N°. 12047
Maandag Juni.
A0. 1899
<§eze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
van rgon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
PeuiUeton.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PEUS DEZEB COUBAITTa
Voor Lelden per 8 maanden. 1.10.
Franco per poet 1.40.
JMzonderiyke Nommers 0.06.
PEUS DEE ADVKRTENTTËN
VaD 1-0 regels I 05. Iedere regel meer f 0.17|. - Grootero
letters naar plaatsruimte - Voor het IncaaseereD bulten da stad
wordt f 0.05 berekend
De quaestle van verhooging der
/minimum-jaarwedde voor onder-
w z e r 8 heeft Het Huisgezin voortdurend
tamelijk koud gelaten, omdat tegenwoordig
het minimum maar uiterst zelden meer wordt
gegeven (onder al de advertenties in drie
onderwijsbladen, die het blad er op na heeft
gekeken, was er niet één, waarin oen op
roeping tegen ƒ400 geschiedde; in den regel
werd ƒ500, 525 en ƒ550, een enkele maal
f 600 aangeboden), en ten tweede, omdat een
beginnend onderwijzer het eerste jaar zelfs
met het minimum tevreden zou mogen zijn.
Heel anders staat het met de periodieke
verhoogingen. Een onderwijzer, die tien,
vijftien en meer dienstjaren telt, dio met
ijver en lust zijn betrekking vervult, die (om
van kennis nu nog niet te spreken) in
ervaring honderd percent en moer is vooruit
gegaan, heeft aanspraak op hooger loon dan
een beginneling. Dit is zóó eenvoudig, zóó
waar, dat alle verder betoog overbodig is.
Daarom voegen wij onze stem by dio van
onze collega's en vragen met hen: „Wie
onzer invloedryke mannen, onder geesteiyken
en leeken, goede, warme vrienden van de
onderwijzers, neemt in dezen het initiatief?"
Dan wyst Het Huisgezin er op, dat over
het algemeen de toestand der geldmiddelen
van de bijzondere schoolbesturen ver van
bloeiend is. Er is veelal een tekort óf men
heeft de grootste moeite om er te komen.
Dit is onomwonden toegegeven door dr. Schaap
man, door Het Centrum en wie vorder onder
de onzen in beginsel voor leerplicht is.
Worden dus al de uitgaven, die Borgesius'
ontwerp van de bijzondere school vordert, niet
ten volle vergoed, dan zal do financicole toe-
etand nóg ongunstiger worden en bestaat er
dus in den eersten tyd niet het minste voor
uitzicht, dat aan periodieke verhooging der
salarissen ook maar gedacht kan worden.
Toch mag dezo eisch een eisch van billijk
heid niet langer ter zyde worden geschoven.
Vast staat dus, meenen wy, dat geen voor
stander der byzondere school, hoe ingenomen
ook met het beginsel van leerplicht, het
voorstel-Borgesius mag aanvaarden, tenzij tot
den laatsten cent toe allo vermeerdering van
'uitgaven worde gerestitueerd.
4 Maar zelfs by volledige restitutie blijft de
geldöiyke toestand van het byzonder ondor-
|wÖ8 nog precair, en zal, vreezen wy, zoolaog
deze niet verbetert, de periodieke verhooging
nog geruimen tyd tot de vrome wenschen
blijven behooren, te meer, daar de gewone
uitgaven voor het onderwya nu reeds ieder
jaar uit den aard der zaak stygen.
Wy zien maar éón uitweg, en die is deze,
dat, wanneer het Ryk de periodieke verhoo
ging der salarissen van openbare onderwyzers
regelt, het ook de verbooging voor det>yzon-
dere onderwyzers voor zjjn rekening neemt.
Bedenkt men, dat de byzondere scholen den
Staat jaarlyks millioenen besparen, dan zal
wel niemand de billykheid betwisten van de
tegemoetkoming, waarop wy hier doelen.
Er is evenwel een groote maar. Wordt het
leerplicht-ontwerp aangenomen, en dus het
onderwys-budget aanmerkelyk bezwaard, dan
vreezen wy zeer ernstig, dat hoe goed de
wil van minister Borgesius ook zy geen
meerderheid in de Kamer bereid zal worden
gevonden, opnieuw een zeer aanzienlyke, blij
vende uitgaaf toe te staan voor periodieke
verhooging der ondsrwyzerssalarissen.
In verband met de onlangs door den heer
Kotelaar in de Tweede Kamer voorgestelde
traktementsver1agin g van den
gouverneur-generaal van Ned.Indiö
en de bestryding daarvan door het Handels
blad schreef de Java-Bode:
„Het algem. Handelsblad heeft het noodig
geacht, weer wat koloniale wysheid te luchten
te hangen naar aanleiding van de door den
radicalen afgevaardigde Ketelaar ingediende,
doch door de Tweede Kamer verworpen motie
om het traktement van den gouverneur-
generaal terug te brengen tot 100,000 's jaars.
Het kapitalistische blad verkondigt zonder
blikken of blozen, dat de landvoogd de kostbare
ontvangst van den tosnmaligen Czarewitcb,
den aartshertog van Oostenryk, den koning
van Siam en van de inlandsche vorsten en
vreemde zee officieren, die de mhuldigingsfees-
ten bywoonden, uit eigen middelen zou hebben
betaald. Höt is mogeiyk, dat men in Neder
land zoo iets zyn lezers op de mouw kan
spelden, maar hier zyn wy den inhoud van
de Handelingen der Staten-Generaal met
Bylagen van tenauwernood een jaar nog niet
vergeten.
Ook is het onwaar, wat het blad verkon
digt, dat alle ambtenaren met hun gezin recht
hebben op vryen overtocht; die van de rech-
terlyke macht betalen dien tegenwoordig zelf.
D.at motief gaat dus ook al niet op.
Als de Minister van Koloniën hot ernstig
wil, dan zal er nog wel een achtbaar Staats
man te vinden zyn, die het voor een ton doet
en daarvan bovendien behooriyk zyn waardig
heid zal ophouden. Maar dan moet men niet
zoeken onder menschen, die in Indië gewoon
zyn geraakt aan slordig omgaan met geldl"
De Ryksontvangers worden onte
vreden, naar het schynt. Misschien worden
zy, zegt de Provinciale Groninger Courant,
besmet met de ontevredenheid der belasting-
betalenden. In het byzonder zijn zy ontevreden
over het benoemen van de inspecteurs tot
ontvangers op de beste kantoren.
Verscheidene ingezonden stukken worden
over dat inschuiven in De Fiscushot orgaan
voor do ambtenaren van de directe belastingen,
het kadaster, de invoerrechten en accynzen,
en hot Weekblad voor de administratie der
directe belastingeninvoerrechten en accijnzen
opgenomen.
Daaruit blykt, dat de inspecteurs reeds
sinds jaren een zekere voorkeur genieten voor
het bezetten van kantoren van de 5de-lste
klasse, en dat dan ook reeds in 1872 door
veel ontvangers aan den KoniDg een adres
word gezonden mot het verzoek zoodanige
bepalingen in het leven te roepen, dat de
ontvangers even goed als. controleurs (thans
inspecteurs) by vrye mededinging beDoemd
konden worden voor kantóren van de hoogste
vflf klassen.
In 1878 volgde in dezelfde richting 6en
adres van de inmiddels opgerichte „Broeder
schap der Ontvangers", en in 1894 werd
opnieuw een adres ingediend. In 1895 en
1896 werden tot ontvanger van lste-klasse-
kantoren benoemd 3 ontvangers tegen 1
directeur of inspecteur, maar daarna werden
de ontvangers weer over het hoofd gezien
en op 1 Januari 1899 waren van de 24 lste-
klasse-kantoren 16 door oud-hoofdambtenaren
bezet, terwyl er 84 inspecteurs en 369 ont
vangkantoren zyn.
En zoo zien do ontvangers, die eerst zich
hebben moeten tevreden stellen met kleine
standplaatsen en geringe traktementen, zich,
als zy hoopten daarvoor in aanmerking te
komen, den weg tot de beter betalende stand
plaatsen versperd.
De heer Yan der Zee, te Anjum, betoogendo,
dat er onbiliykheid ligt in de gunsten, den
inspecteurs boven de ontvangers verleend, en
er op wyzende, dat de inspecteurs op hun
eigen verzoek als zoodanig benoemd worden,
meent, dat regel behoort te biyvende ontvang
kantoren voor de ontvangers. Wie inspecteur
wil worden zou er op behooren te rokeneD,
dat by inspecteur moet biyven; wie ontvanger
blijft moot het vooruitzicht behouden c. q. de
hoogste sport van do ladder te kupnen be
reiken.
Schr. acht het daarom gewenscht, dat het
onderwerpeiyk punt door het bestuur der
Broederschap op de agenda harer Augustus-
vorgadering worde geplaatst, en hy noodigt
zyn ambtgenooten uit ïiet voorstel te steunen
door hun wensch daartoe aan den voorzitter,
den heer J. Troelstra, toLeeuwarden, te kennen
te geven.
Onlangs schreef De Standaardwy heb
ben van het artikel melding gemaakt dat,
nu de Revisiewet door de Kamers is
aangenomen, de zaak der Hogerhuizen
kan worden opgelost.
Het Weekblad van het Recht twijfelt aan
de juistheid van die bewering. Het blad
schryft:
„Het revisievoorstel, nu door de beide Kamers
der Staten-Generaal aangenomen, is intusschen
nog geen wet voordat het der Koningin be
haagd zal hebben daaraan, den Raad van Slats
gehoord, op voordracht van den minister van
justitie, haar sanctie te verleenen.
Gesteld echter, wat in hooge mate waar-
schynlyk is, dat het revisie-ontwerp binnen
weinige weken als wet in het Staatsblad zal
worden afgekondigd, dan is het nog lang niet
zeker, of daardoor de Hogerhuis-beweging voor
goed tot rust zal komen.
De Hooge Raad zal dan op het door of
namens de veroordeelden in te dienen verzoek
schrift hebben te beslissen, of de daarin aan
gevoerde nova zoodanigen ernstigen twyfel
doen ryzen aan do juistheid der veroordeeling,
dar, waren zy bekend geweest ter terechtzit
ting van het gerechtshof te Leeuwarder), zy
tot vryspraak hadden kunnen leiden.
Maar nu belet de eventueele revisie-wet den
Hoogen Raad om gelyk het Hof van Cassatie
inzake Dreyfus de getuigen met eigen oogen
te zien en met eigen ooren te hooren. Hij
moet afgaan op stomme verbalen, opgemaakt
van de verklaringen van getuigen, die nog
wel straffeloos kunnen liegen, omdat de wet
verbiedt hen onder eedo te hooren.
Waariyk een slechte weg om achter de
waarheid te komen en dus tot een bevredi
gende oplossing der „quaestie", in welken zin
dan ook, te komen.
Wat zoude er bij het Hof van Cassatie
terecht zyn gekomen van de enquête in „de
zaak", als zy geheel waro afgespeeld binnen
het kabinet van een raadsheer-commissaris,
met streng verbod om de getuigen onder eede
te hooren, op grond, zooals de heer Da Savornin
Lobman het nog uitdrukte in de Earste Kamer
(Hand., bl. 414, lste kolom), dat „het afnemen
van verklaringen onder eede do eventueele
latere behandeling der zaak" by een nieu
wen krygsraad „zou praejudiciëeren?""
Men zal zich herioneren, dat een der jongste
brieven van d6n heer Van Houten
eindigde met enkele opmerkingen betreffende
het stemmen in de Kamer over de kiesrecht-
motio van mr. Troelstra.
Met een beschouwing over die stemming
vangt thans de zevende Staatkundige Brief
aan."De oud-minister zegt:
„Voor zoover het kiesrecht zelf betreft
hebben wy hier te doen met het laatste ge
rommel van een aftrekkend onweder. Wel
is het stemmental, hetwelk de motie verkreeg,
aanzienlijk; aaDgevuld mot de stemmen van
afwezigen, die vermoedelijk met mr. Troelatra
zouden hebben gestemd, ongeveer oen derde
der vergadering. Maar vooreerst is dit groote
getal alleen aan den melk- en waterachtigen
en onder de discussie steeds meor verwater
den inhoud der motie toe te schryven en,
wat niet minder zwaar weegt, de voorstem
mers hebben biykbaar enkel een electorale
manoeuvre bedoeld.
Als men er op let, dat geen enkele stem
van de linkerzyde der katholieke en anti-
revolutionnaire partyen zich ten gunste der
motie heeft verklaard en dat de heer Pyttörsen
van de liberale groep, die wel eens met zyn
naam is aangeduid, niemand heeft kunnen
overhalen, om met hem vóór de motie te
stommen, dan kan trouwens ieder de rekening
opmaken.
Als er eens werkelyk gevaar voor maat
regelen in den geest van den heer Troelstra
bestond, omdat alle voorstemmors ook voor
armen- en bedeeldenkiesrecht te vinden waren,
dan nog zouden de door do tegenstemmende
Kamerleden vertegenwoordigde klezersgroepen
zich slechts ad hoe hebben te combineeren,
om den voorstemmers een zoo verpletterende
nederlaag toe te brengeD, dat er nauwelyks
in de volgende Kamer een berichtgever van
overbleef. Nu geen Scbaepman of Nolens, geen
Kuyper, Seret of Staalman ook maar een
woord al was het nog geen stem ten
gunste van mr. Troelstra's denkbe9lden heeft
doen hooren, kan diens speculatie op clericale
arbeidersgroepen ook wel a priori totaal
hersenschimmig worden geoordeeld."
Vervolgens betoogt de schryver, dat do
discussie in de Kamer duidelyk aantoonde, -
dat het geen ernst was met de actie inzake
een nieuwe kiesrechtuitbreiding, waarover
de schryver dan verder zyn gedachten uit
spreekt. Dat het kiesrecht niet algemeen
is, ligt niet in do hooge eischen der kies
wet, maar in armoede en onverschilligheid.
Verbeter den levensstandaard en daarmoe is
dan vanzelf kiesrechtuitbreiding verkregen.
Hoe het mogeiyk is geweest, dat de motie
26 stemmen kroeg van niet-aocialisteD, is
mr. Van Houten niet duidelyk. Waartoe die
motie eigeniyk gehandhaafd, en waarom
stemden de heeren Kerdyk c. 8. vóór?
„De heer Troelstra heeft nog heel wat
vrienden, die in de Kamer moeten, en voor
hen is zoo goed al3 alleen kans in districten,
waar reeds radicalen of liberaal democraten
gekozen zyn, zooals in Veendam. De sociaal
democraten hebben nu groot belang te weten,
in welke dier districten zy hun hefboomen
kunnen aanzetten, op grond, dat het zittende
lid zich wel heel erg als volksman voordoet,
maar toch biykens zyn stem over het alge
meen kiesrecht niet zuiver op do graat is
Maar nu fopten Kerdyk c. 8. hen door met
man en macht vóór de motie te stemmen.
Nu is er gestemd en konden toch do neuzec
niet geteld worden. Mr. Troelstra viel in de
val, hem door mr. Kerdyk gezet."
Ten slotte schiet Mr. Van Houten een pyi
af op het argument, dat de samenkoppeling
van kiesrecht en belasting verdwijnen moet.
De Hollander schryft in een beschou
wing over den minister Do Beaufort,
in verband met diens vroegere Gitis-artikelen
„De Fransche minister van Buitenlandsche
Ziken, Hanotaus, die den correspondent van
het Handelsblad over de grenzen zet (lees:
dreigt te zetten), omdat deze zich met vrij
moedigheid over de zaak-Dreyfus heeft uit
gelaten, wordt op zyn voordracht gedeco
reerd, in plaats, dat hy voor de rechten vrm
dien Nederlandachen correspondent opkomt.
Op den eersten aandrang van Japan staat
hy to°, dat Japanneezen gelykgesteld worden
met Europeanen in Indië.
Aan het verzoek van den Keizer van
Rusland, om de Vredesconferentie in Den Haag
te doen plaats hebben, voldoet hy gezwind,
zonder zich vooraf te vergewissen of Trans
vaal wel zal worden uitgenoodigd. En ook
daarna schynt hy höt niet te hebben aange
durfd, om óf by den Czaar óf by do Engelsche
regeering aan te dringen, Transvaal alsnog
onder de genoodigden op te nemen.
Dit zyn voorwaar drie sprekende staaltjes,
waarby dan nog gevoegd zou kunnen worden,
dat jbr. Van Stoetwegen tot grootkruis Oranje-
Nassau-orde werd bonoemd, torwyi nu geble
ken is, dat die gezant totaal ongeschikt was,
en trouwens ook, volgens zyn eigen verkla
ring, niets in zake de Transvaal had ver-
De twee gebeden,
s»
Dol van woede, bolde August naar Etienne's
woning, doch de vogel was reeds gevlogen;
zeker had hy lont geroken, niemand boorde
of zag na dien tyd ooit weer iets van hem!
Nu had Nanette's vader geen enkel bezwaar
meer, vooral, daar de inmiddels ingewonnen
berichten omtrent August allergunstigst luid-
don. Van Etienne zeide men echter, dat hy in
den grond verdwenen was; geen spoor was
er meer van hem te vinden.
De ander was het evenbeeld van zijn mak
ker. Zyn naam was Pierre Ronchaud. Brutaal,
gemeen, valsch en gluiperig als hy was, deed
by in niet3 voor Marachand onder. August
kende hem; daar hy Etienne's vriend was,
nam hy getrouw deel in diens leed en hielp
hy zyn makker waar hy kon by de talloozo
plagerijen, waarmede hy Nanette en August
het leven zuur maakte, daarby er wel voor
zorgend, door die streken de veilige schuil
plaats van Etienne, in de kelderholen van het
verlaten kasteel Pont-Mahon Ruiselles, by het
nabygelegen dorp, niet te verraden.
Vond August het linnen op zyn weefstoel
by zyn komst op de fabriek 's morgens ge
heel onbruikbaar gemaakt door een balddadige
hand, of wel was er aan zyn machine ge
draaid of geschroefd, zoodat door het ongelyke
werk een geheel stuk moest worden afge
keurd, dan bleek by nader onderzoek, dat de
nachtwakers de schim van Pierre des nachts
langs de verlaten fabrieksgebouwen haddon
zien glyden. Kwam men op do „Manholle"
tot de ontdekking, dat door een ingedrukte
ruit van de melkkamer zooveel vuil in do
melk geworpen was, dat niemand ze meer
gebruiken kon, of vond men Nanette's lieve
lingspoes dood, met omgedraaiden nek op
den drempel, dan toonden de indrukken van
Pierre's ongewoon grooten voet in de modder
genoegzaam aaD, wie er dien nacht een
bezoek aan de „Manholle" gebracht had. Op
dezelfde fabriek werkend als August, zette
hy dezen overal, waar hy maar koD, den
voet dwars; doch nadat op zekeren avond,
toen August met Nanette wandelde, uit een
boschje een schot geknald had en een kogel
rakelings langs het meisje heengevlogen was,
schenen ook Pierre de oude gewelven van
Raseilles een veiliger woonplaats toe dan het
dorp. "Want ook hy was den volgendon dag
spoorloos verdweneD, door zyn vlucht bewy-
zende wie de schuldige was, waar reeds alleD,
bekend met de verhoudingen, geen oogenblik
aan zyn onschuld twyfelden. Het door het
gerecht ingestelde onderzoek naar den vluch
teling had tot niets geleid. Geholpen door
de omstandigheid, dat de gangen der verlaten
mergelsteengroeve met de slothelden in ver
band stonden, terwyl de gendarmen zich in
het doolhof van gangen en hoeken, waarin
niemand den weg meer wist, niet durf
den wagen, hadden zy zich tot nu toe ge
heel aan het oog der menschheid kunnen
onttrekkeo.
En nu stond August weder tegenover hen
Wat moest Etienne bier doen? Hij, de bange,
laffe gluiperd, in het legerkamp van zijn
vyanden? Maar de kapitein liet August geen
tyd zich hierover te verwonderen; in korte
trekken deelde hy hem medo, dat deze per
sonen zich hadden aangeboden den weg te
wyzen naar eeD boerenhofstede, de „Manholle"
genaamd (August sidderde by het hooren van
dien naam); de troepen trokken, by geregeld
vuurgevecht, in een rechte linie voorwaarts.
De tien bataljons der slagorde, waarvan de
hunne byna de middelste was, moesten alle
naar bepaalde, op goregelden afstand van
elkander gelegen punten trekken, zoodat de
lyn, welke zy vormdeD, niet verbroken werd.
Zoo was dan de „Manholle" aan dat bataljon
als aanvalspunt aangewezen. August sid
derde. Hy zou dus optrekken tegen het
hem dierbaarste plekje der geheele wereld;
de kogels uit zyn geweer zouden door
den boomgaard fluiten, dat alles zou gebeu
ren zonder dat hy er iets aan kon verhin
deren, zonder dat hy iets anders kon doen
dan gehoorzamen!
„En nu, Wintzel, heb ik u laten roepen,"
hernam de kapitein, „om uw verklaringen
te gelyk met die van Marachand en Ronchaud
te hooren, en ons met uw konnis van het
terrein by te staan. Gisteravond zeidet ge
my, dat gy meer in deze streken geweest
waart."
„Zeg gy ons nu, welken weg wy' moeten
inslaaD," vervolgde by tegen Eiienne, terwijl
by hem een terreinkaart toeschoof.
„Wel, mynheer de kapitein," begon deze
langzaam en teemerig, zooals hy altyd sprak,
wanneer hy zich eens heel lief en aardig
wilde voordoen, „ziet u, u volgt den grooten
weg, tot de „Brésaque", dan slaat u links
om, loopt door tot de hoeve van moeder
Maquet, langs Flortinon, Paquarre, Lasaquin
en Bretellier, daar neemt u den dwarsweg
links, totdat u een vyfbonderd pas gegaan
ia, waar u een voetpad vindt; slaat u dat in,
dan komt u vlak vóór de „Maucolle" uit."
August was in zijn gedachten den weg,
door Etienne aangewezen, hem zoo overbekend,
gevolgd. Tot aan de hoeve van Bretellier was
het de weg, door hem zoo dikwyis met
Nanette bewandeld, wanneer zij des avonds
van een in de nabyheid gelegen hoeve terug
keerden. Allerlei herinneringen rezen er by
hem op en vervulden zyn hart met droefheid.
„Zou ik ooit weder met baar dien weg
bewandelen en met haar luisteren naar het
gezang der meerls in het lage hakhout? Zou
de tyd wei ooit aanbreken, dat een kleine
stoet dien weg zou inslaan, een stoet, voor
afgegaan door een gelukkig paar, op weg
naar het gemeentehuis?" zoo vroeg hy zich-
zeiven af. Maar zóó waren zyn gedachten
niet afgedwaald, of hy volgde nauwkeurig
den door Etienne aangegeven weg; zóó ver
vloden zy niet heen, of hy bemerkte oogen-
blikkelyk, dat de aangegeven route slechts
tot de hoeve van Bretellier de juiste was, en
het verdere pad, door Etienne genoemd, hen
overal elders dan by de „Manholle" zou
brengen. Zyn scherp verstandsoog zag dadeiyk
in, dat, als zy dien weg volgden, zo op do
links van hen oprukkende compagnie zouden
stuiten, en dus een groote openiog io de linie
door hun afwyking zouden veroorzaken, van
welke gaping de vyand maar al te goed zou
gebruik maken!
Nu begreep hy de sluwe blikkeD, welke
Etienne telkens hem toewierp; nu begreep
hy den geruststellenden grynslacb, welke by
hun ontmoeting het gelaat van zyn vyand
overtogen had! De ellendeling, eerst vreezendo
door August verraden te worden, werd gerust
gesteld door het denkbeeld, dat Wintzel toch
nimmer zyn snood plan zou openbaar maken.
Was er, zoo het gelukte, geen kans, dat de
„Mangolle" met haar inwoners gespaard bleef?
En wie zou dat vuriger verlangen dan juist
August, de eenige, die hier in staat was zyn
plan te doorzien?
By het noemen van den naam Bretellier
had August als onwillekeurig opgezien en
de oogen op Etienne gericht. Mot een blik
van verontwaardiging en verwondering tevens
hield hy dien op den booswicht gevestigd;
hoe verder Marachand met zyn leugentaal
voortging, hoe strakker hy hem aanzag. Etienne
bemerkte dit; een onrustige trek kwam over
zyn gelaat; zyn geheele houding teokende,
dat hy toch niet zoo op zyn gemak was, als
hy gemeend had wel te zullen zyn.
Wordt vervolgd)*