N°. 12053 feze fëoujtmt wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. MEIKLOKJES. 12 .Tïibiï. Ao 1899 LEIISCH EBIJS DBZEB GjOTTRANTa Voor Leiden per 8 maanden. s Franco per post Afzonderlijke Nommers k f I.IÖ. 1.40. 0.05. PRUS DER ADVERTENTEËN8 Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooterq letters naar plaatsruimte Voor bet incasseeren buiten dö stad wordt 0.05 berekend. Over sport schrijft hot Handelsblad: „Wy houden van sport in veel vormen. Van het levendige, kloeke voetbal, dat by heldere winterlucht twee zwermen van kracht en vlugheid over het veld doet stoeien dat misschien eens een blauwe scheen of een bonten buil doet bonzen, maar dat alle roekelooze ruwheid als verkeerd veroordeelt. Van het ve6lzydige, wetonschappeiyke cricket, zoo weergaloos voor de ontwikkeling van besluitvaardigheid, van scherp gezicht, van overleg en van lenigheid, dat één man in stoat stelt om door de vereeniging van al die eigenschappen elf tegenstanders, die hem aan alle kanten belagen, te verschalken. Van het gracelyke, poëtische lawn-tennis, dat de lichtheid en do zwenkingsvlugheid van libellen vereiscbtdat ons uit ver ouderde conventies bevrydt en zoo groote maatschappelijke beteekenis heeft. Van het forsche, frissche roeien, dat zon en wind doet trotseeren en kracht en taaie volharding vergtdat het gansche lichaam te geiyk ontwikkelt. Van het populaire, democratische wielryden, dat lucht door de longen en zorgen uit het hoofd jaagtdat afstanden op den weg en in de maatschappy verkort Maar wy hebben een diepen afkeer van de overdriving op sportgebied, die een aantal druipende, bygende, wezenlooze wezens doet jagen en jakkeren, ver buiten de grenzen van kracht en verstandtot spot van alle goede sport. Het volgende onverkwikkeiyke staaltje vin den wy in het laatste ïftimmer vartrHct Sport bladaangaande den wógwedstryd Bordeaux- Parys. Al vroeg Zondag-ochtend stroomden er zóóveel menschen naar hbTpunt van aankomst te Pary8, de baan van het „Pare des Princes", dat er velen teruggestuurd moesten worden; de recette moet 25,000 fr. bedragen hebben. Te midden van de duizenden wachtenden klinkt plotseling een trompetgeschal, onmid- deliyk door daverend gejuich vervangen. De automobiel van De Knyff verscbynt, tien seconden later gevolgd door Huret, onherken baar door een dikke laag stof. Langzaam rydt hy nog de verplichte twee banen; dan stapt hy af, maar dreigt meteen te vallen. De men- eohen dringen om hem heen en zien nu eerst in hoe treurigen toestand hy is. Hy is nog eenige malen gevallen, heeft zyn arm in een doek, geschaafde plekken overal; uit de leelyke wond aan zyn knie loopt voortdurend bloed, met modder vermengd. Toen men hem wilde ondersteunen, riep by: „Raak me niet aan, ge zoudt me pyn doen, ik ben overal gewond." Wankelend gaat hy teekenen by de jury. Dan gaat hy naar het racerskwartier, waar twee doctoren hem verbinden. Fischer, die tweede aankomt, is erg uit zyn humeur: „Acht maal zyn myn banden ge sprongen, en ik ben drie maal gevallek." Garin, de derde, was zeer friscb. Maar het sterkste bleek Rivierre, die even weinig ver moeid was, na zyn race van ruim twintig uren, 30 R. M. per uur, alsof hy een toertje in het Bois had gemaakt. Het geneeskundig onderzoek, door vier doe toren ingesteld, bracht aan het licht, dat de kniewond van Huret hem zeker minstens een week absolute rust zal kosten. Hy had 99 polsslagen in de minuut, het hart was normaal. Maar zyn geesteiyke toestand was minder bevredigend; hy bleek zeer overspannen te zyn en hy sprak zeer koortsig. Hy nam een rust, waarin hy een zenuwaandoening had, vreeseiyk huilende. Toen werd hy met veel moeite in een rytuig godragen om hem naar een bad te brengen. Fischer had alleen maar een wond door hot schaven van het zadel, zyn hart was normaal, pols 96 slagen. Polsslagen van Garin 98, van Rivierre 92. Alle racers hadden eenigszins ontstoken oogen. Maar toch moet een van de doctoren uit geroepen hebben, toen hy Garin onderzocht: „Die lui beschamen alle medische theorieën. Niets aan het hart, niets aan de longen, nergens iets, na zoo'n inspanning. Ik begryp er geen steek van." Tot zoover de medodeeling van Het Sportblad. Nu willen wy niet ontkennen, dat zulke wed strijden over groote afstanden eenig nut kun nen stichten. Zy toonen wat men in tyd van nood zou kunnen verrichten. En dat men zich eens eon enkele maal wat sterk iuspant en wat veel vermoeit, lykt ons niet zoo erg. Maar zulk een geweldige inspanning biyve dan toch ook uitzondering. Wat doet het er toe, of men van een tyd van zestien of zeven tien uren eenige minuten weet af te pingelen door telkens en telkensweer die 594 kilo meter te ryden? ©io wegwedstrydere van beroep zyn ons een gruwel. Als ze nog zoo verstandig blyvenals Rivierre, die zich vergenoegd heeft met num mer vier, maar dan ook niet te veel van zyn krachten heeft gevergd, dan kan het er nog mee door. Doch wat zegt men van dien zege vierenden overwinnaar mot bloed en modder aan de knie, met zyn arm in een doek, die uitroept: „Raak my niet aan, ge zoudt me pyn doen, ik ben overal gewondl" en dan in zenuwachtig huilen uitbarst? Erbarmeiyk, nietwaar? Tot spot van do goede, gezonde sport." De Paus en de Vredesconferentie.— By gelegenheid van een bezoek van Neder- landsche pelgrims te Rome heeft Z. H. de Paus tot hen de volgende toespraak gehouden, welko wy aan De Tijd ontleenen: „Gy zyt hier gekomen als pelgrims naar de Eeuwige Stad." En ter zyde blikkend, waar Z.Exc. de internuntius te 's-Gravenhage neder- knielde, sprak Z. H.„Mgr. Tarnassi is hier echter niet als pelgrim, Mgr. is hier op myn verzoek." Vervolgens sprak Z. H. ongeveer in deze bewoordingen: „Men heeft my uitge sloten van de Vredesconferentie, die in Den Haag byeen is. De Nederlandscho Katholieken hebben daar geen schuld aan. Neen, zy, die zich hebben meester gemaakt van het erfdeel van den H. Stoel, die Rome aan den Paus ontnomen hebben, zy zyn het, die de uitsluiting van den souvereinen Opperpriester van bet Vredescongres bewerkt hebben. Het zy zoo! Maar herinnert u dien man in Duitschland, dien Bismarck. Hy, de groote staatsman, de scherpzinnige diplomaat, riep indertyd Myn bemiddeling in, toen een geschil tusschen Duitscbland en Spanje beide landen met een oorlog bedreigde. Spanje heb Ik in het gelyk moeten stellen, doch ook hem, den geweldige, wat toegegeven, zoodat ten slotte beide partyen tevreden waren. Em voorbeeld uit veel andere, ten bewyze dat Christus'Stedehouder op aarde de bewerker des vredos zyn kan en ook werkelyk is. Daardoor blijft de souvoreine Pontifex dan ook trouw aan zyn roeping. Toen Christus op aarde kwam, waren twist en tweedracht de eigenaardigheid der samen leving; oorlogen waren onder de heidenen aan de orde van den dag. Jezus Christus bracht echter den vrede allen menschen, die van goeden wille zyn. En als do wettige Plaats bekleder van den „Rex pacis", van den Vredevorst, heb Ik geen vuriger wenscb, geen vaster nagestreefd doel dan do volkeren te verzoenen en in vrede te zien leven. En nu: nu do volkeren zei ven inzien, dat ontwapening, althans matiging in hun krygstoerustingen, noodzakelyk is; dat een bespreking, om een onderlingen vrede te bestendigen, practiscbe resultaten voortbrengen kaD, nu sluit mau den Stedehouder van Christus, den Vredevorst, van die Vredesconferentie uitl „'t Is hard. Daardoor te meer gevoel ik het, dat ik in dit paleis reeds 22 jaar als slaaf gevangen zitl Wil men soms beweren, dat deze klacht overdreven is?'Ach, de souvereine Pontifex kan zich immers niet buiten deze muren begeven, zich niet openlyk in de straten van Rolhe vertoonen zonder gevaar van be= leedigd te worden. „Maar het ontbreekt My niet aan troost. Onder Myn pontificaat zyn geheele stammen en natiën wedergekeerd in den echoot der Moederkerk. Mogen dezen en alle volken uwe gelyken zyn in uw trouw aan het geloof in Christus en Zyn Eéüe, Heilige, Roomsch- Katholieke Kerk." Het Maandblad tegen vervalsching van levensmiddelen, onder redactie van dr. Van Hamel Roos on Harmsen, schryft: „Het behoeft geen betoog, dat ieder, dio in de rede de hoogsto uiting van beschaving der volkeren ziet, met grooto voldoening het werk gadeslaat, dat in deze dagen in ons land be gonnen is en aan do wakkere mannen, met hun zoo moeilyke taak belast, het meest denkbare succes toewenscht. Is het te verwonderen, dat wy, die sedert tal van jaren getracht hebben in onze Revue, op internationaal gebied een stryd tegen de vervalschingen te organiseeren, hierby de wenscheiykheid uitspreken, dat een confe rentie voor do versterking van den vrede gevolgd moge worden door een andere voor de versterking der wapenen tegen de v e r v alschers? Indien een Regeering evenzeer een oproeping deed in dezen geest, zyn wy vast overtuigd, dat de steun van ieder eeriyk burger baar by voorbaat verzekerd ware, en niet minder zegonryk zouden do gevolgen zyn eener der- gelyke internationale wapening tegen het be drog in den erg3ten zin des woords. Waar men millioenen en nog eens millioenen wil sparen, respectieveiyk ten goede wil doen komen aan zooveel en zoovelen en menschen- levens dat kostbaarste materiaal van den Staat wil sparen, daar moge men bedenkeD, dat misschien niet minder millioenen nuttig besteed zouden kunnen worden en tallooze menschenlevens voor langzame vergiftiging behoed, indien eendrachtigiyk, langs inter nationalen weg, de handen ineengeslagen werden om de vervalschingen krachtdadig te onderdrukken. Reeds herhaalde malen is op congreasen door anderen en ons de wenschelykheid be toogd om gemeenschappelyk op te treden, en zyn talryke aanwyzingen door verschil lende deskundigen gedaan, doch waar is de machtige, die, gelyk thans te 's-Hage geschiedt, de natiën byeonhoudf, om over deze zaak van even hoog gewicht te confereeren niet alleen - doch wier conclusiën kracht van wet zouden verkrygen? Wy roepen hierby in de eerste plaats de veelvermogende hulp in der internationale pers, en misschienl indien ons denkbeeld door dringt tot de machthebbenden der volken en hun raadgevers de zaak steunen zal dan binnen een niet al te langen tyd deze gedachte werkelijkheid kunnen worden, en den volkeren voorzeker niet minder ten zegen zyn dan de grootscho zaak, die nu de gezanten der natiën zoo ernstig bezighoudt." Da Nieuwe Arnhcmsche Courant veroor looft zich oen vraagteeke& te plaatsen-achter de meening van velen, dat de ervaring zou bewezen hebben, dat 1 a n d v o o g d e n, die nooit in Indië zyn geweest, niet de slechtste bleken te zyn. De Indische geschie denis der laatste jaren heeft dat h. i. niet geleerd. Bezien wy, zegt zy, den toestand zooals hy werkelyk is: een minister, bekwaam man ontegenzeglyk, maar die uit ervaring slechts een deel, eon zeer gering deel van het geheel kent; een secretaris-generaal, eveneens be kwaam man, die Indië van het Plein uit kent; een gouverneur-generaal, dis geheel vreemdeling is in Indië; een vice-voorzitter van den Raad van Indië, die evenmin op ervaring kan bogen; een Tweede Kamer, waarin slechts drie leden zitting hebben, die Indië uit aanschouwing kennen. En naast die bestuurders en raadgevers, van wier daden, voorlichting en adviezen de toekomst van Indië afhangt, niets, dat als tegenwicht kan gelden; geen vertegenwoordigend lichaam, uit en door do kolonio gekozen; geen gewostelyk, geen plaatselyk bestuur zelfs. Niets, buiten den adviseerenden Raad van Indië, welks nutteloosheid door Kamerleden-specialiteiten herhaaldeiyk werd betoogd, om als minister hot onjuiste dier meening te verkondigen. Met een krachtige persoonlykhoid als jhr. Van der Wyck, die Indië bovendien keDde, op den Baitenzorgschen troon, werd de kolonio in de kolonie geregeerd. Het gevaar is groot, dat thans het omgekeerde zal geschieden en het bestuur van Iodiö zal berusten in hot moederland. Of dit geweD8cht is, met het oog op hot vele, dat dient tot stand gebracht, op de velo hervormingen, welke, telkens in het vooruit zicht gesteld, nimmer worden verwezeniyko, meenon wy te moeten betwyfelen. Hoe gelukkig ook het oordeel moge luiden over don persoon van den nieuwen gouver neur-generaal, wy vreozeü, dat zyn benoeming in Indië geen onverdeelden byval zal vinden. Doch wellicht zal men daar weten, wat ons onbekend bleef, of komende gebeurteniss3n do benoeming van een opper-officier gewenscht deden achten. Gemengd Nieuws. De Haarlemsche rechtbank deed uitspraak in de zaak van den beer S. fl. C te Lsiden, die op 23 April den heer Gosler, van Amsterdam, op den Bloemendaalschen weg had mishandeld, en veroordeelde hem tot ƒ25 boete, subs. 10 dagen gevangenis straf. De eisch was 40 toete, aubs. 20 dagen. Uitspraak doende in do zaak van K. Schaap en P. De Dood, te Zaandam, veroordeelde de rechtbank hen tot een jaar gevangenisstraf wegens diefstal met braak. De eisch was 2 jaar. Voor een op te richten Vor- eeniging, uitsluitend van industrieeion, die zich ten doel stelt de bestudeering en be oordeeling van hier te lande en in het buitenland bestaande wetten en in te dienen -wetsontwerpen— op economisch en sociaal gebied wordt gozocht oen secretaris, (hofst meester in de rechten), die de beginselen van den vryen handel i6 toegedaan on studie heeft gemaakt van de door de Vereeniging te behandelen onderwerpen. Salaris 2000, wood- plaat8 onverschillig. Te Arnhem zouden thans plannen bestaan tot stichting van een sanatorium voor minvermogende zenuwlyders op een der helda- percceltn van het door de gemeente Arnhem aangekochte landgoed „Sonsbeek." Men moidt aan het „Utr. Dbl." omtrent de vermoe.elyko misdaad te Hars kamp, gom. Ede: Do verdachte, de bakker J. Zegers, is nog op vrye voeten. Men beeft nog geen tirmen gevonden hem aan te hou :en. Voor acht dagen is zyn nu overleden vrouw onder b- handeling gekomen van dr. Kimmys- r, te LuDteren, dn v^rscbynselen van vergiftiging constateerde. Men vermoedt, dat het vergift haar is toe gediend in een geklutst ei, hetwelk zy, als herst llende znke, mo st eten. Huiseiyke twist schynt de oorzaak van de vermoede misdaad. Z. is reeds verhoord, maar ontkent alle schuld. Een huiszoeking door de politio leverde niets op. „Als men oud wordt," zeide de professor, „ziet men bloemen en vrouwen bloeien en verwelken en voorbygaan als alles, wat ver- gankeiyk isHeden op do straat bood my eon meisje Meiklokjes aan en herinnerde my aan een ander mei3je, wier beeld uit het lang verleden opdoemde. Men klaagt tegenwoordig algemeen over het overladen der kinderen op school met allorloi kundigheden, doch in myn jongens jaren klaagde men daarover evenzeer en misschien met meer recht, want de hoeveel heden Latyn en Grieksch, die men destyds tot opgaaf kroeg, waren oneindig grooter dan wat thans gebod en genot is. Althans ik mocht, wanneor de schooluren voorby waren, nooit naar hartelust rondbuitelen; neen, dadelyk moest ik my weder aan myn school werk zetten. Buiten lachte de zon en lokte my, door haar stralen juist op myn Cornelius Nepos te doen vallen "Wy woonden in een groot, oud huis met een uitgestrekten tuin er achter en de ramen van de kamer, waar ik zat te werken, hadden daarop het uitzicht. Als myu hoofd gloeide door langdurige inspanning of wanneer een heldere lach tot my opsteeg, boog ik mij uit het raam en vergat voor een oogenbllik de merkwaardige lotgevallen van Junius Brutus, om te schertsen mot Liesje, het tuinmansdochtertje, wanneer er althans niemand anders in de nabyheid was. Deze Liesje woonde met haar ouders in het kleioo huisje, dat achter onzen tuin aan don weg stond, en zy had vryen toegang tot onzen hof, dio door haar vader in orde gehouden werd, waarby zy hem dikwyls de behulpzame hand bood. Zy kon zoo overmoedig lachen, de kleine, dat er by het hooren daarvan een soort van heimweo by my opkwam om al was het maar één uur met haar daar buiten in den zonneschyn te dartelen en te stoeien. Ik nam het besluit een gansche week lang zoo hard te werken, dat ik één namiddag geheel vry zou zyn, en dan wilde ik met Liesje spelen in den tuin Liesje met haar gouden lach en blonde lokken was die inspan ning wel waardIk werkte, werkte, dat my de slapen bonsden, en vloog, nog lang voordat do zon haar stralen van myn raam had weggetrokken, de trap af en de tuiQdeur uit. Liesje was er nietl Welk een teleurstel ling! Haar moeder had haar juist heden voor de eerste maal een mandje in do band gegeven, dat met kleine bouquetjes Meiklokjes gevuld was, en deze moest zij te koop aan bieden op de straat en aan de huizen. De tuin lag daar nu wel lachend en uit lokkend in haar kleed van frisch, jong groen maar my schoen hy eenzaam en verlaten. lederen dag toog zy voortaan met haar mandje uit en als zy huiswaarts keerde, was het gewoonlyk ledig. Wie zou van haar ook niet gaarne koopenl Zy was zoo lieftallig, haar blauwe oogen lachten zoo vriendelyk den voorbyganger toe, dat men de hand moest uitsteken naar haar bloemen, lieflyk en frisch als haar eigen wangen. Dit ging eenige jaren zoo voort. Wy werden ouder. Het kleine Liesje was een schoon meisjo geworden, doch wy zagen elkander zelden meer. Op zekeren dag was zy bezig in den tuin een bloembed te begieten en plotseling trof my de bevalligheid harer gestalte en ook dat uit het kind, waarin ik een speelmakkertje gezien had, een geliefde voor my zou kunnen opstaan. Ik geraakte werkelyk in verwarring! Als ik myn examen gedaan had nog maar weinigo weken zou ik haar het bof maken Da inspanning der laatste maanden had my weiDig tyd voor droomeryen gelaten, doch toen alles voorby was en ik in de opge wonden, verheven stemming van myn wel slagen uit het raam blikte, met de oogen zoekend naar de gestalte, die myn gemoed in beroering gebracht had, wat zag ik Liesje was er; daarginds stond zy maar een ander was naast haar een ander l Ik kende hem wel, dien hofmaker! Hy had my kort geleden de maat genomen van den nieuwen rok, waarin ik myn examen zou doen. Hy sprak tot myn schoone met groote warmte en grooten ernst, juist zooals ik in zyn plaats zou gesproken hobbeD, en zy hoorde hem aan met neergeslagen oogen. Hy verlangde biykbaar een antwoord. Zy draalde. „Bravo 1" juichte het in my. „Bravo, Liesje! Gy kunt wel andere aan bidders krygen!" Maar wat was dat? Plotseling tastte zy in het mandja, dat aan haar arm hing, nam er een tuiltje uit en reikte het den jongen man toe, waarop zy zich schieiyk verwyderde. Neen, Liesje, dat had ik anders van u verwacht l Dus een roman 1 Ik behoef u niet te zeg gen, dat ik verontwaardigd was. Het is geen schando een kleermaker te zyn, doch voor oen ridder past dat ambacht Diot, en dat ik voor een held van de naald het veld had moeten ruimen, was niet streelend voor myn eigenliefde. Maar wat ging het my oigeniyk aan met wien Liesje zich verloofde I "Weder waren een paar jaren voorbygegaan en al dien tyd had de kleermaker het huis van Liosjes ouders bezocht, doch zyu spaar penningen waren klaarblykelyk niet toereikend om een eigen huishouding to beginnen. Hy was trouw en geduldig. Het meisje was het, dat haar geduld verloor. Ik bemerkte zelfs, dat zy hem met geringschatting behandelde. „Alles wat by zeide mishaagde haar. Nu, als men zulk een verloofde heeft, kon men wel esn weinig meer baast aan den dag leggen l Ik nam my voor haar een weinig het hof te maken, ten einde hem te prikkelen doch Liesjo liet er my den tyd niet toe. Op zekeron dag toch hoerschto er groote ontstel tenis in huis: Liesje, hot tuinraan3doch- tertje, was spoorloos verdwenen! Zy was dien morgen als naar gewoonte uitgegaan om haar bloemen to verkoopen en niet naar huis terug gekeerd. Haar ouders jammerden. Lang3 al do straten der stad zochten zy hun kind, maar vonden het niet, noch dien dag, noch een der volgende dagen. Eindelyk gaven zy het zoeken op. Slechts één word niet moede van het zoekeü. Het was Jozef. Hij bleef zijn nasporingen voortzetten, onaf gebroken, en zy leidden althans tot dit gevolg, dat hy nu wist, dat Liesje de geliefde van een ander geworden wo.3 natuurlyk van een voornamen, ryken heer. Acb, hoeveel vleieryen had men haar wel licht toegefluisterd eor zy bezweken was, en hoelang misschien had zy ze weerstond ge boden; langer dan iemand kon vermoeden mogeiyk do verzoeking woerstaan! Eindoiyk had hy overwonnen, do ryke, dio den armen Jozef zyn bruid ODtstal Het was oen zeer gewone geschiedenis en wanneer de arme ouders weeklaagden over het verlies van bun kind, was bet voorzeker niet zonder zichzelven te verwyteD, dat zy baar niet beter hadden beschut. De kleermakersgezel leed zichtbaar door de ontrouw zyner verloofde. Ik zag hem dikwyls, want hy kwam nog iederen avond in de tuinmanswoning om de bedroefde ouders over de verloren geliefde te hooren spreken, want hy zelf sprak nooit over haar. Hy zat by de anderen op do bank voor de deur en luisterde met een bleek gezicht en ssamgetrokken lippen. Myn geschiedenis is niet romantisch on daarom moot ik moedeolen, dat Jozef zich na DAGBLAD

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5