N°. 12044- feze gourant wordt dagelijks, met uitzondering van (gon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Prinses Rosuinski. IDonclei'dajs 1 Juni. /\o jggg LEIDSCH PRIJS DEZER COURANT; Voor LeJdon per 8 tnaandea f 1.10. ÏYanco per post 1.40. Afzonderiyko Nommers 0.05. PEU8 DER ADVERTENTIËN t Van 1-8 regels 1.05. Iedere regoi meor 0.17J. - Groctera lettors naar plaatsruimte - Voor het incasseer qd bul too de atad wordt f 0.05 berekend Na hetgeen wy in ons vorig Overzicht uit Set Vaderland hebben opgenomen aangaande de ontslagaanvrage van dr. B r e- d i u e, moeten wy thans daaromtrent bier nog andere bladen het woord geven. Allereerst der Nieuwe Rotterdamsche Courant. Zy zet de verdiensten van dr. Bredius voor de vader- landeche kunst breedvoerig uiteen. Wy vinden door haar tevens de reden medegedeeld, den druppel, die den beker deed overloopen die dr. Bredius tot do aanvrage om ontslag .heeft geleid. „Het verschil loopt over nog geen vyftig gulden I Voor het Mauritshuis mogen jaarlijks voor vier- of vijfhonderd güWen boeken worden aangekocht. Met het oog op het aan Velasquez toegeschreven portret van den Infant Karei Balthazar, waarvan de door sommigen alleen voor echt gehouden dubbelganger in Bucking ham Palace is, heeft de heer Bredius „Arm strong's Life of Velasquez" aangekocht. Hier is aanmerking op gemaakt. De heer Bredius heeft geantwoord, dat hy meende dit boek in het Mauritshuis noodig te hebben. De Minister heeft teruggeschreven, dat galerijwerken als dit niet aangekocht mochten worden en in de .vlakbygelegen Kon. Bibliotheek te consul teeren waren. Daargelaten nu de vraag, of het ruim gezien is, met een man, die geldelijk zooveel voor een museum heeft gedaan over Bredius' bekwaamheden spreken we thans niet -die op eigen kosten reizen heeft ge maakt, waaraan het museum besliste koopjes heeft te danken, die er voor meor dan twoe ton aan in bruikleen gegeven stukken heeft staan, en die (juist als zfjn onderdirecteur) 1000 salaris geniet zegge duizend gulden of ;het een blfjk is van broed inzicht in bet belang van het museum, om tegenover zulk een- witten raaf van een^directeur chicanes te maken over zoo luttel een 6om, constateeren •we: lo. dat door deze uitgaaf het gewono jaarlyksche krediet geenszins werd overschre den, en 2o. dat de heer Bredius gedaan heeft wat volgens ons van bevoegde buitenlandsche zyde verstrekte inlichting in andere landen als zyn recht wordt erkend. Ziehier wat ons uit Parfjs werd geschreven: „Icicommepartout, dans toutes les sections de nos musées, les conservateurs ont un crédit consacré l'acqui- sition des livres, qui peuvent leur être utiles et qu'ils doivent avoir sous la main. Eux seuls sont et peuvent être juges de l'oppor- tunitó de ces acquisitions nécessaires êt leurs études"/ En in een ander schrijven werden ons Duitschland, Engeland, Zweden genoemd als landen, waar dat recht den directeuren ook beslist zou zjjn verzekerd", - De Nieuwe Rolterdamscke Courant bevat ook een schrijven van den heer Emile Michel, den beroemden Franschen schrijver over Rembrandt en andere corvpheeën der Hol- landsche School, waarin Bredius' verdiensten hulde wordt gebracht. Verder lezen we in het blad: „Eerst schreven we, dat het geschil, dat den heer Bredius thans tot het vragen van ontslag heeft doen besluiten (de aanleiding, niet do oorzaak, maar dan toch metterdaad „de droppel, die den beker der bitterheid heeft doen overloopen"), dat dit geschil „over nog geen vyftig gulden loopt". Het boek over Velasquez door Walther Armstrong, op den aankoop waarvan aanmerking is gemaakt, was ons onbekend, en we dachten, dat het een prachtwerk was. Thans vernemen we, dat de prfjs 3 shilling en 6 pence bedraagt. Behalve over dit boek, waarin de quaestie wordt behandeld der originaliteit van oen op het Mauritshuis aariw'ezig schilderij, schijnt de heer Bredius moeilijkheden gekregen te hebben over „Catalogues de dessins", met don aankoop waarvan f 17 gemoeid was. Maar het tegenwoordig geschil, waardoor bet Mauritshuis dreigt dr. Bredius als directeur te verliezen, betrof alleen Armstrong's Velasquez, en loopt dus over twee gulden en een dubbeltje". De Nederlander bevatte een hoofdartikel, getiteld „Bureaucratie". Het luidt als volgt: Reeds ten vorigen jare werd door een lid der Tweede Kamer gewaarschuwd voor de toepassing van het bureaucratisch stelsel op de kunst. De kunst is, evenmin als de wetenschap, een tak van administratie, al staan, voor zoover zy uit de Stratskas betaald wordt, haar beoefenaren soms ondor een of anderen minister. Dit wordt aan Binnenlandsche Zaken niet ingezien. Nu daar een afdeeling is van kunsten en wetenschappen, acht het hoofd der afdeeling zich geroepen, ieder, die aan het hoofd staat van eenige daartoe behoorenda instelling, te dwingen zijn wenken en bevelen na te komen. Natuurlijk heeft in naam do minister het zeggenschap; maar een kind begrijpt, dat deze zich op dit gebied wel geheel moet houden aan de inzichten van een ander. Zoo niot aan die van hem, die aan bet hoofd der inrichting staat, dan aan die van het a'deelingshoofd. Doet bij dit laatste, dan is het afdeelings- hoofd feitelijk minister van kunsten en weten schappen; doch onafzetbaar; onzichtbaar; verantwoordelijk niet in het openbaar aan de Tweede Kamer, maar alleen aan zfjn chef, den minister, die meestal tot zelfstandig oor- deelen niet in staat isl Hier heeft de bureaucratie vrfj spel. Zulk een altyd in het geheim of achter de schermen arbeidend ambtenaar vroegere tijden hebben daarvan zóó treffende bewijzen gegeven kan ieder, die tegenover hem een eigen oor deel durft hebben en volhouden, zjj het ook onder schijn van strikte plichtsbetrachting, verwijderen. Daartoe staan hem tal van mid delen, vooral van middeltjes, ten dienste. Natuurlijk zorgt de bureaucraat wel, dat by in schijn alles verricht op gezag van den minister. Daarin vooral bestaat zyn kunst, en de minister, die meent het onafhankelijkst van allen te zfjn, is gewoonlijk meer dan iemand anders de speelbal van zjjn handigen ambtenaar. Ging het nu alleen om ambtenaren, dan zou het buitenstaand publiek zich kunnen verkneukelen over die binnenlandsche oorlogen aan het departement, zonder zich al te veel te ergeren, zoolang althans het onrecht de spuigaten niet uitloopt. Maar bedenkelijker is het, als 's lands be lang aan die bureaucratie wordt opgeofferd. Ten vorigen jare hebben wij een uitnemend kunstkenner zien heengaan: dr. Hofstede de Groot. Wellicht zullen nog wel eens de redenen onthuld worden, die dezen ambtenaar genoopt hebben zjjn ontslag aan te vragen. Men zal dan kunnen oprdèelen of onzerzijds te veel over dat „beenbaan" is gezegd. Thans dreigt ook de man ons te verlaten, die ons „Mauritshuis" tot een uitstekend museum gemaakt heeft; die door alle kunst kenners in Europa onder de voortreffeiyksten wordt gerekend; die het museum op allerlei wyze verrijkt heeft; die niet om het land te dienen by den Staat aanklopt, maar uit eigen beurs, soms op vorsteiyke wyze, voor den bloei zorgt van het hem toevertrouwd mus?um die zelfs, om een prachtstuk van Rembrandt in het land te kunnen houden, paard en rytuig beeft afgeschaft. Zulke mannen zou men op pry8 stellen, nietwaar? Maar wat beteekent dat alles, in vergelyking met het bedreigd gezag van deji bureaucraat? Waar zou het heen, als een ambtenaar, die onder een refe rendaris staat, dezen als kunstkenner eclip seerde? Als de kunstkenner zich niet wil plooien naar de inzichten van den minder tot oordeelen bevoegden chefl Ook voor onzen *dr. Bredius is de bureau cratische Hamansgalg gebouwd. Eerstdaags zal de mar, die door allen, die do kunst liefhebben, ten hoogste geprezen wordt, moeten"wyken vóorbureaucratiscbo willekeur, betwetery en kleinziliegheid. Tevergeefs ie minister Borgesius ten vorigen jare er voor gewaarschuwd zich toch de rol van koning Ahasvéros niet te laten opdringen. Wy hopen, dat de redenen, die den directeur tot heengaan bewogen hebben, openbaar zullen worden gemaakt. De Zutfensche Courant neemt het voor den Minister op. „Er zyn," schry ft dit blad, „nu eenmaal personen, die door hun persoonlyke eigen aardigheden niet passen in bot kader der ambtenaars-hierarchie, die er zich altyd aan stooten, er zich nimmer geheel in kunnen voegen. En juist by menschen met sterk uitgesproken pereoonlyke eigenaardigheden, en daaronder vooral personen van genialen aanleg, zal dit het geval zyn. Het genie is nu een maal niot bestemd zich naar anderen te voegen, maar gaat zyn eigen wog." Het Vaderland teekent by het schryven der Zutfensche Courant onder meer aan: „Deze schry ver neemt als uitgemaakte zaak aan, dat dr. B. getoond heeft 2ich slecht te kunnen voegen in het gareel der ambtelyke hiërarchie. Waarop grondt hy dat? Hoe weet hy dat? Naar buiten is dit nimmer gebleken. Wel is naar buiten gebleken, dat dr. Bredius gemeend heeft als ambtenaar geen afstand te moeten doen van zyn zelfstandig oordeel, niet ootmoedig het hoofd te moeten buigen voor elke krenking, hem aangedaan door wie hiërarchisch boven hem geplaatst zyn, voor de hem toevertrouwde belangen te moeten opkomen tegenover iedereen. Verdraagt zulk een houding zich niet met „het gareel der ambtelyke hiërarchie", des te erger voor de ambtelyke hiërarchie. Men kan zeer zeker een verdienstelyk kunst historicus wezen zonder daarom een geschikt ambtenaar te zyn. Het er by de baren by gesleepte voorbeeld van Douwes Dekker laten wy rustendeze was niet als ambtenaar met kunstbeheer belast. Maar aangenomen als juist, dat dr. Bredius als ambtenaar lastig is, zou men niet, waar deze kunsthistoricus juist als kunsthistoricus tot een ambt is geroepen en naar aller overtuiging niemand als hy die plaats kan bekleeden, verwachten, dat hy met eenige consideratie zou worden behandeld? Uit het stukje der Zutfensche blijkt in- tu8schen zoo duid6iyk raogelyk, dat hy heeft moeten wyken om de herhaaldo botsingen met den referendaris van K. on W. en dat de op volgende Ministers eenvoudig dezen referendaris volgen. Daar zit de fout. De eigenaardige ver diensten van dezen referendaris kunnen buiten spel blyven; zy zyn door ons nimmer betwist; maar hier is het de vraag, of die referendaris zelf wel het juiste begrip heeft van goede ambtelijke verhoudingen. Ja, als bet de eerste eisch is voor oen goeden hoofdambtenaar op het terrein, waarover zyn zorgen zich uitstrek ken, den baas te spelen! Maar is er niet iets meer noodig? Hoe dit zjj, het gaat niet aan, en hierin ligt de groote fout van het betoog der Zutjen- sché de verantwoordeiykheid te schuiven Van den Minister op dezen referendaris. Hier mede is voorwaar den Minister geen dienst bewozen." Het blad zegt, dat de minister verantwoorde- lyk biyft. „Wil men het anders, dan brenge men den referendaris als verantwoordelyk Minister daar, waar men het recht heeft ver antwoording te vragen". De Amsterdammer besluit een artikel ten gunste van dr. Bredius met de vraag, of de tyd niet is aangebroken voor een beweging tot betuiging van sympathie aan dr. Bredius en tot fnuiking van de tyrannie, zoo vaak door het blad bestreden, die te lang reeds in onzo officiééls kunstwereld heerscht. Wie, vraagt het blad, neemt daartoe het initiatief? De Zeeuw verheugt zich, dat hier liberale en antirevolutionaire bladen één lyn trekken in de veroordeeling der bureaucratie, die onder leiding van jhr. Victor de Stuers tot de ont slagname van dr. Bredius geleid heeft. „Wy voegen ons leedwezen by dat van deze bladen en uiten den wenscb, dat steeds meer 't gevleugeld woord onzer gewaardeerde oud-R6gentes ook den grootsten voor de aan dacht sta dat Nederland behoort groot te wezen, in alles, waarin een klein land groot kao zyn." De Nedcrlandgche Spectator wydt een plaat aan het geval onder het opschrift: „II palazzo Borghese (of de geheimen der bureaucratie)". Men ziet den Minister van Binnenlandsche Zaken voor het Mauritshuis. Glans straalt van hem uit en by zegt o. a. „Ik, democratische nazaat van Caesar Borghese, mr. Eccellenza, zou de kunst niet beter kunnen beboeren dan een paar lastige ambtenaartjes I" Over de Pers en de Conferentie zegt De Standaard: By alle waardeering voor hetgeen men van de zyde van Buitenlandsche Zaken deed om publiciteit in de hand te werken, blykt nu van achteren toch, dat de Russische afkeer van publiciteit heeft gezegevierd. Tweeërlei is nu verkregen: lo. by de openingszitting heeft men uit de wolken op de heeren mogen neerzien; en 2o. sinds kreeg men eenige opgaven over verdeeling van arbeid en splitsing der ledengroepen in commissies. Het eerste streed wel eenigszias met het decorum, het tweede is niet byster interessant. Dj openingsrede van den heer De Staal is niet medegedeeld, en de kennis er van danken we aan ongemeene particuliere vinding rijkheid. Op dien stand van zaken had men blykbaar ook in het buitenland niet gerekend. Althans, een dertigtal groote bladen haddon afzonder- lyke correspondenten naar Den Haag gezon den, waaronder mannen van naam. En dezen zitten nu, met zichzelven verlegen, in hun hotel te pruttelen. Werken kunnen ze niet. Of het dan toGh niet vanzelf spreekt, dat niet alle beraadslagingen en Btemmingen van zulk een Conferentie publiek kunnen zyn? Ea of te groote publiciteit de Conferentie niet in gevaar zou kunnen brengen? Ongetwyfeld. Maar bet houden van vorgaderiDgen met gesloten deuren behoefde toch het houden ook van publieke vergaderingen niet uit to sluiten. Vergeet niet, het geldt hier een Conferentie, in wier materie de volkoren mee leven, en op wier welslagen dat meeleven, ook door de Pers, guostig werken kon. De natuurlyke loop der dingen vordert, zegt De Standaarddat na afloop der Vredescon ferentie in een Oranje-boek bekendheid worde gegeven aan de stukken, die van het departement van buitenlandsche zaken in verband met deze Conferentie zyn uitgegaan. „Wel heeft de minister van buitenlandsche zaken in de Eerste Kamer zich te dezen opzichte zeer gereserveerd uitgelaten en lag in zyn woord eer oen protest dan een toe zegging; maar dit doet de deur niet dicht. De opvatting der staatsgeheimen is sinds de laatste vyftig jaren geheel veranderd. De Sphinx van weleer heeft al meer in Slot) Hoe lang ik daar hulpeloos gelegen heb, zou ik niet kunnen zeggen; de zon ging al onder, toen ik een voetstap hoorde. Ik riep zoo luid als ik kon om hulp. De voetstappen kwamen dichterby; er naderde my een boer, die hout uit het bosch wilde halen. Hy merkte me op en erbarmde zich over myik kreeg te drinken uit zyn veldflesch en knapte zooveel op, dat ik, door den boer gesteund, me naar zyn hut kon sleepen. Zoo was ik dus aan den dood ontkomen, en ik mocht hopen, dat ik met verdere hulp van myn odelmoedigen redder naar het buiten land zou kunnen vluchten, zoodra ik mans genoeg zou zyn, de moeiiykheden en govareD, die my op de vlucht wachtten, te kunnen doorstaan. Ik was by na genezon, toen de boer op een dag by me kwam. „Ik kan u niet langer by me houden," zei hy verlegen, „myn vrouw en myn schoon moeder willen het niet hebben. Ze zyn bang, dat we zwaar gestraft zullen worden, als u hier ontdekt wordt, dus u begrtypt Wat zou ik anders doen dan my te schikken naar den wensch van deze eenvoudige men schen, die toch al veel voor me gedaan hadden? Da boer vergezelde my een eindweegs en be schreef me zoo duidelyk als hy dat maar kon den weg, dien ik gaan moest. Misschien, dacht ik, gelukt het me nog, allen gevaren te ont komen. Het mocht niet zoo zyn. Den volgenden dag al werd ik door de Kozakken opgepikt en naar het naastbygelegen station gebracht, van waar ik naar Siberië werd getranspor teerd. Ik gaf een valschen naam op, in de hoop, dat ik zoodoende niet in de afdeeling van de levenslang verbannenen zou worden opgenomen, en men vroeg my ook niet verder naar myn verleden; den ambtenaren was het voldoende, te weten, dat zy een vluchteling te pakken hadden gekregen. Hoe vreeseiyk ik in dat banningsoord ge leien heb, zal ik je ni£t schilderen, het zou je te zeer aangrypen. Najaren van grenzen- looze kwelling gelukte het me eindelyk, deze koude wereld te ontvluchten. Een vriend, door myn lot bewogen, hielp mij onder duizend gevaren naar Amerika. Daar heb ik een jaar lang als een daglooner gewerkt; ik wilde niet als een bedelaar en in lompen voor je verscbynen. Vrienden hadden my geïnformeerd, dat jy dozen winter te Nizza doorbracht, dat je weduwe en my trouw gebleven waart. Dat to vernemen was zaligheid! En nu ben ik hier, lieve Feodorowna, en by jou wil ik al de ellende vergeten, die ik geleden heb." Hy wilde op de prinses toesnellen en baar in zyn armen sluiten, maar bleek en ontdaan had zy het verhaal aangehoord, 6n op haar gelaat stond de wanhoop te lezen, die haar binnenste doorwoelde. Haar reeds lang dood gewaande echtgenoot keerde terug, juist nu zy al haar geluk aan de zyde van een ander gezocht en gevonden hadHet was haar, alsof do waanzin aan baar slapen klopte, hulpzoekend keek zy do kamer rond. Toen zag zij den markies in de deur staan, en met den kreet: „Henri, Henril" wierp zy zich aan de borst van den geliefdon man. „Feodorowna, wat nu?" riep de piins, op springende van zyn stoel en op zyn vrouw toeloopende, als wilde by haar wegtrekken van den man, die in zyn oogen een indringer was. Maar de prinses jammerde wanhopig: „Henri, Henri, myn plaats is by jou; ik heb niets uit te staan met dien man daar, hy heeft geen rechten op my." „Geen rechten? Hoe kan je zoo iets zeg gen, Feodorowna! Ben ik dan niet je wettige echtgenoot? Al heeft men my vroeger dan ook doodgemeld, je ziet toch, dat ik nog leef, en jo weet, dat je plaats aan myn zyde is." Iiy had de prinses by den arm genomeD. Zy echter klampte zich nog vaster aan baar verloofde en riep hartstochteiyk„Henri, bescherm myIk heb het recht, my als weduwe te beschouwen, de dood van myn man is my officieel gemeld. Hoe kon ik vermoeden, dat de ongelukkige nog eens levend voor me zou komen staan l" „Feodorowna, wie is die man?" vroeg nu de markies, die niet wist, wat hy denken moest en wat by zeggen zou. „Ik ben prins Rosninski," zeide de grys- aard, zich trotsch oprichtend, „do echtgenoot van deze vrouw, die zich nu van my afwendt, omdat ik vóór den tyd verouderd, arm en hulpeloos bon. Ach, en do gedachte aan myn dierbare gade heeft den vreeseiyken nacht myns levens verhelderd, my staande gehouden in de vyftien jaar lange, grenzenlooze ellende, en nu heoft deze vrouw, die ik al dien tyd niet opgehouden heb als een godin te aan bidden, den treurigon moed, my te zeggen, dat ik geen rechten op haar heb, dat ik voor baar dood moet blyven, omdat het myn pyni- gers heeft behaagd, my onder do gestorvenen te rekenen!" „Is dat de waarheid, Feodorowna? Is hy werkeiyk je doodgemelde man?" vroeg de markies teeder aan zyn verloofde. „Ik weet het niet, hy zegt het en dan zal het wel zoo zyn, maar by is voor my al zoo lange jaren dood, en jy, Henri, jy alloen leeft in myn hart!" En hartstochteiyk sloeg ze haar arm om markies De Grenaud. „Ik word wel zwaar gestraft voor myn geloof aan de trouw van een vrouw!" riep de prins vol bitterheid. „Myn vrienden hadden me nog wel verteld, dat je hart my steeds was blyven toebehooren, en nu vind ik je in de armen van oen ander. Dat is om krankzinnig te worden! Ak boze inoj! O myn God!" voegde hy er in zijn moedertaal aan toe, en als vernietigd brak hij uit in een hevig snikken. Do blikken van den markies rustten eenige oogenblikken op den ongelukkigen man. Al het edelmoedige, riddoriyke gevoel, dat in hom was, kwam boven, en zonder to weifelen zeide hy diepbewogen, maar met vaste stem: „Feodorowna, dezo man heeft ouder rechten dan ik, het zou wreed zyn, hem het laatste te ontnemen, dat hy nog bezit, het geloof aan jou.... Vaarwel! Wy moeten scheiden voor altyd „Zog dat niet, Henri! Ik kan niet meer leven zonder jou! Je doodt my, als jo mo overlevert aan dien man." „Ik moet het doen, onze eer eischt het." „Dan heb je mij nooit lief gehad, ten minste niet zóó lief gehad, als ik jou liefhebI" „Toch wel, Feodorowna, myn liefde is nog grootor, zy kan afstand doen", en zich zacht losmakend uit haar omarming, verliet by zyn verloofde, met een innig, laatste vaarwel. Zy wilde hem volgen, hem terughalen; maar de prins greep haar vast met alle kracht, die hom nog restte. „Waanzinnige! heb je dan niet geboord, dat hy eerzamer, nobeler denkt dan jy?" „Ja, waanzinnig!" riep zy wanhopig, en zich met gewold losrukkend, vloog zy naar haar slaapkamer. Spoedig daarop knalde een schot. De oude prins snelde er heen, en hy kwam nog juist bytyda om zyn stervende echtgenoote in zyn armen op te vangen. Haar brekend oog zag hem verwijtend aanDe ongelukkige gaf geen geluid meer, ze had goed getroffen, midden in het hart. dagblad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5