N». 12125
Maandag 4 September.
A0. 1899
<§eze fëouiant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De Balschoentjes.
IDSCH
PRIJS DEZER GOXTRAHT»
Voor Lalden por 3 maanden.
Franco per poet «-%»».
Afzonderlijke Nommers
1.10.
1.40.
0.05>
PRUS DEB AJJVERTENTIËNs
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meor f 0.171. Grooter^
letters naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiten do stad
wordt f 0.06 berekend.
Tweede Blad.
Orer 1 e g er-a a 1 m o e z eni e r a schrijft
De Maasbode:
En naar bet lichaam, èn naar de ziel, valt
onzen zonen in de kazerne somwijlen een be
handeling ten deel, waarover geen vreugd is
gewettigd.
Om ons te bepalen tot feiten uit den aller
jongsten tUd, behoeven we, onder lichamelijk
opzicht, elecbts te wijzen op de uitputtende
marschen, waartoe de grenadiers gedwongen
werden. Ea wat aangaat het tweede, wis
voornamere punt, vernemen we min aange
name zaken over het kamp te Millingon.
Voor Katholieke miliciens was Zondag
ochtend geen andere gelegenheid, om den
plicht te vervullen, waartoe hun godsdienst
hen ge8trengel(jk bindt, dan een tocht
naar Apeldoorn.
In Apeldoorn toch staat de naastbyzjjnde
Katholieke kerk.
Wie alzoo volgons plicht en geweten do H.
Mis wilde bijwonen, dionde zich uit het kamp
te getroosten een tocht van drie uren gaans
heen, en een tocht van drie uron in de heete
middagzon terug.
En dat na de zware marschen van de
laatste dagen I
Te verklaren is het dus eenigszins, dat
slechts 3, zegge drie Katholieke miliciens,
jongelieden, dis eerbied afdwingen, uit het
Millinger kamp naar Apeldoorn togen.
Den terugweg konden ze niet meer te voet
afleggen: de voeten waren doorgeloopen. Ze
moesten zich do kosten van een rijtuig ge
troosten.
Vrage nu: Is het noodig, ïiém^die zjn gods
dienstplicht vervullen wil, tot fnoelte on kosten
te nopen, waardoor, zijdelings en onbedoeld,
plichtverzuim wordt begunstigd?
Vhorheeu was het andere. Teen wsrd 's Zon
dags midden in het kamp een veldaltaar
opgeslagen, waar voor de R. K. miliciens ge
celebreerd werd. Dan roffelde de trom, werd
het geweer gepresenteerd en schalden de
hoorns.
Zóó was het nog onder wijlen Willem III.
- Wat schoone daad, in den geest van haar
doorlucbtigen vader, zou KoDingin Wflhelmina
verrichteD, indien H. M. aalmoezeniers in bet
leger aanstelde 1
Al ware het slechts voor den kampdienst.
TJitlanders in Surinamel De
Nieuwe Arnhemsche Courant bespreekt het
gevaar der Britsch-Indische koelies
in onze West-Indische bezittingen.
„Doze koelies zyn, zooals bekend is, lieden,
die zich voor een bopaalden tyd in Suriname
voor vijf jaren verbinden tot het verrichten
■van werkzaamheden op plantages. Na afloop
van hun contracted hebben zjj aanspraak op
vr$en terugtocht naar hun geboorteland.
Hiervan maken velen gebruikanderen daaren
tegen, uitgelokt door het hooge handgeld, of
door de vooruitzichten op een betere toekomst
dan in hun vaderland, gaan een nieuwe ver
bintenis aan, of vestigen zich voorgoed, hetzjj
als vrtJe arbeiders, hetzy als kleine land
bouwers en neringdoenden.
Thans bedraagt het aantal der onder con
tract verbonden Britsch-Indische koelies 5919;
dat der vryo, niet onder contract verbonden
arbeiders 4189, terwyi 4000 zich voorgoed in
de kolonie hebben gevestigd.
Voor de ontwikkeling en de uitbreiding
der cultures waren en zijn deze arbeids
krachten onontbeerlijk, en zeker zal ieder,
die het belang der kolonie wil, alle gepaste
maatregelen toejuichen, welke de immigratie
en bovenal de kolonisatie dezer koelies kan
bevorderen.
Doch er is een schaduwzijde: Deze lie
den zyn en blijven Britsche onderdanen,
„staande onder bescherming van een Britsch-
Indi6chen ambtenaar, den protector of immi
grants, die van tijd tot tijd de kolonie bezoekt,
om zich te overtuigen, dat de voorwaarden,
voor de immigranten gesteld, trouw worden
nageleefd, en voorts onder die van den Brit-
schon consul, te Paramaribo gevestigd."
Deze omstandigheid nu, dat de koelies, ook
na afloop van hun contract, en hun definitieve
vestiging, Britsche onderdanen bleven, behoort
niet uit het oog verloreD, noch te licht geteld
te worden.
„Men weet hoe Chamberlain zijn inmen
ging in de binnenlandsche aangelegenheden
der Zuid-Afrikaansche Republiek (den Trans
vaal) verdedigt door de bewering, dat het de
plicht der regeering is recht te verschaffen
aan de Britsche onderdanen, aldaar gevestigd."
De schrijver vraagt wie ons waarborgt,
dat niet de tijd zal komen, waarin Engeland
de aanwezigheid van een aanzienlijk aantal
Britsche onderdanen in Suriname als de ge-
wenschte aanleiding zal beschouwen om zich
te mengen in de aangelegenheden der kolonie,
ten einde invloed te kunnen uitoefenen op
den gang van zaken.
Het aangewezen middel deze vreemdelingen
zich ingezetenen to doen gevoelen, zou zijn
de kinderen door middel van de school in het
aanleeren der Nederlandsche taal te vormen
en op te leiden tot Nederlandsche onderdanen.
Dit wordt door het koloniaal bestuur even
wel anders ingezien.
Instede van tot Nederlandsche, wil het ook
de in Suriname geboren en aldaar gevestigde
Britsch Indiërs tot Britsche onderdanen oplei
den en het uitlanderschap doen voortduren
en vereterkeö, door de oprichting van koelie-
scholen, waar zij onderwas zullen genieten
in hun landtaal, het Hindostanscb, en door
Britsch-Indische onderwijzers zullen worden
onderwezen in hetgeen zij als Britsche onder
danen behooren te weten.
Zoo wordt reeds thans een klasse van uit-
landers gevormd, van lieden, die hun eigen,
de Hindostansche, taal spreken, zich als
onderdanen eener vreemde mogendheid blijven
beschouwen en die, hoe grooter hun aantal
wordt, te minder zullen leeren zich te ver
eenzelvigen met het land hunner woonplaats."
Staat men hier roeds voor een voorbeeld
van Engelsche inmenging in de aangelegeu-
hjJen der kolonie? Heeft het bestuur ge
handeld onder pressie van die zijde, bezweken
voor do bedreiging wellicht, dat van de in
williging dezer voorwaarde afhing het verdere
toestaan der immigratie?
Schrijver meent, dat de Nederlandsche
regeering in deze zaak ernstig moet over
wegen wat behoort te worden gedaan.
„Wij hebben door den Transvaal geleerd
het vraagstuk der uitlanders niet te mis
kennen. En wat den Transvaal zoo begeerlijk
maakt in Britscho oogeD, zou te eenigertyd,
spoediger wellicht dan men vermoedt, ook
Suriname tot een begeerlijken buit kunnen
maken.
Ook Suriname heeft zijn „Wit-Water-Rand-
goud-placerl"
Onder den titel „De Kerkbesturen
en d e Kunst" schrijft jhr. Victor De Stuers
in De Tijd:
Hit artikel van den heer Jan Kalff, „Een
groot belang", voorkomende in De Tijd van
14 Aug. 1899, geeft mij aanleiding tot do
volgende opmerking. Daar wordt erkend, dat
het gevaar van verkoopen van kunstschatten
door Katholieke kerkbesturen grooter is dan
men meeüt, ook al beijvert zich het episcopaat
dat gevaar te voorkomen. Tegelijkertijd zegt
de heer Kalff, dat niemand het een kerk
bestuur euvel mag duiden, indien het tot ver
koop overgaat, wanneer het gebukt gaat onder
zware schulden, want dan kan de opbrengst
van de kunstvoorwerpen zoo goed gebruikt
worden. Daarom stelt by de stichting voor
van een fonds, dat van de noodlijdende kerken
de te vervreemden kunstvoorwerpen tegen
taxatie overneemt, doch de kunstwerken aan
de kerken in bewaring laat-.
Deze redeneering komt |mij zeer bedenkelijk
en het voorstel zeer onpr^ctisch voor.
Als men vooropstelt, dat de bestuurders
eener kerk haar kunstschatten mogen ver
koopen wegens dè schulden, die zjjzelven goed
vonden te makeD, opent men de deur aan de
grofste misbruiken. De kerkbesturen zullen
tegen geen uitgaaf meor opzien, omdat zij
alles kunnen dekken uit de opbrengt der kunst
voorwerpen. Zoo werden in 1849 de prachtige
orfóvrerie-werken uit de Xllde eeuw nog
wel voor een appel en een ei verkocht, om
met de opbrengst het koor der St.-Servaas-
kerk te verknoeien l Zoo beproefde onlaDgs
het N.-H. kerkbestuur van Purmerend een
marmeren grafmonument te gelde te maken,
eenvoudig om een winst ten behoeve der
kerkekas te realiseeren.
Het kwaad zal nog grooter worden en ons
over het hoofd groeien, als het mocht go-
lukken een fonds tot stand te brengen, waarin
do kerkbesturen eenvoudig bun kunstzeken
konden storten om geld te bekomen; waarom
zou niet ieder daartoe overgaan, daar het
genot der kunstzaken toch aan de kerken
verzekerd zou blijven?
Gelukkig heeft het denkbeeld niet de ge
ringste kans van slagen. Neen, het beginsel
meet hoog gehouden worden zoowel door
R.-K. als door N.-H. kerkbesturen, dat zij
alleen zjjn beheerders van de kerken en
van haar kunstschatten, dat zy die kunst-
werkon niet mogen verkwanselen, maar dat
het hun plicht is die aan hun opvolgers over
te drageD, geiyk zy die van bun voorgangers
ontvingen en overnameD. Die kunstwerken
mogen niet beschouwd worden als een deel
van het kapitaal in geld, waarmede het huis
houden der Kerk wordt bekostigd. Is er niet
genoeg geld in kas, dan wende men alle
middelen aan om geld te bekomen, mits niet
ten koste van in depot ontvangen kunst
voorwerpen, die als een heilig depot moeten
worden bewaard. Vooral voor een R.-K. kerk
bestuur is er by de onovertroffen milddadig
heid der Katholieken geen enkele veront
schuldiging, wanneer het geld slaat uit de
zeldzame kunstvoorwerpen, welke van den
storm der Hervorming zyn gered.
Voor een kerkbestuur moet een kunstvoor
werp even heilig zyn, als een familieportret
dit is voor den afstammeling van een oud
geslacht. Die kunstwerken vormen den stam
boom der Gemeente en zyn de teekenen van
haar oudheid en de bewyzen van de gods
vrucht, de milddadigheid, den kunstzin der
voorouders. Die voorwerpen moeten aan de
kinderen altyd meer waard zyn dan aan een
vreemden kunstkooper, die daarin slechts een
geldeom ziet.
Ik hoor soms wel zeggen, dat het toch
hard is een kostbaar kunstwerk te moeten
behouden, waar men bet geld zoo. goed
gebruiken kon. Doch deze redeneering scbynt
my valscb. Van het oogenblik, dat die kunst
zaken al3 ware het als voorwerpen buiten den
handel beschouwd worden, is er niet meer
hardheid, dan er voor Adam en Eva gelegen
was in het verbod om van den appel te eten.
Is het soms hard, dat men zyn kinderen niet
meer als slaven verkoopen mag? Het is niet
de vraag, of ergens een duit uit te slaan is,
maar allereerst, of het oirbaar is dat te doen.
De Katholieken hebben nog een bijzondere
aanwyzing dienaangaande in het Pauselijk
Edict Pacca, waarby de verkoop van kunst
voorwerpen naar het buitenland ook aan
particulieren verboden is, een wet, waaraan
zelfs de Italiaanscho rogeering de hand houdt.
Hadden wy iets dergeiyks gehad, ons land
zou niet zooala nu door vreemde liefhebbers
en kooplieden uitgeplunderd «yn.
Zorgen wy ten minste, dat onze kerkbesturen
niet in gevaariyke stellingen een aanmoediging
of een vergoelyking vinden voor het verkwan
selen onzer laat6te kuDStwerkenl
Iemand, die zich „Gymnasticus" teekent,
komt in het Haagsche Dagblad op tegen
buitensporigheden, die men ook al
sport noemt.
Dat, scbryft hy, jongelui zich oefenen in
zwommen, schermeD, balspelen en lichaams
oefeningen van allerlei aard het nut daarvan
te gaan botoogen zou geiyk staan met het
intrappen van een open d6ur. Maar de excesses,
zou de pers die niet kunnen tegengaan door
er ten minste geen verslag van te geven?
Daar hebt ge het zinneloozo opzet van den
wielryder Cordang om 24 uur lang op een
rywiel in do ronde, 6n altyd maar weer in
diezelfde ronde, te ryden en te traehion in
di9n tyd meer kilometers af te leggen dan zyn
voorganger. Natuuriyk is hier wirstbejag in
het spel en als zoodanig is hot van CordaDg,
van den fabrikant van zyn rijwiel, van diens
collega van de gummibanden, en van de diroctio
van het Sportterrein te begrypen, dat zy deze
publieke vermakeiykheid gezameniyk op
het touw zetten. Maar moet daar het publiek
en de pers aan mee doen? Zullen deze niet
mede aansprakeiyk zyn en de overheid er by,—
die dergelyke onzinnigheden toelaat-waDneer
ten leste zoo'n waaghals van het voortdurend
in hetzelfde kringetje ryden krankzinnig wordt
of door overspanning een ongeluk krygt en
als lyk of voor z\jn leven ongelukkig uit do
renbaan wordt weggedragen? My dunkt van ja.
Wanneer de dierenbeschermers yvoren om
het martelen van dieren te keer te gaan,
heeft dan de mensch er geen aanspraak op
om in bescherming te worden genomen, ook
tegen zyn eigen dwaasheid en roekeloosheid?
Als voorbeeld noem ik d3 heidenscbe gebrui
ken van het laten vechten van slieren tegen
elkaar en van het ruwe palingtrekken. Ik be
weer niet^ dat het publiek niet zou totstroomen,
waimeer deze wreede veitooningen hier op het
Sportterrein gegeven werden; ik constateer
alleen, dat de overheid dezo vertooningen,
waarby wreedheid met dieren gepleegd wordt,
zou belettenterwyl hier, waar het een mensch.
geldt, die gemarteld wordt, zy het dan ook
met vryen wil, de overheid lydziam is! Ia
beide gevallen wordt een verfijnde wreedheid
gepleegd 6n een ruwheid van zoden bevorderd,
die in schrille tegenspraak is met de zooge
naamde beschaving van den modernen tyd.
Ditmaal is het zonder ongelukken afgeloopen,
dank zy den misf, die intyds het verder ri;ddn
belette, maar den volgenden keer komt een
andere waaghals, die hat Cordang weer tracht
te verbeteren en die dan, ten aanschouwe van
duizenden „vermaakzoekenden", een treurig
uiteinde vindt.
Zou de pers geen nobele taak verrichten
door van dergelyke excesses in onze sport
in bet vervolg geen notitie te nomen?
In het Sociaal Weekblad geeft do heer
J. P. Cau een schets van een vry willige
pensioenverzekering van werk
lieden.
Hy gelooft niet, dat do werklieden alleen
door wettelyken dwang tot verzekering
van hun toekomst kunnen worden gebracht.
Volgens het rapport omtrent de zieken-
fondsen in Nederland, in 1895 door eon
commissie van onderzoek uitgebracht aan
de „Maatechappy tot Nut van het Alge
meen," waren er reeds in 1895 byna
65,000 Nederlandsche werklieden, die door
eigeu middelen voorzagen in bun behoefte
aan een geldelyko ondoi steuning in geval
van zkkte. Bovendien waren er nog ruim
130 gemengde ziekenfondsen, die, behalve
geneeskundige hulp, ook eenige ondersteuning
in geld aan hun leden verschaften. Neemt
men daarby in aanmerking^ dat de opgaven
der commissie liepen over do jaren 1892 tot
1895, en dat sedert dien tyd de Staatscourant
t>
Ida, gravin Hahn, zat in de balkonkamer
van het voorvaderiyk slot en overtrok eigen
handig een paar rose-satynen schoentjes.
Echte kindervoetjes, de voetjes van Assche-
pootster, moesten het zyD, die deze sierlyke,
kleine dingen dragen konden. Hun jonge
eigenares bevestigde een vlinderachtigen strik
op de korte wreef, naaide er smalle kruis
linten aan - het was tusschen do jaren '20
en '30 - en beschouwde toen den voltooiden
arbeid met onverholen tevredenheid. Zy dacht
'daarby aan de aardige geschiedenis, die men
naar aanleiding der verloving van KoDingin
Louise vertelde. Zou het waar geweest zyn,
dat do jonge Prinses van Mecklenburg-Strelitz
ook juist zoo gezeten en haar balschoenen
pas ontvangen had, toen de Kroonprins van
Pruisen, later Frederik Willem IIT, van Beriyn
kwam, om haar hand te vragen?
De gravin zuchtte, terwyl zy met dwopen-
den blik door het venster op do lange, een
zame sneeuwvlakten van haar geboorteland
neerzag. Holstein en Mecklenburg zeker,
het waren twee bekoorlyke, ryk gezegende
zusterlanden, vooral in den zomer, wanneer
de weelderige koren- en de goudgele kool
zaadvelden tot aan den gezichteinder heen
en weer golfden en de ooievaar op de gryze
■troodaken der schilderachtig gelegen boeren
hofsteden zyn familieleven tot ontwikkeling
zag komen. Waar vond men een schooner
strand, dat met zyn prachtige beukenwouden
onmiddellyk door de schuimende golven der
heerlyko groen-blauwe Oostzee bospoeld en
nergens door vervelende duinenryen afgebroken
werd? Maar ach, boe dichteriyk de natuur ook
was, het leven vertoonde zich des te prozaïscher.
„Practisch en onbelangrijk" luidde zyn devies.
De vrouwen spraken hior slechts over kleine
kinderen en slechte dienstboden, de mannen
over paarden en mest; waren deze onderwerpen
uitgeput, dan maakte het weder het eenige
bestanddeel der gesprekken uit voor beide
geslachten. Dat alles gaf een dorre, trooste-
looze atmosfeer voor een aan phantasie zoo
ryk kopje, welks voorhoofd zelfs door den
genius der dichtkunst was gekust. En daarom
stelde de naar geluk en afwisseling dorstende
ziel van het pas een-en-twintigjarige meisje
zich sedert lang schadeloos met den tooverkring
van een eigengemaakt droomenleven, waarin
het vroegryp verstand der gjravin echter ook
somtyd3 reeds eenige gryze draden der onder
werping weefde. Doch de lieflyke illusie der
jeugd spoorde in weerwil van het gemis aan
waarscbyniykheid nog tot een biy uiteinde;
en zoo ook hoopte Ida heimeiyk op een be-
vryder, die, evenals de ridder in het sprookje,
naar bier kwam getrokken, om het Doorn
roosje uit de boeien der alledaagschheid te
verlossen, waarin zy moende te moeten ver
slikken.
De deur der balkonkamer werd haastig ge
opend, en een oudachtig heer, die er voornaam
en excentriek tevens uitzag, trad binnen. Hy
had een brief in de hand, welks inhoud hem
biykbaar getroffen had.
Ida was er aan gewoon, haar papa opge
wonden en door bepaalde ideeën beheerscht
te zien; desniettemin behoorde hy tot de
klasse der teedere, oplettende vaders. Zy mocht
dus verbaasd zyn, dat hy heden zonder meer
op haar toekwam, haar onder de kin streek
en onderzoekend in haar oog blikte, zoo vry,
alsof hy een schildery bekeek, vervolgens
met een klein, niet zeer vleiend gebaar van
ontstemdheid zyn band weer liet zakken en
vol ongeduldige spyt zeide„Ik vrees, Ida,
dat ge nimmer een man krygtl"
„Omdat ik een blauwkous bon?" meende
de gravin blozend.
„Nu, uw 6Chryven schrikt misschien hier
en daar ook wel iemand af, maar dat bedoel
ik op het oogenblik niet. NeeD, omdat wy
tot de armere linie tebooren en uw vader
de „schouwburggraafis, de licbtgeloovige
dwaas, die zyn hart op het Duitsche theater
hoeft gesteld en als een andere Wilhelm
Meister de wereld rondtrekt met een troep
tooneelspelers, die by onderhoudt en kleedt,
omdat gy de dochter van den algemeen be
kenden „omgedraaiden" Habn zyt, - daarom
neemt niemand ul" riep de oude graaf mot
overstroomende bitterheid. „Wio zou de
schoonzoon van den verkwister willen worden,
die, altyd door op onzekere lauweren en op
nog meer onzekere inkomsten hopend, het
vermogen van zyn gezin opoffert.
„Van wien is die brief dan?" viel Ida haar
vader, die zich al meer en meer opwond, in
de rede, met hst liefdevolle oogmerk, hem
van zyn plotselinge aanvallen van berouw,
die toch geen verandering in de zaken brach
ten, af to leiden.
„Dit is een schryven van don erfgraaf
Frederik, van het slot Basedow, die ook al
niets dan geluk heeft, goiyk alle domooren
en rykeD," antwoordde de gevraagde knorrig.
„In hoever?" onderzocht de gravin.
„Nu, ge weet het immers wel: Men zegt,
dat do jonge erfgraaf Von Hahn-Basedow
huwelijksplannen heeft. Met het oog op het
verwerven eener bruid scbynt hy vooreerst
een rondreis door Mecklenburg en Holstein
te willen maken; de trotsche neef van de
ryke linie begunstigt daarby ook den armen
tak der familie met een bezoek. Tegen morgen
heeft hy zich minzaam by zyn byna ver
armden bloedverwant aangemeld morgen,
wanneer wy het groote bal geven, waarop
ik de geheele boogadeliyke buurt by elkaar
heb getrommeld; dezen dacht ik onder het
voorgeven van een „bal" een keurig theatraal
allerlei aan te bieden, om ons niet letterkun
dig gezelschap eenigermate uit hun onver
schilligheid wakker te schudden en voor myn
tooneol te interesseeren.
Nu zullen myn brave tooneelspelers voor
ongeduldige toehoorders optreden, de jeugd
zal onstuimig naar den dans verlangen, en
de erfgraaf Frederik zal de held van den
avond zyn. Dien maken wy het met onze
moeite en kosten allergemakkelykst! Want
een zuivorder kring van bekoorlyke meisjes
ziet hy bezwaariyk ooit weder byeen dan by
morgen ten onzent vindt. De rtjke Bornstorffs,
de Bülows, Moltke8 en Siojentens, zy zullen
jubelen over den wondervryer, die door de
blinde Fortuna op hun weg wordt geworpen,
en zy zullen hem waarschyniyk veroveren
ook, want geld zoekt altyd gelden ik
ben er aan gewoon voor anderen te werkeD."
De woorden haars vaders wekten een half
uitgewlscht beeld in de herinnoring zynor
dochter op. Vóór ettelijke jar6n had Ida den
erfgraaf Frederik by de wedrennen gezien.
Toen was hy een manlyk schoon jongeling
geweest, met oen stoutmoedig voorkomen en
losse manieren, en werd door sluw be
rekenende moeders en trouwlustige dochters
omringd geiyk een stuk koek door een zwerm
hongerige vliegen. Een wild paard had hy
met geringe moqite getemd en daarna onder
pankenslag en toejuichingen uit de hand van den
groothertog den „vorstenprys" ontvangen
De jonge gravin was den gelukkigen over
winnaar destyds werkeiyk Diet ongenegen ge
weest hy was haar zelfs zeer goed bevallen.
De oude graaf ging de kamer op en neer,
als iemand, die uitsluitend met één gedachte
bezig is. Onder het voorbygaan viel zyn oog
op de rose balschoentjes, die sieriyk naast
elkander op den schoot zyner dochter lagen.
,Verrukkelykl" riep hy opgetogen, vatte de
schoenen en hield ze onderzoekend opge
heven. „Och, Ida, was toch alles aan u zoo
mooi als uw voeten, dan
fWordt vervolgd