N®. 12033 Donderdag IS Mei. A°. 1899 fèoürant wordt dagelijks, met uitzondering van fpn- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. VERDACHT! IDSCH PRIJS DEZER COURANT; 'Voor Leidon per 8 caaandea. 1.10, Franco per po6t a 1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRUS DER ADVERTEHHËB t Van 1-6 regels f 1 06. Iedere rogei moor f 0.I7J. - Groctero letters oaar plaatsruimte - Voor tiet Incasseerqd buiten da stad wordt f 0.05 berekend De open brief van jhr. Van Stoet wegen, Nederlandsch gezant te St.-Peters- burg# aan dr. Kuyper (elders in dit blad mót het antwoord daarop medegedeeld), vindt, om met De Nederlander te spreken, in de pers algemeene afkeuring. Men keurt bet schrijven af: lo. om het hatelijke en persoonlijke van den aanval, wat men niet verwachtte van een in zelfbeheer- sching geoefenden diplomaat; 2o. om de con8titutioneele ketterij, als zou critiek van een Kamerlid op een Kon. Besluit (in casu de benoeming van jhr^ Van Stoetwegen tot Ridder-Grootkruis in de orde van Oranje- Nassau) in strijd zijn met den eerbied, aan de Kroon verschuldigd; 3o. om de diploma tieke enormiteit, dat deze gezant omtrent een zaak, waarover zijn chef (de minister van buitenlandsche zaken) zich slechts zeer voor zichtig en gereserveerd had uitgelaten, n.l. het afstuiten van -Transvaals meedoen op Engelands verzet heldorder en volledi ger licht verspreidt. Verschillende bladen maken de opmerking, dat de Nieuwe Rotter- damsche Courant den heer Van Stoetwegen een dienst zou bewezen hebben door zijn stuk te weigeren. Eet Vaderland noemt den brief „zoo fel, zoo hatelijk* en zoo persoonlijk, dat het ons niet recht begrijpelijk voorkomt, hoe een diplo maat van 35-jarige ondervinding zich heeft laten verleiden dien te publiceeren". Het blad citeert voorts de zinsneden, waar uit blijkt, dat Rusland Transvaals toelating gaarne zou gezien hebben, maar dat ze op Engeland is afgestuit. Het teekent daarbij aan: „Dit zeker te weten heeft eenige waarde. Overigens zou het artikel er bij gewonnen hebben, als de rest ongeschreven ware ge bleven. Het blad, dat het stuk opnam, heeft naar onze meening de gelegenheid laten voorbijgaan dezen diplomaat een goeden dienst te bewijzen". Het Handelsblad schreef over den brief: Aanleiding tot dien brief is blijkbaar ge geven door eenige zinsneden der tweede rede van den heer Kuyper, waarin bevreemding werd te kennen gegeven over de benoeming van den gezant tot Ridder-Grootkruis in de orde van Oranje-Nassau, „op hot oogenblik, dat zekere gevoeligheid in het nationaal gevoel was opgewekt", gelijk in minder sierlijke bewoordingen in de „Handelingen" te lezen staat. De gezant ziet in deze uiting een onge oorloofde inmenging in de handelingen van het uitvoerend gezag en vindt het een aan matiging, dat dr. Kuyper don volke verkondigt, dat h(j zich by de benoeming nederlegt. Zoo iets kunnen wij in de rede van den beer Kuyper niet lezen. Hij zeide er eDkel nog van: „En nu wil ik wel zeggen, dat, hoewel ik volgaarne aan dien gezant dat grootkruis gun, het mij toch meer sympa- thetisch zou geweest zijn, indien het was uitgereikt na onderhandelingen van den ge zant, die gelukt waren, en niet na onder handelingen, die mislukt zijn." Wy gelooven, dat de gezant meer reden kon hebben gehad aanmerking te maken wegens taalkundige zonden (om de uitdruk kingen „gevoeligheid van het nationaal gevoel" en „sympathetisch"), dan wegens een consti- tutioneele zonde van het Kamerlid. Yan „zich nederleggen" by de onderschei ding, aan den gezant toegekend, heeft dr. Kuyper niet gesproken, en over den indruk, dien een benoeming op hem gemaakt heeft, heeft een Kamerlid volle recht zich uit te spreken. Daaruit volgt zeker niet, dat dit oordeel juist was. En in dit geval was het, dunkt ons, onjuist, omdat, geiyk de gezant terecht aan het slot van zyn brief heeft aangevoerd, de onderhandelingen over het toelaten van de Zuid-Afrikaansche Republiek niet te St.- Peter8burg, maar te Londen gehouden zyn. Niet van Rusland, maar van Engeland is het bezwaar gekomen, en dat dit aldaar niet overwonnen is, mocht zeker geen reden zyn om den gezant te St.-Petersburg, die 35 dienst jaren als diplomaat heeft, een welverdiende onderscheiding te onthouden. Als de brief van den gezant zich tot deze opmerking had bepaald, zou ieder hem zeker zyn bygevallen. Wat den verderen inhoud betreft, die geen kalm betoog van gepleegde volkenrechtelyko ketteryeD, maar een scherp hatelykeD aanval bevat, komt het ons voor, dat dit geen voor beeld oplevert, dat door gezanten tegenover Kamerleden behoort te worden nagevolgd. De Arnhemsche Courant ergert zich zeer aan den tooD, dien deze diplomaat voert, een toon, die doet denken aan de polemiek van een weinig kieschkeurig partyblaadje; maar meer is de ArnJuynsche ontstemd over de bewering in de eerste zinsnede van den brief des gezanten, waarin hy den Kamerleden het recht ontzegt critiek te oefenen op de be noeming in-Nederlandsche ridderorden, waartoe immers do medewerking van den verant- woordeiyken minister noodig is. Onwaar is het, dat dr. Kuyper een koninkiyk besluit zou hebben „geridiculiseerd", en vol komen onjuist is het, dat een afgevaardigde iets te kort zou doen aan „eerbied, aan de kroon verschuldigd", zoo hy critiek oefent op een benoeming, onverschillig of zy een ridderkruis dan wel een notariaat of een burgemeestersplaats betreft. Vooral tegenover diplomaten, die buitenslands veelvuldig vreemde hoflucht inademen, is het van het hoogste belang, het beginsel hoog te houden van de volstrekte politieke verantwoordeiykheid der Nedorlandsche ministers voor elke regeerings- handeling zonder eenige uitzondering, en zoo dus ook voor de benoeming in de Neder- landsche orden. En wat nu de tegenspraak van den gezant betreft over bet mislukken der onderhande lingen, die, meent de Arnhemschet is niet al te best gelukt: Indien het waar is, wat wy natuuriyk op gezag van Nederlands diplomatieken ver tegenwoordiger te St.-Petersburg niet be- twyfelen, dat „Rusland volgaarne gezien zou hebben, dat men Transvaal ter Conferentie kon uitnoodigen", dan is de twyfel geenszins buitengesloten, dat de „vertrouweiyke be sprekingen", ook over de deelneming van de Transvaal aan de Conferentie, waartoe „aan den gezant te St. Petersburg de instructie (is) gegeven", zooals de minister De Beaufort uitdrukkeiyk verklaard heeft, ondanks Rus- lands gunstige stemming, tot geen resultaat hebben geleid, omdat zy te laat hebben plaats gehad. Den heer Van Stoetwegen moge het woord „mislukt" niet aangenaam in de ooren klinken, by zal toch moeilyk kunnen beweren, dat, wat nu ook oorzaak wezen moge, „de vertrouweiyke besprekingen" gelukt zyn. De Tijd heeft met verbazing van het schry- ven van den gezant kennis genomen, dat niet gekenmerkt wordt „door het hoffelyk zelf bedwang, hetwelk den leden dor diplomatie door hun ambt wordt voorgeschreven." Do verbazing van het blad klom ten top, toen aan het slot van den brief een belang- ryke aanvulling werd gepubliceerd van de mededeelingen, door den minister van buitenl. zaken in de Kamer gedaan. „Dat een Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Volksvertegenwoordiging mededeeling doet omtrent onderhandelingen, die met vreemde Regeeringen gevoerd worden, is iets, dat dikwyis voorkomt. Geheel nieuw daaren tegen schijnt ons de wyze, waarop door een gezant in een dagblad wordt bericht omtrent de politieke verhouding van andere Mogend heden en door hem diplomatieke onderhande lingen worden besproken, waarmede hyzelf nog slechts eükele weken of maanden geleden is belast geweest. Het zal ook bier-wel wezen: nieuwe zedenl" De Residentiebode meent, dat het scbryven van den diplomaat het meerendeel der lezers van de N. R. Ct. „met zeer groote en pyniyke verbazing zal vervuld hebben." Na een en ander geciteerd te hebben, scbryft het blad: „Wy weten niet, wat ons in deze grove scheldparty het meest verwondert: „öf de onbeschofte toon en de uitdrukkingen, daarin gebezigd; 6f de luchthartigheid, waarmede hier onomwonden feiten worden medegedeeld, waarop de Minister van Buitenlandsche Zaken in de meest bedekte vormen zinspeelde. Wy hadden het wezeniyk niet mogelyk geacht, dat een diplomaat zoo iets zou kunnen bestaan. Nog meer echter dan het optreden des heeren Van Stoetwegen, die biykbaar de be- heersching zyner zinnen tydeiyk moet verloren hebben, verwondert ons het feit, dat de Nieuioe Rotterdamsche Courantdie toch by koelen hoofde dit scbryven heeft ontvangen, er haar kolommen voor heeft opengesteld. Grooter ondienst kon zy in de gegeven omstandigheden èn den heer Van Stoetwegen èn de haar bevriende Regeering wel niet be wezen hebben." In De Kroniek is het de heer Tak, die er zyn verwondering over uitspreekt, dat een Nederlandsch diplomaat aan een Nederlandsch Kamerlid het recht komt ontzeggen, critiek te oefenen op een Regeeringsdaad, en dat een man, die blykens het slot van zyn schrijven zich niet zóó beheerscht, dat hy zich van grofheden en onberaden drift weet vry te houden, belast kan zyn met moeiiyke onder handelingen. Doch dit acht de schry ver het ergste niet. Wy weten nu, zoo zegt hy: „Wy weten het nu dus officieel, de Trans vaal is buiten de Conferentie gesteld door Engeland; de Nederlandsche lakei van de mogendheden, die den vazal des Sultans uit- noodigde, ging de onafhankelyke Transvaal voorby. Hg bleef tot eiken van hem gevergden dienst bereid, ook ten koste van de waardig heid van zyn land. Het Petersburgsche enfant terrible, boos geworden omdat de heer Kuyper hem zyn nieuwe speelgoed, het grootkruis, niet gunde, heeft het uitgebracht. De treurige zaak der Conferentie en de brief van den beer Van Stoetwegen is een uitste kend punt van uitgang om te geraken tot de definitieve afschaffing van onze ambassades, voor welke een nieuw argument is gewonnen, nu 35 jaren dienst in de diplomatie het resultaat opleveren van dit gedenkwaardige scbryven." Het groene weekblad, De Amsterdammer acht evenzeer het verwyt van den heer Van Stoetwegen misplaatst. Hij kon toch alleen worden geridderd wegens de door hem be wezen diensten, waardoor de Conferentie in Den Haag zou byeenkomen, Doch heel voel verdiensteiyks vindt het blad daar nog niet in. Immers „Rusland bood bet houden der Conferentie te 's-Hage aan, Van StoetwegeD correspon deerde er over met hot kabinet hier, en bracht de boodschap van het Haagsche kabinet aan dat te St.-Petersburg over. Stak hierin iets verdiensteiyks? Of heeft Van Stoetwegen inderdaad zich meer verdiensteiyb gemaakt dan zyn beschei denheid hem veroorlooft in het licht te stellen? Heeft hy, natuuriyk in nog fijner diplomatieke taal dan die hy tot dr. Kuyper richt, De Beaufort gewezen op het gevaar dat dreigde; heeft men te 's-Gravenbage zyn goede wenken en waarschuwingen in den wind geslagen, en is het Grootkruis alzoo te beschouwen als een amende honorable jegens den gezant, zonder toelichting voor het publiek? Wie weetl Uit het schryven aan dr. Kuyper scbynt men ecbtor te moeten opmaken, dat de Ned. Regeering zich eerst op genade en ongenade aan den Czaar heeft overgegeven en dat daarop rechtstreeksche onderhandelingen zyn gevolgd van het Haagsche Kabinet met het Engelsche. Twee diplomatieke fouten voor ons: want men had H. M. de Koningin der Nederlanden niet mogen wagen aan de nood- zakeiykhoid in haar residentie do mogend heden ter Vredesconferentie te noodigen met weglating van Oranje Vrijstaat en de Trans vaal; en ten andere had de Nederlandsche diplomatie, juist door den gezant Van Stoet wegen, den Czaar moeten bewegen, met al bet gewicht van zyn positie by Engeland op te treden, opdat H. M. de Koningin der Neder landen, dio met en voor hem, en niet voor Engeland, uituoodigde, geen beleediging zou worden aangedaan. Dit nu zou allesbehalve, zooals de gezant het wil doen voorkomen, zyn geweest het enfoncer une porto ouverte, want juist die deur was met zeven grendele ge sloten, en onze diplomaat zou ons nu nog willen wysmaken, dat het onzinnig ware geweest er ook maar even aan te kloppen! Werkelyk, geenszins voor den gezant zelf, die ten slotte niet moer is dan een ambtenaar, die opdrachten vervult en voorschriften heeft na te komen, maar voor de Regeering zyn Van Stoetwegen's openhartige verklaringen allerminst vleiend te achten. Het Nederlandsche Dagblad bosluit zyn critiek van het scbryven aldus: „Van oen gezant, van een geboren edel man en van eon man, die, zooals by zelf zegt, 35 jaar in de diplomatie heeft gediend, mag men iets heel anders verwachten. Minder hartstocht, minder persoonlyke gevoeligheid, minder zucht om zyn tegenstander te be- leedigen en meer waardigheid. Het komt ons dan ook voor, dat de hier besproken brief hot meest kwaad zal doen aan den schryver zelf en dat deze door zyn overyide daad noch aan onze, noch aan de Russische regeermg een dienst heeft bewezen." Het Centrum vergelykt het door dr. Kuyper gegeven antwoord met den brief van den ge zant en zegt dan: „By het lezen van dit antwoord wordt men te goiyk beschaamd en vertoornd over zooveel onbesuisdheid, onhandigheid, ongemanierdheid en.onnoozolheid, als in dezen stoethaspel van een Nederlandschen gezant nog wel op den gewichtigen post te St.-Petersburg vereenigd is, Waarlyk, zulk een kennismaking met onze diplomatenwereld doet byna volmondig er moe instemmen: „dat inkrimping van ons corps diplomatique en uitbroiding van het be roepscoD8ulaat de leuze dor toe komst moet zyn." Naar aanleiding der Vredesconferentie schreven wy 13 April jl.: „De tyd, dat men in Den Haag de taal der diplomatie ten volle machtig was, scbynt voorby." Jhr. Van Stoetwegen achtte zich biykbaar geroepen, om deze verklaring als „traurig, aber wahr" te bevestigen, ook wat betreft sommige onzer buitenlandsche gezantschaps- posten. En niet onkel wat betreft de taal, maar vooral ook do onmisbare w y s h e i d der diplomatie. De Maasbode is van oordeel, „dat dit alles den gozant op niet weinig verlies van acht baarheid en diplomatieke reputatie to staan komt." 8) Een verraad zou ons plan nog op hot aller- laatate oogenblik in gevaar kunnen brengen; bet komt er dUB op aan, met een enkelen slag aan al die elinkscbbedon een einde te maken." .Vermoedt men iets van uw voornemen?" De vraag klonk zeer bedenkelijk. „Dan zal uw plotseling -vertrek zeker niet onopgemerkt blijven." „Waarschijnlijk niet, maar men weet voor- loopig niet, waar ik ben, en wanneer men bet verneemt, zal bet te laat z(jn. Ik ben gisteravond vertrokken zonder de minste be geleiding en heb op een klein tusscbenatation den trein verlaten, om postpaarden te nemen; ook deze heb ik op de voorlaatste wisselplaats achtergelaten en het overige van den weg te voet afgelegd. Valesca beeft dezelfde maat regelen van voorzichtigheid genomen, en ik acht het onmogelijk, dat men dadelijk ons spoor vindt, of het moost zijn, dat mijn in den Iaatsten t{Jd zeer levendige briefwisseling met den pastoor van Seefeld verdacht was voorgekomen." ,En is de eerwaarde beer werkelijk bereid? Ik moet bekennen, dat ik daaraan eerst twijfelde." „Hjj is het. Mijn oude vriend en leermeester zal mij zyn hulp niet weigeren. Wel heeft het een stryd gekost; by had nog moer be denkingen te overwinnen dan gy, maar ten slotte gaf hy zich toch over. - Het blyft dus by het bepaalde uur; hedenavond vinden wy allen elkaar byeen." „In de dorpskerk?" „Neen, in de kleine kapel, ginds op den heuvel. Zy ligt eenzamer en meer afgesloten, en door den tuin der pastorie kunnen wy onopgemerkt daarheen gaan. Alle opzien moet in het dorp vermeden worden; daarom hebben wy ook het avonduur gekozen. Wees dus stipt op tyd, de dames zullen eveneens om zeven uren gereed zyn." Er volgde nog een verzekering van stipt te zullen zyn, en een kort afscheid; toen scheen een der sprekenden zich te verwyderen, de andere bleef nog oen poos; men kon hooren, dat hy in de kamer heen en weer liep; toen werd de deur voor de tweede maal geopend en ge sloten, en daarop heerschte er volkomen Btilte. De beide luisteraars bleven nog eenigo minuten op hun post; toen aanvaardde Sebald onder de beschutting van den vlierstruik voor zichtig den terugtocht; achter hom aanschoof zyn makker zich langs den muur, tot zy de kerk bereikten, wier pilaren hen dekten; van hier uit was het een gemakkelyke taak, den overkant te bereiken en zoo een uitgang te vinden. Weldra stonden beiden weer aan den oever van het Meer en begaven zich naar hot dorp terug. Sebald wierp een blik op de zonnige, doch geheel verlaten dorpsstraat en wendde zich toen tot zyn ondergeschikte. „Nu hebben wy hom, Helmer, - den hoofd man van den aanslag I" Helmer had tot dusverre slechts inwendig gerild, omdat hy geen beweging mocht mpken, om zich niet te verraden; thana rildo hj)nog achterna, buiten in den helderen zonnesohyn. „Ja, mynheer Sebald, nu hebben wy hem, en de geheels bende moordenaars daarbyl Maar dat ie toch afschuweiyk, wat wy daar mee aangehoord hebben." Sebald haalde slechts de Behouders op; zelfa deze blik in de diepste diepte van menecheiyke verdorvenheid was niet in staat de hoogte, waarop hy stond, aan het wankelen te brengen. „Ik was er op voorbereid, maar dat is waar: hetgeen ik vreesde, ie nog overtroffen geworden. Dit is immere niet een eenvoudige poging tot hoogverraadhet ia een volkomen georganiseerde samenzwering. Een aanslag op hot vorateiyk huis men deinst voor het uiterste niet terug men wil alle, zelfs de meest onafzienbare gevolgen op zich nomen „En aan hot hertogoiyk hof moet het een uitbarsting worden, alles moet in do lucht vliegen l" vulde Helmer met ontzetting aan. „Als men maar wist, waar ze het dynamiet verborgen hebben!" „In elk geval hier in de pastorie; men zal ten 8posdigste huiszoeking moeten houden. Het is ook aan geen twyfel meer onderhevig, dat ook de pastoor er in betrokken ie. Ik meende eerst, dat hy een blind, onvrywillig werktuig was, dat men zou kunnen ontzien; nu blykt het, dat zy hem geheel in hun netten verstrikt hebben, en dat ie het ver- 8Chrikkeiykste. Een prieBter, een geroepen verdediger van troon en altaar, deelgenodt in oen dynamiet-komplotWat zyn dat voor toestanden, waarheen moet dat leiden! Het gaat waarlyk in one arm vaderland slimmer toe dan ginds in Rusland." Met een somber hoofdknikken etemde Hel mer mee in en wierp een blik achter zich naar de pastorie, die zooveel vreeselyks in baar schoot verborg. „Als wü den hoofdman der bende maar eens te zien hadden gekregen! Wy mochten ons, helaas I niet verroeren, maar zyn stem herken ik terstond weer. Wat ia dat een bloeddorstig monster I De andere gaf zich alle moeite hem er van af te brengen, maar hy luisterde er in 't gebeol niet naar. Die wil dadeiyk met dynamiet beginnen en alles in de lucht doen springen!" „Ja, hè, en dan dat ontzettende fanatisme! Immers, sprak hy niet zelfa van een heilig recht, dat hy verdedigen moest? Dus heden avond heeft do geheime byoonkomet der samen- zweerdere plaats." „En nog wel in een kerk!" „Omdat zy zich daar het veiligst wanen. In do kleino kapol daarboven zoekt niemand hen ook do „damea" zullen er by zyn, gy hebt het immere gehoord." „En dat noemt zich ook nog dames 1" mompelde Helmer woedend. „Dat vrouwelyko moordgespuis! En daarby ia die Valosca Blum, zoo lief, zoo knap Hy brak met een zucht af; de cbofknikto veelboteekenond. „Ja, het is een achooue, glinsterende slang, die tot nu toe omtrent haar gevaarlykheid iedereen wist te misleiden, maar ik heb haai van het begin af gewantrouwd, mij was ze al dadoiyk verdacht. Doch nu komt bot er op aan te handelen I Vóór alios moet Zyc Excellentie verwittigd worden. Ik maak tor- stond het telegram op, gy brongt het naar het telegraafkantoor aan bet diebtatbyzynde station, te voet, want hot valt op, wanoosr gy een rytuig neemt. In een half uur kunt gy er zyn, on na nog een half uur is het draadbericht in handen van den hofmaarschalk. Hy zal one terstond langs denzolfden weg het antwoord doen toekomen. „Maar de hulptroepen kan hy ons toch niet per draad doen toekomen," meende Helmer bedenkeiyk, „en die hebben wy in alle geval noodig. Drie eamenzweerdors, dio zeker tot do tanden gewapend zyn, twoe vrouwspersonen, die ongetwyfeld ook revolvers dragen, en de eerwaarde hoer pastoor nog bovendien die kan ik alleen toch niet alle maal by den kraag nomen." „Dat zal zich wel vinden. In het orgste geval moeten de boeren one te hnlp komen, zy hangen trouw aan hun vorstenhuis, en wanneer zy van een aan9lag hooren, werpen zy zich met ons op de eamenzweerdors. Helmer, dat zal een gedenkwaardig oogenblik worden l Wvj hebben ze ontdekt, wij rodden het vorsten huis en verwerven ons den dank van het geheels land.", (Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5