N°. 12161
Maanda»; 16 October.
A0. 1899
fmant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
feuilleton.
PBJJS DEZEB COURANTi
Voor Lelden per 8 maanden. -*«**»/ 1.10.
Franco per post, r 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
V PRIJS DER ADVERTETrnENï
VaD t—0 rogels f l.Oö. Iedere regel moer f 0.17J. Grootere,
letters naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiteD de stad,
wordt f ü.06 berekend.
Tweede Blad.
Verschenen is nummer tien der reeks van
Nieuwe Staatkundige Brieven van den oud-
miDister mr. S. Van Houten.
Het doel er van is te waarschuwen tegon
doonderwys-politlek van minister
B o r g e s i a 8, waarin de schrijver een heulen
ziet met het clericalisme.
„Tegen alle verwachting/' zegt de schr.,
„is de heer Borgesius begonnen in de onder-
wysvraag een draai te nemen. Ia politieken
zin is hy bezig te verkleuren. Door het vroegere
..rood begint groen door te schemeren en by
echynt er niet afkeerig van te wezen, op een
nauwere vereeniging met de Kuyper-groep,
met prysgeving van het liberaal onderwas-
program, aan te sturen. De rede, bij het adres
debat door den hoer Van Alphen namens
laatetgemelde groep ten gunste van verdere
verlaging der eiscben voor het kiesrecht ge
houden, moet, geloof ik, minder beschouwd
worden als een ernstige poging om een
wezenlijke verandering van het kiesrecht te
bewerken dan als een symptoom, dat men
van die zijde wel tot onderhandeling geneigd
is. Immers, nog een ander vertegenwoordiger
der groep, de heer De Waal Malefijt, beklaagde
zich in koor met den heer Troelstra over
de valschheid der anti clericale leus, waar
onder de overwinning van 1897 op de vor-
eenigde Katholieke en Kuyperiaansche cleri-
calen is behaald. Het is een interessant
schouwspel, dit wederkeerig „Lieb&ugeln"
der rooden en groenen met elkaar gade te
slaan. Twee jaar geleden werd het door mrs.
Veegons, Drucker en Kerdijk begonnen en
viel een te Utrecht noodige boogloeraar in
de geschiedenis ten offer. Toen scheen de
heer Borgesius althans ten aanzien van het
hooger onderwijs stand te houden en ook op
lager-onderwijs-gebied nog betrouwbaar te
'wezeD; thans echter biedt hij den gezamen-
lijken clericalen aan, de schatkist ruim voor
het bijzonder onderwijs te zullen openstellen.
En er wordt, naar ik van een curator van
een onzer gymnasia vernam, ook wat nieuws
gebrouwen met betrekking tot het gymnasiaal
leerplan, in verband met de catecbisatiën.
Dit moge een kleinigheid schijnen, het is
de eerste stap, om aan de scheiding van de
bemoeiingen van den Staat en de Kerk ten
aanzien van de leerlingen van het gymnasiaal
en middelbaar onderwijs en hun weder-
keerige onafhankelijkheid, waaraan tot dusver
nooit was getornd, een einde te maken. Een
vruchtbaar veld voor klein politiek geknoei
tusschen overigens geheel heterogene groepen
is blikbaar betreden. Van een openlijk optre
den onder rood groene vlag onthoudt men
zich echter wel wijselijk."
Ook voor de Ongevallenwet heeft
de oud-minister een waarschuwend woord
aan de Kamerleden.
„Do ter afdoening gereed liggende ontwer
pen," zegt de oud-minister, „wekken zooveel
en ernstige bedenkingen, dat het een veel
geringer kwaad zou zijn, dat de daarmede
beoogde maatregelen nog wat in de maak
bleven, dan dat die ontwerpen ongewijzigd
tot wet werden verheven, en voor belangrijke
wijzigingen is de openbare beraadslaging niet
meer het geschiktste tijdstip. Een wet be
hoort het einde te zjjn van een gevoerden
strijd, zij moet een voorgoed in onze wet
geving ingepast deel wezen, waarop verder
kan worden voortgewerkt.
Elk ontworp behooft on kan niet altijd
een volkomen afgerond geheel zjjn, maar het
moet een stevig fundament opleveren, waarop
kan worden voortgebouwd. Het is een
dwaling, die veel kwaad heeft veroorzaakt,
dat, als het beginsel, de hoofdgedachte van
een ontwerp maar goed is, de uitwerking er
minder toe doet en men zich daaromtrent
ten slofte bij de voorstelling der Regeering of
by de beslissingen der meerderheid moet
nederleggen. Het is een laakbare zwakheid,
als Kamerleden niet ook wegens onvoldoende
of onbevredigende uitwerking of overdrijving
van eqn goed beginsel tot afstemming over
gaan, uit vrees door een vijandige pers als
tegenstanders van dat beginsel te worden
voorgesteld."
In een Haagsche correspondentie der Arn-
hemsche Courant lezen wij, zegt Bet Centrum
het volgende met betrekking tot het leer
plicht-ontwerp:
„Het trekken van den horoscoop van het
groote wetsontwerp is misschien niet raad
zaam. Zeker zijn de pessimisten op dit gebied
talrijk. Over het blok van het herhalings-
onderwijs zal de wet, volgens veleD, deerlijk
struikelen en met haar struikelt dan nog een
boel meer. Het is ongetwijfeld geen denkbeeldig
gevaar, maar wel mogen zij, die ton deze te
beslissen hebben, zich duchtig rekenschap
geven van de staatkundige verwarring, die
van een kabinetscrisis, ongeveer een jaar voor
dat opnieuw algemeene verkiezingen een staat
kundig spoor zullen aanwjjzeD, het onvermij
delijk gevolg zou zijn."
En dan gaat Eet Centrum voort:
Ongetwijfeld zou een ministeriëele crisis
met al de gevolgen daarvan tot groote ver
warring aanleiding kunnen geven en daarom
juist niet gewenscht mogen beeten.
Maar dit kan toch geen reden zijn, om
maar alles goed te vinden, wat de Regeering
aanbiedt.
De correspondent der Arnhemsche Courant
schijnt de aansprakelijkheid voor do eventueel©
„staatkundige verwarring" te veel naar één
kant te schuiven, nl. naar dien der tegenstan
ders van het leerplicht-ontwerp met her-
halings onderwijs.
"Wanneer dit aanhangsel inderdaad het
groote struikelblok is voor de aanneming der
wet, waarom het dan niet ter zijde gelaten?
De Minister kan daartoe straks nóg over
gaan en aldus de &1 te doorzichtige tactiek
verijdelen van sommigen, die het herhalings-
onderwijs zullen bezigen als middel om den
leerplicht zeiven te doen vallen.
De Winkelstand wordt door de
Utrechtsche Courant geplaatst boven het vol
gende artikel:
Het valt niet te ontkennen in de laatste
twintig jaren heeft in den handel, met name
in den détailhandel, een ommekeer plaats
gegrepen, waardoor toestanden, die een histo
risch verleden hadden, een geheele wijziging
ondergingon en een belangrijk deel onzer
maatschappij een heel ander aanzien heeft
gekregen.
Die ommekeer is röeds sinds lang voor
velen het onderwerp van studie. Ea het zal
zekor 6en zeer geruimen tijd nog een voor
werp van de warme belangstelling uitmaken
van ieder, die de wording en verwording der
maatschappij niet lijdelijk aan zich laat voorbij
gaan, zonder te trachten zich rekenschap te
geven van de verschijnselen en van hun naast
liggende oorzaken.
Dezer dagen brachten de Duitsche bladen
een verslag van een redevoering, door prof.
Sombarf, in Breslau, gehouden, en gewijd aan
den winkelstand.
Nieuw was hetgeen deze Duitsche hoog-
leoraar verkondde zeker niet. Maar toch gaf
hij verschillende waarheden in een nieuwen
vorm, die do aandacht der overweging
waard zijn.
De cijfers, door prof. Sombart meegedeeld,
welke hoofdzakelijk betrekking hadden op
Duitschland, kunnen wij achterwege laten.
Toch is het niet onaardig even te memoreeren,
hoe het aantal handelaars op elke 100,000
inwoners, in 1882: 1364, In 1895, dus 13
jaren later, gestegen was tot 1502.
Een niet onaanzienlijke stijging, daarom
vooral merkwaardig, omdat er naar onze
meening ten deele een der oorzaken in is
gelegen voor don achteruitgang in welvaart,
waarover zoo velen klagen.
Maar niet hierop wijst de genoemde Duitsche
hoogleeraar, wien het inzonderheid te doen
was op den ommekeer in aard en wezen van
den handel zelf do aandacht te vestigen.
De ontwikkeling der maatschappij heeft
meer behoeften en meer welstand in het
leven geroepen. Zij heeft door de vrijheid van
bedrijf bewerkt, dat er voor veel meer waarde
werd voortgebracht dan er kon gebruikt
worden. Vandaar een streven naar vermeer
dering van afzet.
Hoe geheel anders was dat twintig, dertig
jaren geleden, toen alles zoo kalm ging, zoo
doodkalm: zóó groot is de vraag, zóó veel
moet er geproduceerd. Thans, nu de vraag
naar grooten afzet de allesbeheerschende is ge
worden, treedt de quaestie van groote winst
op don achtergrond. Voeg dan daarbij het
steeds toenemend aantal concurrenten en men
gevoelt, hoe bier de oorsprong ligt van den
modernen geest van reclame.
De menschen van den ouden stempel schud
den bedenkelijk het hoof J, als zij hooren van
de eischen der reclame. Ten onrechte. Die
reclame is geen uiting van een verminderde
soliditeit. Zo is slechts een verschijnsel van
een gansche begripsverandering. De handel,
vroeger kalm en rustig, is te gelijk met de
menschen, die er hun werkkring in vinden,
van aard veranderd; de handel is nerveus en
gejaagd geworden. En van dat rusteloos gedoe,
dat steeds voldoen aan nieuwe behoeften en
nieuwe eischen, ziet men een afspiegeling in
onze moderne winkels met hun telkens her
nieuwde metamorpbosen in gevelreclame en
raam étalage.
Ook de aard van de waren, welke „in trek."
zijn, is geheel gewijzigd. Niet enkel goed-
koope artikelen worden gevraagd. Neen, een
kenmerk van-onzen tijd is de opkomst van
de vraag naar voortbrengselen van kunst
nijverheid een onderdeel onzer industrie, in
menig opzicht te voren onbekend.
En dan zijn de grenzen van de goederen,
welke bij elkaar behooren in één magazijn,
sterk uitgezet. M. a. w.Onze tijd is er een
van bazaars, waar alles en nog wat te koop
is. Een tijd buitendien van reuzen-magazijnen,
zooals er in Brussel en Parijs, in Weenen,
Leipzig en Berlijn zijn ontstaan. Er is zeker
veel kwaad te vertellen van deze wereld
magazijnen, die tegen den kleineren winkel
stand een guerre A outrance voeren en
dezen maar al te vaak hot bestaan onmoge
lijk maken. Het publiek gevoelt echter bitter
weinig voor het verzet, waarop zij bjj den
kleineren winkelier stuiten.
Ten slotte mag niet vergeten worden het
uitstooten van den tusschenbandel, iets, waar
toe velerlei meewerkt. Eerstens het feit, dat
veel grossiers rechtstreeks aan de verbruikers
leveren. Dan ook de omstandigheid, dat veel
producenten zelf magazijnen openen en in
eigen beheer nemen. Ea ten slotte de oprich
ting van de coöperatieve winkels.
Pessimisten zien in hun verbeelding reeds
den geheelen detailhandel ten onder gaan. En
zonder twijfel hebben reeds tal van détail
handelaars den strijd om het bestaan moeten
opgeven, doch prof. Sombart gelooft niet aan
deze sombere profetieën. Ea hij grondt zijn
meening op het feit, dat in elke winkelstraat
onzer groote steden naast een reusachtigen
winkel aan alle hoeken ook een aantal kleinere
modern ingerichte winkels zich bevinden, wier
aantal juist in den jongsten tyd zoozeer is
toegenomen.
Wel worden aan den kleinhandel steeds
hoogere eischen gesteld. Het publiek verlangt
meer dan vroeger en gaat do kleine, onoog
lijke winkels voorbij.
Het komt er dus op aaD, dat ieder tot het
besef kome van zijn plicht om- mee te gaan
met den tijd, die in deze niet minder goed,
niet minder solide is dan vroeger, die alleen
anders is en andere behoeften heeft te bevre
digen.
De nieuwe legerwet, zegt Bet Huis-
gezint is met geen mogelijkheid overeen te
brengen met het katholiek program. Er is
van dit laatste wel eens gezegd, dat het niet
overal even duidelijk is, dat hier en daar
nadere toelichting wenschelijk zou zijn. In
dit geval kunnen wij die stellig ontberen. Er
staat klaar en duidelijk, voor geen tweeërlei
uitleg vatbaar: „Vermindering van financiöele
en persooDljjke lasten moet richtsnoer en doel
blijven." Richtsnoer: men moet er zich
door laten leiden; doel: men moet er naar
streven.
Tegenover generaal Elands ontwerp zullen
alle Katholieken vast aaneen staaD. Zonder
het katholiek program te verscheuren is geen
andere houding mogelijk. Men zegge nu niet/.
De leger-organisatie is een vrije quaestie,
waaromtrent allerlei meening geoorloofd en
gelijkwaardig is. Zeker is ze een vrije quaestie,
maar het katholiek program heeft die quaestie
uitgemaakt, en wie het katholiek program
trouw wenscht te blijven, behoort de beslis
sing althans te eerbiedigen, indien ze niet met
zijn persoonlijke opvatting strookt. Evenals
geen leger denkbaar is zonder tucht, zoo kan
geen politieke partij kracht ontwikkelen, wan
neer z\j zich niet stipt houdt aan haar pro
gram. Is dit zelfs noodig in kleine zaken,
hoeveel te meer in een groote als het hier
geldt. De katholieke party heeft zich verklaard
tegen het militairisme; het is een eereplicht,
het gegeven woord te houden.
Wy zjjn benieuwd naar de houding van
liberalen als Lieftinck, Schepel, Yan Gilse
en anderen, die oenorzyds tot de warmste
vrienden van deze Regeering behooreD, maar
anderzijds nooit hun afkeer voor het opdrijven
der militaire lasten hebben verheeld. Wat
zullen de anti-militairisten uit het Noorden
doen? Wat de radicale en eocialistische afge
vaardigden, die, mits se een greintje conse
quentie bezitten, de voorstellen van generaal
Eland onaannemelijk moeton oordeelen?
Herinneren wij even aan hetgeen hun ver
kiezingsprograms te dezer zaken bevatten. Dat
der radicalen stelde den eisch: „Beperking
der uitgaven voor leger en vloot tot het vol
strekt onvermijdelijke", dat der sociaal-demo
cratische arbeiderspartij zei eenvoudig: „Bezui
niging op legor en vloot".
In onzen tijd van sociale hervormingen nog
meer geld vragen voor het militairisme, nog
meer landskinderen naar de kazerne zenden,
is een ongerijmdheid. Een minister van oorlog
kan ze voorstellen, maar oen Kimer, die de
afspiegeling van het volk is, hocht er haar
goedkeuring niet aan.
Over do in den laatsten tijd herhaaldelijk
ter sprake gekomen tol-unie tusschen
Duitschland en Nederland maakt
Het Centrum do volgende opmerkingen:
Op het eerste gehoor klinkt het niet kwaad
het aangaan van een tol-unie met den grooton
buurstaat. Duitschland ontwikkolt zich steeds
meer en meer. Het heeft Frankrijk verdrongen
en bedreigt Engeland. Daarenboven is het
zeker voor ons land een niet gering nadeel,
dat door allerlei hooge invoerrechten de Duit
sche grens, zooal niet hermetisch, dan toch
vrij stevig gesloten is. De openstelling dier
grens zou ons zeer goed te 6tade komen.
Maar osn ieder begrijpt terstond, dat, boe
groot ook do sympathie der Germanen voor
het stamverwante Noderlandsche volk moge
zijn, zy ons niet voor niets vry entrée in hun
rijk zouden verloenen. Politiek, ook tarieven
politiek, is een zaak van belangen, en nu zyn
er verscheiden omstandigheden, aio het idee
der tol-unie bedenkeiyk doen worden.
De grootste en voornaamste, de overwegende
omstandigheid, kan men wel zeggen, is deze,
dat by een zoo nauwe aansluiting altyd het
kleine land min of meer aan het groote onder
geschikt zal worden. De partijen zyn te onge-
lyk. Duitschlands bevolking en Duitschlands
oppervlakte overtreffen die van Nederland
verre. Da belangen van die zooveel machtiger
mogendheid zouden dus eventueel den doorslag
moeten geven cn de unie beheerschen. Ea dit
zou te meer klemmeD, daar er een aanmerke-
l)e bedrieger bedrogen.
(Slot.)
„Goddank, dat ik eindeiyk een verstandig
mensch ziel Hier zyn allen gek. Zeg dezen
heer, beste Frans, dat ik een eeriyke vrouw
ben en geen valsche muntster, wat men in
allen ernst schynt te gelooven."
Schikora was een paar schreden terugge
treden en zyn gezicht was even koud als zyn
stem, toen by antwoordde: „Ik zou dat zeer
graag doen, als ik het genoegen had u nader
te kennen. By de oppervlakkigheid onzer
betrekkingen echter kan ik my er alleen over
verwonderen, dat gy juist my tot getuige a
décharge gekozen hebt."
Sprakeloos staarde de weduwe hem aan.
Schikora echter richtte zich tot den commis
saris en ging voort:
„Een onzer bureaubeambten onderhield een
liefdesbetrekking met de dochter dezer vrouw,
en omdat zy twyfelde aan de betrouwbaarheid
van zyn karakter, verzocht mevrouw Rummler
my by een toevallige ontmoeting, hem in het
oog te houden en haar van het resultaat
mededeeling te doen. Ik heb het uit vriende
lijkheid gedaan en ben in verband daarmede
eeDige keeren by haar te Mildau geweest.
Dat is alles, wat ik weet te zeggen."
Nu echter had ook de weduwe haar spraak
teruggekregen
„Heeft men ooit zulk een laagheid gezien I
Gy hebt my dus geen huwelyksaanzoek ge
daan en hadden wy niet afgesproken over
morgen onze verloving te vieren?"
Schikora maakte een minachtende beweging
met de schouders. „Ik behoef, meneer de
commissaris, op deze onzinnige beweringen
zeker niet te antwoorden. De vrouw is mis
schien niet geheel by haar veratand."
Mevrouw Rummler gaf een gil; haar ge
zicht kreeg een angstwekkend blauw-roode
kleur, en zy moest herhaaldeiyk naar lucht
happeü, terwyi zy in afgebroken woorden
stamelde: „O, de ellendeling de huichel
achtige schurk I En ter wille van dezen man
heb ik myn arm kind ongelukkig gemaakt 1"
Ze was zóó opgewonden, dat voorshands een
verder verhoor onmogeiyk scheen. De com
missaris zag zich dus genoodzaakt, Schikora
voorloopig te ontslaan, en gaf bevel, de ge
arresteerde weg te voeren. Doch de weduwe
verzamelde eensklaps al haar krachten.
„Als gy dan volstrekt wilt weten, hoe ik aan
hot geld"kom goed, dan zal ik het u zeggen. Ik
ontving het voor drie dagen van den lombard
houder Rescbke, in de Rö38gartenstrasse."
„Zoo?" vroeg de commissaris ODgeloovig.
„Dat is zeker een verzinsel. Want ik ken
Rescbke sinds veel jaren als een rechtschapen
en een eerzaam man."
„Des te beter! Laat hem komen, dan zal
hy het u bevestigen."
„Maar gy zyt volgens uw eigen getuigenis
een welgestelde vrouw. Wot hebt gy met
een lombardhouder te maken?"
Mevrouw Rummler zuchtte diep. Het viel
haar blykbaar zeer zwaar, het verlangde ant
woord te geven. Doch na een laatsten, korten
tyd deed zy het toch.
„Ik ben zyn compagnon. Omdat ik myn
kapitaal in de zaak gestoken heb, kryg
ik alle maand myn aandeel in de winst.
Voor eeDige dagen hebben wy weer afge
rekend, en by die gelegenheid ontving ik
onder anderen een rolletje twee-mark-stuk-
keD. Het geld, dat ik by Heimerdingen
betaald heb, en dat, hetwelk men my toen uit
de tasch genomen heeft, was uit dat rolletje
afkomstig."
„En waarom hebt gy dat niet dadeiyk
gezegd?"
„Opdat niemand te weten zou komen, dat
ik by zulk een zaak betrokken ben."
„Nu, we zullen zien, wat er van uw ver
haal waar is. Als Reschke hier is, zal ik u
weer laten binnenkomen."
Het was een onaangenaam uur, dat de
weduwe in het cachot moest doorbrengen,
dubbel onaangenaam na de smadelyke teleur
stelling, die Schikora haar bereid bad. Doch
zy behoorde niet tot de naturen, die zich door
het noodlot laten overweldigen, en toen zy
opnieuw het bureau van den commissaris
binnentrad, was zy volkomen kalm.
Onmiddellyk daarna werd de heer Rescbke
binnengeroepen en bevestigde, wat mevrouw
Rummler verklaard had ten volle. Toen hem
daarop de geldstukken voorgelegd werdeD,
met de vraag, of zy uit het van hem afkom
stige rolletje afkomstig konden zyn, schudde
hy eer6t het hoofd; toen echter begon by de
muntstukken nauwkeuriger te onderzoeken,
en nadat hy daaraan met een klein instru
ment, dat hy uit den zak gehaald had, een
weinig geschaafd had, zeide hy glimlachend:
„Dit twee-mark-stuk is echt, en de andere
zullen vermoedeiyk ook wel echt zyn."
„Op tien pas afstands kan men zien, dat
de geldstukken valsch zyn. En al3 men het
niet kon zieD, zou men het hooren."
Reschke glimlachte nog altyd. „Pardon,
meneer de commissaris, Ik ben goudsmid en
kan wel echt van onecht zilver onderscheiden.
Deze munten zyn op de een of andere wyze
met kwikzilver in aanraking gekomen. Ieder
vakman zal het u bevestigen." Ea terwyi
hy zich tot mevrouw Rummler richtte, voegde
hy er by: „Hebt u het geld ergens bewaard,
waar kwikzilver in do onmiddeliyke nabyheid
was?"
De weduwe bedacht zich tevergeefs. OpeeDs
kreeg zy een reddende herinnering. „De bad-
thermometer l Het moet de verwenschte
badthermometer geweest zyn, die de schuld
draagt. Ik had haar onlangs in myn tasch
gestoken, en toen ik haar er uit wilde ont-
nemeD, was zy gebroken, en het kwik er uit
goloopen."
Terwyl zy dit zeide, keerde zy de tasch
om, en twee kleine glanzende korreltjes rol
den op het groene laken der tafel. Voor d'-n
lommerdhouder was naar zyn verzekering de
zaak daarmede geheel opgehelderd, en hy
kwam ook niet in de verlegenheid, toen de
nog altyd twyfelende commissaris op de
zonderlinge overeenstemming in jaartal en
beeldenaar wees.
„Dat is geon wonder," zeide hy, „want ik
had het rolletje van de Bank gekregen, waar
het uit een groote zending pas aangekomen,
gloednieuwe muntstukken genomen was. Zon
der de dunne kwiklaag zouden ze alle blinken."
Men haastte zich, een deskundige te halen,
en toen zyn verklariüg niet met die van den
lommerdhouder klopte, moest men wel aan
de onschuld van mevrouw Rummler gelooven.
Zy werd met eenige verontschuldigingen in
vryheid gesteld.
Frits Hartwig evenwel meende zyn oogon
niet to mogen vertrouwen, toen hy den vol
genden morgen een vriendolyke uitnoodiging
voor Zondagnamiddag van Martha's moeder
ontving. In een uitvoerig verhaal overtuigde
hy haar, dat hy het slachtoffer was geweost
van een schandelyke intrige van Schikora; en
op betzelfde oogenblik, dat Schikora in een
eenzaam hoekje van een kroeg te Neuenburg
zyn domheid verwachte, werd te Mildau een
verloving gevierd.