N°. 12101
Maandag 7 Augustus.
A0. 1899
$eze gourant wordt dagelijks, met aitzoadering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad
PERSOVERZICHT.
Peuilleton.
'PRIJS DEZER COURAHT)
Voor Leldon për 8 maandon.
Franco per post -• r i
Afzonderlijke Nommers
1.10.
1.40.
0.05.-
PRIJS DER ADVERTEHTIËN:
Van 1-0 regel3 f 1.06. ledore regel meer f 0.17$. Grootore
letters naar plaatsruimte Voor bet incasseeron buiten <1© stad
wordt f 0.06 berekend.
De Arnhemsche Courant vestigt de aandacht
>p het Koninklijk Besluit van 7 Juli, ten doel
Vebbende, om, door wijziging van art. 23 van
bet reglement voor de R y k s Hoogere
Burgerscholen, de gelegenheid tot het
eonder betaling van schoolgeld
bijwonen der lessen aan die scholen
uit te breiden.
Het blad acht dit uitnemend, maar vestigt
er toch de aandacht op, dat de toelating
bier van afhangt van het" aantal betalende
leerlingen, dat tot de school toegang heeft
erlangd, de beschikbare plaatsruimte en de
beschikbare leerkrachten. Mocht er deswege
bezwaar bestaan tegen de toelating van alle
geschikt bevonden candidaten, dan zal door
den minister van binnenlandsche zaken bepaald
worden tot welk maximum zij zullen worden
toegelaten.
De Arnhemsche Courant meent, dat zoo
doende de „uitbreiding" nog lang niet haar
uiterste grens heeft bereikt. „Immers, kindereu
van betalende ouders kunnen volgens deze
voorwaarden, hoewel zij misschien de grootste
[jrekebeonen zijn, nog altijd de toelating be
letten van een begaafden zoon van onver
mogende ouders, wat een onbetwistbare
onbillijkheid is, waar het onderwijs bekostigd
wordt uit de openbare kas." Ter wille van
iid billijkheid zal men, meent de Arnhemsche
Courantnog één stap verder moeten gaan
on betalende en niet-betalende leerlingen met
gelijke rechten moeten brengen op dezelfde
canglyst, zoodat niet aan het geldbezit der
ouders, maar alleen aan de geschiktheid van
den leerling de voorrang wordt toegekend.
Het Handelsblad nam een uitgebreid stuk,
geteekend B op, waarin aangedrongen wordt
op verbetering der wetten, regelende,de
uitoefening der genWS- en der artso-
Dijbereidkunde, opdat aan onbevoegden de
uitoefening streDger verboden worde.
Voor een geheele herziening der genees
kundige Staatsregeling is echter een lange
voorbereiding noodig, en daarom schynt het
den schrijver gewenscht, dat voorloopig een
partiëele herziening aan de orde gestold
worde.
Vooral voor de pharmacie is het een drin
gende noodzakelijkheid, wil zy niet van haar
wetenschappelijk standpunt afgerukt en tot
een gewone handelszaak verlaagd worden.
Ook een wet tegen de kwakzalverij is
gebiedend noodzakelijk. Reeds bij de behan
deling van de thans vigeerende geneeskundige
wetgeving werd in 1864 door dr. Idzerda de
wensch uitgesproken, den verkoop van geheime
geneesmiddelen te verbiedeD, aangezien kwak
zalverij oplichterij is, wat door minister
Thorbecke ten volle onderschreven werd. Sedert
die uitspraak zijn 35 jaren verloopen. De
kwakzalverij neemt met den dag toe, met
gevaar voor de algemeene volksgezondheid,
en ten nadeele van het lichtgeloovig publiek,
dat jaarlijks tonnen gouds in de beurzen der
kwakzalvers doet glijden.
Over het kostgeldsysteem maakt
de Nieuwe Delftsche Courant deze opmerkingen
Zeer veel jongelieden, die zestien, achttieD,
twintig jaar oud geworden zijn, en het in
hun werkkring zoo ver gebracht hebben, dat
zij een aardig weekgeldje verdienen, dat zij
zich ruim kunnen „bedruipen", zooals men
dat wel eens noemt, meenen, dat zij niet
langer genoodzaakt zijn voor vader en moeder
te werken, alsof zy dat vroeger al zoo lang
gedaan hadden I en vestigen in de ouderlijke
huishouding een huishouding apart. Dat wil
zeggen, z(j betalen aan vader en moeder een
vast weekgeld voor den kost, nog een kleinig
heid voor het bewasschen en voor naaien en
stopptn en daarmee is de zaak afgeloopen.
Dit systeem strekt zich zoo ver uit, dat zelfs
weduwen aangetroffen worden, die voor zich-
zelven geen inkomsten hebben en voor het
veelal niet buitensporig hoog, maar matig
laag kostgeld van haar kinderen handen vol
werk krijgen en voor zichzelven zoo goed als
niets overhouden. En zulke ouders noemen
zich dan nota bene nog gelukkig, dat zy
hun eigen kinderen in den kost hebben.
Om verschillende redenen is dit systeem
in hooge mate af te keuren. Op de eerste
plaats toch is het van de kindoren, die zoo
handoler, zeer onbillyk en zeer ondankbaar
tevens, om, na de vele jaren van zorg, ont
bering en zwaren arbeid, die do ouders ge
zamenlijk hebben moeten torsen om de kinde
ren op een passende wyze groot te brengen,
de vruchten van hun arbeid voor zichzelven
te behouden en niet volkomen af te staan
aan die ouders, die jaren lang voor diezelfde
kinderen hebben moeten ploeteren om er
door te komen.
Maar niet minder kwaiyk moet het den
ouders genomen worden, die hun kinderen
op dergelyke wyze in het kwaad steunen.
Want "wat is het gevolg er van? Waarom
hebben de kinderen zoo weinig gevoel, dat
zy niet alles voor hun ouders over hebben,
wat hun eerste arbeid hun opbrengt? Het
antwoord ligt niet ver. Hier geldt al weer,
dat de oene ondeugd de andere steunt en dat
het eene kwaad het andere in het leven roept.
Egpïsme, vermengd met een buitensporig op
gedreven genotzucht, is de grondslag van dit
kwaad en tevens de grondslag van veel
ellende in do toekomst. Ea waarom? Zulke
kinderen veroorloven zich veel te hooge uit
gaven, gaan dikwyis ver boven hun stand
gekleed, niet om het kleed zelf, maar omdat
de grondslag van hun bestaan niet evenredig
is aan de uitgaven, aan de wyze van leven,
en geen verband houdt met de toekomst, die
het meerendeel te wachten staat: veel te
vroeg en veel te veel uitgaan, $eel te vroeg
omgang met meisjes en niet zelden veel te
vroeg de lasten van het huweiyk. Want ge-
wooniyk hebben zulke in hun soort weelderige
kinderen zeer hooge pretensies, die niet zelden
in huizen van bedeeling, enz., enz. te land
komen. Als wy in byzonderheden wilden treden,
zouden wy het kwaad, dat uit het z. g. n.
kostgeld-systeem voortvloeit, in breede trekken
kunnen teekenen. Maar wij achten dit niet
noodig, waar wy alleen het systeem zelf op
goede gronden meenen te moeten afkeuren.
Is het verkeerd van de kinderen, het is
hot niet minder van de oqders, die hun kinderen
in de gelegenheid stellen in jeugdige onbe
zonnenheid tot daden te komen, waartoe zy
niet gekomen zouden zyn, waren zy niet door
financiëele middelen daartoe in staat gesteld.
En dit meenen wy wel degelyk als een sociaal
kwaad te moeten beschouwen.
De Nieuwe IJselbodet mr. Van Houten
„een staatkundigen doode" noemende, zegt
van den ex minister:
Met allo formaliteiten, welke by zoo droe
vige plechtigheid passen, hebben do kiezers,
die door de kieswet van mr. S. Van Houten
in het leven waren geroepen, de snoode on
dankbaarheid gehad, hun politieken vader
den levensdraad af te snyden. Zy hebben
hem dood verklaard en afgevoerd van het
staatkundig tooneel.
D.t belet den oud-minister van binnen
landsche zaken niet, t^gen zulk een sum
miere wyze van doen in verzet te komen en
aan het publiek, dat mih of meer in politiek
liefhebbert, van tyd tot tyd in den vorm van
„Staatkundige Brieven" oan „attestatio de
vita" te pousseoren. En niet alleen, dat hijzelf
blijk en bewys van leven geeft, by waagt
het ook anderen naar het politieke leven te
staan en de pyitjes van zyn vernuft, die nu
juist niet pyitjes uit don koker van Amor
zyn, op hen af te schieten, die gebleken zyn
hemzelven byzonder in den weg te zitten.
Waarschuwend heft mr. S. Van Houten
den vinger op, om mr. Borgesius, dio het
wagen durfde als zyn opvolger voor de porte
feuille van binnenlandsche zaken op te treden,
te vermanen om toch af te laten van het
ydele pogen, het admirable werk van mr. Van
Houten te willen verbeteren. Deze waarschu
wing betreft vooral pogingen, die mr. Borgesius
zou willen aanwenden om veranderingen aan
te brengen in de wet, regelende de nieuwe
uitkecringen aan de gemeenten, en de wet,
houdende de bepalingen omtrent de kiesbe
voegdheid. Deze beide wetten zyn de duob6le
piëdestal, op ieder van welke een voet van
den grooton man rust en waarop hy van plan
is de eerbiedige bewondering van tydgenoot
en nageslacht in ontvangst te nemen. En
van die hoogte oordeelt hy allesbehalve gunstig
over den tegenwoordigen titularis van binnen
landsche zaken. „Twee jaren lang heeft myn
opvolger" (myn opvolgerl), „wiens gezindheid
om aan alles, wat ik tot stand gebracht heb,
te peuteren, overbekend is, belanghebbenden
uitgelokt om in verzet te komen." Zoo'n
brutale gannef!
Mr. Van Houten heeft nog een „opvolger",
wien hy een even goed hart toedraagt als
aan mr. Borgesius. Wy bedoelen zyn opvolger
op den Kamerzetel als afgevaardigde van
Groningen, professor Drucker. Evenals mr. Bor
gesius is ook deze hem te vooruitstrevend,
zoo vooruitstrevend zelfs, dat zy samen mr. Van
Houten onder den voet hebben geloopen. Nu,
dat komt niet te pas. De gewonde leeuw
keert zich tegen zyn bespringers. Met staart
en tand en klauw gaat by ze te ïyf, al die
vooruitstrevendon, die hem van de been liepen
mr. Treub en mr. Drucker en de „Liberale
Unie", 't Is me oen aanval van waar ben je
me, een cavalerie charge als hoogste en laatste
zet, een speculatie „a fond perdu".
Het blad verwyst verder nog naar het
onverdacht karakter van het anti-clericalisme
van dezen staatsman in ruste, die als ver-
antwoordelyk raadsman der Kroon de trompet
in de Kamer aan den mond zette en „ver
zamelen" blies tegen de christelyke meerder
heid van het Nederlandsche volk. Doch nu
het to boop loopen van de „species" liberalen
van type Karnebeok tot type-Van der Zwaag
aan zyn hooge leiding ontsnapte, vuurt de
trompetter zelf op den verwarden hoop en
tracht van de liberale spitsbroeders neer te
sabelen, zoo velen er onder zyQ bereik komen.
Zooals men weet is het onderwerp even
redige vertegenwoordiging1, in
België de vraag van den dag, ook by ons
aan de orde. Het is besproken in Het Huis
gezin. Een scbryver in dat blad prees dit
kiesrecht en in het byzonder het stelsel-Hare
als geniaal en rechtvaardig aan. De werking
van dit stelsel werd als volgt omschreven
„Ieder kiezer ontvangt een stembiljet en
brengt één stem uit. Het centraal-stembureau
telt hot aantal geldige stemmen en deelt dit
door het aantal vacatures. Moeten er 100
leden der Tweede Kamer wordon gekozen en
zyn er byv. 500,000 geldige stemmen uitge
bracht, dan is het kiesquotient 5000, dat wil
zeggen, 5000 stemmen zyn noodig en vol
doende om tot lid der Kamer gekozen te
worden.
Maar nu zal het allicht kunnen gebeuren,
dat sommige candidaten meer, enkele veel
meer dan het vereischte aantal Blemiiibn
behalen. Dat surplus is voor hen nutteloos
en belet anderen candidaten van dezelfde rich
ting aan het kiesquotient te komen.
Veronderstel, dat op dr. Sehiepraan en op
dr. Vermeulen ieder 10,000 stemmen werden
uitgebracht, op mr. Harte en mr. Kolkman
ieder 9000, on op eenige andere candidaten
8000, 7000 èn 6000, veronderstel verder,
dat ia het geheel 150,000 katholieke stemmen
werden uitgebracht, zoodat, overeenkomstig
het kiesquotient, 30 zetels aan de katholieke
party zouden ten deel vallen, dan volgt
hieruit, dat er geen 30 katholieke candidaten
kunnen zyn, die het kiesquotient (5000 stem
men) bereiken.
Welnu, volgens het stelsel-Hare mag een
kiezer moer dan één naam op zyn stembiljet
scbryven, en tolt de tweede naam, zoodra de
eerste het vereischte aantal stemmen op zich
heeft voreenigd. Zyn dus op dr. Schaepman
10,000 stemmen uitgebracht, dan gelden de
eerste 5000 voor hem, maar de volgende
voor hen, die nummer twee zyn op hot
stembiljet, of wanneer nummer twee ook
al het kiesquotient heeft bereikt nummer
drie, enz.
Op deze wyze loopt de verkiezing in één
stemming zeer eenvoudig af."
Het Huisgezin kan hiermede vilstrekt nieÈ
meegaan; bet blad heeft tegen het btelsel-
Hare de volgende bezwaren
„Nemen wy een oogenblik de cyfers van
onzen briefschryver. Dr. Schaepman beeft
10,000 stemmen verkregen. De eerste 5000
tellen voor hem, en naar de tweede namen,
die op die biljetten mochten voorkomen, worde
niet gekeken. Maar by de tweede 5000 stem
biljetten komt niet meer de naam van dr.
Schaepman, die boven staat, maar de tweede
naam in aanmerking.
Hetzelfde gebeurt by de stembiljetten, waar
op de namen van dr. Vermeulen, mr. Harte,
mr. Kolkman en anderen, die eveneens oen
booger stemmencyfer dan hot kiesquotient
bereikten, bovenaan staan. Van de eerste 5000
biljetten telt de tweedo naam voor niets, van
de overige telt hy juist wèl.
Veronderstel nu, dat zekere heer X. als
eerste candidaat 2000 stemmen verwerft oo
verder als tweede candidaat op de surplus-
stembiljetten van dr. Schaepman, dr. Ver
meulen, enz. 4000 stemmen. Deze heer X.
wordt gekozen verklaard.
Maar nu is er een andere heer, Z., die als
eerste candidaat zelfs 3000 stemmen ver-
krygt, en wions naam als tweede candidaat
zelfs 7000 keeron voorkomt, maarop
de eerste 5000 stembiljetten van de heeren
Schaepman, Vermeulen, enz. Daar nu op deze
biljetten de tweede naam niet in aanmerking
komt, is de heer Z. niet gekozen, al heeft
hy ook veel meer stemmen verkregen dan
Chateau Margaux.
Slot)
De bleeke jongeling en Michot schoven korte
planken en schepten kleine hoopen zand voor
de met sterke yzeren tralies voorziene kolder
vensters. Slechts twee er van, in den versten
achtermuur, lieten zy vry. Als men nu de
kelderdeur opende, ontstond er een geweldige
tocht in de kelderruimten.
's Avonds tegen zeven uren kwam er een
boot van Bordeaux eD legde aan by Chateau
Margaux. Lacombe en Jadin stapten aan wal.
Eerstgenoemde zeide tot den bootsman: „Mor
genvoormiddag om tien uren moet gy weer
hier zyn, om ons af te halen."
Hierna keerde do boot onmiddeliyk naar de
stad terug. D3 beide genoemde mannen evenwel
gingen bedaard den heuvel op, naar het slot.
Dienstvaardig snelde de keldermeester hen
te gemoet.
„Bravo, manl" zeide Brutus Jadin, „gy
verwacht ons, naar het schynt? De commis
saris Letellier beeft u ingelicht over de reden
en het doel van onze komst?"
„Zoo is het, burger Jadin. Ik weet, dat ik
de eer heb, de toekomstige eigenaren van dit
beroemde landgoed te begroeten."
„Wy wenschen het te bezichtigen, van
avond het slot en den kelder, morgen vroeg
de wijnbergen."
„Ik ben ter uwer beschikking."
„Kan de oogst goed worden dit jaar?"
„Uitstekend zelfs. Naar myn meeniBg wordt
het oen even goed wynjaar als in 1781."
„Dat is my aangenaam te hooreD."
„Wat is dat voor een vaartuig aan den
oever?" vroeg Lacombe.
„Het is de kleine boot van een visscher
van Oloron, die in de Gironde zyn netten wil
uitwerpen. Nu mag de arme duivel dat, daar
de vroegere vischrecbten afgeschaft zyn. Dat
is ook een zegen der vryheid."
„Zeer juist, myn bravo."
Aldus pratende bereikten zy het slot. By
het portaal stond de bleeke jonge man. Wyd
opende hy de vleugeldeuren. De beide despo
ten gingen hem achteloos voorby, zonderden
vorschrikkelyken, van haat getuigenden blik,
dien hy hun nazond, op te merken.
Nog was het helder daglicht. Doch de zon
neigde aan den westelyken horizon bloedrood
ten oüdergang. Michot voerde de gasten naar
een vertrek, waarin een gedekte tafel stond.
„Ik heb voor een klein ontbyt gezegd,"
zeide hy.
„Zaer goedl" riep Licombe tevreden. „Maar
nu Dog niet, myn waarde. Wy hebben namelyk
al te Bordeaux rykelyk gegeten. Eerst willen
wy het slot bekyken."
Aan dezen wenk gehoorzamend, leidde
Michot hen eerst beneden rond, vervolgens
boven en daar op een balkon.
Beiden waren zeer verrukt over het prachtige
uitzicht, dat zy daar haddeD. Vooral in het
zuidoosten vertoonde het landschap zich by
zonder bekooriyk, waar de Gironne, zich ver-
eenigende met de Dordogne, de Gironde vormt.
Zy bleven op het balkon, totdat de scheme
ring steeds meer zich uitbreidde.
„Nu de kelders!" riep Jadin.
„Dan moeten wy licht hebben," meende
Lacombe.
„Dat spreekt vanzelf," zeide Michot.
„Ligt er nog veel wyn?"
„Niet veel. Fumel verkocht in den laatsten
tyd veol en deed het meeste goedkoop van
de hand."
„Haha, dat laat zich denken 1"
„In den tweeden kelder liggen echter nog
sedert vier jaren vyf vaten eerste qualiteit
wyn. Fumel wilde ze ver beneden de waarde
verkoopen, maar kwam er niet meer toe."
„Des te beter voor ons."
Zy gingen de trap af.
„Hé, Gaspardl" riep Michot gebiedend.
De jonge bleeke man sntlde toe. „Wat is
er, meester Michot?"
„Breng twee lantaarnsI Gauwl Hoor je?"
„Dadelyk, meester!"
Do jongeling snelde heen en kwam na een
poosje terug met twee brandende lantaarns.
Michot nam de eene en ging vooruit tot den
grooten voorkelder. Hij opende de deur en de
vier traden binnen. Daar waren veel ledige
vaten en bundels ryshout opgestapeld.
„Is dat niet gevaariyk voor brand?" vroeg
Brutus Jadin, op de vaten en het hout
wyzend.
„O neen," antwoordde de keldermeester
kalm. „Wy moeten hier zulke dingen achter
slot bewaren, want als wy het buiten lieten,
zou het des nachts gestolen worden."
Hy opende een tweede, mot zware yzeren
platen en banden beslagen deur. Nu zag men
do keldertrap.
De vier gingen de trap af en kwamen in
den eersten kelder, een groote gewelfde
ruimte. Deze was van den tweeden, eenigszins
kleineren kelder gescheiden door een mas
sieven muur en een zwaar yzoren bek, dat
zich in scharnieren als een deur liet bewegen.
„Waarom is dat zoo?" vroeg Lacombe.
„Dat is de kelder voor de allerkostbaarste
wynen.''
„Daar liggen dus nog de vyf vaton, waar
van je zooeven gesproken hebt?"
„Ja."
Micbot stak een sleutel in het slot van het
hek en opende hot.
„Treedt binnen l"
Allen begaven zich in den tweeden kelder.
„Daar valt my te binnen, dat gy misschien
wel eens van deze vier jaar hier liggende,
byna rype wynen wilt proeven," meende de
keldermeester. „Gauw, Gaspard, haal eens
eenige glazen 1"
De jonge man vorwyderde zicb. De lantaarn,
die hy droeg, zette hy in den eersten kelder
op oen leeg vat. Micbot bleef met Lacombe
en Jadin in don tweeden kelder. Torwyl hy
met zyn lantaarn byiichtte, vertoonde en
verklaardo by den bezoekers alles.
Na eenige minuten openbaarde hy eenig
ongeduld.
„Waar blyft do luie jongen toch?" bromde
hy, alsof hy toornig werd. Hij zstte de lantaarn
op den grond, ging naar het hek en riep:
„Gaspard! Hó, Gaspardl"
Geen antwoord.
Michot ging naar den eersten kelder. Blik
semsnel greep hy het hek, schoof bet dicht
en draaide den sleutel om, dien by vervolgens
uit het slot trok en in den zak stak.
Lacombe en Jadin hoorden het gedruisch.
„Wat moet dat beteekenen?" riep Jadin.
„Waarom sluit gy ons hier op?"
Pierre Michot lachte grimmig. „Dat zult gy,
monsters, dadelyk vernemen. Myn meester
beeft een woordje met jelui te spreken."
„Fumel, do onthoofde?" riep Lacombe. „Hoe
- wat bodoelt de gek? Is hy krankzinnig?"
Michot verdween van het hek, maar daar
verscheen nu de bleeke jongeling, die zyn
Jacobynenrauts weggeworpen had.
„Ik ben Armand De Fumel, de zoon van
den geguillotineerde," zeide by. „Door onge
rustheid en angst gedreven, kwam ik van
Engeland over San-Sebastiaan, om myn vader
to bewegen, zyn vlucht te veihaasteD. Maar
het was te laat. Doch niet te laat voor de
wraak! Gy moordenaars van myn vader, gy
roover8 van myn goed, gy bloedige beulen
van zooveel onschuldigen, je laalsto uur ia
gekomen! De vlamtron zullen dit myn slot
vertoren en jelui bovendien."
Hy verdween.
Lacombe en Jadin slaakten een kreet van
ontzetting. Tevergeefs morrelden zy aan het
yzeren hek. Het was niet mogeiyk te ont
komen.
Amand De Fumel en Michot wierpen bun
dels ryshout en andere brandstof, ook pek en
zwavel de trap af, waarop zy met fakkels
don brand aanstaken. Vervolgens begaven ze
zich naar Tressans visschersboot, waar Micbota
vrouw zich reeds bevond. Het kleine vaartuig
ging onmiddeliyk onder zeil naar de naastbygo-
legen Spaansche haven San Sebastiaan, waar
een kleine Engelsche schoener de vluchtelingen
verwachtte, om hen naar Engeland te brengen.
Een half uur na hun vertrek stond Chateau
M.irgaux in lichterlaaie. Van verre stroomden
de menschen samen, doch het was niet meer
mogeiyk te blusschen en te redden.
Hüt geschreeuw der beide in den kelder
gesloten mannen was al lang verstomd. De
binnendringende rook h3d ben den dood door
verstikking dosn sterven. Weldra stortte, nadat
de balken en spanten verbrand waren, het
dak in, de keldergewei ven vernielend, zoodat
alles eon rookenden puinhoop vormde.
Daar nu Lacombe en Brutus Jadin verdwe
nen waren, de ware toedracht werd eerst
later bekend moest men te Bordeaux een
anderen president der revolutierechtbank en
een anderen openbaren aanklager hebben.
Gelukkig werden daarvoor porsonen benoemd,
die minder bloeddorstig te werk gingen.
Ctiiteau Margaux werd tot nationaal eigendom
verklaard en verkocht aan een Nederlandschen
speculant, die eerst de landcryen verpachtte,
maar later het mooie landgoed aan een Maat-
schappy verkocht, In wier bezit het veel jaren
bleef.