i§eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (gon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. Feuilleton. DE RENTMEESTER. N\ 12022 LEIDSCÏÏ PRUS DEZER COURANT: Voor LeJden per 8 caaandeo. 1.10, Franco per po6t 1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRUS DER AnVkH'l'l.iW'l'l ttw? Van 1 6 regels 1.05. Iedere regeJ meer f 0.17 Groctero letters naar plaatsruimte - Voor het Incasseerüd bolton de stad wordt f 0.05 berekend PERSOVERZICHT. "W(j hebben melding gemaakt van hetgeen door den heer Steinmetz in het Handelsblad is aangevoerd tegen de benoeming van den heer Van der Goes tot privaat-docent aan de A m 8 te r damsche universiteit en hetgeen de heer Levy daartegen heeft ingebracht. Het debat wordt voortgezet!"'De heer Steinmetz komt thans op het terrein van mr. Levy: de Amsterdamsche Courant. Hy herhaalt, dat zyn eenig bezwaar tegen den heer Van der Goes is, dat hy hem absoluut niet als een wetenschappelijk man beschouwt, wat zegt de schrijver - eigen lijk niemand, ook mr. Levy niet, doet. En hy verduidelijkt zyn bedoeling aldus: - "Wanneer Cunow of mevrouw SidneyWebb hetzelfde verzochten als nu de heer Van der Goes, ik verzeker u, dat ik my haasten zou hun verzoek te steunen, omdat zy door hun werk getoond hebben, wetenschappelijk te kunnen arbeiden; dat beiden socialisten zyn, zou by my geen bezwaar vormen. En ah Bebel, de uitstekende partyleider, ook al het zelfde verzoek deed, zou ik weer ongevraagd adviseeren het af te wijzen, daar „die Frau" zyn wetenschappelijke incompetentie heeft bewezen. Nog duideiyker: onderstel iemand, een rabbi of een benedictijner of een atheïst kent het heele Oude Testament van buiten, mis schien in tien talen, zoudt u zoo iemand geschikt achten tot professor in de Joodsche oudheden? Neen immers, zoo hy niet getoond heeft met critiek te lezen en verder op de hoogte te zyn van de geheele Oud-Testamon- ti3Che wetenschap. Wat'betreft het verwijt van mr. Levy, dat tnr. Steinmetz docent en vorscher zou vers- warren, daartégen merkt de laatste op Mijn opvatting is deze: de universiteit moet voorbereiden tot eenige speciale beroepen en tot het verrichten van wetenschappeiyk onder zoek. Als voorbereiding tot beide geeft zy de noodige kennis, maar leert zy vooral de methoden en den slag van zelfstandig weten schappeiyk onderzoek. Dit i3 het ideaal en moet dus den maatstaf vormen. Naar myn overtuiging is nu alleen hy geschikt om als boogleeraar of, zeer be scheiden, als privaat-docent, aan deze taak mee te werken, die ten minste getoond heeft zelfstandig te kunnen vorschen. Eon vlug criterium: de heer Van der Goes acht zoeken naar verdere oeconomische waarheid onnoodig. Marx heeft alles gezegd; is dit niet zoo, dan heeft hy, dit werk noodig achtend, er toch nooit zelf aan mee gedaan, noch getoond het te verstaan. In beide ge vallen is hy niet op zyn plaats als opleider in het zoeken van oeconomische waarheid. Van de taak van den universiteits-docent heeft de heer Levy geen begrip. Juist, mr. Levy, geen dogma aan de universiteit, maar dan ook geen dogmatische fanatici als docenten, niet naar links, niet naar rechts, en vooral niet naar achteren l Ik bestryd niet de leer van den heer Van dor Goes, ik denk er niet aan hem als menech te beatryden, die voor zyn overtuiging geleden heeft, maar ik bestryd zyn toelating om anderen te leeren wat by met talent en zoolang getoond heeft niet te kunnenweten schappeiyk, zelfstandig denken en zoeken. Als docent, geen apostel, zelfs geen profeet. De heer Levy dupliceert, kort, omdat de heer Steinmetz hem begrip van de taak van d9n universiteits-docent ontzegt: Naar myn meening heeft het universitaire docentschap met het zelfstandige vorscherschap niets uit te staan. Het is voldoende, dat oen leer (ook dwaalleer) wysgeerigen wortel hebbe en, om zich heen grypend, invloed op de geesten oefene, om haar en haar onverzeld, d. i. desnoods zonder critiek of commentaar, recht te verschaffen op uiteenzetting aan de hoogeschool. De fanatische eenzydigheid van zoodanigen docent zal alsdan worden opge wogen door zyn vertrouwdheid met zyn onder werp. Het Marxisme voert een wetenschappeiyk bestaan, dus het mag worden geleeraard, ook door iemand, die meent, dat de oeconomie daarin en daarmede haar laatste woord ge sproken heëft. Dat hy een school van dien aard vormen zal, ducht- ik niet. Ren hooger onderwyë, dat den studenten niet leert by het woord huns meesters niet te zweren, zou al zeer ver beneden zyn taak biyven. De heer Steinmetz bezweert by hoog en by laag, dat hy niets heeft tegen den heer Van der Goes als sociaal democraat. Men zal hem dus by laag en by hoog moeten gelooven. De toevallen zyn dan toch maar de wereld niet uitl Den alloreersten keer, dat een sociaal democraat om een academische onderscheiding vraagt, neemt toevallig togen hem de heer Steinmetz het op voor de vrijheid der weten schap, welke hy door „star dogmatisme" belaagd acht. De Kameroverzichtschrijver van het Han delsblad liet verleden week eenige ontevreden heid blijken over het feit, dat de Kamer, na het Paaschrecès, ge.en enkel wets ontwerp van bol-ang gereed vond om het in openbare behandeling te nemen. De schryver weet dat onder meer aan die Kamer leden, die, als zy buiten Den Haag zyn, niet overkomen, om deel te.nemen aan de zittingen van de Commissiën van Rapporteurs, waardoor veel vertraging «zou ontstaan. Over deze ontboezeming toornt nu de Arnhernsche Courantmelker redacted, mr. Van Gilse, op de hoogte kan zyn van den gang van zaken. De Arnhernsche Courant dan ontkent, dat de beschuldiging van het Hbl. waar zou zyn; haar ia geen enkel geval be kend, dat een Conjmissie van Rapporteurs niet heeft kunnen vérgaderen, wyi haar buiten D.n Haag wonende leden Diet overkwamen. Toch is het waar, dat er weinig voor de openbare beraadslaging gereed is; doch dat heeft, meent de ArnhlCt., een andere oorzaak: „Inderdaad is er voor openbare behandeling nog weinig in staat yan wyzen, maar dit is vooral hieraan te wijten, dat de griffie met werk is overladen. Behalve do omvangrijke schriftelijke voorbereiding van het Militair Strafwetboek en de fier ontwerpen van den Minister van Justitie o vet de ouderlyke macht, het vaderschap, enz., .heeft het afdeelings- onderzoek van een groot aantal wetsontwerpen in de laatste dagen van Februari en in de eerste dagen van Maart aan den griffier en zyn tweo commiezen-griffier voor lange weken een stapel werk geleyerd, waardoor zy, ondanks de grootste inspanning, ook thans nog niet heen zyn, en inmiddels komt het afdeelings- onderzoek der Leerplichtwet en der aan de orde gestelde ontwerpen dat werk nog ver meerderen. De verklaring van het verschijnsel, dat er voor openbare behandeling zoo weinig gereed- is, moot dan ook njet in plichtverzuim gezocht wordeD, maar ligt- integendeel in de voortvarendheid der Regeering in het indienen van belangryke en omvangryke wetsontwerpen en in het plichtbesef der Kamer, die deze ontwerpen zonder verwijl in de Afdeelingen onderzoekt, met het gevolg evenwel, dat de griffie der Tweede Kamer, zelfs ondanks den lofwaardigsten y ver, niet door het werk heen komen kan." De Arnh. Ct. meent, dat de Volksvertegen woordiging genoeg verguisd en belasterd wordt, om eens op zulke ongegronde beschul digingen als in het Hbl. ditmaal voorkwamen te wyzen. Höt Hbl. zelf acht nu ook blijkbaar, dat zyn medewerker wat ver gegaan is, en ant woordt aan de Arnh.: „Het doet ons genoegen deze besliste tegen spraak te kunnen overnemen. Maar wy moeten er toch op wijzen, dat de verslagen over be langrijke ontwerpen zich zeer lang laten wachten. Zoo zyn de door de Arnh. Ct. ge noemde vier ontwerpen omtrent de ouderlyke macht, enz. op 4 October 1898, dus reeds meer dan 6y2 maand gelodeD, in handen gesteld van een commissie van voorbereiding. Ook het Militaire Strafwetboek is reeds veel maan den in onderzoek. Dat zyn stellig zeer omvang ryke regelingen, die van de commissieleden groote inspanning en opoffering van tydver- eischeD, ook wegens het overleg met de Regeering, aan welke zulk een commissie, gelyk het reglement van orde voorschryft, eerst een verslag heeft mede te deelen, waarop de Regeering dan met haar zoo mondeling als schriftelijk in overleg kan treden. Hieruit volgt, dat het lang uitblyven van het openbaar verslag volstrekt niet aan de commissie behoeft te worden geweten. Deze heeft wellicht haar verslag reeds lang aan de Regeering gezonden en het kan ook zyn, dat het nog ter griffie of by de Landsdruk- kery op afdoening wacht. Daar is dan wellicht versterking van krachten dringend noodig. Het blijft echter opmerkelijk, dat in andere landen de parlementaire arbeid gewoonlijk veel vlugger opschiet". In De Economist heeft mr. J. Patyn een bespreking gegeven van het wetsontwerp ter regeling van arbeids- en rusttyden. Hy meent, dat er een groot onderscheid is tusschen den beperkten inhoud van het ont werp en de verwachtingen, welke de titel opwekt. Zyn eindoordeel luidt: „Handel, het gansche verkeerswezen, land bouw, huis-industrie zyn buitengesloten; het te hooge" maximum van 11 uren is nog beperkt tot een deel der nyverheid; de nacht arbeid is ten halve geregeld. Intusschen, het is een reden tot blydsohap, dat na lang wach ten de eerste stap gedaan is, en de hoop bestaat, dat men nu op dien weg verder zal gaan. Dat maximum is voor verlaging vat baar, men zal het over andere bedry ven kun nen uitbreiden, de nachtarbeid zal geleideiyk verminderd, en over 10 jaren art. 9 en 10 wellicht door een algemeene regeling ver vangen kunnen worden. Doch voor hen, die hopen, dat men tn die richting voort zal gaan, ryst de vraag, of het systeem, dat hier zou worden aangenomen, voor verder gaan bevor derlijk is. En dan meen ik, dat een ontkennend ant woord moet gegeven worden ten aanzien van het hier gehuldigde stelsel van uitzonderin gen. Dit stelsel zal voortgang bemoeilijken; het geeft aan de uitvoerende macht wat des wetgevers is, en miskent de behoefte der industrie aan een, in de hoofdiynen, biyvende regeling. Daarom is het te hopen, dat met name de artikelen 6, 9 en 18 niet onveranderd zullen blyveD, en ik geloof, dat een degeiyke verandering noodzakeiyk is, wil meD, dat dit ontwerp eenmaal inderdaad een „wet tot regeling van arbeids- en rusttyden ir\ fabrieken en werkplaatsen" worde." In De Nederlander schryft een „Dorps schoolmeester" over het onderwerp Leer- dwang en heeft eenige bezwaren, die prac- tisch worden uiteengezet. Hy zegt: „Paedagogisch schijnt de wet my een groote fout, omdat ze juist door den dwang do school in discrediet zal brengen en wyi ze den onderwyzer zal laten optreden als aan klager van de ouders zyner leerlingen. Gold het alleen voor de onverschilligen, dan zou dit zoo erg nog niet zyn, maar waar ook de belangstellenden in het gedrang komen, daar mocht men zich wel tienmaal bedenken, vóór men zulk een last oplegt." Dan neemt de schryver een paar voor beelden. 't Is April 1898. A., een meisje van 10 jaar, is anderhalve week absent. Waarom? Moeder is uit werken. Dan moet moeder thuisbiyven, zal de wet zeggen. Ja, maar er zyn andere dingen, die de wet ook gebiedt, en die moeder niet zou kunnen doen, als ze niet uit werken ging. Het huisgezin bestaat uit man, vrouw en zea kinderen, van welke onze verzuimster de oudste is. De vader is een flinke boerenarbeider, die geregeld werk heeft ennog geen f 300 per jaar verdient. Zoo zyn ze hier by tien*, tallen. In den winter was er soms heel geen verdienste, zoodat er zelfs een kléine schuld by den bakker gemaakt werd, om etende te kunnen blyven. Dat moet ook volgens de wet betaald worden. Maar er is meer. Met Mei moet de halve huishuur, f 22, be- taald worden. Waar moet het vandaan komen? Daar komt de schoonmaak en een boerin vraagt moeder om haar te helpen. Vooreerst verdient zy dan 60 cents pei dag; in de tweede plaats heeft ze den kost bovendien en het vooruitzicht ook eens vleesch of spek te mogen eten is voor haar een heeriykbeid (de avondboterham neemt ze mee naar huis voor haar kinderen); eindeiyk heeft Slot) Do gebroeders Zwingelmans zyn „voor een dagje" geïnviteerd. Zy bleven due dineeren, theedrinken, etcetera; en de avond wordt zelfs vrijwel door hen .gerekt", in aanmer king genomen, dat zü, vóór ze thuis zijn, nog een wandeling hebben af te leggen van minstons een uur. „Vader!" zegt Herman, als eindelijk de laatste handdruk gewisseld en bij met Van der Kroese in de keuken teruggekomen is, „ik vrees, dat uw geheim verraden is, of dat ten minste de luitjes er iets van in het neusje hebben I Toen straks die „beursgelden" nog oven woer ter sprake kwamen, keek, docht me, mtjn buurman me zoo vreemd in do oogen." „Wie?" schrikt Van der Kroese, Jakobt" „Neen, vader, Evert." „O, dan is de zaak gezondl Evert weet allee, maar houdt zijn mond. Dat is een Jongen, hè, Her? Precies zijn vader! Als hy mettertyd bsroepen is, onverschillig waar, zyn eerste preek gaan we hooreni" „En Jakob dan? Vindt u hem geen flinken jongen?" „Zeker! Zekert Hy doet misschien geen haarbreed voor zyn broer onder. Maar door die beurs-geschiedenis, Hor, heeft Evert nu eenmaal myn hart gestolenI" Veel langer dan wo verwachtten hebben wo op do hoeve van Hermans vader getoefd daardoor is het to laat geworden, om ook nog het voorgenomen bezoek by den ex-rent meester Zwingelmans te brengen. Dit stellen we dus tot „morgen" uit. En als we dan, een uurtje na hot ontbyt, by hem op het erf komen, men heeft sinds lang begrepen, dat Zwingelmans nog altijd zetboer is op Van der Kroese's hoove „De Berkelenwaarde" vindon we daar, reeds buitenshuis on bezig met „melkgoed" was- schen, een klein, gezet, stevig persoontje; niet jong meor, maar vlug en rap in haar bewogingen; en dat, onder het zingen van een vrooiyk deuntje, den boender als spelend door de hand laat gaan. De stem, als zo ons begroet, komt ons bekend voor; en nu we nog eens "goed uit onze oogen kyken, zien we, dat het Geortje ie, de eenvoudige, hartelyke Geertje. „Dag, Geertje I" groeten we dan ook terug. „Weer in dienst by Zwiogelmans dus?" „Nee, noei" ia bet antwoord, terwyi het nog altyd blozend gelaat met vriendeiyken glimlach naar ons wordt opgeheven, „nee, hoeren, neêt in dêensti Ik bun getrouwd, weet ie? al vieftien joar gelejen. Moar wia wont hier nêet veere vandan, mien man en ik; en noe kom ik geregeld, veur zoovöl as warkster, tweemoal 's weks hiernoatöo." „Ah zool Al vyftien jaar getrouwd, zeg je? Nogal voorspoed gehad ai dien tyd?" „Dat schikt, Goddank, beaundor wèl! Wie bebt 'en eigen huusken met 'n klein stuksken grond derbie; en onzo vier kinder hebt ons nog gin cent an den dokter ekost." „Daar ben ik biy om! Maar we moeten verder. Dag, Geertje: 't ga je wèl, tot in lengte van dagen 1" „Van's gelieken, heoren en dames I" We gaan het huis nu binnen en begeven ons naar ds keukon. Maar in dat vertrek vinden we niemand; en met een oogopslag is to zien, dat, togen het algemeen gebruik in, de familie hier niet „huist". ZwiDgeimans, van kindsaf gewoon om zich in een kamer te bewegen, en meer nog met het oog op diezelfde gewoonte by zyn vrouw on moeder, hoeft het eenige vertrek, dat in een Achter- hoeksche boerdery (en dan alleen nog in de voornaamste) den naam van kamer dragen kan de „pronk-kamer" in dagelyksch gebruik genomen. Naar de „pronk-kamer" duel En daar vinden we al aanstonds twos vsn de personen, die we zoeken: Zwingelmans en zyn vrouw. Hanna, want zóó zullen we haar blyven noemen ter onderscheiding van heur schoonmoeder Hanna zit te naaion; terwyi Zwingelmans, die een brief staat te lezen, zooeven het vertrek scbynt binnen getreden te zyn. „Over „zaken" zeker?" vraagt Hanna. „Ja," zegt Zwingelmans, „maar over zaken toch, die, meer rechtstreeks, ook jou betreffen. De brief is van Eyndert van „Den Eikelen kamp", Hanna. De jonge paarden, die we te verkoopon hebben, wil hy morgen komen zien. Dat is evenwel maar een voorwendsel, geloof ik, om goedschiks zyn anker hier eens noer te kunnen leggen. Als ik me niet heele maal vergis, maakt hy onzo Tonia het hof." „Laat hy maar stil op „Den Eikelenkamp" blyven t" zegt Hanna, terwyi haar nog glad voorhoofd zich even rimpelt. „Dom, trotBCb, een woeste driftkop als alles zich niet naar zyn zin wil plooien: God beware onze Tonia voor zulk een manl" „Byndert wordt aangewezen, Hanna, als de rykste boerenzoon, drio uur in de rondtol" „Weet je nog wat je my gezegd hebt, Karei, jaren geleden, op dien Kerstmorgen te Ybers- hove?.... Geld te een mooie zaak," zei je toen, „maar er zijn een massa dingen, die mooier zijnt"" „Goed onthouden, Hanna, en goed in praktyk gebracht 1 Maar Tonia zelf?" „Keert hem by manier van spreken den rug toe, heb je dat niet opgemerkt?.... 'tWas trouwens niet anders te verwachten! 't Is niet alleen in houding en gelaatstrekken, dat Tonia op jou gelyktl" „Als ze zoowel haar moeders evenbeeld was, zou ze daar waariyk niet mindor om zynl Maar nu we het eenmaal over die zaak hebben, Hanna: hoe denkt Tonia over haar anderen huwelykscandidaat?" „Je bedoelt „Van der Woerd, natuuriyk. Jy en ik hebben lang gezien, on aan Tonia zolf zal het ook niet ontgaan zyn, dat zyo veelvuldige bezoeken in de eerste plaats baar gelden. Jullie, vrou wen, ziet scherper in die dingen dan wy: keert Tonia ook hem „den rug toe"?" „Als Van der Weerd haar vraagt, geloof ik nist, dat het antwoord „neen" zal wezen." „Spyt je dat, Hanna?" „Ja en neen. Van der Woerd is een flinke, beste jongen maar de hoeve van zyn ouders is niet groot, sn hy zal ze met tweo broers on oen zuster deelen moeten." „Wat my betreft: ik zal harteiyk bly zyn als dat engagement tot stand mag komen! Van alle jongelui, die ik kso, is Van der Wserd nummer één, zoowel wat karakter ala wat zyn bekwaamheden als boer betreft. Ryk is hy niet. Maar als we Tonia meegeven, wat wo redelykerwys afstaan kunnen, zal hy bost een boove van middelmatige grootte onder don ploeg kunnen nemen, „'f Is Kief in den overvloed, dat iemand leeft van zijn goe deren!" Door den wyston mond, dia ooit gesproken heeft, is dat gezogd, Hanna; en we hebben zeiven by ondervinding „Stil, Karei, stil: daar komt zoi" Tonia, arm in arm mot vrouw Zwingelmans, met wie ze volgons gewoonte een morgen wandeling heeft gemaakt, is buiten voor het raam komen staaD. Aldus, vlak naast elkander die twee, komt het goed uit hoe sprekend grootmoeder en kleindochter op elkaar gelyken; voor zoover dit ten minBte gezegd kan worden van twee personen, die meer dan zes en vijftig jaarkringen tusschen hen hebben liggen. Welk van de twee gezichten het meest voor zich innoemt: hst jonge, met zyn blik vol schalksche vrooiykheid; of bet oude, met zyn rustigen oogopslag en zyn vriendoiyk trekje om den ingevallen mond?. „Jeugd is schoon," denkt Zwingelmans, en maakt zich geroed om voor zyn moeder den 6to8l by te schuiven, op het gewono plekje by de tafel, naast die van Hanna, „jeugd is schoon, maar ouderdom kan het toch ook zynl" En dan, plotseling, terwyl het oog nog op do moeder rust, dringt do herinnering aan een ver verleden zich met eigenaardige kracht aan hem op. Hy denkt aan den eed zyns vaders, aan Brummelkamp, aan wat het voor zyn moeder geweest zou zUd, als het hem niet gelukt ware dat vreeseiyke geheim voor haar verborgen te houden. Naast ds statige, kaarsrechte oudo vrouw ryst voor zyn ver beelding een gebogen, strompelend, uitgeteerd, beetje. In het oog, by gene zoo holder, is alle gloed by deze gedoofd; het vriendeiyk trekje ginds om den mond heeft zich hier tot een diepe lydensgroeve vervormd. Do voorstelling is ongemeen levendig. Zwingel mans ziet do twee gedaanten; ziet de een zoo duidelyk als de andere; en huiverend sluit hy de oogen en wendt het hoofd af, om van het visioen bevryd te zyn. „God, ik dank Ui" ruischt het in zyn binnenste: „dit, had moeder kunnen zyn, dat is ze, en zy ia het door mijn bemiddeling I" Toen het bovenstaande op papier waa gebracht, beschouwde ik myn taak als afge daan. Ik wilde de pen neerleggen en greep al naar den inktlap om ze af te vegen: toen plotseling de mogelykheid my voor den geest kwam, dat eenig lezer met zekere onvoldaan: heid vragen zou: „En jonkor Onno Met jonker Onno ia het gegaan, mu'n lezer, zooals we Zwingelmans (toen nog „Karei") aan zyn vader hoorden voorspellen: door zyn onmetelyken rykdom hooft hy zich heen: gewerkt. Toen ons jonkertje zelf tot die treurigs ontdekking kwam on hem duidelyk word, dat het bedrag zyner schulden do waards zyner nog overige bezittingen heolwat over trof, deed hy aanzoek om de hand eener 6chatryke jongedame uit den burgerstand. Hij zocht geld; zij adeldom. Zoo kwam het huweiyk gemakkoiyk tot stand: want ecbteiyk ge^uk waa een ingrediónt, waar, in hun inneriyk ik, beiden mee lachten. Een mmsch zijn zin, een mensch zijn leven T' zegt hot spreekwoord. Misschien zyn èn jonker Onno èn zyn (thane) hooggeboren vrouw dus zóó gelukkig, als menechen van hun soort het kunnen zyn. I>oii<3erdag; 4 Mei. A°. 1899 DAGBLAD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5