i§eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van (gon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
Feuilleton.
DE RENTMEESTER.
N\ 12022
LEIDSCÏÏ
PRUS DEZER COURANT:
Voor LeJden per 8 caaandeo. 1.10,
Franco per po6t 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRUS DER AnVkH'l'l.iW'l'l ttw?
Van 1 6 regels 1.05. Iedere regeJ meer f 0.17 Groctero
letters naar plaatsruimte - Voor het Incasseerüd bolton de stad
wordt f 0.05 berekend
PERSOVERZICHT.
"W(j hebben melding gemaakt van hetgeen
door den heer Steinmetz in het Handelsblad
is aangevoerd tegen de benoeming van den
heer Van der Goes tot privaat-docent
aan de A m 8 te r damsche universiteit
en hetgeen de heer Levy daartegen heeft
ingebracht. Het debat wordt voortgezet!"'De
heer Steinmetz komt thans op het terrein
van mr. Levy: de Amsterdamsche Courant.
Hy herhaalt, dat zyn eenig bezwaar tegen
den heer Van der Goes is, dat hy hem
absoluut niet als een wetenschappelijk man
beschouwt, wat zegt de schrijver - eigen
lijk niemand, ook mr. Levy niet, doet. En
hy verduidelijkt zyn bedoeling aldus:
- "Wanneer Cunow of mevrouw SidneyWebb
hetzelfde verzochten als nu de heer Van der
Goes, ik verzeker u, dat ik my haasten zou
hun verzoek te steunen, omdat zy door hun
werk getoond hebben, wetenschappelijk te
kunnen arbeiden; dat beiden socialisten zyn,
zou by my geen bezwaar vormen. En ah
Bebel, de uitstekende partyleider, ook al het
zelfde verzoek deed, zou ik weer ongevraagd
adviseeren het af te wijzen, daar „die Frau"
zyn wetenschappelijke incompetentie heeft
bewezen.
Nog duideiyker: onderstel iemand, een
rabbi of een benedictijner of een atheïst kent
het heele Oude Testament van buiten, mis
schien in tien talen, zoudt u zoo iemand
geschikt achten tot professor in de Joodsche
oudheden? Neen immers, zoo hy niet getoond
heeft met critiek te lezen en verder op de
hoogte te zyn van de geheele Oud-Testamon-
ti3Che wetenschap.
Wat'betreft het verwijt van mr. Levy, dat
tnr. Steinmetz docent en vorscher zou vers-
warren, daartégen merkt de laatste op
Mijn opvatting is deze: de universiteit moet
voorbereiden tot eenige speciale beroepen en
tot het verrichten van wetenschappeiyk onder
zoek. Als voorbereiding tot beide geeft zy de
noodige kennis, maar leert zy vooral de
methoden en den slag van zelfstandig weten
schappeiyk onderzoek.
Dit i3 het ideaal en moet dus den maatstaf
vormen.
Naar myn overtuiging is nu alleen hy
geschikt om als boogleeraar of, zeer be
scheiden, als privaat-docent, aan deze taak
mee te werken, die ten minste getoond heeft
zelfstandig te kunnen vorschen.
Eon vlug criterium: de heer Van der Goes
acht zoeken naar verdere oeconomische
waarheid onnoodig. Marx heeft alles gezegd;
is dit niet zoo, dan heeft hy, dit werk noodig
achtend, er toch nooit zelf aan mee gedaan,
noch getoond het te verstaan. In beide ge
vallen is hy niet op zyn plaats als opleider
in het zoeken van oeconomische waarheid.
Van de taak van den universiteits-docent
heeft de heer Levy geen begrip.
Juist, mr. Levy, geen dogma aan de
universiteit, maar dan ook geen dogmatische
fanatici als docenten, niet naar links, niet
naar rechts, en vooral niet naar achteren l
Ik bestryd niet de leer van den heer Van
dor Goes, ik denk er niet aan hem als
menech te beatryden, die voor zyn overtuiging
geleden heeft, maar ik bestryd zyn toelating
om anderen te leeren wat by met talent en
zoolang getoond heeft niet te kunnenweten
schappeiyk, zelfstandig denken en zoeken.
Als docent, geen apostel, zelfs geen profeet.
De heer Levy dupliceert, kort, omdat de
heer Steinmetz hem begrip van de taak van
d9n universiteits-docent ontzegt:
Naar myn meening heeft het universitaire
docentschap met het zelfstandige vorscherschap
niets uit te staan. Het is voldoende, dat oen
leer (ook dwaalleer) wysgeerigen wortel hebbe
en, om zich heen grypend, invloed op de
geesten oefene, om haar en haar onverzeld,
d. i. desnoods zonder critiek of commentaar,
recht te verschaffen op uiteenzetting aan de
hoogeschool. De fanatische eenzydigheid van
zoodanigen docent zal alsdan worden opge
wogen door zyn vertrouwdheid met zyn onder
werp. Het Marxisme voert een wetenschappeiyk
bestaan, dus het mag worden geleeraard, ook
door iemand, die meent, dat de oeconomie
daarin en daarmede haar laatste woord ge
sproken heëft. Dat hy een school van dien
aard vormen zal, ducht- ik niet. Ren hooger
onderwyë, dat den studenten niet leert by het
woord huns meesters niet te zweren, zou al
zeer ver beneden zyn taak biyven.
De heer Steinmetz bezweert by hoog en by
laag, dat hy niets heeft tegen den heer Van
der Goes als sociaal democraat. Men zal hem
dus by laag en by hoog moeten gelooven. De
toevallen zyn dan toch maar de wereld niet
uitl Den alloreersten keer, dat een sociaal
democraat om een academische onderscheiding
vraagt, neemt toevallig togen hem de heer
Steinmetz het op voor de vrijheid der weten
schap, welke hy door „star dogmatisme"
belaagd acht.
De Kameroverzichtschrijver van het Han
delsblad liet verleden week eenige ontevreden
heid blijken over het feit, dat de Kamer,
na het Paaschrecès, ge.en enkel wets
ontwerp van bol-ang gereed vond om
het in openbare behandeling te nemen. De
schryver weet dat onder meer aan die Kamer
leden, die, als zy buiten Den Haag zyn, niet
overkomen, om deel te.nemen aan de zittingen
van de Commissiën van Rapporteurs, waardoor
veel vertraging «zou ontstaan.
Over deze ontboezeming toornt nu de
Arnhernsche Courantmelker redacted, mr.
Van Gilse, op de hoogte kan zyn van den
gang van zaken. De Arnhernsche Courant dan
ontkent, dat de beschuldiging van het Hbl.
waar zou zyn; haar ia geen enkel geval be
kend, dat een Conjmissie van Rapporteurs
niet heeft kunnen vérgaderen, wyi haar buiten
D.n Haag wonende leden Diet overkwamen.
Toch is het waar, dat er weinig voor de
openbare beraadslaging gereed is; doch dat
heeft, meent de ArnhlCt., een andere oorzaak:
„Inderdaad is er voor openbare behandeling
nog weinig in staat yan wyzen, maar dit is
vooral hieraan te wijten, dat de griffie met
werk is overladen. Behalve do omvangrijke
schriftelijke voorbereiding van het Militair
Strafwetboek en de fier ontwerpen van den
Minister van Justitie o vet de ouderlyke macht,
het vaderschap, enz., .heeft het afdeelings-
onderzoek van een groot aantal wetsontwerpen
in de laatste dagen van Februari en in de
eerste dagen van Maart aan den griffier en
zyn tweo commiezen-griffier voor lange weken
een stapel werk geleyerd, waardoor zy, ondanks
de grootste inspanning, ook thans nog niet
heen zyn, en inmiddels komt het afdeelings-
onderzoek der Leerplichtwet en der aan de
orde gestelde ontwerpen dat werk nog ver
meerderen. De verklaring van het verschijnsel,
dat er voor openbare behandeling zoo weinig
gereed- is, moot dan ook njet in plichtverzuim
gezocht wordeD, maar ligt- integendeel in de
voortvarendheid der Regeering in het indienen
van belangryke en omvangryke wetsontwerpen
en in het plichtbesef der Kamer, die deze
ontwerpen zonder verwijl in de Afdeelingen
onderzoekt, met het gevolg evenwel, dat de
griffie der Tweede Kamer, zelfs ondanks den
lofwaardigsten y ver, niet door het werk heen
komen kan."
De Arnh. Ct. meent, dat de Volksvertegen
woordiging genoeg verguisd en belasterd
wordt, om eens op zulke ongegronde beschul
digingen als in het Hbl. ditmaal voorkwamen
te wyzen.
Höt Hbl. zelf acht nu ook blijkbaar, dat
zyn medewerker wat ver gegaan is, en ant
woordt aan de Arnh.:
„Het doet ons genoegen deze besliste tegen
spraak te kunnen overnemen. Maar wy moeten
er toch op wijzen, dat de verslagen over be
langrijke ontwerpen zich zeer lang laten
wachten. Zoo zyn de door de Arnh. Ct. ge
noemde vier ontwerpen omtrent de ouderlyke
macht, enz. op 4 October 1898, dus reeds meer
dan 6y2 maand gelodeD, in handen gesteld
van een commissie van voorbereiding. Ook
het Militaire Strafwetboek is reeds veel maan
den in onderzoek. Dat zyn stellig zeer omvang
ryke regelingen, die van de commissieleden
groote inspanning en opoffering van tydver-
eischeD, ook wegens het overleg met de
Regeering, aan welke zulk een commissie,
gelyk het reglement van orde voorschryft,
eerst een verslag heeft mede te deelen, waarop
de Regeering dan met haar zoo mondeling
als schriftelijk in overleg kan treden.
Hieruit volgt, dat het lang uitblyven van
het openbaar verslag volstrekt niet aan de
commissie behoeft te worden geweten. Deze
heeft wellicht haar verslag reeds lang aan
de Regeering gezonden en het kan ook zyn,
dat het nog ter griffie of by de Landsdruk-
kery op afdoening wacht. Daar is dan wellicht
versterking van krachten dringend noodig.
Het blijft echter opmerkelijk, dat in andere
landen de parlementaire arbeid gewoonlijk
veel vlugger opschiet".
In De Economist heeft mr. J. Patyn een
bespreking gegeven van het wetsontwerp ter
regeling van arbeids- en rusttyden.
Hy meent, dat er een groot onderscheid is
tusschen den beperkten inhoud van het ont
werp en de verwachtingen, welke de titel
opwekt. Zyn eindoordeel luidt:
„Handel, het gansche verkeerswezen, land
bouw, huis-industrie zyn buitengesloten; het
te hooge" maximum van 11 uren is nog
beperkt tot een deel der nyverheid; de nacht
arbeid is ten halve geregeld. Intusschen, het
is een reden tot blydsohap, dat na lang wach
ten de eerste stap gedaan is, en de hoop
bestaat, dat men nu op dien weg verder zal
gaan. Dat maximum is voor verlaging vat
baar, men zal het over andere bedry ven kun
nen uitbreiden, de nachtarbeid zal geleideiyk
verminderd, en over 10 jaren art. 9 en 10
wellicht door een algemeene regeling ver
vangen kunnen worden. Doch voor hen, die
hopen, dat men tn die richting voort zal gaan,
ryst de vraag, of het systeem, dat hier zou
worden aangenomen, voor verder gaan bevor
derlijk is.
En dan meen ik, dat een ontkennend ant
woord moet gegeven worden ten aanzien van
het hier gehuldigde stelsel van uitzonderin
gen. Dit stelsel zal voortgang bemoeilijken;
het geeft aan de uitvoerende macht wat des
wetgevers is, en miskent de behoefte der
industrie aan een, in de hoofdiynen, biyvende
regeling. Daarom is het te hopen, dat met
name de artikelen 6, 9 en 18 niet onveranderd
zullen blyveD, en ik geloof, dat een degeiyke
verandering noodzakeiyk is, wil meD, dat
dit ontwerp eenmaal inderdaad een „wet
tot regeling van arbeids- en rusttyden ir\
fabrieken en werkplaatsen" worde."
In De Nederlander schryft een „Dorps
schoolmeester" over het onderwerp Leer-
dwang en heeft eenige bezwaren, die prac-
tisch worden uiteengezet. Hy zegt:
„Paedagogisch schijnt de wet my een groote
fout, omdat ze juist door den dwang do
school in discrediet zal brengen en wyi ze
den onderwyzer zal laten optreden als aan
klager van de ouders zyner leerlingen. Gold
het alleen voor de onverschilligen, dan zou
dit zoo erg nog niet zyn, maar waar ook de
belangstellenden in het gedrang komen, daar
mocht men zich wel tienmaal bedenken, vóór
men zulk een last oplegt."
Dan neemt de schryver een paar voor
beelden.
't Is April 1898.
A., een meisje van 10 jaar, is anderhalve
week absent. Waarom? Moeder is uit werken.
Dan moet moeder thuisbiyven, zal de wet
zeggen. Ja, maar er zyn andere dingen, die
de wet ook gebiedt, en die moeder niet zou
kunnen doen, als ze niet uit werken ging.
Het huisgezin bestaat uit man, vrouw en zea
kinderen, van welke onze verzuimster de oudste
is. De vader is een flinke boerenarbeider, die
geregeld werk heeft ennog geen f 300
per jaar verdient. Zoo zyn ze hier by tien*,
tallen. In den winter was er soms heel geen
verdienste, zoodat er zelfs een kléine schuld
by den bakker gemaakt werd, om etende te
kunnen blyven. Dat moet ook volgens de
wet betaald worden. Maar er is meer.
Met Mei moet de halve huishuur, f 22, be-
taald worden. Waar moet het vandaan komen?
Daar komt de schoonmaak en een boerin
vraagt moeder om haar te helpen.
Vooreerst verdient zy dan 60 cents pei
dag; in de tweede plaats heeft ze den kost
bovendien en het vooruitzicht ook eens vleesch
of spek te mogen eten is voor haar een
heeriykbeid (de avondboterham neemt ze mee
naar huis voor haar kinderen); eindeiyk heeft
Slot)
Do gebroeders Zwingelmans zyn „voor een
dagje" geïnviteerd. Zy bleven due dineeren,
theedrinken, etcetera; en de avond wordt
zelfs vrijwel door hen .gerekt", in aanmer
king genomen, dat zü, vóór ze thuis zijn,
nog een wandeling hebben af te leggen van
minstons een uur.
„Vader!" zegt Herman, als eindelijk de
laatste handdruk gewisseld en bij met Van
der Kroese in de keuken teruggekomen is,
„ik vrees, dat uw geheim verraden is, of dat
ten minste de luitjes er iets van in het neusje
hebben I Toen straks die „beursgelden" nog
oven woer ter sprake kwamen, keek, docht
me, mtjn buurman me zoo vreemd in do
oogen."
„Wie?" schrikt Van der Kroese, Jakobt"
„Neen, vader, Evert."
„O, dan is de zaak gezondl Evert weet
allee, maar houdt zijn mond. Dat is een
Jongen, hè, Her? Precies zijn vader! Als hy
mettertyd bsroepen is, onverschillig waar,
zyn eerste preek gaan we hooreni"
„En Jakob dan? Vindt u hem geen flinken
jongen?"
„Zeker! Zekert Hy doet misschien geen
haarbreed voor zyn broer onder. Maar door
die beurs-geschiedenis, Hor, heeft Evert nu
eenmaal myn hart gestolenI"
Veel langer dan wo verwachtten hebben
wo op do hoeve van Hermans vader getoefd
daardoor is het to laat geworden, om ook
nog het voorgenomen bezoek by den ex-rent
meester Zwingelmans te brengen. Dit stellen
we dus tot „morgen" uit.
En als we dan, een uurtje na hot ontbyt,
by hem op het erf komen, men heeft sinds
lang begrepen, dat Zwingelmans nog altijd
zetboer is op Van der Kroese's hoove „De
Berkelenwaarde" vindon we daar, reeds
buitenshuis on bezig met „melkgoed" was-
schen, een klein, gezet, stevig persoontje;
niet jong meor, maar vlug en rap in haar
bewogingen; en dat, onder het zingen van
een vrooiyk deuntje, den boender als spelend
door de hand laat gaan. De stem, als zo ons
begroet, komt ons bekend voor; en nu we
nog eens "goed uit onze oogen kyken, zien
we, dat het Geortje ie, de eenvoudige,
hartelyke Geertje.
„Dag, Geertje I" groeten we dan ook terug.
„Weer in dienst by Zwiogelmans dus?"
„Nee, noei" ia bet antwoord, terwyi het nog
altyd blozend gelaat met vriendeiyken glimlach
naar ons wordt opgeheven, „nee, hoeren,
neêt in dêensti Ik bun getrouwd, weet ie?
al vieftien joar gelejen. Moar wia wont hier
nêet veere vandan, mien man en ik; en noe
kom ik geregeld, veur zoovöl as warkster,
tweemoal 's weks hiernoatöo."
„Ah zool Al vyftien jaar getrouwd, zeg je?
Nogal voorspoed gehad ai dien tyd?"
„Dat schikt, Goddank, beaundor wèl! Wie
bebt 'en eigen huusken met 'n klein stuksken
grond derbie; en onzo vier kinder hebt ons
nog gin cent an den dokter ekost."
„Daar ben ik biy om! Maar we moeten
verder. Dag, Geertje: 't ga je wèl, tot in
lengte van dagen 1"
„Van's gelieken, heoren en dames I"
We gaan het huis nu binnen en begeven
ons naar ds keukon. Maar in dat vertrek
vinden we niemand; en met een oogopslag
is to zien, dat, togen het algemeen gebruik in,
de familie hier niet „huist". ZwiDgeimans,
van kindsaf gewoon om zich in een kamer
te bewegen, en meer nog met het oog op
diezelfde gewoonte by zyn vrouw on moeder,
hoeft het eenige vertrek, dat in een Achter-
hoeksche boerdery (en dan alleen nog in de
voornaamste) den naam van kamer dragen
kan de „pronk-kamer" in dagelyksch
gebruik genomen.
Naar de „pronk-kamer" duel
En daar vinden we al aanstonds twos vsn
de personen, die we zoeken: Zwingelmans en
zyn vrouw. Hanna, want zóó zullen we
haar blyven noemen ter onderscheiding van
heur schoonmoeder Hanna zit te naaion;
terwyi Zwingelmans, die een brief staat te
lezen, zooeven het vertrek scbynt binnen
getreden te zyn.
„Over „zaken" zeker?" vraagt Hanna.
„Ja," zegt Zwingelmans, „maar over zaken
toch, die, meer rechtstreeks, ook jou betreffen.
De brief is van Eyndert van „Den Eikelen
kamp", Hanna. De jonge paarden, die we te
verkoopon hebben, wil hy morgen komen
zien. Dat is evenwel maar een voorwendsel,
geloof ik, om goedschiks zyn anker hier eens
noer te kunnen leggen. Als ik me niet heele
maal vergis, maakt hy onzo Tonia het hof."
„Laat hy maar stil op „Den Eikelenkamp"
blyven t" zegt Hanna, terwyi haar nog glad
voorhoofd zich even rimpelt. „Dom, trotBCb,
een woeste driftkop als alles zich niet naar
zyn zin wil plooien: God beware onze Tonia
voor zulk een manl"
„Byndert wordt aangewezen, Hanna, als de
rykste boerenzoon, drio uur in de rondtol"
„Weet je nog wat je my gezegd hebt, Karei,
jaren geleden, op dien Kerstmorgen te Ybers-
hove?.... Geld te een mooie zaak," zei je
toen, „maar er zijn een massa dingen, die
mooier zijnt""
„Goed onthouden, Hanna, en goed in praktyk
gebracht 1 Maar Tonia zelf?"
„Keert hem by manier van spreken den
rug toe, heb je dat niet opgemerkt?....
'tWas trouwens niet anders te verwachten!
't Is niet alleen in houding en gelaatstrekken,
dat Tonia op jou gelyktl"
„Als ze zoowel haar moeders evenbeeld
was, zou ze daar waariyk niet mindor om
zynl Maar nu we het eenmaal over die zaak
hebben, Hanna: hoe denkt Tonia over haar
anderen huwelykscandidaat?"
„Je bedoelt
„Van der Woerd, natuuriyk. Jy en ik hebben
lang gezien, on aan Tonia zolf zal het ook
niet ontgaan zyn, dat zyo veelvuldige bezoeken
in de eerste plaats baar gelden. Jullie, vrou
wen, ziet scherper in die dingen dan wy:
keert Tonia ook hem „den rug toe"?"
„Als Van der Weerd haar vraagt, geloof
ik nist, dat het antwoord „neen" zal wezen."
„Spyt je dat, Hanna?"
„Ja en neen. Van der Woerd is een flinke,
beste jongen maar de hoeve van zyn ouders
is niet groot, sn hy zal ze met tweo broers
on oen zuster deelen moeten."
„Wat my betreft: ik zal harteiyk bly zyn
als dat engagement tot stand mag komen!
Van alle jongelui, die ik kso, is Van der
Wserd nummer één, zoowel wat karakter
ala wat zyn bekwaamheden als boer betreft.
Ryk is hy niet. Maar als we Tonia meegeven,
wat wo redelykerwys afstaan kunnen, zal hy
bost een boove van middelmatige grootte
onder don ploeg kunnen nemen, „'f Is Kief in
den overvloed, dat iemand leeft van zijn goe
deren!" Door den wyston mond, dia ooit
gesproken heeft, is dat gezogd, Hanna; en
we hebben zeiven by ondervinding
„Stil, Karei, stil: daar komt zoi"
Tonia, arm in arm mot vrouw Zwingelmans,
met wie ze volgons gewoonte een morgen
wandeling heeft gemaakt, is buiten voor het
raam komen staaD. Aldus, vlak naast elkander
die twee, komt het goed uit hoe sprekend
grootmoeder en kleindochter op elkaar gelyken;
voor zoover dit ten minBte gezegd kan worden
van twee personen, die meer dan zes en
vijftig jaarkringen tusschen hen hebben liggen.
Welk van de twee gezichten het meest voor
zich innoemt: hst jonge, met zyn blik vol
schalksche vrooiykheid; of bet oude, met zyn
rustigen oogopslag en zyn vriendoiyk trekje
om den ingevallen mond?.
„Jeugd is schoon," denkt Zwingelmans, en
maakt zich geroed om voor zyn moeder den
6to8l by te schuiven, op het gewono plekje
by de tafel, naast die van Hanna, „jeugd is
schoon, maar ouderdom kan het toch ook
zynl" En dan, plotseling, terwyl het oog nog
op do moeder rust, dringt do herinnering aan
een ver verleden zich met eigenaardige kracht
aan hem op. Hy denkt aan den eed zyns
vaders, aan Brummelkamp, aan wat het voor
zyn moeder geweest zou zUd, als het hem
niet gelukt ware dat vreeseiyke geheim voor
haar verborgen te houden. Naast ds statige,
kaarsrechte oudo vrouw ryst voor zyn ver
beelding een gebogen, strompelend, uitgeteerd,
beetje. In het oog, by gene zoo holder, is
alle gloed by deze gedoofd; het vriendeiyk
trekje ginds om den mond heeft zich hier
tot een diepe lydensgroeve vervormd. Do
voorstelling is ongemeen levendig. Zwingel
mans ziet do twee gedaanten; ziet de een
zoo duidelyk als de andere; en huiverend
sluit hy de oogen en wendt het hoofd af,
om van het visioen bevryd te zyn. „God, ik
dank Ui" ruischt het in zyn binnenste: „dit,
had moeder kunnen zyn, dat is ze, en zy ia
het door mijn bemiddeling I"
Toen het bovenstaande op papier waa
gebracht, beschouwde ik myn taak als afge
daan. Ik wilde de pen neerleggen en greep
al naar den inktlap om ze af te vegen: toen
plotseling de mogelykheid my voor den geest
kwam, dat eenig lezer met zekere onvoldaan:
heid vragen zou:
„En jonkor Onno
Met jonker Onno ia het gegaan, mu'n lezer,
zooals we Zwingelmans (toen nog „Karei")
aan zyn vader hoorden voorspellen: door
zyn onmetelyken rykdom hooft hy zich heen:
gewerkt.
Toen ons jonkertje zelf tot die treurigs
ontdekking kwam on hem duidelyk word,
dat het bedrag zyner schulden do waards
zyner nog overige bezittingen heolwat over
trof, deed hy aanzoek om de hand eener
6chatryke jongedame uit den burgerstand. Hij
zocht geld; zij adeldom. Zoo kwam het
huweiyk gemakkoiyk tot stand: want ecbteiyk
ge^uk waa een ingrediónt, waar, in hun
inneriyk ik, beiden mee lachten. Een mmsch
zijn zin, een mensch zijn leven T' zegt hot
spreekwoord. Misschien zyn èn jonker Onno
èn zyn (thane) hooggeboren vrouw dus zóó
gelukkig, als menechen van hun soort het
kunnen zyn.
I>oii<3erdag; 4 Mei. A°. 1899
DAGBLAD.