„Ter herinnering aanJ. Yerkruissen, brand- wacht lsto kl., A. Van Sikkel-rus, brandwacht 2de kl., S. Rem, brandwacht 3de kl., W. Brouwer, brandwacht 3Jo kl." Deze namen zyn geplaatst ter weerszijden Van een afgeknotte zuil, welke het tableau g9ceelteiyk in tweeën scheidt. Vooi te zijn in do plaat gegrift do woorden: „Omgekomen ten gevolge van het instorten van een muur der Brood- en Meelfabriek bij een brand op 11 December 1898." Dj gedenksteen is geplaatst, nadat de com mandant jhr. Wichers op de binnenplaats een toespraak had gehouden tot de aanwezige manschappen. Wegens ongesteldheid van Cordang is do 24-uur record-rit op het Sportterrein Den Haag, welke a. s. Zaterdag en Zondag zoa plaats hebben, tot nader bericht uitgesteld. Ken omvangrijk plan tot verbou wing van „S.inpost", te Scheveningenj is bij bet Gemeentebestuur van Den Haag ter goed- keuriog ingezonden. Bi) verwezenlijking van cat plan zal aan bet spectacle varió een uittrei- cing worden gegoven, waardoor vertooningen ook van uitge reiden aard kunnen worden aangetoien. Het tooneel zal vergroot worden aan fceido zyd-n daarvan komen loges; een onbebouwd gedeelte van het terras wordt tot foyer bestemd en nog tal van andere verbete ringen worden aangebracht. In don nacht van Vrijdag op Z terdag werd door de politie bij een draai molen op de Smalle Oude Gracht te Haarlem een man gevonden, die met een belangrijke l.oof wonde op de straat lag. Het bleek een k rmi r.iziger te zijn, die in een vechtpartij dcor een vuistslag was gewond. Hy werd aan htt politiebureel verbonden. Als vermoedelijke da er word een slager gearresteerd, die even eens belangrijk gewond was. Een bakker te Delft is gewoon mis ruiic van sterken drank te maken, en komt hy i y do vrouw thuis, dan vallen er kl if pen. Zoo ook weer Donderdag jl. Toen verke.rdo by wa.r in abnormalen toestand en achtte do politie h.t bct.r h2m op het bureau te 1 t n uitslapon. Den volgencen morgen thuis komen e, waren vrouw, kinderen en huisraad verdwenen; de vrouw had, byge- staan door een familielid, het huisraad en de ki deren naar etn andere plaats over ge tracht. (D). In cien nacht van 'Zaterdag op Zon ag ontstond brand in een pakhuis aan de Jaco jusstraat No. 41, te Rotterdam, waarin oen bergplaats govestigj is van oliën, lucifers, t.rp.niyn, enz. De brand ontstond doordat ce Lewoner met een brandend lampje in de han 1 van de trap viel. Tot het pakhui3 werd het vuur beperkt. Zon 'agnamiddag te zes uren brak te Rotter dam een felle brand uit in het Emmahofje aan den Binnenweg No. 95, tydens do bewoner, zekere Van Heest, te bed lag. Vi-.r stralen w^ren noodig om den brand tot de tw e o verdi ping en den zolier te be- p.ra n Brand- en wattrschade waren zeer uanzi r i jk. Ta Rotterdam is uit do Maas op.jtlia.ll li ut lyk van een 28-jarige vrouw, cij den vorigen nacht uit de echtelyke woning was w ggr loopen. Zy was vermoedeiyk ïydende aan zwaarmoeiigh.iJ. Naar men verzekert, zullen binnen kort concessie aanvragen geschieden voorden aanleg van een electriscben kabel (langs de mi ren) tusschen Rotterdam en Schoonhoven, ten linde met cii.n kaöel een electrische tram en eloctrischo verlichting voor de daartoe gunstig g 1 gen gemeenten te veroinJen. Een vreeseiyk ongeluk heeft Zaterdagavond omstreeks halfclf te Utrecht plaats gehad. Dj familie B. verto3fde op dat uur in den tuin van den restaurant-Van Rooyen aan de Ni.uwo brug. Plotseling vloog de dochter v..n con hear B. uit den tuin en sprong in de Singelgracbt. Ha^r beminde, een jonge man, zoon v..n ds. Y., uit Stedum (Gronin gen), te Utrecht werkzaam, sprong haar na, evenals ciens troe er. Helaas, het jonge meisje werd niet g'.roJ, en ook de twee jongelieden ver ronken. Door de duisternis op dat punt w. ren de cr.nkelingen niet meer te reddeD. Een uur later werden de lyken opgevischt en naar hot hoofdbureau van politie overgebracht. Het vreeselyk ongeluk verwekt algemeene deelneming. Z a t e r d a g-ra orgen arriveerde te Nymegen een mot 2 paarden bespannen rjjtuig, waarin gezeten 4 heeren uit Millingen, allen gekleed in zwart kostuum met hoogen hoed en witte glacé handschoenen, precies alsof ze ter bruiloft togen. Naar een bruiloft ging het echter niet. Deftig aangekleed als ze waren, trokken ze in vroo- lyko stemming naar hethuis van bewa ring, waar do heeren een dag logies te goed hadden, omdat ze te M. orgens wat lang waren blyven plakken. De stoet had, zooals te begrypen is, nogal bekyks. Men was voornemens den volgenden dag op dezelfde wyze huiswaarts te keeren. In den nacht van Zaterdag op Zondag is te Barneveld een ongeveer 25-jarige boerenknecht, genaamd G. Van Dronkelaar, doodgeslagen. Zondagmorgen is het lyk naar het baarhuisje overgebracht. Zware brand te IJselmonde.N In den nacht van Zaterdag op Zondag is IJselmonde door een geweldigen brand ge teisterd, die verschillende gezinnen getroffen heeft en waarby verscheidene perceelen totaal vernield z(jn. Aan den Oostpolderdyk naar Bolnes, in het midden van het dorp, bevindt *ich de uit gebreide stoomboutzajert) en schaveri) ,Do Hoop", van de gebr. Hulsinga. Het terrein, dat de fabriek beslaat, ie ongeveer 90 meter lang en 50 meter diep on wordt aan de achter zijde begrensd coor de Geul, cis bijlaag getij droog Btaat. Op bet fabrieksterrein bevinden zich de machinekamer en het ketelhuis, stoom zagerij en schavertj, voorte duizenden c-n duizen den planken geschaafd bout onder afdaken opge stapeld; terwijl aan de djjkzljde zich twee fraaie woonhuizen en bet kantoor bevonden der heeren H. H. J. Hulsinga. Van dit alles staat tliane niets meer dan de booge fabrieks schoorsteen, de ijzeren brandkast van het uitgebrande kantoor en eenige macbinedeelen. Omstreeks 3 u 20 m. in den nacht zagen enkele visscherlieden op de Maae bij bet Kralingscbe veer over de rietlanden en de Geul heen, dat vlammen uitsloegen ter hoogte van de stoomscbaverjj en machinekamer. Gelijk tijdig werd ook door omwonenden de brand ontdekt en alarm gemaakt. Het waa een heele paniek in het dorp, daar de vlammen band over hand toenamen en aan blueschen met de cfrie gebrekkige handepuiten en den slechten toevo.r van water geen denken was. De heer H. Hulsinga wist met groot gevaar het kantoorpand binnen te dringen en alle boeken te redden. Een ontzettende vuurzee was over de geheele oppervlakte van het terrein, daar tyna alles aan bet vuur steeds nieuw voedsel gaf en de eene houtstapel na den anderen vlam vatte en knetterend en loeiend een ondraaglijke hitte veroorzaakte, zoodat men den d(jk niet kon passeeren. Bij gebrek aan telephonische gemeenschap zond de loco burgemeester onmiddellijk een estafette met een spoedbrief aan het gemeente bestuur van Botterdam om hulp van een stoomspuit. Op last van den burgemeester van Botterdam rukte daarop de stoomspuit van Bejjenoord mot den brandmeester den beer F. Van de Graaf naar IJselmondo, alwaar de verlangde bulp te 5.80 arriveerde. Het was boog tijd, want de gemeente liep ernstig gevaar. Beeds waren do vlammen overgeslagen naar de arbeiderswoning No. 216 aan de overzijde van den dijk en de woning No. 254 aan dezelfde dykztjde en nog steels breidde het vuur door den noordoostelijken wind, die de vlammen wild om zich heen deed grijpen, zich uit. Te zes nren in den morgen bad de brand zijn grootsten omvang bereikt en was de stoomspuit met drie dikke stralen er vrijwel in geslaagd, de vlammen op een afstand te houden en verder doorwoeden te beletten. Het waa evenwel een bijna boven- menscbelyke taak, daar de hitte het den püpvoerders telkens onhoudbaar maakte. Verschillende bewoners moesten hun goe deren in veilighold brengen. Tegen halfzeven in den morgen, bij hoog water, kwamen nog een tweetal drijvende stoomspuiten met vier stralen versterking aanbieden, die gretig door den inmiddels ver schenen burgemeester van IJselmonde, den heer P. F. Van Sl(jpe, aanvaard werd. De burgemeester bevond zich te Oud-Delftshaven, toen hem daar per rijwiel tijding van de ramp gebracht werd. Do beide drijvende stoomspuiten namen lig plaats in de Geul en bestookten van daar den brand met ds straalptjpen aan boord. Inmid dels werd de brandende woning No. 216 omver gebaald, evenzoe de overgebleven gevels van bet buis van den beer H. Hulsinga, daar de muren dreigden om te storten. Het woon huis van den anderen firmant werd geheel door brand vernield. Er werd letterlijk niets gerei, daar hy te 'e-Qravenhage was, van waar h(j te 8 uren arriveerde op telegraphisch be richt. Een gedeelte van de woning van den zalmvisscher Kersbergen is mede vernield, terwijl van een tjalk der fabrikanten oen ge deelte van het tuig verbrand is. Te 10 uren Zondag-morgen was het groot ste gevaar geweken; het uitgestrekte fabrieks terrein was toen bezaaid met brandende houtstapels, waaruit wel de vlammen flink opsloegen, doch geen gevaar opleverden voor de omgeving. De werkplaatsen waren Zaterdag-avond te zes uren door de werklieden verlaten en het vuur uit den stoomketel verwijderd. Omtrent de oorzaak is dan ook niets met zekerheid te zeggen. Daar de firma ook nog een tweetal stapelplaatsen van hont heeft in andere ge deelten van IJselmonde, zal het bedrijf niet geheel stil behoeven te staan. Het geheele bedrijf ie op BotterdamBcbe beurspolis verzekerd en de schade, die op circa 1'/, ton geraamd wordt, kan bijna als een totale beschouwd wordeD, daar niets over is als de hooge fabrieksschoorsteen en misschien ook do stoomketel. Algomeen was de Indruk der ooggetuigen, dat door de krachtdadige hulp der drie stoom spuiten uit Botterdam onder de bekwame leiding van den brandmeester den heer F. Yan de Graaf en den hoofdman, den heer J. Mildere, die tegenwoordig waren, IJselmonde voor een groote ramp is gaspaard gebleven. Op het brandterreln stelden de gravinnen Yan Limburg Stirnm, die ln de nabijheid het kasteel Huis ten Donk bewonen, zich op de boogte van den omvang van de ramp. Den gebeolen Zondag werd door een viertal bereden politie agenten hulp verleend by de handhaving der orde, terwijl nog steeds twee stoomspuiten in werking bleven. De directeur der gemeentewerken uit Botterdam, de heer G. J. De Jongb, kwam Zondag ter plaatse. (Tel.) Zondagmorgen zagen twee per sonen uit wyho, die op den IJsel aan het visschen waren, een lyk dryven, dat .door ben opgevischt en onder toezicht der politie naar het lykenhulzje verroerd werd, Zeer waarscbynlyk is het dat van dan 16-jarlgen J. H. Kasteel, nit Deventer, die verleden Maandag aan de Yollehand by Deventer by bet baden in den IJsel verdronken is. Als verdacht van brandstich ting aan den Boeden Haan by Yoenendaal ie te Druten gevangengenomen de schaapher der J. Onderstal. TeBii 1 and-Bath wachtte dezer dagen oen bruid tevergeefs op de komst van den bruidegom, om tot de voltrekking van het huweiyk over te gaan. Al de genoodigden waren aanwezig en alles was goreed om feest te vieren. De bruidegom liet zich wachten en het huweiyk werd voor onbepaallen tyd uitgesteld. De Parysche gaswerkera hebben bun eischen van hooger loon maar laten varen, nu hun gebleken is, dat zy niet vol doende gesteund worden, om met vrucht tegen de directie der fabriek te kunnen optreden. Slechts de lantaarnopstekers zyn op hun eischen blyven staan en zetten den stryd voort. De stakers zyn door andere mannen vervangen, die door agenten van politie wor den begeleid. Uit Allahabad wordt geseind, dat er regena zyn gevallen, waardoor hon gersnood in Bombay, Madras en de centrale provincies voorkomen zal worden. De be- zorgdbeid der regeering is daardoor aanzien lijk verminderd. Het nieuwe proces Dreyfus. Aan de verklaring van den beer Casimlr Férler voor den krygsraad te BenneB ls nog het volgende ontleend: verzoekt my, mynheer de president, alles te zeggen wat ik weet. Ik verklaar, dat lk zonder voorbehoud alles zal zoggen wat lk weet. Men hiyft maar steeds denken of zoggen, wat niet altyj hetzelfde ls, dat ik alleen incidenten of fatten ken, welke licht kunnen verschaffen, en dat lk niet alles gezegd heb, waarby de justitie belang beeft het te weten. Dat |3 ODjuist. Om dat te bewyzen, ben ik voornemens in het tweede deel myner verklaring over enkele punten een opheldering te geven. Aan hetgeen lk gezegd heb, kan ik niets meer toevoegen; maar uit eerbied voor het geweten der rechters en voor de mannen, die te goecer trouw zyn, zou ik niet uit deze omgeving willen gaan, vóór de onom- stootelyke overtuiging te hebben gevestigd, dat lk niets weet wat verzwegen behoeft te worden, en dat ik alles gezegd heb wat ik weet. Ik kan niet den julsten datum opgeven, waarop generaal Mercier my heeft gesproken over de vermoedens, welko op kapitein Dreyfus rustten. Hy zei my, dat by by zjjn kameraden niet bemind was. Hy sprak my daarna over een vergelyking van het schrift, hetwelk bad plaata gehad, en dat zyn over tuiging omtrent de Bchuld van Dreyfus had vastgesteld. Hy voegde er trouwens by, dat de documenten, welke volgens den aan de Dultscha ambassade gevonden brief waren uitgeleverd, zonder groote beteekenls waren. Hy zei my ook, dat het stuk „Ce canaille de D...." was of zou worden overgelegd, aan den krijgsraad. Ik meen te kunnen zeggen, dat deze ver klaring my gedaan werd vóór het proces. Ik kan niet veronderstellen, dat de mede- deeling van hot stak alleen aan de rechters zou gedaan worden, buiten de verdediging en den beschuldigde om. Ds zaak-Dreyfna heeft aanleiding gegeven tot een incident, waarvan Ik nadere uitleg- glQg moet geven. Den 5den Jannari 1895, tyden3 de afwezigheid van den minister van bnitenlandsche zaken, werd ik door den president van den ministerraad gewaarschuwd, dat de Dultsche gezant een onderhoud met my verlangde. Hy deelde my den tekst mede van een depeche, welke door den keizer van Dultscbland aan den gezant was gezonden. Men deed een beroep op myn loyaliteit om te verklaren, dat, als de Dult3che ambassade Diet in do zaak betrokken was, dit ook werkelyk niet het geval was. In overeenstemming met den president van den ministerraad bepaalde ik de samenkomst met den Duitschen gezant op den volgenden dag. Ik maakte hem de opmerking, dat de mededeeling, welke my was gedaan, een niet gebrulkeiyken vorm bad, en dat het verzoek in werkelykhetd bad moeten gedaan worden aan den minister van bulteDlandscbe zaken. Daar echter myn naam in de depeche van den keizer stond, deed ik bem opmerken, dat daar niet het hoofd van den Staat alleen bedoeld werd en myn naam persooniyk was genoemd, ik het onderhoud zou kunnen beschouwen als te hebben een persooniyk karakter. Ik zei toen tot den gezant, dat er een stuk gevonden was, hetwelk afkomstig was van de Dultsche ambassade en dat tot basis van de vervolging had gediend. Hy scheen zeer verrast en iel mU, dat «en belaDgryk stuk onmogelyk zoo verdwaald kon raken. Ik antwoordde hom, dat het stuk van niet groote belangrykheld waa, en daarmeie wilde ik zeggen, dat gelnkkjg de bultenlandsche regeering niet in het bezit waa van documenten, welke do national* verdediging van naby raakten, ,Hoe moeten wy dan dit incident regelen?" vroeg de hoer Von Monster. Ik antwoordde: pU hebt een beroep gedaan op mijn loyaliteit, J west alle*. Br 1* geen enkel bewijs, dat Uet decomeot mUogd werd door de Dultsche ambassade, welke niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor de documenten, welke zy ontving, evenmin als wy verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor die, welke wijzelf ontvangen." Er was toen sprake van, om oen bericht te zenden aan de Agence Havas, maar dit bericht mocht niet veel verschillen van de vroeger openbaar gemaakte berichten en daarom bleef de gezant aandringen op een zeer besliste kennisgeving, waarin de ambas sade geheel werd ontlast. Ik deed den heer Yon Munster opmerken, dat deze kennisgeving alle andere ambassades moest belasten, welke zich te meer in de zaak betrokken zouden achten, wanneer men sléchts óón mogendheid ontlastte. Ik voegde er aan toe, dat het op den weg van den minister prosident lag, deze kennisgeving te redigeeren. Hy vroeg mij, zich te refereeren aan den k.izer, Eenige dagen later liet de ambassadeur mU weten, dat het incident als gesloten kon worden beschouwd. Omtrent de bekentenissen, welke mij door den heer Lebrun-Renault moeten zijn mede gedeeld, het volgende: lk heb den heer Lebrun-Renault te spreken gevraagd naar aanltiuing van het artikel in de „Figaro" van 6 Januari, in welk artikel trouwens alleen sprake was van de betuigingen van onschuld, welke door kapitein Lebrun-Renault waren opgevangen. Ik wa9 er verontwaar digd over, dat esn officier op deze wyze kon vertellen, wat hy in een cienst had kunnen hooren. Generaal Mercier stelde my voor, kapitein Lobrun-Renault tot my te zondon, welk aantol ik aannam. Ik verweet hem zyn incorrecto handelwyze, maar de gedachte, om hem over de bekentenis te spreken, kwam niet in my op, omdat er in het verbaal van de „Figaro" geen melaing van werj gemaakt. Kapitein Lebrun-Renault van zyn kant maakte er ook geen melding van. Er zyn nog zekere andere zaken, waarover ik voor het Hof van Cassatie niet heb ge sproken, maar waarmede ik den krygsraad in kennis moet stellen. Als ik toen niets heb gez?gd, ino.t de reden daarvan hierin worden gezocht, dat als er vragen worden gedaan aan een' getuige, deze op die vragen slechts heeft te antwoorden. Hy is geen advocaat en evenmin openbaar aanklager. Hier zyn de feiten: Luit.-kol. Picquart is op de hoogte geweest van het proces, dat door den minister van oorlog was gezonden aan den president der Republiek. Hy is my één of tweemaal komen bezoeken. Hy zei my, dat de betoogingen van den heer Ber- tillon geen grootcn indruk hadden gemaakt op de leden van cien krygsraad. Den 14den December ontving ik den heer Bertillon zelf op verzoek van don minister van oorlog, die zyn theorieën „tout a fait ingónieux et pro- bantes" vond. Ik most toegaven, dat ik ze heel anders beschouwde. Eerst veertien dagen na do veroordeeling heb ik voor de eerste maal kenni3 gekregen van een dossier ik weet niet of ik kan zeggen van hel dossier. De krygsraad heeft 22 December 1894 uitspraak gedaan en 5 Januari 1895 is my op myn uitdrukkelijk verzoek, een dossier ter hand gesteld. Ik heb hot moeten opvragen, nadat my was medegedeeld, dat de Duitscbe gezant, volgens de instructies van den Duitschen keizer, een conferentie met my verzocht. Den volgenden dag heb ik in eenige uren dat dossier doorgebladerd, alleen met het oog op een diplomatiek incident, omdat de ge rechtelijke zaak geêinJlgJ scheen. Ik heb onmiddellyk den minister-president in staat gesteld, dit dossier to onderzoeken. De minister van buitenlandscha zaken was destyds Diot te Parys. Yüór de veroordeeling is geen enkel dossier medegedeeld, noch aan den ministerraad, noch aan my. De minister van oorlog heeft my zyn ver moedens medegedeeld op een datum, wolken ik niet juist kan aangeven, maar die niet veel verschilt van den dag, waarop de ver volging is begonnen. Als er conferenties tusschen zekere ministers hebben plaats gehad (zooals uit de verklarin gen der ministers zelf blykt), dan is zulks bulten my om geschied, in don ministerraad, welke gehouden is aan de „place Beauvais" en waarin besloten is Dreyfus voor den mili tairen rechter te dagen. Den 13den December 1894 zyn de heeren Waldeck-Rousseau en Reioach by my ge komen om my den wensch van de verdediging te kennen te geven, dat er een openbaar debat zou plaats hebben en tevens mede te deelen de reserve, waartoe de verdediging zich ver plichtte, als niet tot het houden van geheime zittingen werd besloten. Ik heb geantwoord, dat men zich moest wenden tot de ministers, in het byzondcr tot den minister van oorlog; dat ik niets anders kon doen dan dezen wensch overbrengen, en dat ik persooniyk niets kon doen om aan hun wensch te gemoet te komen. Ik ken geen enkel lid van do familie Dreyfus. Ik heb er nooit een gesproken. Den 16den November had ik mr. Demange ontvangen. Hy heeft in myn byzyn den naam Dreyfus niet uitgesproken. Hy kwam alleen by my voor den ter dood veroordeelden Boulay, dien hy had verdedigd. De heeren "Waldeck-Rousseau en Reinacb hebben my alleen gesproken over het ver langen van de verdediging. Hoe heeft kapi tein Dreyfus één of twee brieven kunnen achryven, waarin hy spreekt over een door my genomen verplichting? Ik weet het niet. Maar met het oog op de rol, welke men my toeschryft, heb ik bet recht te eischen, dat men dit incident opheldert. Dat geschiedt niet als particulier persoon, maar voor da eer van den post, welken ik eens heb bekleed, voor de eer van de Republiek; en daarom duld ik niet, dat er gezegd wordt, dat da vertegenwoordiger der Republiek, het hoofd van het legor, „a changó sa parole avec un officier accusé de trahsion." Ik heb een getrouw en volledig verhaal gedaan van het eenigo diplomatieke inci 'ent, hetwelk lk gekend heb. Er werd een leroep gedaan op myn persoonlyke loyaliteit; ik heb zonder omwegen den Duitschen gezant de waarheid gezegd, overtuigd zynde, dat dit de eenige opheldering kon zyn van iemand, die namens Frankryk sprak. In dat incident is niets te vinden, wat my tot myn aftreden kon nopen. Ik most, hoeveel het my ook kost, daar nog een woord aan toevoegen: onder de overwegingen en de feittn, welko er my toe hebben geleid om myn ontslag te nemen en welke ik had willen verzwygen, omdat ik, door te zwygen niemand onrecht deed dan myzelf, is een feit, hetwelk te nauw in verband staat met het incident, waarover ik u gesproken heb, ooi my daardoor bloot te stellen aan het verwyt, dat ik daarover ge zwegen heb. Toen ik heb moeten confereeren met den Duitschen gezant, bevond de minister van buitenland6che zaken zich niet te Parys. Ik wist, dat hy over de Dreyfus zaak onderhouden had gehad met den gezant; maar niettegenstaande myn voorbygaande opmer k ffgen, heeft hy my daarvan niet in k.nnis gesteld. Het is hier noch het uur, noch de plaats om uiteen te zetten, op welke wyze, volgens myn meening, het presidentschap der Republiek ontdaan is van middelen om op te treden. Yan dat oogenblik af stond ik dus bloot aan het feit, dat my onder zeer bezwarende omstandigheden door een vertegenwoordiger eener vreemde mogendheid zou gezegd wor den, dat onze verklaringen niet overeenkwa men met cle van den minister van buiten^ landsche zaken. Ziedaar de overwegingen, welke myn ge weten hebben bezwaard. Maar ik herhaal het, dat het diplomatieke Incident met Duits.h- land niets te maken heeft met myn altreden. Deze for meel e verklaring moet ik afle?gm voor een rechtbank van soldaten, niet als. een persoonlyke opheldering, maar ter vol- dojning van het meest respectabele en het meest edele gevoel, n. 1. dat van do nationale waardigheid. Den 14den Juni j.l. heb ik my tot den hoer Krantz, minister van oorlog, begeven, alleen' ter wille van een oudtrhoud, waarin een hoofdofficier my betrokken had. lk heb den: minister gezegd, dat de verantwoordelykheid van dezen officier aan hetgeen hy, naar men beweerde, gezegi zou hebben, een gewicht' gaf, waardoor ik my verplicht gevoelde my te' overtuigen of dat interview wel juist was. De heer Krantz heeft zich onmiddellyk bereid verklaard, my in te lichten en hy; heeft my eenige dagen later doen weten, dat myn naam niet door den hoofdofficier, van wien sprake was, was genoemd. Door de feiten verkeerd voor te stellen,1 heeft men gezegd, dat ik dezen stap had' gedaan om van myn overtuiging van de schuld van Dreyfus te doen Idyken. Dat ig onwaar. De minister heeft niet naar myn' gevoelen gevraagd en ik behoefde hem dat niet te doen kennen. Ik geloof, dat ik niets heb weggelaten*^ Niettemin biyf ik ter beschikking van den' krygsraad. Hot doet my leed, dat ik hem zoo weinig kan heipon in het werk van rechtvaardig-: h;id, httwelk hem is toevertrouwd, want van uit cit midden moet voor ons land de: verzoening en do vrede ontspruiten. _Ik weet niets, wat geheim moet worden gehouden ik heb de gansche waarheid gezegd.' Als hoofd van den Staat of als eenvoujig burger he'o ik sedert een aanvang dezer treurige geschiedenis altijd ge Jacht, dat alleen Frankryk verantwoordelijk is voor zyn von nissen. (Applaus). Do president: Dat men zich van elkd manifestatie onthoude, anders zal ik de zaal doen ontruimen. Daarna wordt den oud-president de vol-; gende vraag gedaan Heeft generaal Mercier in den minister-:' raad gesproken over de door kapitein Lebrun- Renault opgevangen bekentenis? Dat weet ik niet. Eerst vier of vyf dagen na het bezoek van den heer Lebrun-Renault heb ik van die bekentenis hooren spreken.' De heer Demange verklaarde daarop, dat hy persooniyk noch den heer Casimir Périer, noch den president van den ministerraad kende; dat hy den hoer Waldeck-Rousseau had verzocht, namens bem de verzekering te; willen geven, dat hy in de zaak-Dreyfus zou pleiten als in een gewone zaak zonder eenige indiscretie. Nooit hebben, zegt hy, ia de gcsprckkem met Dreyfus myn aanwyzingen omtrent dit onderwerp een andere beteekenis gehad. Ik heb gezegd, dat de president derR.pu-, bliek, als hy vry was, ongetwyfold gehoor zou hebben gegeven aan den wensch, welke dóór den heer Waldeck-Rousseau werd over- gebracht. De heer Casimir Périer blyft er op aan-: dringen, -at dit incident wordt opgehelderd.' „Men iieeft", zegt hy, #een brief openbaar! gemaakt van kapiteia Dreyfus, waarin sprak#

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 2