N°. 12092
Donderdag 27 Juli.
A0. 1899
$eze feourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton,
SPIONNEN.
LEIDSCH
PEIJS DEZES QQTJBAKTJ
Voor Lei don per 8 maanden: 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.-
PRIJS DER ADXTERTENTIËIIt
Van 1-6 rogels l.Oö. Iedere regel meer O.I7|. Qrootora
lettere naar plaatsruimte -> Voor het incasseeren buiten de stad^
wordt ƒ0.06 berekend.
In de Kerkelijke Courant schrift de redac
teur, prof. dr. M. A. Gooszen, te Leiden, dat
het kiesrecht, zooals het thans in do
Ned.-Herv. Kerk is geregeld, niet langer
kan worden bestendigd.
Men ziet, gelukkig, de stelselloosheid in
■van het tegenwoordig reglement op de be
noeming, enz. Men veroordeelt, dat het aan
toevallige meerderheden overlaat om te
bepalen, of de gemeente rechtstreeks of bi)
trappen, benoemt en beroept; dat er wille
keurig onderscheid wordt gemaakt tusschen
gemeenten met minder en meer dan 100
stemgerechtigden; dat om de tien jaar weer
aan een toevallige meerderheid in de gemeen
ten de macht wordt gegeven om het door
art. 23 in beginsel veroordeelde stelsel van
coöptatie, de benoeming van de leden van
den kerkeraad door zichzelf, toch maar weer
in te voeren; dat voor sommige gemeenten,
met uitzondering van andere, een kiescollege
wordt in het leven geroepen, dat niets scbynt
te zijn dan een ongeestelijke stemmachine.
Om nu maar niet te spreken van de kerk
rechtelijke zonden, dat de vrouwen, inderdaad
niet do slechtste lidmaten van de Kerk, van
een deel van het recht, dat de lidmaten
hebben, worden uitgesloten, en dat aan
burgerlijke wetten do kenmerken worden
ontleend, die het stemrecht tot een werkelijk
bezit maken (meerderjarigheid, etc.).
Men ziet, Goddank, en dit zegt méér, dat
1e toepassing van het revolutionaire beginsel,
lat de. toevallige meerderheid altijd gelijk
heeft, ten gevolge heeft, dat de gemeente
zelve, zooals ze werkelijk is en leeft, niet
waarlijk vertegenwoordigd wordt in den
kerkeraad en de besturen. De helft plus één
heeft, met weinige, loffelijke uitzonderingen,
slechts oog voor haar eigen belangen. Wat
niet denkt, spreekt, gelooft, handelt als zjj,
is veroordeeld. Heet ze vrijzinnig wee
den rechtzinnigenl Heet ze rechtzinnig
wee den vrijzinnigen I En het radica
lisme, in beide richtingen, voert in klim
mende mate den boventoon I Te Leiden heeft
men, volgens een onlangs ingezonden stuk
in dit blad KerkelCourant)t by het stelsel
der coöptatie gezucht onder het regime van
een onverdraagzaam liberalisme. Wij nemen
de waarheid hiervan aan. Maar thans zucht
men er onder de heerschappij van een
heerschzuchtig confessionalisme.
Op de Synode van dit jaar rust de onafwijs
bare plicht om raad te schaffen.
Als hot voorloopig aangenomen reglement
te groote bezwaren bij de uitvoering oplevert,
dan neme zij het terug. In ieder geval schrappe
zij de toevoeging aan art. 23. Want ieder
eerlijk reglement op de vertegenwoordiging
van de minderheden is niets anders dan de
door de omstandigheden noodwendig gewor
den, nadere toepassing van art. 23: „dat het
'recht tot benoeming van oud. en diak. en tot
beroeping van pred. berust by de gemeente,
die dit kiesrecht uitoefent op de wyze, die in
byzondere reglementen wordt vastgesteld."
Éénzelfde recht beginne te heerschen in het
eerste jaar der volgende eeuw over en in alle
gemeenten der Nederlandsche Hervormde Kerk
een recht, waarby voor een evenredige
vertegenwoordiging van alle haar leden, in de
kerkeraden allereerst gezorgd Ia l
Dan krygen zy ten slotte nog weer geiyk,
die indertyd niet uit partyzucht, maar uit
edele beginselen voor de uitvoering van art. 23
A. R. hebben geyverd en gewerkt.
Een opgewekt en krachtig gemeenteleven
zal er de vrucht van zyn.
De verschillende geestesrichtingen, die er
altyd zullen zyn, stemmen malkaer niet langer
dood, maar, op denzelfden grond der Ned.-
Herv. Kork staande, wedyveren zy in de be
tooning van geest en kracht.
Er zyn aldus wordt in De Nederlander
betoogd door iemand, die zich v. P. teekent
heelwat militaire maatregelen te nemen, ter
verbetering van misstanden in ons leger, ook
buiten een nieuwe Legerwet om.
Na onderscheidene opmerkingen van recht
streeks militairen aard, zegt de schr. ton slotte:
Nog iets waar we allen zelf wat aan kunnen
doen.
Geen leger deugt, al was het nog zoo goed
samengesteld en geoefend, als de inneriyke
waarde van het menschenmateriaal onvoldoende
is. De kazerne verhoogt die waarde niet.
Integendeel, wat men er ook van zegge, geen
kazerne is tot zoo'n ideaal gesticht te maken,
dat 'smenschen iDneriyke waarde er niet een
beetje onder wordt gedrukt.
Maar juist daarom te meer moeten de
Militaire Tehuizen ons helpen. Ook de
stichters en begunstigers daarvan moeten van
hun soms ietwat overdreven eischen iets laten
vallen. Als deze inrichtingen eens niet langer
in de eerste plaats da bezoekers in deoogen
hunner kameraads tot „fijnen" en „kwezels"
stempelden, maar bleken te zyn werkeiyke
„Tehuizen", waar het gepast vrooiyk toeging,
en waar het echte soldatenlied, meerstemmig,
en met muziekbegeleiding liefst, tot zyn recht
kwam, dan gelooven we, dat er een ongeloof-
ïyk groote opvoedende kracht in zou liggen.
Zeker, ook nu en dan een godsdienstige toe
spraak, mits kort, bovatteiyk, en uit het leven
gegrepen.
Wie helpt ons aan een stel vroolyke, frissche
soldatenliederen? In het bundeltje, dat we
bezitten, staan enkele goede, maar het grootste
deel wordt door de soldaten en terecht
flauw, en „water en melk" genoemd.
Als we zelf niets kunnen makeD, wie ver
taalt ons dan eens bet Duitsche soldaten-
liederenboek, en wie brengt het lied by ons
eens in eere?
Hy, die daarin slaagt, versterkt het leger
inneriyk meer dan drie logerwetten en tien
kazerne-exerceer-avonden zouden kunnen doen.
Op de opmerking van den heer v. P., dat
de Militaire Tehuizen „ietwat van hun over
dreven eischen moesten laten vallen" en nog
te veel hun bezoekers in de oogen hunner
kameraden stempelen tot „fijnen" en „kwe
zels", alsmede dat het echte soldatenlied er
iets meer moest gehoord worden, komt in
hetzelfde blad De Nederlander de heer
M. K. terug.
Ik beweer, zegt hy, dat het in onze Tehui
zen „gepast vrooiyk toegaat", en dat het
echte soldatenlied t nergens Justiger en opge
wekter gezongen wordt.
Maar van de eischen mag men niets laten
vallen, wil men zorgen, dat de kazernegeest
er buiten biyft.
Onze Tehuizen kunnen nu eenmaal niet
voldoen aan al de kazernebewoners. Wie
vuile taal prettig, vloeken kranig, jenever
drinken manneiyk acht, blyft er buiten. Voor
hem £e Rykscantine, voor do nette
jongelieden het Tehuis. Er is geen andere
keus. En als ik spreek van „nette jonge
lieden", denk ik evenzeer aan o n g e 1 o o-
vigen als aan geloovigen.
De eersten behoeven zich in onze Tehuizen
niet te ergeren. Schry ver dezes bewoont thans
een Tehuis van een klein garnizoen. Van de
p.m. 200 protestant8che kazernebewoners
aldaar heeft het 70 trouwe bezoekers en van
dat 70-tal zyn er minstens een 30-tal b e-
slist ongeloovig. Waarom kiest dit
30-tal het Tehuis tot zyn verbiyf? Omdat
zy overtuigd zyn, dat ongeloof, en licht
zinnigheid en ruwheid geen woorden zyn van
dezelfde beteekenis; en aangezien ze het
laatste in ons Tehuis niet vinden en over
het eerste niet hard worden gevallen, zyn ze
in ons Tehuis volkomen thuis.
In Het Nieuws van den Dag bepleit de heer
J. A. Tours de wenschelykheid en mogeiyk-
heid tot het uitzenden van werklieden
naar de Parysche tentoonstelling,
waarby op den voorgrond wordt gesteld, dat
het bezoek in hoofdzaak moét strekken tot
bevordering van den bloei onzer handwerks-
Dyverheid. Om hiertoe te geraken, zullen
arbeiders, hun patroons en belangstellenden
moeten samenwerken. De tyd is te kort, dan
dat door de arbeiders alsnog het geheele be-
noodigde bedrag zou kunnen worden byeen-
gebracht, want de wekelykscbe storting zal
wel niet meer dan 50 cents kunnen bedragen.
Rekent men don voor het sparen nog beschik
baren tyd op veertig weken, dan komt men
langs dien weg tot geen hooger bedrag dan
twintig gulden. Wat de bydrage der arbeiders
betreft, mag niet vergeten worden, dat door
hen ook nog middelen moeten worden beraamd,
om het gezin, dat thuis blyft, in de gelegen
heid te stellen, om gedurende de week van de
reis in zyn dageiykscho behoeften te voorzien.
Wel zal in 1900 oen groep arbeiders, een
dertigtal mannen en vrouwen, leden eener
reisclub van „Ons Huis", geheel voor eigen
rekening gedurende een week naar Parys
gaan. Maar door dezen werd ook een spaartyd
van drie volle jaren genomen. Alle dertig zyn
gewoon, door geregelde wekeiyksche stortingen
ƒ15 per jaar byeen te brengen, waarvoor zy
dan gedurende vier zomerdagen Amsterdam
verlaten. Twee jaren geleden besloten zy nu,
met het oog op een reis naar Parys, nog
veertig cents extra per week op zyde te
leggen, waardoor zy in den zomer van 1900
nog over 60, dus totaal over 75, zullen
kunnen beschikken.
Voor de arbeiders, die nu nog moeten be
ginnen met sparen, zal het ontbrekende
moeten worden aangevuld, in de eerste plaats
door hen, die van hun meerdere ontwikkeling
in het vak voordeelen zullen trekken, nl. hun
patroons. Voorts zouden de vereenigingen, die
zich de verbetering der vakbekwaamheid onzer
arbeiders ten doel stellen, het initiatief kunnen
nemen tot het byeenbrengen van bydragen
van belangstellenden, ten einde, na gebleken
samenwerking van patroons en arbeiders van
een of ander vak, het voor de reis nog ont
brekende te kunnen aanvullen.
Wenscheiyk acht de heer Tours het, dat
de arbeiders, die naar Parijs zullen gaan,
zich de vryo avonden van den aanstaanden
winter ten nutte maken, om eenigszins met
de wereldstad bekend te worden en met het
geen in elk vak zal te zien zyn. Kan daaren
boven eenige kennis van de Fransche taal
worden veroverd, des te beter.
In het voorjaar van 1900 komt dan aan
de orde het treffen van maatregelen voor
de reis zelve. Tusschen de verschillende
groepen zal dan voeling moeten worden ge
zocht en door een te benoemen bureau zal
in overleg moeten worden getreden met de
Commissie der Nederlandsche Afdeeling te
Parys.
Allereerst zullen echter arbeiders en patroons
der verschillonde vakken zich moeten afvragen,
hoeveel zy voor een reis naar de tentoon
stelling over hebben. Daar de tyd reeds ver
gevorderd is, dient spoed te worden gemaakt
met beantwoording dezer vraag. Immers, hoe
langer een besluit in die richting wordt uit
gesteld, hoe minder de arbeiders door weke
iyksche besparingen zullen kunnen byeen
brengen. Mocht binneukort biyköD, dat arbeiders
van een vak zich tot wekeiyksche stortingen,
hun patroons tot bydragen van beteekenis
hebben verbonden en de laatstgenoemden ook
voor deskundige leiding op de tentoonstelling
zorg willen dragen, dan zal, naar do meening
van den heer Tours, alle aanleiding bestaan
voor de bovenbedoelde vereenigingen om de
helpende haDd te biedeD, en zullen er hier
ter stede wel personen gevonden worden,
die dezo plannen stoffeiyk en zedeiyk willen
steunen.
Er is een dubbel nummer verschenen
(8 en 9) van de Nieuwe Staatkundige Brieven
van mr. S. Yan Houten.
Dit nummer heeft voornameiyk zyn ontstaan
te danken aan de belofte, op 22 Juni j. 1.
door den minister Borgesius het Kamerlid
Yeegens gedaan, dat hy een wyzigir.g van
art. 243 der Gemeentewet, zooals dat in 1897
is vastgesteld, aan de Staten-Generaal zal
voorstellen. Aldus meent mr. Van Houten,
althans do uiting, waarby mr. Borgesius oen
wetsontwerp „in de richting van mr. Veegens"
beloofde, te moeten verstaan.
Onder de groote zaken, welke het vorig
ministerie zich tot eer mag rekenen tot af
doening gebracht te hebben, behoort moent
mr. Van Houten de nieuwe regeling der
Ryksuitkoering aan de gemeenten en de ver
betering der wettelyke regelen voor het ge
meentelijk belastingstelsel.
Nu daaraan getornd wordt, acht schr. het
niet overbodig nog eens de beweegredenen,
welke de Regeering in 1897 hebben geleid,
in het licht te stellen. En nadat by dat go-
daan heeft, schryft h;j een ernstige waar
schuwing neer, inzonderheid ook voor den
minister van financiën, die medevoorsteller
moet zyn van het te wachten wetsontwerp
tegen elk voornemen om het in 1897 beves
tigd beginsel der proportioneels heffing, waar
daarvan tot dusver niet was afgeweken of
de handhaving daarvan niet op ernstige moei-
lykheden stuit, wéder op losse schroeven te
zetten.
Mr. Van Houten noemt het stelsel der pro
gressieve heffingen, waardoor de middenstand,
die vooral na 1887 in de gemeenten het roer
in handen heeft, de kosten van het gemeente
wezen op de rykere ingezetenen wilde schuiven,
in goed rond Hollandsch «klaploopery".
En de ryke ingezetenen, hiervan niet ge
diend, vonden daarin een reden van verhuizing.
Men moet in dit opzicht de gemeenten, vol
gens schr., dan ook niet de volle vryheid
laten. Kwamen de socialistische praktyken
in onze groote gemeenten in zwang, men
zou, z. i., de ryken naar den vreemde dry ven,
en aldus niet alleen aan de betrokken ge
meenten, maar ook aan het Ryk zyn beste
financiöele krachten onttrekken.
De heer Pierson weigerde terecht schryft
mr. Van Houten aan Van der Zwaag c. s.
zyn medewerking om maatregelen te beramen,
ten einde de arbeidersponsioenen te kloppen
uit de beurzen van weinige ryken; waarom
eebter zou hy aan Veegens c. s. de permissie
geven om die weinigen de gemeenteiyke be
lastingen voor den middenstand te doen dragen
De heer Pierson wil de ryken niet door het
Ryk als taillable et corvéable k merci
behandeld zien; moge hy inzien, dat voor
zulke behandeling vry wat meer gevaar is,
indien hy den gemeenteraden vryheid laat de
hoofdelyke omslagen naar willekeur in te
richten of do grenzen hunner bevoegdheid te
ruim trekt. Ik begryp niet, waarom hy inde
gemeenten aan de Veegensen de permissie,
om op hen jacht te maken, zou verleenen,
die hy op Ryksterrein aan de Van der Zwaag'a
weigert.
Ik zal niet nalaten, myn stem er tegen ia
verheffen, dat do ryken in de gemeenten
vogelvry worden verklaard, ook al hebben zy
door verhuizing een gemakkeiyk middel om
zich aan vexatiën te onttrekken en al schaadt
de gemeente zichzelve ten slotte het meest,
dat het Ryk wel niet ten tweedon male de
koston van radicaal-socialistisch wanbegrip en
wanbeheer op zich zal nemen.
Het kan een land niet goed gaan, waar niet
het recht van een ieder, van welk geloof of
sociale stelling ook, geëerbiedigd wordt. Naar
mate h6t uitgebreid kiesrecht grooter speel
ruimte opent voor de jaloezie en de kleine
geldelyke beweegredenen eener talryke klasse,
Editha scheen zich nu eerst te bezinnen,
dat er een vreemde by was; zy bloosde, deed de
deur open en weinig oogenblikken later zat
de barones in haar voornaam ingericht salon
op een sofa, naast haar Editha, die de hand
van haar moeder teeder in de hare hield, en
in een fauteuil tegenover de dames zat Fritz
Von Baumgarten.
Hy wilde zich na eenige minuten verwy-
derén, maar daartegen protesteerde de barones.
Zy noodigde hem zoo dringend uit nog wat
blijven, wees er op, dat zy onder zoo eigen
aardige omstandighedep kennis hadden ge
maakt, dat van de gebruikeiyke plichtplegin
gen by kennismaking wel kon worden afgezien,
dat Fritz zich ten slotte liet overhalen een kop
koffie by de dames te blyven drinken.
E9n kwartiertje later zaten ze met hun
fuieën in een zeer behaaglyk ingerichte eet
kamer, terwyi de kamenier de koffie bracht.
Deze kamenier was Else Von Burg. Fritz
herkende haar dadeiyk, hoewel het al lang
geleden was, dat hy haar ontmoet had. Natuur-
lyk liet hy niets merken; de etiquette in de
hoogere kringen verbood dat ten strengste.
Maar hy wa3 zeer verbaasd, het nichtje van
mevrouw Von Voigt hier te vinden in dienst
betrekking.
Toen Fritz het huis van de barones verliet,
nam hy afscheid van de dames, als kende by
haar al jarenlang. Hij had niet alleen beloofd
spoedig terug te zullen komen, maar ook, dat
hy de vreemde dames tot gids in Beriyn
dienen zou. Mot den verstuikten voet van de
barones scheen het al veel beter te zyn ge
worden.
Else kon met haar betrekking eigeniyk heel
goed tevreden zyn. De barones had haar dadelyk
aangenomen, toen zy vernam, dat Else geen
familie en kennissen had, en een kleine proef
neming had uitgewezen, dat het meisje inder
daad heel goed Fransch sprak. De barones
vroeg haar niet eens, waar ze het geleerd
had. Zy bedong alleen, dat ze Else voortaan
Nanon zou mogen noemen, omdat die Duitsche
naam haar zoo vreemd was.
Else had niets tegen deze naamverwisseling,
zy noemde zich natuuriyk ook eenvoudig
Burg, niet Von Burg. In het huis der barones
kreeg zy een kleine kamer, die tusschen de
slaapkamers van de barones en haar dochter
lag; Nanon-Else moest nameiyk ook's nachts,
als de dames laat thuiskwamen, by de hand
zyn, om haar by het uitkleeden te helpen.
De behandeling was goed, het werk niet zwaar,
want Else had enkel maar te helpen by het
toilet-maken en te tafeldienen, terwyi ze
verder in haar kamertje het een of ander voor
de dames repareerde. De huishouding werd
op voornamen voet gevoerd, de barones seheen
ryk te zyn, maar Else had het gevoel, dat
hier iets niet geheel pluis was.
Na weinige dagen was zy al overtuigd, dat
de barones geen Zweedsche was, want als zy
zich driftig maakte, sprak ze Engelsch. En
ieder mensch spreekt, als hy opgewonden
wordt, zyn moedertaal. En de barones werd
heel dikwyis driftig, op haar dochter. Dagelyks
kibbelden de beide dames, en daar Else zeer
goed de scheldwoorden verstond, die zy elkaar
in haar byzyn in het Engelsch naar het hoofd
wierpen, kreeg ze ook de vaste overtuiging,
dat deze beide vrouwen onmogeiyk moeder
en dochter konden zyn.
Toen de barones Else by gelegenheid eens
gevraagd bad, of ze ook Engelsch verstond,
had zy ontkennend geantwoord. Zy had dat
gedaan, omdat het zoo opvallend zou zyn, dat
een kamenier verschillende vreemde talen
kende. De beide dames, die zich moeder en
dochter noemden, geneerden zich daarom ook
niet voor haar, al3 zy kibbelden, en veel kwam
daarby voor den dag, wat Else voorloopig
wel niet geheel begreep, maar wat haar
1 niettemin wantrouwend maakte. Bovendien
viel het haar op, dat er met regelmatige,
korte tu8Schenpoozen onder zekere geheim
zinnige omstandigheden een man verscheen,
die zich Lipton noemde, maar trots zyn
Engelschen naam altyd Fransch sprak. Hy
kwam steeds 's avonds, als het al donker
was, liet zoo weinig mogeiyk zyn gezicht
zien, deed nooit zyn overjas uit in den
corridor, maar ging direct naar de barones,
met wie hy lange onderhandelingen had.
Veertien dagen was Else in betrekking, toen
daar plotseling Fritz Von Baumgarten in huis
verschenen was. Inneriyk schokte haar dat zeer.
Fritz had haar niet herkend, meende zy.
En dat vond ze ook maar het beste. Hy
officier en zy dienstbode, dat behoorde niet
samen. Het is hard, heel bard voor een
vrouw in vernederende omstandigheden plot
seling tegenover den man te komen staan,
dien het meisjeshart in stille droomen als
ideaal heeft vereerd.
Neen, neen, zy hoopte niet, dat Fritz haar
herkennen zoul
Hy kwam voortaan dikwyis by do barones
aan huis. Als by in Beriyn was, bezocht hy
de dames byna dagelyks, bleef eten, vergezelde
de dames naar tentoonstellingen en musea en
naar den schouwburg. Maar telkens moest by
weer op reis met een regeeringsopdracht, nu
eens naar Rome, dan weer naar Parys, een
enkele maal ook naar Madrid. In zyn afwe
zigheid kwam des te vaker de geheimzinnige
Lipton, die zich daarentegen nooit liet zien,
wanneer Fritz er was. Als hy belde en Else
hem opendeed, informeerde by altyd, of er
ook bezoek was, en was dit het geval, dan
gaf hy enkel een brief af voor de barones, oen
belangryken brief, zooals hy zeide, die dadelyk
aan de barones overhandigd moest worden.
Daarby liet hy zoo weinig als maar mogelyk
was van zyn gezicht zien. Dat viel Else op.
Het speet haar, dat Fntz zoo intiem omging
met de beide dames, by wie, naar haar over
tuiging, iets niet in den haak was. Hy moest
toch veel belang in de dames stellen, anders
zou hy zoo vaak niet komen. De barones
was nog altyd een mooie vrouw; dat moest
Else toegeven. Zy was een kloek gebouwde
brunette met donkere oogen, die zeer coquet
kyken konden. De zoogenaamde dochter was
blond, had oen slank figuurtje en wel een
aardig gezicht, waarin echter een gemeene trek
was, die zich niet liet verbergen. Voor Else
ten minste nietl Of Fritz dien trek zag?
Wanneer hy kwam, was ook do blonde Editha
de lieftalligheid in persoon.
Else's oog was gescherpt door de jaloezie.
Zy zeide by zichzelve, dat, wie van de beide
dames Fritz ook mocht interesseeren, het voor
hem niet goed was, in dit huis te komen.
Maar wat zou zy doen? Zy kon hem toch
niet waarschuwen! Hy zou ook wel niet op
haar waarschuwing letten, zelfs al was zy de
vroegere freule Von Burg en niet de kamenier.
Maar Else nam zich vast voor, voor Fritz,
die niets vermoedde van de eigenaardige ver
houdingen ten huize van de barones, de oogen
open te houden. Het was haar een troost,
heimeiyk te kunnen waken voor het welzijn
van den man, dien zy in haar meisjesdroom en
had vereerd en dien ze misschien liefhad,
hoewel hy nu voor altyd voor haar ver
loren was.
Het wa9 tegen elf uren 's avonds. Else had
juist de slaapkamers van de dames in orde
gemaakt, wat haar gewone werk was, toen het
haar te binnen schoot, dat ze nog eenige aan-
teekeningen moest maken betreffende enkele
aan te schaffen toilet-artikelen voor de beide
dames.
Wordt vervolgd.)