U\ 12151 "W oensdaa 4 October. A0. 1899 feze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van (£on- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 3 October. IPeuilleton. Een moedige vrouw. PRIJS DEZEB COUBJ-LNT; Voor Lelden por 8 maandeo. f l.IO, ïtanco per post i.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRUS DER RDVERTETTTrÊK t Van L 6 regels f t 06. tedere regel meer f 0.I7J. - Grooter® letterB aaar plaatsruimte - Voor het Incasseer qd balten de SIsA wordt f 0.05 berekend WS Ruim een honderdtal oud-leerlingen van het Genootschap „Mathesis Scientiarum Genitrix" was gisteravond tegen acht uren in de groote zaal van „Zomarzorg" vereenigd om er hulde te brengen aan den heer P. Dikshoorn, naar aanleiding van diens zilveren feest als directeur dezer instelling. Die oud leerlingen waren niet alleen van hier, maar voor deze gelegenheid ook van elders naar Leiden gekomen, terwijl zeer velen verhinderd waren, maar toch even eens belangstelling in het feit hadden getoond. Bovendien had ook het bestuur van het Genootschap gevolg gegeven aan deuitnoodi- ging van het feestcomité om dezen avond tegenwoordig te willen zijn. In de zaal waren hier en daar plantenver- sieringen aangebracht, terwijl te midden van één groep ook de banier van het Genoot schap prijkte. Toen de heer Dikshoorn, per rijtuig van zijn woning gehaald, met familieleden door een deputatie, onder toejuichingen en onder üe tonen van een feestmarsch, de zaal was binnengeleid, werd hij door den president der feestcommissie van oud-leerlingen, den heer I\ A. Wompe, toegesproken. „Geachte heer Dikshoorn 1" zoo zeide hy ongeveer: „Allereerst rust op mij de aange name taak, U met uw familie hartelijk welkom te heëten in deze vergadering van oud-leerlingen van het Genootschap „M, S. G." Voorwaar een groot voorrecht is het voor vl zoowel als voor ons op dit oogenblik samen te zijn, nu er vijf en twintig jaren zijn ver- Joopen sinds u het Directeurschap van „M. S. G." aanvaarddet. Aan ons is het niet en we kunnen ook niet oordeelen over alles wat u in dien tijd voor het genootschap hebt gedaan, wij denken alleen aan hot verleden, en dan herinneren we ons allereerst den tijd dat we nog als teekenjongen8 naar de school gingen. Wat konden we dan robuust zijn b\j 't komen en gaan, wat maakte er menige schoone kennis met onzen zwarten doezelaar, wat konden wo staan philosopheeren bij dien goeden Noest in zijn kamertje, om by 't luiden der bel als een stormwind naar onze appartementen te vliegen I Wat konden we op de boetseerklasse een verkeerde richting geven aan de pypaarde, om een volgend uur weer verdiept te zijn in de berekeningen van ki-b2abl Maar ook wat waren we angstig, wanneer we voor het een of ander vergryp naar uw kamertje werden gezonden, in afwachting van de dingen, die komen zouden l Maar ook wat waren we gelukkig, wanneer go ons met vrooiyk gelaat bnze bekroningen meedeeldet. Voorwaar by na ieder van ons heeft thans zyn eigenaardige zorgen, en velen zullen denken: „Hoe zalig als de jongenskiel nog om de schouders giydtl" En daarom doet het ons goed nog eens voor een oogenblik terug te keeren tot die oude bende van robuuste jongens, waaruit nog zooveel goeds is voort gekomen. Boven al die herinneringen echter treedt voor ons op den voorgrond de persoon van U, geachte Directeur. Vergun my u nog eens zoo te noemen. Wy beseffen nu eerst recht welke groote verplichtingen wo aan u hebben. Sta ons dan toe nog eens voor u te staan als kinderen, als jongens van de teekenschool, en laat het ons vergund zyn, als een gevoel van werkeiyke piëteit tegenover uw persoon, u aan te bieden een huldeblijk, getuigende van innige sympathie voor ur Directeur I Moge het u behagen, onze nederige hulde te aanvaarden." Hierop viel een doek van iets, dat tot Dog toe onzichtbaar was gebleven. Het was een levensgroots platino photo, vervat in een groen gebeitste breede eiken houten lyst met roodkoperen hoeken en de jaartallen 1874 en 1899, alsmede de datum van 1 October en de initialen M. S. G., even eens uitgediept door onzen stadgenoot den heer J. A. Bie8iot, naar een ontwerp van den heer H. W. Brouwer, secretaris der feestcommissie, wien daarvoor veel lof werd gebracht. Een en ander vormt een artistiek geheel, dat ook het photographisch atelier van den heer Bouwmeester alle eer aandoet, terwijl het vergezeld ging van een album met de handteekeningen zelve van de deelnemers en met een fraai uitgevoerd titelblad als opdracht uit het atelier van de heeren Loeber en Smits. Nauweiyks was het doek gevallen of luide weerklonk het door de zaal: „Leve onze directeur 1" en werd algemeen aangeheven esn: „Lang zal hy leven!" De heer Dikshoorn verzekerde, dat hy sedert Zaterdag zeer veel bewyzen van liefde en van aanhankeiykheid had ondervonden, maar dat de hulde, die thans hem en zyn vrouw en familie werd gebracht, overstelpend was. Die hulde was te treffender, omdat ze plaats had te midden zyner oud-leerlingen, waarvan velen nu zeiven ook getrouwd zyn en reeds kinderen hebben, dieeveneens de school bezoeken. Niet echter hem alleen gold de hulde, maar ook bet bestuur van het Genootschap en den staf van onderwyzers, die hem zoo trouw ter zyde staan en zonder wie hy al heel weinig zou vermogen. Aangedaan door het verrassende, het voor hem zoo indrukwekkende der plechtig heid, bracht hy mede uit naam van zyn vrouw dank voor de hulde, voor alles wat hem bereid was. Lang leve „M. S. G.P' [Hierop werd de eerewyn aangeboden en nadat de eerste dronk op den jubilaris was uitgebracht, de tweede door dezen gewyd aan den verderen bloei van het Genootschap. Prof. dr. J. M. Van Bemmelen was de tolk van bestuurderen van het Genootschap, toen hy verklaarde, dat hun de uitnoodiging om by deze gelegenheid, te midden van oud- leerlingen, te willen vertoeven, hoogst aan genaam was geweest. Het deed hem genoegen te ondervinden niet alleen, dat zy den naam van „M. S. G." in de groote maatscbappy hoog houden, maar ook dat zy toonen dankbaar te zyn, en nog steeds aanhankeiykheid aan de instelling toonen. Die door hen tegenover den jubilaris by deze gelegenheid betoonde sympathie bewyst tevens, dat het bestuur van 1874 een goede keuze heeft gedaan op aansporing van den heer Van Dyk. Deze heeft goed gezien toen hy den heer Diks hoorn in zyn plaats deed stallen. Trouwens, Van Dyk is altyd een dyk voor het Genoot schap geweest. Spr. wees er op hoe Dikshoorn steeds met het bestuur op aangename wyze heeft samengewerkt, het de taak ver lichtte, en ook daarom bracht spr. nogmaals dank aan het comité en de oud-leerlingen van dat Genootschap, hetwelk, 114 jaren tellende, de oudste vereeniging van Leiden is, welke thans zoo broedorlyk samengaat met de nog zoo jonge Ambachtsschool. Maar al is „M. S. G." wel oud, ze is toch ook nog altyd jong, want zy gaat met den tyd mede. Ze is nog steeds een groote kracht, een sieraad van Leiden. Dat zy dit immer biy ve geiyk zy het steeds geweest is t Ook op deze toespraak volgden luide hoezees. Alsnu werd, nadat de heer Dikshoorn ver zocht had allen de hand te mogen drukken en de vroegere kennis te hernieuwen, gelegen heid gegeven om het huldeblyk te bezichti gen, hetwelk nog werd vermeerderd met een fraaien lauwerkrans, welke den jubilaris even eens namens oud-leerlingen met eenige van waardeering getuigende woorden werd over handigd en met erkenteiykheid aanvaard, want hy maakte den avond voor hun nog overstelpenden Van den amanuensis Ingeneger en den concierge Koster van het Genootschap had de jubilaris reeds vroeger een prachtige kamerplant in luxe-pot ontvangen. Het verdere gedeelte van den avond werd gezellig, ongedwongen doorgebracht. Het bleef niet alleen nog by andore toespraken, maar door enkele oud leerlingen werden ook humo ristische voordrachten gehouden, waarby het niet aan daverend succes hebbende toespe lingen op dit feest ontbrak, terwyi muziek voor de noodige begeleiding of afwisseling zorgde. Het was inderdaad een ware feestavond, welke don jubilaris bereid was geworden en by hem zoowel als by zyn vrouw en kinderen, zooals hy by het scheiden nogmaals ver klaarde, immer in het geheugen zou blyven voortleven. Aan Burgemeester en Wethouders dezer gemeente geeft de Kamer van Koophandel en Fabrieken per adres te kennen, dat zy mot de uiterste belangstelling kennis heeft genomen van het door genoemd College ont worpen voorstel tot het verleen en eener rentegarantie aan de Hollandsche Electrische Spoorweg-Maatschappy voor den aanleg en de exploitatie van het tramwegennet in de Haarlemmermeer en omgeving. De grootst mogelyke meerderheid in de Kamer juicht het voorstel van B. en Ws. en de door hen gestelde voorwaarden en eischen warm toe, voor- en bovenal op grond, dat, moge het positief belang voor handel en nyverheid ook onzeker en twyfelachtig zyn, in ieder geval het nadeel, dat voor L9iden zou kunnen ontstaan, wanneer het markt bezoek meer en meer naar Haarlem en Amsterdam verplaatst zou worden, op zich zelf reeds bedoeld voorstel volkomen recht vaardigt. Waar de Kamer zich dus in allen deele met dit voorstel en met de zaakryke toe lichting vereenigt, voegt zy echter het drin gend verzoek er aan toe, by het verleenen der garantie in elk geval indachtig te zyn aan de groote belangen van de verkeerswegen te water en met ernst te overwegen, in hoe verre door het leggen van bruggen voor de trams benoodigd, het verkeer te water be nadeeld en belemmerd zou kunnen worden. Ten aanzien van dezelfde voordracht van B. en Ws. rapporteert de Commissie van Financiën, dat ook naar haar meening het belang der gemeente Leiden by den aanleg der ontworpen tramwegen in zoo hoogemate betrokken is, dat flinke financiëele steun van de zyde onzer gemeente, ten einde de tot stand-koming te bevorderen, alleszins ge wettigd is. Met de keuze van den vorm eener rente- garantie kan de commissie zich zeer wel ver eenigen. Dat die rentegarantie alleen betrek king zal hebben op het net, voor zoover dit is gelegen in de provincie Zuid-Holland, scbynt haar juist; uit deze bepaling zal moeten voortvloeien, dat een afzonderiyke admini stratie wordt gevoerd omtrent do uitkomsten van dit deel van het tramwegbedryf. Over den omvang van den te verleenen steun kan men verschillend denken: de bepaling van dergeiyk cyfor is altyd eenigszins willekeurig; tegen het bedrag, door B. en Ws. voorgesteld, bestaan intusschen by de commissie geen bezwaren. De voorwaarden eindelyk waar borgen b. i. zooveel mogelyk de verschillende belangen der gemeente. Op grond van het voorafgaande geeft de Commissie in overweging de voordracht van B. en Ws. aan te nemen. Gedurende de 2de helft der maand September zyn aan het postkantoor alhier en de daaronder behoorende hulpkantoren bezorgd de volgende brieven en briefkaarten, welke, door onbekendheid der geadresseerden, niet besteld konden worden: BrievenBos, AlblasserdamMej. J. v. Voorthuysen, M. v. Frankenhuizen, Yan Taarling, Da Leeuw, Amsterdam; K. Butter, Arnhem; Bakker, Dordt; A. H. Vreugdenhil, '8 Graveland; Mej. P. KasteleiD, M. v. d. Beek, Mej. Louise Greeve, Don Haag; Yan der Pool, Haarlem; J. Bergers, Haarlemmer meer; Rhoonsch, Leiden; J. Buis, Oud-Gastel; J. H. De Bruin Verschure, Raamsdonksveer; C. v. d. Henst, Rotterdam. Briefkaarten: Mej. M. v. d. Glas, Delft; J. v. Kuyk, Den Haag; Mej. K. Yan de Waal, Haarlem; Jan Prins, Vlaardingen; R. Smagghe C, niet vermeld. 4 briefkaarten zonder adres. Uit bet buitonland terug ontvangen. Brieven J. Nieuwenhuizen, Antwerpen; Miss Smith, Clifton; N. Boot, Dortmund. Briefkaarten: Mej. J. M. De Klerk, Meran; H. Regout, Ni.mur; S. Broekveldt, Paris; Mej. A. en J. Wasielewski, Pyrmont; C. Vogel, Zurich; Indische Rebuten Soldaat M. Mealier, Mej. Bonnet, Leiden. De Nederlandsche mail wordt heden alhier verwacht. Beroepen is by de Ned.-Herv. gemeente te Aalsum en Wetsens, ds. H. J. Do Groot Gz., te Zoeterwoude. Dr. Leyds, gezant van Transvaal, is naar Brussel teruggekeerd, doch wordt in den loop dezer week weer in Den Haag verwacht. Op den 12den October a. s. zal het 25 jaar geleden zyn, dat dr. H. P. Meyer, de tegenwoordige rector van het Gymnasium te Amsterdam, aan die instelling werd verbonden. Eerst als hulpleeraar in de oude talen werk zaam, werd dr. Meyer al spoedig benoemd tot leeraar en later tot conrector, om op 1 October 1896, door den Raad, buiten de voor dracht van curatoren om, tot rector te worden benoemd, welke betrekking hy tot op dit oogenblik vervult. By de firma De Bussy te Amsterdam is verschenen in een Eogelsche en in een Hol landsche uitgave een brochure van prof. dr. W. Van der Ylugt, hoogleeraar te Leiden, ge titeld: „Transvaal contra Groot-Britannië" („Transvaal versus Great-Britaia"), dat vol gens den ondertitel een „korte toelichting tot het Nederlandsche Adres aan de volkeren van Groot-Britannië" is. De Leidsche hoog leeraar zet in deze brochure nog eens uit een, welke noodlottige gevolgen een stryd tusschen Engeland en de Z.-A. Republiek hebben zal, en hoe de onrechtmatige daad van Engeland nog gevolgen hebben zal voor het verre nageslacht. De Eogelsche editie dezer brochure wordt in vry groote oplage naar Engeland gezonden, om daar te worden verspreid. By de firma De Bussy is tevens verschenen de juiste Engelscbe tekst van de Conventies van 1852 (Zandrivier), van 8 Augustus 1881 en van 27 Februari 1884. .Deze Conventies kunnen thans dienen om de Engelscbe eischen in het juiste licht te plaatsen. De dertiende lyst vaa de 21ste jaar collecte voor de Scholen met den Bybel bevat o. m.: Amsterdam I (oud Amsterdam) met ƒ2196.186; Waarder met Lange Ruige Weide en Driebrugge met 164.70; Waddingsveen met Moerkapelle, Zuid-Gouwekade, Kruisweg en Benthuizen met 189.255. De „Unie"-collecte bedroeg te Waarder 78.20; te Lange Ruige Weide ƒ86.50; te Waddingsveen 153.38te Moerkapelle 17.50; te Benthuizen 18.376. De heer M. W. L. Yan Alphen Sr. heeft de redactie van het „Nieuw Kerkeiyk Hand boek" nedergelegd. Zyn hooge leeftyd en bykomend zenuwlyden maakten dit nood- zakeiyk. Niet minder dan 22 jaargangen heeft Van Alphen mogen bezorgen. Gaandeweg werd het boek uitgebreid en verbeterd, zoodat t.3t een verzamelwerk is geworden, dat voor nu en later een veelszins éénige plaats bekleedt onder de stukken, waaruit de kennis van de kerkelyke toestanden in de jaren, waarover zy loopen, moet worden geput. Thans heeft zyn zoon, de hoer M. W. L. Van Alphen Jr., de redactie van het „Nieuw Kerkeiyk Handboek" op zich genomen. (Kerkcl. Ct.) Evenals den vorigen winter zal aan de onderofficieren by do landmacht, die daartoe in de tormen vallen, en zoo zy dit wenschen, 34) Zy haatto alle Russische vrouwen; maar de vrouw, die.- de zyne zou worden, haatte zy by voorbaat zóódat ze het zelve eigen- ïyk dwaas vond en er om lachen moest. i En ze lachte nog, toen ze een verschyning ontwaarde op het strand. Daar was, terwyi zy had zitten kyken naar de bron, op onverklaarbare wyze een gedaante verschenen: een man in een lang kleed van grove bruine stof, in het midden vastgehouden door een gordel van touw. Het was een monnik, groot van gestalte, die daar onbeweeglyk stond als een pilaar. Zyn lang, golvend haar viel over vloedig langs hals en schouders; het werd bewogen door de koelte, zoodat zyn gelaat er half door werd bedekt. Zyn oogen lagen diep in de kassen en fonkelden van een vreemd, bovenaardsch licht. Oude, ver sleten sandalen beschermden slechts gedeel- teiyk zyn voeten tegen het scherpe kiezel op den grond en het aaD spoelende zeewater. Als een verschyning uit een andere wereld stond hy daar, met over elkaar geslagen irmeD, het meisje aan te staren; terwyi zy zelve, sprakeloos door vrees en angst, neerhurkte op het gras en niet by machte was een woord te spreken of een lid te verroeren. De vrees voor het bovennatuuriyke, die in elk mensch sluimert, had ook haar bevangeD. Zy was er zeker van, dat geen menschelyk wezen zich bewoog op het eiland, toen zy dat het eerst betrad. Die man vóór haar scheen uit de rotsen aan het licht te zyn getreden. Zy wilde schreeuwen, vluchten, maar haar lichaam gehoorzaamde niet aan haar wil; de stem bestierf op haar lippen; haar hart bonsde met geweld. Een oogenblik deed de angst haar het bewustzyn ver liezen Toen zy weer tot zichzelve kwam, was de verschyning verdwenen. Zy wist zich niet dadelyk te herinneren, waardoor zy in zwym was gevallen. Het eiland was even verlaten als toen zy er landde. De zee liet haar eentODigen zang hooren, het strand vertoonde geen spoor van een levend wezen. Zy peinsde even en herinnerde zich toen, wat haar zoo hevig had doen ontstellen. „Ik heb gedroomd," sprak ze half luid, hoewel ze weer sidderde by de herinnering; „ik moet geslapen hebbeD. Hoe kon er iemand hier gekomen zyn? Of, al was er iemand, waarom zou ik dan bang wezen? Hoe dwaas!" Zoo troostte zy zichzelve, sprong op en liep naar beneden. Ze vond haar boot, zooals ze die gelaten had; maar in het zand herkende ze duideiyk voetstappen van met sandalen bekleede voetenze kon die stappen volgen tot waar het gras begoD, maar hier ging het spoor verloren. En weer stond ze als versteend, niet bevreesd, omdat er een man op het eiland wae, maar wel, omdat ze hem niet zag en nergens zyn woning kon ontdekken. Ze had wel gehoord of gelezen van dweep zieke kluizenaars, die huisden op eenzame rotsen in Finland; maar deze verklaring be vredigde haar niet. Ze dacht, dat ze niet rusten kon eer ze den onbekende had gezien en ge sproken. Ze moest zich overtuigen, dat hy een menschelyk wezen was. Zoo ja, dan kon hy haar mogelyk te eten geven en den honger stillen, die, by al het andere, haar op ondraag- ïyke wyze begon te kwellen. Uit alle macht roepende, begon zy het eiland te doorkruisen; zy onderzocht alle kleine gaten en holen, door het zeewater in den rotsigen oever gemaakt; ze luisterde, of ze ook eenig geluid hoorde; maar de diepe stilte werd niet verbroken. Geen spoor van iets, dat op een menschelyk verbiyf geleek, was te ontdekken. Dat geheimzinnige voorval verergerde nog in hooge mate haar spanning, en met ware ontzetting dacht zy aan do mogelykheid, hier den nacht te moeten door brengen. Het was nu ongeveer drie uren in den namiddag. De honger begon steeds grooter kwelling te worden; zo had de kracht niet meer om te loopen, doch durfde niet slapen; ze wist niet wat haar kon overkomen, als in haar slaap de verschyning kwam. Ze had een schuilplaats gevonden op een hoogte achter een rotsblok, waar ze beschaduwd was voor de zon, en waar niemand naderby kon komen, zonder dat zy het merkte. Op het oogenblik zelf, dat zy zich voor hield, dat ze de oogen niet mocht sluiten, zegevierde de vermoeienis echter en ze viel ia een vasten slaap, waaruit ze niet ontwaakte eer de zon daalde tot den rand van den hori zon en de koelte over het eiland kwam. Het westen vlamde als een landschap van bloedroode bergen, badende in duizendkleurig licht, en schaduwen kropen langzaam voort tusschen de rotsen. Marian rees overeind, boos, dat ze zoo lang had geslapen. Haar hoofd brandde en de handen waren kil. Nooit had ze geweten, dat honger zulk een vyand was. Ze zou de helft van haar leven gegeven hebben voor een stuk brood en een dronk molk. Zo was op het punt gras te eten. Met moeite stond ze op en besloot, r.og wat water te gaan drinken aan de bronmaar zoodra zy op haar voeten stond, gaf ze een kreet van vreugde en klapte in haar handen, als een kind, dat een blyde tyding hoort. Terwyi ze sliep, had iemand een ruwen houten bak naast haar neergezet. Ze lichtte het deksel op en zageen stuk bruin brood met een stuk vleesch en wat groente. Dichtby lag een flesch wyn, wrang en slecht, maar] voor de arme zwerfster meer waard dan het heeriykste Fransche druivenbloed. „Ean wonder! Esn wonder!" riep zy blyde, torwyi ze hot harde brood in de hand nam en een slok wyn dronk. „De geest is hier geweest, torwyi ik sliep, en ik deel zyn maal. O, hoe kostelyk is het, te eten en te drinken l" De wyn verwarmde en verkwikte haar; het bloed vloeide weer naar haar bleeke wangen; zenuwachtig trilden haar loden. Zy vreesde nu de vorschyning niet meer; ze wist nu, dat het een zwervendo monnik was, die op dat eiland vertoefde, en die zich over haar had ontfermd. Al haar gedachten waren nu gericht op het vlonmaken ran haar boot, om te koereen naar de onbekende haven, wslko haar redding zou brengen. Ze wilde geen uur langer blyven op het verlaten eiland; de vloed kwam nu op en de herauten van den nacht daagden op in het oo3ten. Snel at zy het maal en liep toen naar beneden aan het strand; maar daar stond ze besluiteloos: oen schip lag voor haar, en wel een der vreemdste vaartuigen, die ze ooifr, had gezien. XIX. Het was middag en de „Esmeralda" lag voor anker onder de beschutting van eenige rotsen, die een eilandjo omgaven, drie mijlen verwijderd van de haven, welke getuige was geweest van Marian's vlucht. Twee der man nen waren aan dek, maar de ligplaats van het scheepje was zóó verborgen, dat zy niet gezien werden door den Russischen kruiser, die voor anker lag by den ingang der door vaart tusschen de eilanden, noch door de vis- scber8booten, die dichtby het ongerimpelde water der zee kliefden. De mannen op het dek waren John Hook, die, over de verschansing geleand, zich be- haaglyk koesterde in do zon, en Reuben, die vermoeid op een noo$ touw zat (TVordi vervobgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 1