Doiiderdaü; 13 October A\ 1899 <Qeze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. i* Do bedrieger bedrogen. .'i) N°. 12158 PB1JS DEZHB COUBATTP: Voor Lelden per 8 maanden, 1.10» Franco per post 1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. FBUS DER AD VERTENTEÉN Van 1-6 regels f l 06. Iedere regoi meer f 0.171. - Groctere lettere aaar plaatsruimte - Voor het Incasseerqd bulten de «tmt wordt f 0.05 berekend Tweede Blad. Het door De Avondpost opgeworpen balletje van een tol-unie tusschen Nederland en Duitschland is nog steeds aan het rollen, en nu ook komt Het Vaderland met oen artikel over die zaak. Hot Haagsche blad begint met te vertellen, dat „een ander blad op den inval kwam" het vraagstuk aan de orde te stellen, en dat nu do indruk is gewekt, i alsof men hier met serieuze plannon te doen heeft. Het blad wydt dan aan deze niet serieuze quaestiè een viertal kolommen, die het noodig acht om er „een stokje by te steken." Het blad verzekert zelfs, dat de zaak practisch zóó onmogeiyk is, dat het haast ongelooflijk is, dat er nog zooveel woorden aan worden verspild. Immers: „Het tractaat van Frankfort staat aan elke oeconomische samensmelting van Duitsch- land met eenig ander land in den weg. By dat tractaat immers hebben Duitschland en Frankryk elkander wederkoerig ten eeuwigen dage de behandeling der meest begunstigde i natie gewaarborgd. Elk voordeel, in eenig handelstractaat door Duitschland aan een anderen Staat geschonken, valt vanzelf Frank ryk in den schoot. Opheffiing der Neder- i landscb-Dailsche tollinie zou dus opheffing der Fran8ch-Duitsche tollinie met zich brengen of er zou voor Frankryk een „casus belli" 1 zyn geschapen en de eerste vrucht van het oprichten der firma „Germania en Co." zou voor ons kunnen zyn, dat wy in compagnie- Bchap een oorlog hadden te voeren. Slechts op één wyze zou aan de moeilykheid kunnen worden ontkomen, nl. als met de commercieels Unie een zoo nauwe politieke unie gepaard ging, dat Nederland gezegd kon worden uit de ry dor souvereine Staten te zyn verdwenen, als met andere woorden Nederland in het groote Duitsche vaderland werd opgelost." Hst blad gaat dan verder met zyn breed betoog, om te eindigen met de verzekering, dat de vooruitzichten van een tol-unie voor onze oeconomische belangen niet zoo schitte- 1 rend zyn, „dat wy er al te zeer om zouden treuren, dat het droombeeld bestemd is droom- 1 beeld te blyven." Sprekende over de leerplichtbetoo- ■ging van 1 October te 's-Gravenhage, komt J mr. v. BiQ Den Haag, er in De Controleur tsgen op, dat mr. Troelstra zyn voormaligen „mede-Leeuwarder" (burgemeG6ter Van Ha- 1 rinxma) er aan het eind der meeting een ver- wyt van maakte, dat de roode vlag niet was toegelaten. „Ten eerste heb ik nooit goed begrepen, zegt by, wat die roode vlag nog te maken •heeft met parlementaire sociaaldemocraten; 'ten tweede was de meeting niet gequalifi- 'cöerd als sociaal-democratisch en werd er in j de motie uitdrukkeiyk gewezen op het samen- i gaan van vereenigingen van uiteenloopende richting; en ten derde mag men, om eeriyk te blyven, niet vergeten, dat oen burgemeester van 's-Gravenhage nu eenmaal rekening heeft te houden met velerlei meeningen. De heer Troelstra is niet lang genoeg Hagenaar en is zeker niet veel in de gelegenheid, het Haagsche volkje te bestudeeren; maar by zal toch wel zooveel weten, dat men op den duur volstrekt niet op het Haagsche straatpubliek heeft te rekenen, waar het een opkomen voor demo cratische beginselen betreft. De heer Troelstra was toch ook destyds by de groote kiesrechtmeeting aan de Beek laan. Heeft hy toen niets bespeurd van de vyandigo houding van het Haagsche plebs, dat de van de meeting komenden (het was niet eens een optocht) in het Westeinde be- moeilykte op een manier, welke-bedenkelyk werd, vooral ook met het oog op de agenten, die al op het punt stonden, den wapenstok te trekken en by vergissing den verkeerden kant uit te slaan? Denkt hy, dat by een eventueele contra demonstratie tegen de roode vlag, de meer derheid van het Haagsche publiek de zyde zou kiezen van manifestanten voorleer plicht? Als men in die richting den gang van het „bistorisch-materialistisch" ontwikkelingspro ces wil bevorderen, kon de uitwerking wel eens een heel verrassende wending nemen. Men zou dan van de nieuwe sociaal-demo craten kunnen verklaren, dat zy de geschie denis-uitleggers by uitnemendheid volmaakt blind waren voor de feiten, welke zy door eigen aanschouwing hebben kunnen waar nemen. Maar kom, zoo erg was het niet gemeend. Als men by zoo'n feest is, moet men toch wat zeggen, 't Is het fatum van eiken open baren redenaar, dat hy nooit weet, waar hy ophoudt dryver en begint gedrevene te zyn. Waar de gave der welsprekendheid te ruim is toegemeten, verandert zy, evenals die van het goud, van zegen in last. Leerplicht zal ook daardoor ryke vruchten dragen, dat een meer ontwikkeld volk ge regelder kennis neemt van geschriften en minder behoefte heeft aan het levende woord. Een speech maakt meer indruk voor het oogen- blik, maar de lectuur laat meer achter." Aan de orde is tegenwoordig, zegt De Nederlander„de onvruchtbaarheid van denparlementairen arbeid". Het blad gelooft niet, dat daar veel van aan is. Het zou nog de vraag zyn of niet tegenwoordig meer werk wordt afgedaan dan vroeger; de vraag ook, of veel schynbaar kleine wetjes en maatregelen niet vaak dieper in het leven ingrypen dan een of ander schit terend wetgevingsproduct. Ook gaat De Ned. niet mee met hen, die willen, dat de Kamer de „détails" der wetten geheel overlate aan de Regeering. De Kamerleden, die, ieder op hun eigen terrein, zich met de onderdeelen van een ontwerp nauwkeurig bemoeien, be waren het volk voor menigen blunder in zyn wetten. Maar dit alles zy daargelaten. Dat een ver anderde werkwyze der Kamer wenschelyk is, wil De Ned. ook wel onderschryven. Evenwel minder ter bespoediging, dan omdat zy meer waarborgen voor grondige behande ling schenken zou. Doch het blad zal zich nu eens plaatsen op het standpunt der klagers en aannemen, zy hot ook onbewezen, dat de Kamer niet veel arbeidt, althans in het laatste jaar niet veel heeft afgedaan. Waar dan de oorzaak te zoeken? In de eerste plaats in de werkwyze der Regeer ing, die verscheidene belangryke reeds aanhangige ontwerpen introk, om ze later ongewyzigd in te dienen. Terwyi de Reg. in haar bureaux aan den arbeid toog, liet zij de Kamer zonder werk. Evenwel, dat is niet de hoofdoorzaak. Die is te zoeken in den aard der ingediende ontwerpen. De Ned. noemt die ontwerpen opde Leer plichtwet, do Ongevallenwet, de Rustwet, de Vaderlyke macht en voogdy, do Erkenning van natuuriyke kinderen, de Straffen van jeugdige misdadigers, de Maatregelen ten opzichte van jeugdige personen. Van al deze ontwerpen afzonderlyk toent De Ned. aan, dat ze öf zeer duur zullen zyn in de gevolgen, 5f een grooten ambtelyken omhaal zullen met zich voeren, öf veel straf bepalingen zullen bedreigen. Eu nu meent De Ned.t dat de Kamer zich zou schuldig maken aan plichtverzaking, als zy deze diep ingrypende maatregelen waar van verscheidene, op zichzelve beschouwd, ook o. i. zeer aannemeiyk zyn, zegt bet blad met overhaasting aannam; als zy niet eiken stap kalm en bedaard overwoog. De Kamer is eerder te pryzen over haar snellen en bolangiyken arbeid. Immers, zy werkt ook in de secties. En wie nu eens wil nagaan hoe by v. alleen reeds het lee r- plichtontwerp-door de zorg der Kamer is verbeterd, zoodat, ook al wordt het aange nomen, de natie in elk geval bewaard zal blyven voor al de onzinnige bepalingen, die eerst daarin voorkwamen, zal terstond inzien, dat de Kamerarbeid op dit punt althans zeer vruchtdragend is geweest." Men is tegenwoordig bezig, besluit het blad, aan het smeden van vele en zwaardrukkende wetten. Het is mogeiyk, dat zy onmisbaar zyn en dat zy voor- treffelijk zullen blyken. Maar laten de Staten Generaal wöl toezien en zorgen.dat, zoo die wetten opeisbaar zyn, ze onze aan vryheid gewende ledematen althans niet méér knellen dan volstrekt noodig is. Dat is wel een weinig kalme overweging waard. Naar aanleiding van do in de dagbladen bekend geworden strekking der nieuwe L e g e r w e t, en in de veronderstelling, dat de daarover gedane mededeelingen juist zyn, schryfc De Maasbode: „Dat legerhervorming in den mond van dezen minister van oorlog legeruitbreiding boteekende, was een algemeen gevestigde overtuiging. Het zal dus niemand verwonderen, te vernemen, dat do Minister de getalsterkte van de jaariyksche lichting wil verhoogen. Wel misschien zal het eenige verrassing wekken, dat de voorgestelde verhooging zóó groot is, n. 1. tot 17,500 man. Thans bestaat de jaariyksche lichting uit 11,000 man. Het geldt dus een niet geringe vermeerdering. Doch, oen oordeel zou thans voorbarig zyn, daar we niet weten, boe de Minister de meerdere 60 pCt. wil lichten. Evenzoo wat betreft do vorlcnging van den diensttyd, welke de laatste jaren in de practyk neerkwam op 7 jaren voor de landmacht, en nu definitief op 8 jaren zal worden vast- Intusschen durven we wel hopen, met oenige sympathie het vooruitzicht te kunnen begroeten, dat de kazernedienst voor het voetvolk algemeen óón jaar, voor de bereden wapens anderhalf jaar zal duren. Er schynt ten minste een einde te zullen komen aan het stelsel, dat zooals nu de eene milicien by hetzelfde wapen met minder dienst vry- komt dan de ander, wien het lot minder gunstig was. Yan den verkorten diensttijd van 8 maanden schynt echter geheel te worden afgezien. Ook het in werkelyken dienst opkomen der groot-verlofgangers, een ernstige last voor zeer velen dier lieden, schynt eenigszins go- wyzigd te zullen worden. En de schuttery zal worden opgedoekt. Yoor niemand een verrassing. Na al de ondervinding, met deze half burgerlyke, half- militaire instelling opgedaan, waaraan de groote vloek der tuchteloosheid kleefde als een hoofdzonde, uit welke byna al haar overige gebreken sproten, zullen er zeker niet velen opstaan, die nog een lans durven breken voor haar behoud. De opheffing van de schuttery en het tot stand-brengen, in eteè daarvan, van een landweer, zal vermoedelyk niet den meesten tegenstand vinden by de eventueele behandeling van het ontwerp Eland. We meenen zulks te mogen zeggen, oordee- leDde naar hetgeen gebleken is, toen minister Seyffardt indertyd een dergeiyk plan ontwierp. Evonwel valt hiertegenover weer in het oog te houden, dat volgens de plannen van minister Eland de vyfjarige actieve schutters dienst door een zevenjarigen landweerdienst zou worden vervangen. We wilden slechts een losse betutteling schry ven. En deze kan worden aangevuld met het vermoeden, dat, zoo er straks oppositie tegen het ontwerp mocht ryzen, die tegen kanting zich wel het minst zal uiten tegen de geldelyke offers, welke het ontwerp vraagt. Yeronderstold althans, dat de ramiog juist zy. De schatting dos Ministers toch blyft, voor hetgeen de legerhervorming aan gaat, beneden het kwart-millioen. En wat de kosten der landweer betreft, gelooven we, dat het goede half millioen, hetwelk de Regeering er jaariyks uit 's Ryks schatkist aan ten koste wil leggen, zeker beneden de som blyft van de bedragen, welke de gemeenten thans genoodzaakt zyn, voor haar schutteryen, dienstdoende en rustende, uit te trekken. Alles saamvattend, komen we dus tot de conclusie: dat we de Bylagen, waarin dit ontwerp zal worden opgenomen, mei belangstelling te gemoet zien, en dat er in den lande ongetwyfeld ruimschoots de belang stelling aan zal worden geschonken, die het verdient." Met het oog op de loting voor de nationale militie, geeft Het Huisgezin de volgende opmerkingen ten beste: Ten zeerste betreuren wy het, dat in de milltiewet geen gevolg is gegeven aan den zeer billyken wenscb, om de militieraden achtereenvolgens in een groot aantal ge meenten zitting te laten houden, waardoor voorkomen zou worden, dat van heinde en ver honderden jongens van het platteland op één dag in de stad byeenkomen. Toch kan ook nu reeds iets, zelfs veel, geschieden. Op de eerste plaats door de be sturen der gemeenten, waar de loting gehouden wordt. Laten zy hiervoor een lokaal uitkiezen, dat niet door herbergen of kroegen omgeven is, en is geen ander geschikt lokaal te vinden, laten zy dan de drankgelegenhedeu in de omgeving sluiten. Doch dit ia niet meer dan een negatieve maatregel; er moet ook iets positiefs gedaan wprden. Vereenigingen of particulieren, die den lotelingen een goed hart toedragen, moeten hen in de gelegenheid stellen, tegen zeer lage pryzen, desnoods gratis, niet-alcoholische dran ken en voedsel te krygen. Wy denken hier vanzelf het allereerst aan de vereenigingen tot bestryding van drankmisbruik, Kruisver- bonden en St.-Paulusvereenigingen, die op do loting8dagen allerverdienstelykst kunnen werkzaam zyn. Kan men de jongens maar van het jenoverdrinken afhouden, dan bestaat er weinig of geen gevaar voor baldadigheden en uitspattingen. Verder zou het ook aanbeveling verdienen, indien de lotelmgen uit dezelfde gemeente onder geleide van een vertrouwd en respectabel persoon naar de stad gingen oa met hem terugkeerden. Waar zulk een menschenvriend zich daartoe bereid verklaart, twijfelen wy niet, of de ouders zullen zyn aanbod graag aannemen, waardoor zy niet den geheelen dag in ongerustheid behoeven to verkoeren omtrent hun jongens. Kortom, al is de inrichting der loting Diet zooala wy die wenschen, al kon van hooger hand meer gedaan worden, zeker is het, dat met eenigen goeden wil de gevaren, thans nog veelal aan de loting verbonden, tot veel kleinere afmetingen kunnen worden terugge bracht. Dit ware reeds veel gewonnen, on daarom wekken wy alleD, die te dezer zake iets vermogen, met aandrang op, aan de aan staande lotingsdagen te denken en geen middel onbeproefd te lateD, om de jongelui te behoeden voor de gevaren, welke hen dreigen, en waaraan velen, aan zichzelf overgelaten, te zwak zyn om weerstand te bieden. In Het Centrum wyst A. v. d. K. or op boe vaak door het afbranden eencr fabriek tal van werklieden zonder verdienste geraken. Aan sociologen, bestuurders van vak-vereenigingen, enz. had i. v „Nu, kan men u gauwfeliciteeren, Hartwig?" „My feliciteerenWaarmee, meneer Sohi- ikora?" „Kom, houd u maar niet zooonnoozell Wie fwas dan de allerliefste jongedame, met wie (ik u gisteren in Diesendorf gezien heb? Als Jmen dergeiyke geheimen wil bewaren, moet i men er niet mee te koop loopen in oen veel ('bezochte ontspanningsplaats." De twee, die in oen kantoor der Neuen- burger Myn-maatscbappy over den breeden dubbelen lessenaar heen dit gesprek voerden, verschilden zeer veel van elkander, zoowel wat leoftyd als wat voorkomen betreft. De vrager, wiens toon onmiddeliyk den superieur deed herkennen, was dichter by de vyftig dan by do veertig. Hy was lang en mager, met een scherp geteekend, beenig gezicht, aan hetwelk de lange zwarte snor iets melan cholisch, do diepliggende, donkere, onrustige oogen iets loerends gaven. Zyn vis-a vis, wiens wangen een oogenblik merkbaar hooger ge kleurd waren, was een knappe jonge man van hoogstens vyf en twintig jaar, uit wiens trekken trouw en vriendelykheid spraken. Hy talmde een weinig met het aDtwoord en zeide toen: „Het is volstrekt geen geheim, meneer Schikora. Het jonge meisje, in wier gezelschap u my gezien hebt, is juffrouw Martha Rummler, uit Mildau." „Dus van over de grens! En de oudere dame was uw toekomstige schoonmama, nietwaar?" „Als ik hopen mag, dat u het niet aan iedereon zult vertellen „Waar denkt ge aanl Ik vraag er alleen naar, omdat ik belang In u stel. Op myn stil- zwygen kunt ge rekenen." „Welnu ja, ik denk my binnenkort te verloven." „Alle respect voor uw goeden smaak. Maar met trouwen zult ge nog wel een poosje moeten wachteD. Voor het oprichten van een eigen huishouden schynt my uw inkomen toch wel wat te klein." Frits Hartwig glimlachte. „Nu, wie weetl Ik heb mieschien kans een zelfstandige positie te krygen." „Wat gó zegt! Ga zyt dus een stille kapitalist „Dat nietl Myn eigen middelen zouden my daartoe misschien nimmer in staat stellen. Maar mevrouw Rummler is genegen my het tioodigo beginkapitaal voor te schieten." „Zoo, zool Men moet zeggen, dat gy geluk hebt. De moeder van uw bruid is weduwe?" „Ja, sedert jaren. Maar opdat er geen misverstand hoersche, meneer Schikora ik heb voorloopig nog niet het recht, Martha myn bruid te noemen. Haar moeder heeft my voorshands toegestaan, by haar aan huis te komen en haar tle3 Zondags by uitstapjes te vergezellen. Want zy is een zeer voor zichtige en zelfs eenuszius wantrouwige dame, die eerst volledige zekerheid omtrent myn betrouwbaarheid en waardigheid wil hebben." „Dat kan men haar niet kwaiyk nemen. Nu, gy zult de proef schitterend doorstaan. AU gy van de liefde der dochter verzekerd zyt „Ik geloof, dat ik het mag zyn. Het is een allerliefst meisje 1 Het spyt my, dat ik u gisteren in Diesendorf niet gezien heb, want het zou n ij een genoegen zyn geweest, u aan de dames voor te stellen." „Nu, daar is misschien een andere maal gelegenheid voor. Hebt gy den brief aan de Halbstadter gasfabriek al geschreven?" Het gesprek had met deze vraag een zakeiyk karakter gekregen en keerde voor loopig niet tot de intieme aangelegenheden van den jongen boekhouder terug. Ook in de volgende dagen was daarvan geen sprake, en Fnts Hartwig keek vreemd op, toen Zaterdag-avond de tureauchof Schikora hem onverwacht vroeg: „Weet gy, wat voor zaken de overleden man van mevrouw Rummler gehad heeft?" „Neen„ ik woet alleen, dat hy koopman en commissionnair geweest is." „Ik ontmoette gisteren toevallig een kennis uit Mildau, en toen viel in den loop van het gesprek ook de naam Rummler. Het schynt, dat de man by zyn leven by zyn medebur gers niet de beste reputatie gehad heeft." „Zoo iets is my nooit ter ooren gekomen. Wat wordt hem dan ten laste gelogd?" „Ge kunt het wel denken. Als in een grensstad iemand gauw ryk wordt, zonder dat men precies weet wat hy uitvoert, heet het altyd: Hy dryft smokkelhandel. Er moet iDderdaad een onderzoek togen Rummler han gende geweest zyo, doch men heeft hem zeker niets kunnen bewyzen." „Dan zal hot wel een praffjo of laster zyn. Maar zelfs indien er iets van aan ware, zou men zijn weduwe en zjn dochter daarom toch geen hoogachting kunnen ontzeggen." „Zeker nietl Hoewel do men6chen to Mildau, naar het schynt, zich ook nu nog het hoofd er over breken, hoe mevrouw Rummler haar vermogen belegd heeft. Men is in kleine steden zeer nieuwsgierig, en iemand heeft verteld, dat de moeder van uw bruid aan- zieniyke inkomsten heeft uit een bron, die men niet kent en waaromtrent zy niets los laat. Maar gy zult natuuriyk het best weten hoe veel of hoe weinig waars er in dat praatje is." Frits Hartwig, die door de mededeelingen van den ander biykbaar ontstemd was, schudde bet hoofd. „Ik weet van de financiëele ver houdingen van mevrouw Rummler Diet meer dan u en iemand anders, want het kan natuur lijk niet by my opkomen haar daarnaar te vrageD. Maar ik zou Diemand raden iets kwaads van haar te zeggeD. Niemand kan in geld zaken rechtschapener en nauwgezetter zyn dan zy." „Het is mooi van u, Hartwig, dat gy zoo warm voor mevrouw Rummler opkomt, en ik geloof u natuuriyk meer dan de Mildauor kwaadsprekers. De dame maakt een zeer gunstigen indruk. Gy gaat er zeker morgen weer heen?' „Wy hebben een uitstapje naar het „Zee kasteeltje" in het Schlattwald afgesproken." „Dat treft merkwaardig. Ook ik heb voor morgennamiddag met een kennis afspraak gemaakt naar het „Zeekasteeltje." Misschien heb ik by di$ gelegenheid het genoegen, kennis te maken met uw aanstaande familie." Frits Haitwig verzekerde, dat het hem een eer zou zyn deze kennismaking te bevorderen, en toen vervolgden zy hun werk de jonge boekhouder in een niet zeer prettige stem ming, daar de door Schikora's toespelingen opgewekte gedachten hem tegen zyn wil geen rust lieten. D ze onaangename indruk duurde echter niet heal lang, en den volgenden dag was Frits Haitwigs humeur even opgeruimd als de hemel van den mooien zomerschen Zondag, toen hy, tusschen mevrouw Rummler en haar allerliefst blond dochtertje iD, den tuin van het aan hot Schlattwalder meer gelegen ont- spanning8lokaal betrad. Hoewel de weduwe ver over de lente van haar leven was, was zy toch nog een zeer knappe vrouw. Zy maakte den indruk, dat het niet raadzaam was, haar wrevel op te wekken, daar haar sterk ontwikkelde kin en* haar groot voor hoofd op styfhoofdigheid en groote wilskracht wezen. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5