed voor Tom te maken.
„Wel, wy zyn biy, dat bij zoolang blyft,"
antwoordde miss Dinah; „trouwens, by kon
ook niet weg: hy heeft zyn voet verstuikt.
En wy weten nu wat hem in Worcestershire
vasthoudt. Het scbynt een oude dame te zyn,
die te Malvern ziek ligt."
„Een oude dame, die te Malvern ziek ligt l"
herhaalde Fanny. „Wie is die oude dam©?"
„Zy is een bloedverwante van hem: zyn
oudtante, als ik het wèl heb. En ik geloof,
dat zy dol veel van hem houdt en hem niet
wil laten gaan. Hy gaat alleen zoo dikwyis
naar Malvern om haar te bezoeken. Zy is
zeer ryk en hy zal al haar geld erven."
„Ik geloof, dat hy ryk genoeg is zondor
dat; bg heeft niet meer noodig," zeide Fanny
gemeiyk. „Wanneer de oude dame een weinig
naliet aan hen, die het noodig hebben, dan
zou zy een gosd werk doen."
„Zy moest zalve wel van goud en diaman
ten zfiD, als zy aan allen iets zou nalaten,
die het noodig hebben," zeide miss Dinah met
een zucbt. „Mr. Angerstyne verdient ryk te
zynby is zou vrygevig met zyn geld. Menige
kostbare lekkorny hebben wy dien zieken
kapiteia Bnstow op zyn verzoek mooten boven
brengen en hem in het geloof moeten laten,
dat die tot het gewone menu van het pension
behoorden."
„Maar ik vind het toch vreemd van hem„
dat hy ons nooit heeft verteld, waarom hy zoo
dikwyis naar Malvern ging. Ik vroeg hem eens,
welke trekpleister daar toch was, dat hy er zoo
voortdurend heen reisde, en hig antwoordde my
zeer ernstig, dat hy de lucht to Malvern zoo
heeriyk voDd." (Wordt vervolgd.)