12041
Maandag SO Mei.
A0. 1899
(Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Bet verloren teslaracnt.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Lelden per 8 mueridoa
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
r ï.ia
1.40.
0.05.
FRLJS DER ADVERTEHTTÉN
Van l-G regels f l 06. tedere regej meer f 0.17- Groctero
letters naar plaatsruimte - Voor het tncasseereo bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
Dr. M. W. Pijnappel schrift in een „Medische
Kroniek", opgenomen in het Handelsblad,
o. m. het rolgende
„Ook de kerkelijke tuster zal niet
•weigeren een zieke van andere geloofs
belijdenis te helpen. Natuurlijk niet. Zulke
onverdraagzaamheid is de wereld uit, als ze
or ooit geweest is; maar zij komt toch overal
als een afgezant der Kerk, daaraan is niets
to veranderen, en dat is het, wat aan haar
heteekenis als verpleegster en aan het ver
trouwen, waarmede zij ontvangen wordt,
schade doet. Of liever, dat in gevaar brengt,
omdat het er aan schaden kan. Want het
dient dankbaar erkend, er zijn verpleegsters,
k die door hun optreden en hun handelen eiken
indruk in die richting onmiddellijk weten te
1 niet te doen. Ik denk daarbij, zonder anderen
«enigszins te kort te willen doen, aan de
manlijke verplegers der Katholieken, aan de
broeders van den H. Joannes de Deo. Over
hen hoorde ik menigmaal ongeloovigen en
geloovigen, Protestanten en Israëlieten, met
grooten eerbied en liefde spreken, en ik was
er dikwijls getuige van hoe deze mannen
met eenvoudige blijmoedigheid hun werk
deden en met een zoo volkomen toewijding
aan den zieke, alleen doende wat hem aange
naam kon zijn en wat voor zijn verplegiog
noodig was, dat niemand bij hen, niettegen
staande hun zeer kenmerkend kleed, meer
aan een verschil van geloofsbelijdenis dacht."
1 Ons dunkt, aldus Het Centrum, dat wat
de heer Pijnappel met zooveel juistheid over
de broeders van den H. Joannes de Deo zegt,
zonder eenlg voorbehoud ook van de vrouwolyke
religieuzen kan worden getuigd, die zich aan
4e ziekenverpleging wijden.
Onder het opschrift „Consciëntiebezwaar"
schrijft De Standaard:
Da r e v i 8 i e w e t is er door en de Hoo-
gerhuis-quaestie kan thans tot oplossing komen.
Maar er zit nog een andere gevangene,
wien3 gevangenschap abnormaal is.
Het gebeurde met den milicien uit Bussum
Terdient meer dan tot dusver de aandacht
van de pers.
Deze milicien gelooft, dat het dragen van
de wapenen van Godswege ongeoorloofd is. Hy
is wel geen Anabaptist, maar i3 als volgeling
van Tolstoi, op dit punt, tot gelijke slotsom
gekomen, als in de 16de eeuw de Dooperschen.
Hy moest dienen, en zyn consciëntie
verbood hem te dienen.
Gevolg is, dat hy werd inge'yfd, en keer
op keer wegens weigering van dienst werd
gestraft.
De recidieve werkte bezwarend. En ten slotte
veroordeelde de krygsraad hem tot drie maan-
den, gevangenis.
I6..;het nu niet eenigszins vreemd, dat de
actio voor de Hoogerhuizen zoo hoog ging, en
dat byna niemand zich het lot van dezen
milicien aintrok?
i)
De oude Gerard Noteboom was gestorven
en begraven, maar onder al de goede vrienden,
die hem de laatste eer bewezen hadden,
heerschte een groote ontstelteniszyn jonge
huishoudster, Martha Reger, was in zyn
testament tot zyn oenige erfgename benoemd,
terwyi van zyn neef Robert daarin met geen
enkel woord gewag werd gemaakt.
„Hier moet een vergissing wezen," ver
klaarde mr. "Wilde, de notaris van den ouden
heer. „Ik weet bepaald, dat er na den terug-
keor van neef Robert een nieuw testament
gemaakt is, waarin deze tot erfgenaam is
"benoemd. Juffrouw Reger werd wel is waar
ook zeer edelmoedig bedacht. Het testament,
dat thans vóór ons ligt en waarin haar alle3
wordt toegekend, werd gemaakt vóórdat
munheor Noteboom bekend was met de redding
van zyn goeden neef. Ik dacht, dat het reeds
lang vernietigd was."
„Waarom dacht gy dat?" vroeg Robert.
„Uw oom zei my vroeger eens, dat hy dit
testament maar aan de vlammen zou prys-
goventoen heb ik voor hem het tweede ge
maakt, en nu dacht ik zeer natuuriyk, dat
het eerste niet meer bestond."
„En wanneer nu het laatste testament niet
gevonden wordt, dan heeft het eerste kracht
van wet gekregen, nietwaar?"
De notaris moest dit volmondig toegeven.
Het moet toch hinderiyk voor ieders gevoel
zyn, dat een anders braaf en oppassend jonk
man nu reeds maanden lang allerlei straf
ondergaat, en thans gevangen zit, uit geen
andore oorzaak, dan dat een hem heilige over
tuiging hem belet menschen meer dan God
te gehoorzamen.
Het militair bestuur vallen we hierover
niet hard.
Het spreekt vanzelf, dat de commandant,
onder wien hy dient, hom niet vry kon laten
uitgaan, want dan liep morgen den dag de
halve kazerne leeg.
Maar wel vraagt men zich af, of door over
plaatsing by de hospitaalsoldaten of by een
tecbnischen arbeid, die geen dragen van de
wapenen vorderde, deze moeilijkheid niet ware
te ontgaan geweest.
Zoolang zulk een geval zich slechts een
zeer enkele maal voordoet, is het altoos het
veiligst, in een „gedienstigheid der practyk"
uitkomst te zoeken.
Mocht daarentegen het Tolstoïanisme veld
winnen, en zulk een dienstweigering om der
conscientiewille zich meer voordoen, dan zou
er alleszins oorzaak zyn, om zich af te vragen,
of geen wyziging van de wet op de nationale
militie te dezer zake noodig zou worden.
Elders heeft men deze moeilykheid ten be
hoeve der Taufge8innten ondervangon.
Er bestaat dus mogeiykheid op.
Het is de invoering van den persoonlijken
dienstplicht, die ons voor deze moeilykheid
plaatst. Maar juist waar men met de invoe
ring hiervan zedelyke verheffing van
bet leger beoogd he9ft, moet deze Dieuwe
staat van zaken uitloopen op wat ten slotte
zeer stellig het zedeiyk rechtsgevoel
krenken zou.
De Indische Gids voor deze maand b9vat
o. a. een bescbouwinkjo over-het vertrek van
do „Prins Hendrik", die met een detachement
kolonialen juist wegvoer toen de Koninginnen
het stoomschip „Koningin-Regentes" bezoohten.
Het detachement stond tóen aan boord van
de „Prins Hendrik" opgesteld en salueerde de
Koninginnen, terwyl H. H. M. M. wuifden.
Hierover zegt de heer Yan Sandick:
„Wy vinden dit een hoogst ergeriyke
regeling en wy weten, dat menig ooggetuige
er verontwaardigd over was. Wat was het
een aardig denkbeeld, dat onze Koninginnen
vaarwel Zouden zeggen aan onze militairen,
op het oogenblik, dat zy het vaderland ver
lieten, een leven vol opoffering en stryd in
Haar naam te gemoet gcande. Hoezeer toon
den Zy daardoor belangstelling in de mannen,
die onder Haar vhg Nederlands eer op
houden in Nederlands Koloniën, en daarvoor
hun bloed veil hebben.
Maar wie heeft het in zyn hersens gekregen
daarvan te maken een kykspel: een schip
met kolonialen, dat aan de Koninginnen voorby-
vaart. Onwillekeurig in herinnering brengend
den optocht der zwaardvechters in Rome's
Colossoum vóór de spelen, den Keizer toe
roepende: Ave Caesar, morituri te salutantl"
Dsze nurksche uitval, zegt het Handelsblad,
lykt ons al zeer ongegrond en de vergelyking
met het voorttreden der zwaardvechters (een op
tocht was het niet) schynt ons zeer misplaatst.
De Romeinsche zwaardvechters waren ten
doode gedoemd, inderdaad morituri.
Maar al gaan onze wakkere kolonialen „een
leven vol opoffering en strya te gemoet", dat
zy, trouwens ook al anders dan de zwaard
vechters, zeiven gekozen bebbeD, oen verge-
lyking mot ten doode gedoemden zouden
zyzelven zeker aanstellerig viDden. „Een kale
bluf," zooals zoo'n eenvoudige soldaat het
zou noemen. Verreweg de meesten, zoo niet
allen, zullen na afloop van hun diensttyd
naar het vaderland terugkeeren.
De heer v. S. had gewenscbtt-dat vóór het
vertrek het detachement zou zyn aangetreden,
om door de Koninginnen te worden ge
ïnspecteerd. Dat ware een beter vaarwel ge
weest.
En dan? Had de Koningin daarna, by het
voorbyvaren van de „Prins Hendrik", niet
mogen wuiven? Of hadden de manschappen
niet in het gelid mogen staan, maar wel onge
dwongen?
Wy gelooven, dat ook na zulk een inspectie
die veel minder het karakter van „vaarwel"
zou hebben gedragen het eigenlyke vaarwel,
het toewuiven by het vertrek, vanzelf sprekend
zou zyn gebleven. En vanzelf sprekend ook,
dat de manschappen ordeiyk in het gelid
zouden staan.
Maar men kan de onschuldigste dingen zwart
verven.
De Standaard bespreekt de quaestie of
Nederland zich ook niet een haven in
China moet trachten te verwerven. Wy lezen
daaromtrent in genoemd blad:
„Van meer dan één zyde is de vraag opge
worpen, of ook Nederland niet goed zou doen,
met zich to Peking als „pachter" aan te
melden.
Vooral toen mon hoorde, dat ook Denemar
ken aanzoek ging doen, rees de vraag, of
het niet geraden was, dat ook Nederland
zorgen zou niet achter het net te vlsschen.
Vooral de nabuurschap van onze groote kolo
niën drong die vraag aan.
De vraag is stellig voor de ontwikkeling
van onzen handel, en dus zydeiings ook voor
onze nyverheid, van ongemeen gewicht. Het
geldt straks één derde van de goheele wereld
markt, zoo men rekent naar de millioenen-
massa, die van Mandsjoerye tot Tonkin on
Thibet opeengepakt zit.
Toch mag Nederland zich wel tienmaal be
denken vóór het zich in zulk een onderneming
waagt.
Er ontwikkelt zich in het Oosten zeer
ernstige tegenstrydigheid van commerciëele en
politieke belangen; een tegenstrydigheid, die,
by hooge spanning, tot een geweldigen oorlog
kan leiden. Zou nu Nederland, met zyn hand
in dit wespennest, iQ zulk geval zich buit9n
de worsteliug kunnen houden? En indien niet,
zou het dan, juist ter wille van de nabuur
schap zyner koloniën, niet in zeer gevaariyke
positie kunnen geraken?
Vooral zoolang de „open deur" politiek ge
handhaafd biyft kan door ondersteuning van
een goede stoomlyn, en door krachtige ont
wikkeling van onzen handel, al gewonnen
worden wat we behoeven, zonder dat we
politiek risico of koloniaal gevaar loopen.
Maar natuuriyk, dit zou anders worden,
indien waarheid bleek, wat men fluistert, dat
Engeland zelf de „open deur" politiek aan
zyn zucht, om met Rusland tot accoord te
komen, had opgeofferd.
Immers, bleek dit waar, dan valt er niet
aan te twyfeleD, of ook Duitschland en Frank-
ryk zouden eerlang dit voorbeeld volgen, en
het eind zou zyn, dat wie niet zelf „pachter"
in China was, heel deze Chineeschs menschen-
wereld voor zyn handel en ny verheid zou zien
te-loor-gaan.
Juist daarom staat by dit Russisch-Engel-
sche accoord moer op het spel dan men opper
vlakkig zeggen zou.
Het kan ten gevolge hebben, dat, tenzij we
dan zelf ia China gaan „pachten", alle goede
kansen op de Cbineesche markt voor onzen
handel en onze nyverheid verkeken zyn."
Het Centrum teekent bierby het volgende aan
„Goed beschouwd mogen wy dus uit deze
opmerkingen concludeeren, dat De Standaard
onze vroeger uitgesproken meening, dat by de
„verdeeling" en verbrokkeling van het Hemel-
sche Ryk het ook voor Nederland wenscheiyk
kan zyn naar zekere concessies te dingen,
ni6t geheel vorwerpeiyk acht.
Het Utrechtsch Dagblad merkt hierby echter
op, dat het verstandig zou zyn zich niet in
dat wespennest te stekon.
Een eenvoudige aanvrage om een haven
„in pacht" is niet voldoende. De aanvrage
moet steunen op de aanwezigheid van een
paar krachtige slagschepen. En als de groote
mogendheden toch alles alleen voor zich
willen hebben, zullen z*y wel zorgen, dat do
kleintjos niets krygen.
In oen asterisk Oost-Indische ambte
naren zegt De Standaard:
De Delftsche afgevaardigde, de heer Van
der Velde, zal den Minister van KoloniëD,
met verlof der Kamer, interpelleeren over de
plannen van den Minister met betrekking
tot de opleiding van ambtenaren voor Oost-
Indië.
Metterdaad een uiterst gewichtig belang.
Hadden reeds voor jaren de gegoede Chris
tenen middelen verschaft, om voor deze op
leiding een Christeiyke inrichting in het leven
te roepen, en waren hun zonen in dezen
dienst ingegaan, zoo zou er van lieverlede
een stel ambtenaren in onze Oost gekomen
zyn, die, ook zonder rechtstreeks missie te
dry ven, toch een geheel anderen indruk van
wat het Christendom is, wil en beoogt, aan
den inlander gegeven hadden, dan nu veelal
met onze ambtenaren het geval is.
Deze ambtenaren, vooral de hooggeplaatste,
loopen in het oog. En let men nu op het
feit, dat onder de hooge ambtenaren byna
nooit een man optrad, die in de beiydenis
van den Heiland zyn eere zocht, dan is te
verstaan, wat zonderlingen indruk de inlan
ders van een Christeiykon godsdienst moeter
ontvangen, die juist in deze invloedryk-
personen als absentie van allen gods
dienst uitkomt.
Zelfs rechtstreeks is het voor de Zending
van geen gering gewicht, of men te doen
heeft met ambtenaren, die óf onverschillig
óf vyandig tegen de Zmding overstaan, dan
wel of ze in dio ambtenaren, als mannen,
die den Christus belyden, zedeiyken steun
vindt.
Nu schijnt het intusschen, dat de Minister
van Koloniën de opleiding een weg op wil
dryven, die leiden moet tot algeheele mono
poliseering van deze opleiding door den Staat.
De daarvoor te kiezen Staatsinstelling zr.l
dan vanzelf doordrongen zyn van denzelfden
geest, die al onze Staatsinstellingen van
onderwy3 en opleiding kenmorkt; eou geeat,
die voor onze zonen onbruikbaar is.
Op die wys raakt dan het Corps Indischo
ambtenaren geheel voor ons gesloten.
De zaak is uit dien hoofde van genoeg
zaam gewicht, om haar by de wet te regelen.
En nu het al den schyn had, als wilde de
Minister haar definitief by Besluit afdoen, is
er alleszins oorzaak om te informeeren boe
de vork aan den steel zit, en hopen we zoer,
dat de interpellatie van den hoer Van der
Velde tot resultaat moge hebben, dat althans
het onder de hand afdoen van deze materie,
en dan allicht op onherroepeiyke wyze,
worde voorkomen.
Het groene weekblad De Amsterdammer
vindt in den veelbesproken brief van onzen
gezant te St.- Petersburg aanleiding
om een scherp artikel te schryven over het
feit, dat deze gezant, na zyn brief, tot dus
verre is gehandhaafd Dat is, meent het blad,
een doorloopende bedreiging van Nederlands
eer. Voorts acht het blad het noodig om uit
te spreken, dat wy onze gezanten maar
moeten afschaffen; zo hebben toch niets to
doen
„Een bekwaam, ernstig man, gezant van
Nederland by een dor groote mogendheden
welk een positie 1 Zoo goed als zeker er vook-
spek en boonen by te zitten. Een byna onaf
gebroken renteniersleven, om, wanneer er dan
werkoiyk eens iets te doen komt, meestal aan
het kortste eind te trekken, altoos vraag het
maar aan jhr. Van Stoetwegen, to St.-Petors-
burg en Ridder De Stuers, te Parijs, of aan
hun chef, De Beaufort, te 's-Hage als mon
dan nog den moed heeft om evon te trekkon l
Het is zoo, niet alle onze gezanten zyn
gefortuneerd of van adel. Zoo byv. neemt te
Rome de heer Westenberg de sinecure waar.
Maar is 6r wel ooit iemand geweest, die
begrepen heeft, wat deze heer, indien by
eenigerlei diplomatischo bekwaamheid mocht
bezitten, daarmede zou uitrichten by koning
Umberto; en zou het niet jammer zyn, zoo
er inderdaad van bekwaamheid en werklust
by dezen functionaris sprake moest zyn, dio
Zooals mon uit een bericht''oldórs io dit blad
zien kan. is bedoelde gezant op zijn Verzoek eervol
teruggeroepen als Ilr. Ms. buitengewoon gezant
en gevolmachtigd minister.
Deze woorden had juffrouw Reger ook ge
hoord, van het begin tot het einde, zonder
echter met een enkel woord aan het onder
houd deel te nemen. Dos te drukker hadden
het de goede vrienden, die menige uiting ten
beste gaven, welke het oor van het meisje
minder aangenaam moest aandoen.
„Een vreemde toestand," meende een der
aanwezigen.
„Wordt het echte testament niet gevonden,
dan is het toch een dure plicht voor juffrouw
Reger de erfenis af te staan, of minstens
geiyk met hem to deelen. De helft zou nog
een prachtig bedrag zyn voor een meisje
van haar afkomst. Ware Robert werkelykop
zee omgekomeD, dan zou het zoozeer niet
te verwonderen zyn geweest, dat de zonder
linge oude man haar tot universeele erfgename
gemaakt had; maar in don toestand, waarin
wy tbans verkeeren, is het verschrikkelijk.
De jonge man moet alle levensgeluk vaarwel
zeggen, want zyn verloving met Flora Lucius
zal thans ook wel in duigen vallen. Flora is
er de jongedame niet naar, om do vrouw
van oen armen jonkman te worden; daartoe
is zy te veel verwend! En Robort is zoo
smoorlyk op haar verliefd l O, het is een
vreeselyke alagl"
Zoo werd er over en weer gepraat, totdat
Robert met den notaris terugkoerde. Beiden
verklaarden, dat het testament nergens te
vinden was.
Toen steeg do eerbied voor de jeugdige
erfgename al hoogor, en men drong om do
jongedame heen, om haar geluk te wenschen,
maar het meisje weerde al deze betuigingen
met kracht van zich af.
/tls nog te vroeg," luidde haar antwoord,—
maar mon hield het er algemeen voor, dat
baar kansen toch byzonder goed stonden.
„Als zy werkeiyk do erfgename is," zei
een der aanwezigen, „dan is het verschrikkeiyk
voor den jongen man, zeer verschrikkeiyk,
maar
Doch bet resultaat van al deze beschou
wingen was, dat men de jonge huishoudster
de noodige eerbewyzen niet onthield.
„Zy neemt de zaak zeer kalm op," sprak
men by het huiswaarts keeren; „het schynt,
dat zy niet ongenegen is te doen, wat men
van haar verlangt, n. 1. met Robert te deelen."
Men zou echter wel anders geoordeeld
hebben, als men Martha op den avond van
dien dag in haar kamer had kunnen gade
slaan. Zy had alle luiken gesloten, de gordynen
neergelaten en de grendels vóór de deur
geschoven. Geen menscheiyk oog kon het
zien, dat zy thans baar kleed losknoopte en
een verzegeld document, dat op haar borst
verborgen was, te voorscbyn haalde.
Het was het verloren tostaraent.
Geruimen tyd rustte haar blik op het papier.
„Ellendig stukl" sprak zy. „Gy kuüt het
geluk van meer dan één menschenlevon
vestigen of vernietigen. Gaf ik u terug aan
dengene, dien gy met éón slag tot den geluk
kigste der menschen zoudt maken, dan zou
ik tevens beroofd worden van iets, dat ik zoo
byzonder hoog schatDoch zal dit hem
zyn bruid kosten? Zal zy hem ontrouw
worden, als zy weet, dat by arm is? O, wat
is dan haar liefde waard? En zy is hem zoo
lief, dat zyn hart breken zou, indien by haar
kwam te verliezen, ovenals het myne van
smart zou ophouden te kloppen, al3 ik hem,
wien ik al myn liefde gewyd heb, verliezen
zou! Ja, hem, dien ik liefheb, dien ik me^
alle vurigheid bemin I"
In doodelyken angst vouwde zy de han
den „Dien ik bemin," herhaalde zy, „en
die niet eens aan my deDktl Slechts aan
haar! O, het is een zonde, die twee van elkander
te scheiden En zal hy me dit ooit kunnen
vergeven? O ja, dat zal hy, want als zy
hem verlaat, wanneer zy verneemt, dat zyn
oom hem onterfd heeft, dan blykt het hem
maar al te duldelyk, dat zy hem nooit ernstig
heeft liefgehad."
Toen zy zich te bed legde, verborg zy het
testament onder haar hoofdkussen, met oen
brief, die eveneens verzegeld en aan Robert
Noteboom geadresseerd was.
„Hy zal my myn ongerochtighoid vergeven,
wanneer hy dezen brief leest, want ik beant
woord slechts aan het uitdrukkoiyk verlangen
van den overledene."
Den volgenden dag droeg zy het tostament
weer op de borat, onder baar kleederen ver
borgen, terwyi mr. Wilde en Robert bet
geheelo huis doorzochten. Het viel bet jonge
meisje zeer zwaar, het ontstelde gelaat van
den verliefden jonkman aan te zien, terwyi
het haar toch zoo gemakkeiyk was hem
volkomen gelukkig to maken. Doch dat
mocht niet, de wil van den overledene moest
geëerbiedigd worden,en dan haar oigen
hoop
Notaris Wilde verheelde zyn ergenis niet.
„Het middel, om den laatsten wil van den
doode na te komen, ligt voor de hand", sprak
hy tot het jonge meisje. „Het testament, dat
u tot universeele erfgename maakt, was niet
zyn laatste wil, daar ben ik zeker van. En
gy zult toch zeker niets uw eigendom willen
noemeö, wat u slechts ten gevolge eener ver
gissing toebehoort? Laten wij de zaak schikken
ik herinner my nog zeer jnist de bepalingen
van het tweede testament".
„Het stuk kan nog wel gevonden worden,
heer notaris", antwoordde bet meisje. „Zoo
lang my doze hoop nog ovprblyft, wil ik uw
geheugen geen gewold aandoen. Doch wees
verzekerd, dat niets my nader aan hot hart
ligt dan den wil van don overledene na te
komen."
„Ik begryp dat meisje niet", verklaarde
mr. Wilde aan Robert, „maar toch kan ik
de gedachte niet van my afzetten, dat gy nog
eens in het bezit van uw vermogen zult ge-
rak 9D, on wel door vry willigen afstand van
mejuffrouw Reger.''
{Slot volgt.)