U\ 12151
"W oensdaa 4 October.
A0. 1899
feze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (£on- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 3 October.
IPeuilleton.
Een moedige vrouw.
PRIJS DEZEB COUBJ-LNT;
Voor Lelden por 8 maandeo. f l.IO,
ïtanco per post i.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRUS DER RDVERTETTTrÊK t
Van L 6 regels f t 06. tedere regel meer f 0.I7J. - Grooter®
letterB aaar plaatsruimte - Voor het Incasseer qd balten de SIsA
wordt f 0.05 berekend
WS
Ruim een honderdtal oud-leerlingen van het
Genootschap „Mathesis Scientiarum Genitrix"
was gisteravond tegen acht uren in de groote
zaal van „Zomarzorg" vereenigd om er hulde
te brengen aan den heer P. Dikshoorn, naar
aanleiding van diens zilveren feest als directeur
dezer instelling. Die oud leerlingen waren niet
alleen van hier, maar voor deze gelegenheid
ook van elders naar Leiden gekomen, terwijl
zeer velen verhinderd waren, maar toch even
eens belangstelling in het feit hadden getoond.
Bovendien had ook het bestuur van het
Genootschap gevolg gegeven aan deuitnoodi-
ging van het feestcomité om dezen avond
tegenwoordig te willen zijn.
In de zaal waren hier en daar plantenver-
sieringen aangebracht, terwijl te midden van
één groep ook de banier van het Genoot
schap prijkte.
Toen de heer Dikshoorn, per rijtuig van
zijn woning gehaald, met familieleden door
een deputatie, onder toejuichingen en onder
üe tonen van een feestmarsch, de zaal was
binnengeleid, werd hij door den president der
feestcommissie van oud-leerlingen, den heer
I\ A. Wompe, toegesproken.
„Geachte heer Dikshoorn 1" zoo zeide hy
ongeveer: „Allereerst rust op mij de aange
name taak, U met uw familie hartelijk
welkom te heëten in deze vergadering van
oud-leerlingen van het Genootschap „M, S. G."
Voorwaar een groot voorrecht is het voor
vl zoowel als voor ons op dit oogenblik samen
te zijn, nu er vijf en twintig jaren zijn ver-
Joopen sinds u het Directeurschap van „M. S. G."
aanvaarddet.
Aan ons is het niet en we kunnen ook
niet oordeelen over alles wat u in dien tijd
voor het genootschap hebt gedaan, wij denken
alleen aan hot verleden, en dan herinneren
we ons allereerst den tijd dat we nog als
teekenjongen8 naar de school gingen. Wat
konden we dan robuust zijn b\j 't komen en
gaan, wat maakte er menige schoone kennis
met onzen zwarten doezelaar, wat konden wo
staan philosopheeren bij dien goeden Noest
in zijn kamertje, om by 't luiden der bel als
een stormwind naar onze appartementen te
vliegen I Wat konden we op de boetseerklasse
een verkeerde richting geven aan de pypaarde,
om een volgend uur weer verdiept te zijn in
de berekeningen van ki-b2abl Maar ook
wat waren we angstig, wanneer we voor het
een of ander vergryp naar uw kamertje
werden gezonden, in afwachting van de dingen,
die komen zouden l Maar ook wat waren we
gelukkig, wanneer go ons met vrooiyk gelaat
bnze bekroningen meedeeldet.
Voorwaar by na ieder van ons heeft thans
zyn eigenaardige zorgen, en velen zullen
denken: „Hoe zalig als de jongenskiel nog
om de schouders giydtl" En daarom doet het
ons goed nog eens voor een oogenblik terug
te keeren tot die oude bende van robuuste
jongens, waaruit nog zooveel goeds is voort
gekomen.
Boven al die herinneringen echter treedt
voor ons op den voorgrond de persoon van U,
geachte Directeur. Vergun my u nog eens
zoo te noemen. Wy beseffen nu eerst recht
welke groote verplichtingen wo aan u hebben.
Sta ons dan toe nog eens voor u te staan
als kinderen, als jongens van de teekenschool,
en laat het ons vergund zyn, als een gevoel
van werkeiyke piëteit tegenover uw persoon,
u aan te bieden een huldeblijk, getuigende
van innige sympathie voor ur Directeur I
Moge het u behagen, onze nederige hulde
te aanvaarden."
Hierop viel een doek van iets, dat tot Dog
toe onzichtbaar was gebleven.
Het was een levensgroots platino photo,
vervat in een groen gebeitste breede eiken
houten lyst met roodkoperen hoeken en de
jaartallen 1874 en 1899, alsmede de datum
van 1 October en de initialen M. S. G., even
eens uitgediept door onzen stadgenoot den heer
J. A. Bie8iot, naar een ontwerp van den heer
H. W. Brouwer, secretaris der feestcommissie,
wien daarvoor veel lof werd gebracht.
Een en ander vormt een artistiek geheel,
dat ook het photographisch atelier van den
heer Bouwmeester alle eer aandoet, terwijl
het vergezeld ging van een album met de
handteekeningen zelve van de deelnemers en
met een fraai uitgevoerd titelblad als opdracht
uit het atelier van de heeren Loeber en Smits.
Nauweiyks was het doek gevallen of luide
weerklonk het door de zaal: „Leve onze
directeur 1" en werd algemeen aangeheven
esn: „Lang zal hy leven!"
De heer Dikshoorn verzekerde, dat hy sedert
Zaterdag zeer veel bewyzen van liefde en
van aanhankeiykheid had ondervonden, maar
dat de hulde, die thans hem en zyn vrouw
en familie werd gebracht, overstelpend was.
Die hulde was te treffender, omdat ze plaats had
te midden zyner oud-leerlingen, waarvan velen
nu zeiven ook getrouwd zyn en reeds kinderen
hebben, dieeveneens de school bezoeken.
Niet echter hem alleen gold de hulde, maar
ook bet bestuur van het Genootschap en den
staf van onderwyzers, die hem zoo trouw ter
zyde staan en zonder wie hy al heel weinig zou
vermogen. Aangedaan door het verrassende,
het voor hem zoo indrukwekkende der plechtig
heid, bracht hy mede uit naam van zyn
vrouw dank voor de hulde, voor alles wat
hem bereid was. Lang leve „M. S. G.P'
[Hierop werd de eerewyn aangeboden en
nadat de eerste dronk op den jubilaris was
uitgebracht, de tweede door dezen gewyd aan
den verderen bloei van het Genootschap.
Prof. dr. J. M. Van Bemmelen was de tolk
van bestuurderen van het Genootschap, toen
hy verklaarde, dat hun de uitnoodiging om
by deze gelegenheid, te midden van oud-
leerlingen, te willen vertoeven, hoogst aan
genaam was geweest. Het deed hem genoegen
te ondervinden niet alleen, dat zy den naam
van „M. S. G." in de groote maatscbappy
hoog houden, maar ook dat zy toonen dankbaar
te zyn, en nog steeds aanhankeiykheid aan
de instelling toonen. Die door hen tegenover
den jubilaris by deze gelegenheid betoonde
sympathie bewyst tevens, dat het bestuur
van 1874 een goede keuze heeft gedaan op
aansporing van den heer Van Dyk. Deze
heeft goed gezien toen hy den heer Diks
hoorn in zyn plaats deed stallen. Trouwens,
Van Dyk is altyd een dyk voor het Genoot
schap geweest. Spr. wees er op hoe Dikshoorn
steeds met het bestuur op aangename
wyze heeft samengewerkt, het de taak ver
lichtte, en ook daarom bracht spr. nogmaals
dank aan het comité en de oud-leerlingen van
dat Genootschap, hetwelk, 114 jaren tellende,
de oudste vereeniging van Leiden is, welke
thans zoo broedorlyk samengaat met de nog
zoo jonge Ambachtsschool. Maar al is „M. S.
G." wel oud, ze is toch ook nog altyd jong,
want zy gaat met den tyd mede. Ze is nog
steeds een groote kracht, een sieraad van
Leiden. Dat zy dit immer biy ve geiyk zy het
steeds geweest is t Ook op deze toespraak
volgden luide hoezees.
Alsnu werd, nadat de heer Dikshoorn ver
zocht had allen de hand te mogen drukken
en de vroegere kennis te hernieuwen, gelegen
heid gegeven om het huldeblyk te bezichti
gen, hetwelk nog werd vermeerderd met een
fraaien lauwerkrans, welke den jubilaris even
eens namens oud-leerlingen met eenige van
waardeering getuigende woorden werd over
handigd en met erkenteiykheid aanvaard,
want hy maakte den avond voor hun nog
overstelpenden
Van den amanuensis Ingeneger en den
concierge Koster van het Genootschap had
de jubilaris reeds vroeger een prachtige
kamerplant in luxe-pot ontvangen.
Het verdere gedeelte van den avond werd
gezellig, ongedwongen doorgebracht. Het bleef
niet alleen nog by andore toespraken, maar
door enkele oud leerlingen werden ook humo
ristische voordrachten gehouden, waarby het
niet aan daverend succes hebbende toespe
lingen op dit feest ontbrak, terwyi muziek
voor de noodige begeleiding of afwisseling
zorgde.
Het was inderdaad een ware feestavond,
welke don jubilaris bereid was geworden en
by hem zoowel als by zyn vrouw en kinderen,
zooals hy by het scheiden nogmaals ver
klaarde, immer in het geheugen zou blyven
voortleven.
Aan Burgemeester en Wethouders dezer
gemeente geeft de Kamer van Koophandel
en Fabrieken per adres te kennen, dat zy
mot de uiterste belangstelling kennis heeft
genomen van het door genoemd College ont
worpen voorstel tot het verleen en eener
rentegarantie aan de Hollandsche Electrische
Spoorweg-Maatschappy voor den aanleg en
de exploitatie van het tramwegennet in de
Haarlemmermeer en omgeving.
De grootst mogelyke meerderheid in de
Kamer juicht het voorstel van B. en Ws.
en de door hen gestelde voorwaarden en
eischen warm toe, voor- en bovenal op grond,
dat, moge het positief belang voor handel en
nyverheid ook onzeker en twyfelachtig zyn,
in ieder geval het nadeel, dat voor L9iden
zou kunnen ontstaan, wanneer het markt
bezoek meer en meer naar Haarlem en
Amsterdam verplaatst zou worden, op zich
zelf reeds bedoeld voorstel volkomen recht
vaardigt.
Waar de Kamer zich dus in allen deele
met dit voorstel en met de zaakryke toe
lichting vereenigt, voegt zy echter het drin
gend verzoek er aan toe, by het verleenen
der garantie in elk geval indachtig te zyn
aan de groote belangen van de verkeerswegen
te water en met ernst te overwegen, in hoe
verre door het leggen van bruggen voor de
trams benoodigd, het verkeer te water be
nadeeld en belemmerd zou kunnen worden.
Ten aanzien van dezelfde voordracht van
B. en Ws. rapporteert de Commissie van
Financiën, dat ook naar haar meening het
belang der gemeente Leiden by den aanleg
der ontworpen tramwegen in zoo hoogemate
betrokken is, dat flinke financiëele steun van
de zyde onzer gemeente, ten einde de tot
stand-koming te bevorderen, alleszins ge
wettigd is.
Met de keuze van den vorm eener rente-
garantie kan de commissie zich zeer wel ver
eenigen. Dat die rentegarantie alleen betrek
king zal hebben op het net, voor zoover dit
is gelegen in de provincie Zuid-Holland, scbynt
haar juist; uit deze bepaling zal moeten
voortvloeien, dat een afzonderiyke admini
stratie wordt gevoerd omtrent do uitkomsten
van dit deel van het tramwegbedryf. Over
den omvang van den te verleenen steun kan
men verschillend denken: de bepaling van
dergeiyk cyfor is altyd eenigszins willekeurig;
tegen het bedrag, door B. en Ws. voorgesteld,
bestaan intusschen by de commissie geen
bezwaren. De voorwaarden eindelyk waar
borgen b. i. zooveel mogelyk de verschillende
belangen der gemeente.
Op grond van het voorafgaande geeft de
Commissie in overweging de voordracht van
B. en Ws. aan te nemen.
Gedurende de 2de helft der maand
September zyn aan het postkantoor alhier en
de daaronder behoorende hulpkantoren bezorgd
de volgende brieven en briefkaarten, welke,
door onbekendheid der geadresseerden, niet
besteld konden worden:
BrievenBos, AlblasserdamMej. J. v.
Voorthuysen, M. v. Frankenhuizen, Yan
Taarling, Da Leeuw, Amsterdam; K. Butter,
Arnhem; Bakker, Dordt; A. H. Vreugdenhil,
'8 Graveland; Mej. P. KasteleiD, M. v. d.
Beek, Mej. Louise Greeve, Don Haag; Yan
der Pool, Haarlem; J. Bergers, Haarlemmer
meer; Rhoonsch, Leiden; J. Buis, Oud-Gastel;
J. H. De Bruin Verschure, Raamsdonksveer;
C. v. d. Henst, Rotterdam.
Briefkaarten: Mej. M. v. d. Glas, Delft;
J. v. Kuyk, Den Haag; Mej. K. Yan de Waal,
Haarlem; Jan Prins, Vlaardingen; R. Smagghe
C, niet vermeld. 4 briefkaarten zonder adres.
Uit bet buitonland terug ontvangen. Brieven
J. Nieuwenhuizen, Antwerpen; Miss Smith,
Clifton; N. Boot, Dortmund.
Briefkaarten: Mej. J. M. De Klerk, Meran;
H. Regout, Ni.mur; S. Broekveldt, Paris;
Mej. A. en J. Wasielewski, Pyrmont; C. Vogel,
Zurich; Indische Rebuten Soldaat M. Mealier,
Mej. Bonnet, Leiden.
De Nederlandsche mail wordt heden alhier
verwacht.
Beroepen is by de Ned.-Herv. gemeente
te Aalsum en Wetsens, ds. H. J. Do Groot Gz.,
te Zoeterwoude.
Dr. Leyds, gezant van Transvaal, is naar
Brussel teruggekeerd, doch wordt in den loop
dezer week weer in Den Haag verwacht.
Op den 12den October a. s. zal het
25 jaar geleden zyn, dat dr. H. P. Meyer, de
tegenwoordige rector van het Gymnasium te
Amsterdam, aan die instelling werd verbonden.
Eerst als hulpleeraar in de oude talen werk
zaam, werd dr. Meyer al spoedig benoemd
tot leeraar en later tot conrector, om op 1
October 1896, door den Raad, buiten de voor
dracht van curatoren om, tot rector te worden
benoemd, welke betrekking hy tot op dit
oogenblik vervult.
By de firma De Bussy te Amsterdam is
verschenen in een Eogelsche en in een Hol
landsche uitgave een brochure van prof. dr.
W. Van der Ylugt, hoogleeraar te Leiden, ge
titeld: „Transvaal contra Groot-Britannië"
(„Transvaal versus Great-Britaia"), dat vol
gens den ondertitel een „korte toelichting tot
het Nederlandsche Adres aan de volkeren
van Groot-Britannië" is. De Leidsche hoog
leeraar zet in deze brochure nog eens uit
een, welke noodlottige gevolgen een stryd
tusschen Engeland en de Z.-A. Republiek
hebben zal, en hoe de onrechtmatige daad
van Engeland nog gevolgen hebben zal voor
het verre nageslacht.
De Eogelsche editie dezer brochure wordt
in vry groote oplage naar Engeland gezonden,
om daar te worden verspreid.
By de firma De Bussy is tevens verschenen
de juiste Engelscbe tekst van de Conventies
van 1852 (Zandrivier), van 8 Augustus 1881
en van 27 Februari 1884. .Deze Conventies
kunnen thans dienen om de Engelscbe eischen
in het juiste licht te plaatsen.
De dertiende lyst vaa de 21ste jaar
collecte voor de Scholen met den Bybel bevat
o. m.: Amsterdam I (oud Amsterdam) met
ƒ2196.186; Waarder met Lange Ruige Weide
en Driebrugge met 164.70; Waddingsveen
met Moerkapelle, Zuid-Gouwekade, Kruisweg
en Benthuizen met 189.255.
De „Unie"-collecte bedroeg te Waarder
78.20; te Lange Ruige Weide ƒ86.50; te
Waddingsveen 153.38te Moerkapelle 17.50;
te Benthuizen 18.376.
De heer M. W. L. Yan Alphen Sr. heeft
de redactie van het „Nieuw Kerkeiyk Hand
boek" nedergelegd. Zyn hooge leeftyd en
bykomend zenuwlyden maakten dit nood-
zakeiyk. Niet minder dan 22 jaargangen heeft
Van Alphen mogen bezorgen. Gaandeweg werd
het boek uitgebreid en verbeterd, zoodat t.3t
een verzamelwerk is geworden, dat voor nu
en later een veelszins éénige plaats bekleedt
onder de stukken, waaruit de kennis van de
kerkelyke toestanden in de jaren, waarover
zy loopen, moet worden geput.
Thans heeft zyn zoon, de hoer M. W. L.
Van Alphen Jr., de redactie van het „Nieuw
Kerkeiyk Handboek" op zich genomen.
(Kerkcl. Ct.)
Evenals den vorigen winter zal aan de
onderofficieren by do landmacht, die daartoe
in de tormen vallen, en zoo zy dit wenschen,
34)
Zy haatto alle Russische vrouwen; maar
de vrouw, die.- de zyne zou worden, haatte
zy by voorbaat zóódat ze het zelve eigen-
ïyk dwaas vond en er om lachen moest.
i En ze lachte nog, toen ze een verschyning
ontwaarde op het strand.
Daar was, terwyi zy had zitten kyken
naar de bron, op onverklaarbare wyze een
gedaante verschenen: een man in een
lang kleed van grove bruine stof, in het
midden vastgehouden door een gordel van
touw. Het was een monnik, groot van
gestalte, die daar onbeweeglyk stond als
een pilaar. Zyn lang, golvend haar viel over
vloedig langs hals en schouders; het werd
bewogen door de koelte, zoodat zyn gelaat
er half door werd bedekt. Zyn oogen
lagen diep in de kassen en fonkelden van
een vreemd, bovenaardsch licht. Oude, ver
sleten sandalen beschermden slechts gedeel-
teiyk zyn voeten tegen het scherpe kiezel
op den grond en het aaD spoelende zeewater.
Als een verschyning uit een andere wereld
stond hy daar, met over elkaar geslagen
irmeD, het meisje aan te staren; terwyi
zy zelve, sprakeloos door vrees en angst,
neerhurkte op het gras en niet by machte
was een woord te spreken of een lid te
verroeren. De vrees voor het bovennatuuriyke,
die in elk mensch sluimert, had ook haar
bevangeD. Zy was er zeker van, dat geen
menschelyk wezen zich bewoog op het eiland,
toen zy dat het eerst betrad. Die man vóór
haar scheen uit de rotsen aan het licht te
zyn getreden. Zy wilde schreeuwen, vluchten,
maar haar lichaam gehoorzaamde niet aan
haar wil; de stem bestierf op haar lippen;
haar hart bonsde met geweld. Een oogenblik
deed de angst haar het bewustzyn ver
liezen Toen zy weer tot zichzelve kwam,
was de verschyning verdwenen.
Zy wist zich niet dadelyk te herinneren,
waardoor zy in zwym was gevallen. Het
eiland was even verlaten als toen zy er landde.
De zee liet haar eentODigen zang hooren, het
strand vertoonde geen spoor van een levend
wezen. Zy peinsde even en herinnerde zich
toen, wat haar zoo hevig had doen ontstellen.
„Ik heb gedroomd," sprak ze half luid,
hoewel ze weer sidderde by de herinnering;
„ik moet geslapen hebbeD. Hoe kon er iemand
hier gekomen zyn? Of, al was er iemand,
waarom zou ik dan bang wezen? Hoe dwaas!"
Zoo troostte zy zichzelve, sprong op en
liep naar beneden. Ze vond haar boot, zooals
ze die gelaten had; maar in het zand
herkende ze duideiyk voetstappen van met
sandalen bekleede voetenze kon die stappen
volgen tot waar het gras begoD, maar hier
ging het spoor verloren. En weer stond ze
als versteend, niet bevreesd, omdat er een
man op het eiland wae, maar wel, omdat ze
hem niet zag en nergens zyn woning kon
ontdekken.
Ze had wel gehoord of gelezen van dweep
zieke kluizenaars, die huisden op eenzame
rotsen in Finland; maar deze verklaring be
vredigde haar niet. Ze dacht, dat ze niet rusten
kon eer ze den onbekende had gezien en ge
sproken. Ze moest zich overtuigen, dat hy
een menschelyk wezen was. Zoo ja, dan kon
hy haar mogelyk te eten geven en den honger
stillen, die, by al het andere, haar op ondraag-
ïyke wyze begon te kwellen.
Uit alle macht roepende, begon zy het
eiland te doorkruisen; zy onderzocht alle
kleine gaten en holen, door het zeewater in
den rotsigen oever gemaakt; ze luisterde, of
ze ook eenig geluid hoorde; maar de diepe
stilte werd niet verbroken. Geen spoor van
iets, dat op een menschelyk verbiyf geleek,
was te ontdekken. Dat geheimzinnige voorval
verergerde nog in hooge mate haar spanning,
en met ware ontzetting dacht zy aan do
mogelykheid, hier den nacht te moeten door
brengen.
Het was nu ongeveer drie uren in den
namiddag. De honger begon steeds grooter
kwelling te worden; zo had de kracht niet
meer om te loopen, doch durfde niet slapen;
ze wist niet wat haar kon overkomen, als in
haar slaap de verschyning kwam. Ze had
een schuilplaats gevonden op een hoogte achter
een rotsblok, waar ze beschaduwd was voor
de zon, en waar niemand naderby kon komen,
zonder dat zy het merkte.
Op het oogenblik zelf, dat zy zich voor
hield, dat ze de oogen niet mocht sluiten,
zegevierde de vermoeienis echter en ze viel ia
een vasten slaap, waaruit ze niet ontwaakte
eer de zon daalde tot den rand van den hori
zon en de koelte over het eiland kwam.
Het westen vlamde als een landschap van
bloedroode bergen, badende in duizendkleurig
licht, en schaduwen kropen langzaam voort
tusschen de rotsen.
Marian rees overeind, boos, dat ze zoo
lang had geslapen. Haar hoofd brandde en
de handen waren kil. Nooit had ze geweten,
dat honger zulk een vyand was. Ze zou de
helft van haar leven gegeven hebben voor
een stuk brood en een dronk molk. Zo was
op het punt gras te eten. Met moeite stond
ze op en besloot, r.og wat water te gaan
drinken aan de bronmaar zoodra zy op
haar voeten stond, gaf ze een kreet van
vreugde en klapte in haar handen, als een
kind, dat een blyde tyding hoort.
Terwyi ze sliep, had iemand een ruwen
houten bak naast haar neergezet. Ze lichtte
het deksel op en zageen stuk bruin
brood met een stuk vleesch en wat groente.
Dichtby lag een flesch wyn, wrang en slecht,
maar] voor de arme zwerfster meer waard
dan het heeriykste Fransche druivenbloed.
„Ean wonder! Esn wonder!" riep zy blyde,
torwyi ze hot harde brood in de hand nam
en een slok wyn dronk. „De geest is hier
geweest, torwyi ik sliep, en ik deel zyn maal.
O, hoe kostelyk is het, te eten en te drinken l"
De wyn verwarmde en verkwikte haar;
het bloed vloeide weer naar haar bleeke
wangen; zenuwachtig trilden haar loden.
Zy vreesde nu de vorschyning niet meer;
ze wist nu, dat het een zwervendo monnik
was, die op dat eiland vertoefde, en die zich
over haar had ontfermd.
Al haar gedachten waren nu gericht op het
vlonmaken ran haar boot, om te koereen naar
de onbekende haven, wslko haar redding zou
brengen. Ze wilde geen uur langer blyven op
het verlaten eiland; de vloed kwam nu op
en de herauten van den nacht daagden op
in het oo3ten.
Snel at zy het maal en liep toen naar
beneden aan het strand; maar daar stond ze
besluiteloos: oen schip lag voor haar, en wel
een der vreemdste vaartuigen, die ze ooifr,
had gezien.
XIX.
Het was middag en de „Esmeralda" lag
voor anker onder de beschutting van eenige
rotsen, die een eilandjo omgaven, drie mijlen
verwijderd van de haven, welke getuige was
geweest van Marian's vlucht. Twee der man
nen waren aan dek, maar de ligplaats van
het scheepje was zóó verborgen, dat zy niet
gezien werden door den Russischen kruiser,
die voor anker lag by den ingang der door
vaart tusschen de eilanden, noch door de vis-
scber8booten, die dichtby het ongerimpelde
water der zee kliefden.
De mannen op het dek waren John Hook,
die, over de verschansing geleand, zich be-
haaglyk koesterde in do zon, en Reuben, die
vermoeid op een noo$ touw zat
(TVordi vervobgd.)