12071 Maandag 3 Juli. A0. 1899 feze feouxant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. De lotgevallen van een uitvinder. u> IDSCH ■PEIJS DEZEB COTHAHT» Voor Lol dan per 8 maanden: Franco por post<f v Afzonderiyke Nommers g ■ïjfhg kf- 1tfÖ.' 1.40. i 0.05? PRIJS DER ADVES'i'EN TJLÜN Van 1—6 rogels l.Oö. Iodere regel meer f 0.17J. Gróotere letters naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiten do stad wordt f 0.06 berekend. Nu de T weede Kamer weer naar huió is om in dit zittingjaar nog slechts terug te komen voor de algemeene beraadslagingen over de Ongevallenwet, maakt De Residentie bode een balansje op van de werk zaamheden der Regeering. Van de zijde der Regeering meent het blad zal het niet aan pogingen ontbreken, om het weinige, dat op te sommen valt, wat uit te dyen, doch niet ongedaan is te maken het feit, dat het eerste regeeringsjaar van H. M. onze geëerbiedigde Koningin een by uitstek od vruchtbaar jaar is. Er kwam een Indische mynwet tot stand, die, zonder het optredon van deze Regeering, er, minstens genomen, een jaar vroeger zou zyn geweest; de tollen werden afgeschaft als inlossing van een belofte, door minister Pierson in 1891 gedaan, en die hy nu slechts nakwam, dank aan minister Sprenger van Eyck, die voor een equivalent van 6 ton had gezorgd, dat by voorbaat voor dit doel wa3 bestemd en voor iets anders niet mocht worden gebruikt. Alleen voor onze verkeersmiddelen te land en te water werd, het valt niet te ontken nen, heelwat geld toegestaan. Maar overigens kwam niets tot stand. Men kan dit aan een kabinet, in het eerste jaar na zyn optreden, vergeven. Alles is dan nog in voorbereiding en vooral by de wyze van werken van ons Parlement en by de ongelukkige gewoonte, om alle wetsontwer pen van het afgotreden kabinet in te trekken, is meer noodig dan één jaar, om een wets ontwerp van beteokenis in staat van wijzen te brengen. Na het tweede jaar geldt dit excuus niet meer en mag men vragen: welke zyn uw daden Dan weerlegt De Residentiebode de opmer king, als zou de schuld van het weinig afgedane werk moeten geschoven worden op de Kamer: een wetsontwerp, dat had kunnen behandeld worden, de Ongevallon- wet, is op de lange baan geschoven door het intrekken van het ontwerp-Van der Kaay en de ontydige adresbeweging der regeerings- party in den lande, onder aanvoering van de heeren Stork, uit Hengeloo, en Yan Marken; later stelden ook de oud-liberalen, by monde van' den heer Mees, het tweede sectie-onder zoek van dit ontwerp onnoodig uit. Maar er zyn nog, zoo fluistert de ministe- riëele pers, tal van andere wetsontwerpen, die door deze Regeering zyn ingediend en buiten haar schuld nog op afdoening wachten, en zy noemt de wetsontwerpen betreffende: den leerplicht, de bescherming van het kind, ~de arbeid8- en rusttijden, bet militair strafrecht en de krygstucht en misschien ook de boterwet en soortgelyke kleinere wetsontwerpen. "Wy laten geheel ter zijde, of hetgeen werd opge noemd alles goed werk is; wy accepteeren het als onmiskenbare vrucht van een werkeiyk ernstigen arbeid. Maar, waar wy dit doen, moeten wy alweer met het schrappen van de wetsontwerpen betreffende het militair strafrecht en de krygstucht van het actief van deze Regeering beginnen. Er biyft dan over in de allereerste plaats: de leerplicht. Het wetsontwerp overigens latende voor hetgeen het is, zal wel niemand ontkennen, dat de vertraging der behandeling ervan alleen en uitsluitend aan de Regeering is te wyten. Men heeft zelfs al beweerd, dat met dit wetsontwerp opzetteiyk zoo vreemd is omge sprongen, omdat de Regeering zelf uitstel van behandeling wenschte. De schyn is in dit opzicht zonder eenigen twyfel tegen haar. De heer Borgesius zeide in de Kamer: „Men bestelt geen wet, zooals men het een jas doet by den kleermaker." Het zy zoo. Maar men zende dan ook geen wetten in zooals de kleermaker een jas om te passen: inge regen, of met losse mouwen. En toch, heeft het er niet veel van of de heer Borgesius aldus onafgewerkt zyn wetsontwerp indiende, waar hy, door aanhechting van het herhalings- onderwys aan het oorspronkeiyke een zoo geheel ander aanzien gaf, dat, zonder een stem van verzet, tot het tweede afdeelings- onderzoek werd besloten? Hier ligt dus de schuld van het uitstel ge heel by de Regeering. Anders is het met de wetsontwerpen tot bescherming van het kind. Zy zyn sinds September van het vorig jaar in handen der Commissie, die na dien tyd nog niets van zich liet hooren. Die Commissie behoort echter al weer, wat haar meerderheid aangaat, tot de regeeringsparty. In ieder geval zyn noch leerplicht, noch de wetsontwerpen tot bescherming van kinderen vruchten van dit zittingjaar. Zy waren reeds voor dien tyd ingediend, en hoewel by het optreden van een nieuw kabinet alle door de Kroon ingediende wetsontwerpen worden inge trokken, was dit niet noodig, naar het schijnt, toen by de kroning van H. M. de Koningin er een verwisseling plaats had van den per soon zelf, die de wetsontwerpen indient. Zy behooren dus met naam en daad thuis op de balans over 1897. Er rest dan, als vrucht van dit zitting jaar, buiten het loopende werk, niets dan het wetsontwerp omtrent de arbeids- en rusttyden, dat by zyn geboorte al dadeiyk gedoopt is met den naam van: „Een bang wetje." Van hetgeen in de Troonrede van 1897 en 1898 werd aangekondigd, zyn zelfs nog niet ingediend: de armenwet, de herziening der drankwet, de voorstellen tot verbetering van woningtoestanden, de wyziging van het tarief van invoerrechten, enz. Leg dit balansje naast de beloften, vervat in het program der partyon, waaruit dit kabinet en zyn meerderheid is voortgekomen, en men zal misschien wel tot dezelfde con clusie komen, als dezer dagen tegenover ons een oud-liberaal uitsprak: „Ik heb in 1897 gewalgd over alles, wat men durfde beloven in programma's, maar toch, indien men toon een program had voor gesteld met niets anders er op dan wat dit kabinet doet, dan zou ik dit, zelfs voor my, te reactionnair gevonden hebben." De Standaard zegt over journalistiek in het Fransch: „Tijdens de Inhuldigingsfeosten gaf het Handelsblad dagelyks eenige kolommen in het Fransch; iets wat hoogelyk op prys is gesteld Thans, met de Conferentie, volgen de Haagsche bladen dit goede voorbeeld, en be- y veren Dagblad on Vaderland zich om de vreemdelingen op de hoogte te houden. Vooral het Dagblad deed dit, onder inspiratie van den heer jhr. Smidt auf Altenstadt, op breedo schaal, en Stead helpt prachtig. Toch zyn we er hiermede nog niet. "Wat steeds meer eiach van het oogenblik wordt, is de wederopstanding van het Journal de la Hayeen dan in hedendaagschen vorm. Europa begint weer notitie van ons te nemen, maar onze pers verstaat ze niot, en daarmee is de invloed van het woord ons ontzegd. Wat de heeren Macalester Loup e. a. in tydschriften gaven, kan, hoe uitnemend ook, nooit de plaats innemen van het dagelyksch woord. „Van Dag tot Dag" riep onlangs de Kamer op, om Engeland eens duideiyk te maken wat „brave kerels" de Transvalers zyn; alleen maar vergat hy erby te voegen, hoe de Kamer dit doen moest. Maar hadden we een blad, voor heel Europa leesbaar, dan ja kon dit orgaan ook het pleit voor Transvaal opnemen. Ed, komt hier niots van, dan zou de Trans- vaalsehe rogeering beter dan thans toonen, de beteekenis der publieke opinie te begrypeü, zoo zyzelve het initiatief nam, om een klein, maar degelijk orgaan in het Engelscb, The South African by v., te Brussel of in Den Haag te doen verschijnen. Het is een fout, dat dit nog altoos ver zuimd is." Ter eere van de Nederlandsche pers mag worden geconstateerd, zegt De Tijddat geen blad de party hoeft opgenomen van d e Rogeering tegenover de Arme nische, J o n g-T u rksche en Poolsche propagandisten. Wat geschied is, noemt De Tijd bepaald ergeriyk en het blad acht het niet twijfel- achtig, dat de Haagsche politie is opgetreden op bevel van een der ministeriëele departe menten en dat de Regeering heeft toegege ven aan drang, uitgeoefend van de zyde van Konstantinopel. Er is in deze geheele geschiedenis iets, wat De Tijd hoogst onaangenaam aandoet. Met het gejubel over de eer, Nederland aangedaan toen de Vredesconferentie in Den Haag zou zitting nemen, heeft het blad niet van harte kunnen instemmen. De uitsluiting van den Paus en van odzo stamverwanten in Zuid- Afrika deed zyn geestdrift beneden het vries punt afkoelen. En thans deze houding onzer Regeering, waardoor de meest elementaire vrijheden in Nederland tydeiyk schynen opge heven ter wille van het bon plaisir van Turkye! Er bestaat reden zich af te vragen, meent De Tijdwat de houding van hot Gouverne ment zou zyn geweest, indien Nederlanders tydens de Vredesconferentie voordrachten hiel den over de Armenische gruwelen, het uit moorden der Christenen in geheele provinciën, aan de Verheven Porte onderworpen, over de gevaren, welke Europa en welke den vrede van de zyde van het Pan-Islamisrae bedreigen? Over het geheel wekt de tegenwoordigheid van Turkye op het Vredescongres, volgens De Tijd, een gevoel van weerzin als men denkt aan de driemaal honderd duizend eigen onderdanen, die de Beheerscher van het Turksche rijk deed omkomen. En als de Turksche afgevaardigden spoken, bloedige spoken zien oprijzen, die hun ook op Vredesconferentiên en Hoffeesten geen rust laten, worden van Konstantinopel tot de Neder landsche regeering dringende vertoogen gericht om die spoken te verjagen. Dit in Nederland een Grondwet bestaat, welke de Regeering verbiedt politie en justitie voor dergeiyk doel in beweging te stellen, en dat een Nederlandsche Regeering zich door dergeiyk verbod gebonden zou achten, zyn voorstellingen, schryft De Tijd die zeker niet in het hoofd van Turksche diplomaten zyn opgekomen. Aan zulke dingen denkt men in Turkye natuurlijk volstrekt niet. Maar onze eigen, onze Nederlandsche Regee ring? Zeker, het zal haar, al3 de zaak later in de Kamers ter sprake komt, niet moeilijk valleD, met de wet in de hand te bewyzcn, dat de Grondwet ongeschonden is gebleven, dat tegen geen enkele letter der wet werd misdreven: tegen geen enkele letter, ook echter tegen den geest onzer geheele wet geving van nu en van vroeger? In welk land leven wy, wordt nu reeds in verscheiden bladen gevraagd: in Nederland, of wel in Turkye of Rusland? De ontevredenheid over de houding der Regeering het is voor het Nederlandsch gevoel een voldoening schynt, voor zoover wy konden nagaan, hier te lande algemeen. Waar men daarentegen over onze Regeering tevreden zal zyn, het is te Konstantinopel. Hoogstwaarschijnlijk zullen Jaar do Neder land zóó vriendeiyk (1*11) gezinde paleisbladen, de Maluwat en Servet, niet nalaten, op snoe- venden toon in het licht te stellen, hoe éón woord van den Beheerscher der Geloovigen voldoende was, om de Regeering van Nederland in ootmoedige gehoorzaamheid en onderwer ping voor zyn macht en heerlijkheid het hoofd to doen buigen en de vyanden van den Sultan en lasteraars van zyn roemruchtig bewind over de Nederlandsche grenzen te doen ver jagen. En die artikelen der Turksche bladen, by groote pakketten overgezonden naar onze Oost-Indiên, zullen dadr gelezen en geloofd worden door duizenden by duizenden moham- medaansche onderdanen van Nederland 1 De Haagsche correspondent van de Zutfen- sche Courant heeft kennis gemaakt met een der gedelegeerden ter Conferentie. Deze gedelegeerde was van oordeel, dat er van het werk der diplomaten nog wel iets terecht zou komen. Echter: „By veel verschil van gevoelens over détails," zeide hy, „is het zeer moeilyk voor alle quaesties, die zich voordoen, eonformul te vinden, die allen vereonigt. Het is voora* de eerste Fransche gedelegeerde, de hea Bourgeois, die in hooge mate de kunst ver1 staat den juisten weg aan te geven. Hij ir een voortreffelijk redenaar en een hoogst bekwaam tacticus. Als hy aan Loubet heeft bericht, dat hy op de Vredesconferentie Diet gemist kan worden, dan heeft hy niets dan do waarheid gezegd. Ik geloof, dat alle gedelegeerden zyn heengaan zeer zouden hebben betreurd". Zyn er meer gedelegeerden, die zich byzonde onderscheiden Wel twiutig zou ik er kunnen noemen, die zich doen kennen als voortreffeiyke diplomateD. Ook do Nederlandsche gedelegeerden worden geroemd om hun bekwaamheid, tact en bezadigdheid. Het is niet hun schuld, dat de dagbladen zich zoo weinig welwillend over het werk der Conferentie uitlaten en dat mannen als Ahmed Riza Bey vergunning krijgen om verdeoldheid te zaaien en hot werk des vredes te belemmeren. Wat bedoelt gy daarmede? vroeg ik. Had naar uw meening de Ned. Regeering het hoofd der Jong-Turken moeten beletten bier over Turksche toestanden te spreken? Men had hem zonder complimenten over de grenzen moeten zetten, evenals men ook in België gedaan heeft. Daartoe zou de Rogeering zelfs niet de bevoegdheid hebben. Uitzetting van vreem delingen mag slechts geschieden om twee redenen. Een vreemdeling mag niet over de grenzen worden gevoerd, tenzy hy óf zonder middelen van bestaan is, óf gevaariyk voor do openbare rust. Dan deugen uw wetten niet. Een regeering moet toch de macht hebben zich van lastige sujetten te ontslaan. Waarom is die Ahmed Riza hier gekomen juist tydens de Vredes conferentie? Om geen andere reden dan om uw Regeering in moeiiykheden te brengen. In België mag hy niet komen; in Frankryk staat hy onder strenge censuur, en nu gaat by naar Nederland om den Sultan aan te klagen, ofschoon hy weet, dat daardoor wol verbittering gewekt, maar niet de zaak der Jong-Turken gediend wordt. Zeker, Nederland is een vry land, maar als van do gastvrijheid wordt misbruik gemaakt, moet de Regeering krachtig weten op te treden. Zoolang de gedelegeerden in Den Haag zyn vergaderd, hobben zy er recht op, dat do Ned. Regeering hen bescherme tegen opruiers en lasteraars. Vreemde souvereinen straffeloos tebeleedigen kan niet met een beroep op vryheid en verdraagzaamheid worden goedgepraat. Dat ia een onjuiste voorstelling van zaken^ zeide ik. Vryheid van spreken sluit volstrekt niet in zich vryheid om ongestraft te beleodi- gen. Tegen beleediging van souvereinen is een afzonderiyk artikel van het strafwetboek gericht, en ik twyfel niet of de Ned. Regeering zal voor geen strafvervolging terugdeinzen, indien iemand, wie ook, zich daaraan schuldig maakt. Maar daarom is nog niet gerechtvaar digd preventief optredeo, alleen uit vrees, dat „Geeft gy my uw woord daarop? In ieder geval moeten er jaren, voel jaren verloopen," vervolgde hy, toon Erik nog immer bleef zwij gen, „ja, zelfs een geheel menschenleven, alvorens de wereld rijp is voor een dergelijke ontdekking. De mogendheden moeten gezamen lijk maatregelen nemen, om een stof te be palen, die het goud kan vervanger, en dat gaat, dunkt mij, zoo maar niet in een omme zien. Er moeten nota'a gewisseld en allerlei geheime beraadslagingen gehouden worden. Vóór een halve eeuw kan er geen sprake van zijn itte er van ter algemeene kennis te brengen. Zóólang ten minate moet gij mü stilzwijgendheid beloven. Nietwaar?" En Zijn Excellentie stak Wederom de hand naar hem uit. Erik nam haar echter niet aan. „Ik kan my niet binden," zeide h|j kortaf. „"Wat g(j van my verlangt, ia voor my het leven zelf. In leder geval moet ik my eerst bedenken, Myn ontdekking ia myn eigendom en ik doe daarmede wat ik wil." Zyn Excellentie richtte rich in zyn volle lengte op. „Gy dwaalt, mynheer Poulaen," antwoordde hy koud en streng, „gy zult daarmede niet doeD, wat gy wilt. Wilt gy u niet goedschiks voegen welaan, dat is uw zaak." Eu daarna boog hy tot afschoid. Erik kwam thuis en verhaalde zyn vrouw alles, wat tusachen hem en den minister waa voorgevallen. Zy werd nadenkend, toen zy hoorde, boe de minister de gevolgen van de openbaring der ontdekking afschilderde; nog minder dan haar man had zy ryp over deze zaak nagedacht. Beiden hadden slechts zeer vage begrippen over staathuishoudkunde. „Gelooft gy niet, dat hy overdryft?" vroeg zy eiodeiyk. „Zou de Staat ook in de toekomst goen munt meer kunnen slaan; nu hebben wy toch ook kopergeld, nietwaar?" „Ja, als pasmunt, die op verlangen aan de Nationale Bank tegen goud ingewisseld wordt, anders niet. De geldstandaard van een land, de grondslag van alle financiën, is goud of zilver. Koper en papier worden Blecbte ge maakt, om den omzet te vergemakkelyken en ook in het klein te doen plaats hebben, en dan aityd nog maar in verhouding van de boeveelheid goud, wolke de Bank bezit. „Anders zou de Staat tot in het oneindige toe geld kunnen maken, maar dit zou dan ten laatste niet meer waarde hebben dan een hoop eteeneo. Neen, ik vrees, dat hy wel terdege waarheid heeft gesproken." „Dan moeten de mogendheden maar een anderen uitweg zoeken; want een uitweg moet er toch bestaan. Men kan toch niet vergen, dat gy dis prachtige ontdekking ge heel uw leven laDg verzwygt. Ziet eens, het grootste deel van het menschdom is reeds arm ongelukkiger zullen zy er dus niet op worden, wanneer er geen geld bestaat, integendeel. Iets anders is het met de voor namen en ryken: maar hebben zy zich dan aityd wel veel om de minder gegoeden be kommerd? Gelooft gy, dat de wereld er veel onder lijden zou, ale er niet meer zoo'n massa deftige lediggangers bestond? Als ik er aan denk, hoe krapjes wy het in onze kinderjaren somwyien gehad hebben, hoe menigmaal myn vader vol vortwyfeling het geld verwenscht heeft en de groote kooplieden, die de kleinere onderdrukken, alleen wyi zy in bun zaken grooter sommen op het spel konden zetten! Ik kan moeilyk aannemen, dat gy zooveel kwaad zoudt doen door uw ODtdekking be kend te maken. Daarom is het beste, dat gy dit morgen reeds doet. Is het eenmaal ge beurd, dan zal de wereld er wel verdordoor- komen. Gelooft gy dat ook niot?" Maar Erik bleef zitten met de banden onder de kin. „Ik weet het niet," antwoordde hy toen langzaam; „ik heb myn zinnen niet genoeg by elkander, om er helder over te denken. Maar welke de gevolgen ook mogen zyn, zwygen kan ik niet, zeker niet geheel myn leven lang. Wat kunnen my al hun eere- teekenen en titels Bchelen! Ik heb aanspraak op een naam onder de grootste en beroemdste mannen in de wereldgeschiedenis, en ik zou my vergenoegen als een geheel gewoon Olifants-ridder rond te dwalen, dien de wereld weder lang vergeten heeft, als hy slechts acht dagen dood is? Neen, dan liever alles er aan wagen! Wil men niet buigen, dan moet men maar breken I Een dergelyke ont dekking, zooals ik gedaan heb, doet men niet tweemaal in zyn leven." Hun gesprek werd afgebroken door een kloppen aan de dour. Het was een bediende van bet hotel, die een brief bracht van den boekkrukker. Deze zond Eriks handschrift terug, met de boodschap, dat hy wogens ge rezen mooilykheden zich niet kon belasten met het drukken van zyn verhandeling. Erik en zyn vrouw begrepen zeer goed hoe de vork in den steel zat, en daarom verwon derden zy zich ook niet, toen een half uur later een politie-agent aanklopte en Poulsen aanzegde, zich nog denzelfden dag by den commissaris van politie te vervoegen. Zwygend gebruikten zy hun middagmaal; tegen hun gewoonte drukte hun een verdrie- telUke stemming. Zy hadden beiden oen voor gevoel, ale wachtte bun in de toekomst geen onverdeeld geluk. In Etike hart had zich iete ontwikkeld, dat vrywel op trotachheid geleek. Aanstonds na den maaltyd trok hy zyn jas aaD, om zich naar den commissaris van politie te begeven. Ondertusschen ging zyn vrouw naar haar ouders, alwaar zy afspraken elkan der terug te zien. De commissaris van politie behandelde de zaak kort en bondig. „Hy had," zoo verklaarde hy, „van het ministerie duideiyk omschreven bevelen ont vangen (en hy wilde mynheer Poulsen daar van te voren in kennis stollen) ten gevolge waarvan uitgebreids maatregelen genomen waren. Men wenschte zich tegenover don heer Poulsen zoo voorkomond mogelyk te gedragen en zUn persoonlyke vryheid niet het minste in den weg leggen, zoolang by zelf zokere grenzen niet te buiten ging. Maar en dit kon de commissaris van politie hem niet ge noeg op bet hart drukken bi] de geringste poging om een weg in te slaan, die gevaariyk kon worden voor de maatschappy, zou men niet dralen op allerstrengste wyze op te treden. Hy kon er daarom niet genoeg by Erik op aandringen, alle dergelyke pogiogen achter wege te lateD. Het zou der Rogeering zeer spyten, genoodzaakt te worden tot maatregelen, die zy Diet gewoon was te nemen; maar op dit oogenblik werd zy er toe gedwongen, daar haar bestaan bedreigd werd." Erik stond op. „Alleen begryp ik niet," zeide hy, „tot welke middelen de Rogeering haar toevlucht kan nemen, als ik niets wederrechteiyks bega." „Wat dit betreft, zoo wensch ik my hier omtrent niet verder uit te lateD," hernam de commissaris op hoffelyken, maar tevens vasten toon. „Ik kan u slecbtB verzokereD, dat deze maatregelen hun uitwerking niot zullen mis- son. Adieu, mynheer Poulsen." Eriks vrouw eu zyn schoonouders wachtten intu8schen op hem. De eerste raadde onmid- dellyk, toen zy hem zag, wat de commissaris van politie van hem verlangd had. „Nu, mannetje?" vroeg zy hem op vrooiyk schertsenden toon, om hom in een goede luim te brengon, en stak hem de hand toe. „Morgen vertrekken wy naar het buiten land." (Wonft vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5