N°. 12001
Maandag; ÏO April.
A®. 1899
§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
DE RENTMEESTER.
LEIDSCH
DA&BLAD
PRIJS DEZEB COUBANTi
.Voor Lelden per 8 cnaanaoa, m 1.10.
^Franco per poet 9 1.40.
Afzonderlijkb Nommers 0.05.
PRUS DER advmh.'1'ldN'l'l
VaD 1-0 regels f 105. Iedere regel meer 0.17J. - Groctaro
letters naar plaatsruimte Voor het Incasseereo bul ton de stad
wordt f 0.05 berekend
omciëele Kennis gr© vin gr en.
Directe Belastingen.
De Burgemeester van Leidon brengt ter algemeene
kennis, dat aan den Ontvanger der Directe Belastingen
ie ter hand gesteld het kohier der Pereonoele
Belasting No. 3 van den dienst 1899, exeontoir ver
klaard den 6den April jl., en herinnert voorto
den bebnghebbenden aan hunne verplichting om
den aanslag op den bij de Wet bepaalden voet te
voldoen.
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
7 April 1899. F. WAS.
Burgemeester on Wethouders van Loiden;
Gezien het adres van de firma Gebr. VAN
wijk Co., houdondo verzoek om vergunning tot
uitbreiding van haar fabriek aan do Testestraat
No. 42, Kadaster Sectie J No. 2353;
Gelet op de artt. 6 en 7 der Hinderwet;
Geven by deze kennis aan het publiek, dat genoemd
verzoek met de bijlagen op de Secretarie dezer
gemeente ter visie gelegd is; alsmede, dat op Vrij
dag 21 April a. s., 'e voormiddags to elf uren, op het
Baadhuis, gelegenheid zal worden gegeven, om
Bezwaren togen dat verzoek in te breBgen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
7 April 189#. VAN HEYST, Seoretaris.
DRANKWET.
Burgemeester on Wethoudera van Leiden brongen
tor algemeene kennis, dat door J. H. J. KNEGTEL,
wonende te 's-Gravenhage, en J. NIEOWENBURG,
wonende te Leiden, verzoekschriften zijn ingediend
«m vergunning voor den kleinhandel in sterken
drank, lospectiovelgk in do perceelen Noordeinde 27
«U Onde Singel 172.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
7 April 1899. VAN HEY8T, Seoretaris.
De Vrede-boodsehiip Tan den Czaar.
Aan onze Medeburgers.
Bekend is U bet voorstel yin den Czaar
slier Russen, dat bet orerleg der regeeringen
perken zsl stellen aan den last der krijgs
toerustingen en middelen beramen om een
Treedzame oplossing te verzekeren Tan ge
schillen tuaechen Staat en Staat. Bekend ls
U ook, dat van Engeland en Amerika een
opwekking ie uitgegaan tot de volkeren, om
den Czaar te steunen door een krachtig „amen"
der publieke opinie op zijn vrede-woord.
Bekend is U eindelijk, boe in Nederland en
ook te Leiden reeds pogingen ziln gedaan om
handteekeniogen to verzamelen op een adres
van buide aan Nicolaas II. Lijsten werden
neergelegd bi) boekhandelaars. In beperkte
kringen ging men reeds met zulk een stuk
rond van huis tot huis. In de plaatselijke
pers klonk al meer dan ééns een opwekkend
woord.
Do ondergeteekenden zijn van oordeel, dat
meer moet worden gedaan. Indien, na al do
tot haar gerichte uitnoodigingen, bet „amen",
dat men van de openbare meening vraagt,
niet klinkt met de overweldigende kracht der
éénparigheid, dan wordt niet slechte een
éénige gelegenheid am de zaak doe vredes
te dienen verzuimd, neen, dan wordt die zaak
onherstelbaar benadeeld. „Ziet", zal men dan
mogen zeggen, „de volkeren willen den vrede
niet. Men beeft hun gesmeekt om er voor te
getuigen, en de groote meerderheid heeft
gezwegen". Dat is een zeer ernstig gevaar.
Bet te keeren met alle krachten is plicht
voor ieder onzer in zijn kring. Groeien de
twee duizend namen, tot dusver bionen Leiden
verzameld, niet tot een belangrijk veelvoud
aan, dan wordt die plicht in onze stad ver
zaakt.
Daarom hebben de ondergeteekenden be
sloten, om eerstdaags nog eens lijsten te doen
aanbieden zooveel mogelijk aan allen, die
zich onthielden tot dusver. Gaat hun bedoelen
in vervulling, dan zal geen deur worden over
geslagen. Niet van gezinshoofden alleen vragen
zij de namen. Tot alle hulsgenooten, rijp ge
noeg om te beseffen, wat het „Yrede op aarde"
zeggen wil, richten zij de dringende bede:
„Teekent! Ook om Uwo instemming is bet te
doen. Ook Uwe stem moet meezingen in het
vrede lied." Natuurlijk wordt hun, die reeda
hunne namen schreven, ten dringendste ver
zocht, het niet te doen voor de tweede maal;
een enkele handteekening, twee keeren voor
komende op do lijst, zou do waardo van
honderden aanmerkelijk verzwakken. Maar
overigens: laat niemand lusteloos vragen wat
zijn penkras baat. Laat elk veeleer zich diep
er van doordringen, dat, zoo men algemeen
zijn bijval weigerde op dien grond, de povere
uitkomst onherstelbaar schaden zou.
Lziden, 29 Maart 1899.
M. D'AUMERIE, Kantonrechter.
J. BOTS, Deken van Leiden.
W. EINTHOVEN, Hoogleoraar.
F. J. ELDERINGH, Leerares H. B.School.
J. C. VAN DER LIP, Advocaat.
J. J. VAN DER LIP, Herv. pred.
S. KUTSCH LOJENGA, Doopsgez. pred.
J. OPPENHEIM, Hoogleeraar.
W. VAN DER VLUGT, Hoogleeraar.
JOH. WOLTERS.
Het Vredescongres gaf aan het
Sociaal Weekblad stof tot niet minder dan
drie artikelen. De conclusie is, dat wy leger
en vloot nagenoeg ten minste wel kun
nen afschaffen.
Het blad toch is nog niet van oordeel, dat
wy alle legeruitgaven plotseling maar zouden
moeten staken. Een politieleger zullen wy
niet kunnen missen, en het kan in veel
omstandigheden ook voor het geval het
annexatie-vraagstuk eens ernstig ter sprake
mocht komen van belang zijn, dat het
volk het gevoel heeft van de wapens te kun
nen hanteeren.
Maar wel meent het Sociaal Weekbladdat
men voortaan zoo weinig mogelyk geld meer
moet besteden aan stellingen en waterliniëD,
waarvan het nog zeer de vraag is of zy, ala
de nood aan den man kwam, wel zouden
kunnen dienen. En ook dat men de organisatie
onzer strijdkrachten moet leiden van het
staande leger naar de volksweerbaarheid. Deze
is, merkt het S. W. aaD, als zy een geiyk
aantal manschappen omvat, uit den aard der
zaak direct minder duur, en daar zy de man
schappen veel minder lang aan den produc
tieven arbeid onttrekt, is zy indirect veel
economischer dan ons stelsel van een staand
militieleger. „Bovendien heeft de volksweer
baarheid het groote voordeel, dat zy veel
duideiyker is ingericht op bloote verdediging
en op niets dan verdediging togen aanvallen,
waartegen met eenige kans op succes kan
worden opgekomeD. Is het volk weerbaar,
dan is èn het gevaar zynor annexatie èn de
kans van het tegen zijn wil betrokken wor
den in een buitenlandschen oorlog geringer".
Indien men, zegt het S. W., ook by de
volksweerbaarheid maar geen overdreven mili-
tairi8tische eischen gaat stellen, maar geen
algemeenen oefenplicht gaat vorderen en de
uitgaven voor de in meer dan óón zin doods
strydkrachten tot een minimum gaat beperken,
zullen de directe oorlbgsuitgaven aanmerkeiyk
kunnen worden ingekrompen en zullen de
Indirecte economische voordeelen groot zyn.
„"Wanneer", zoo besluit het S. W.t „de
Nederlandsche vredebeweging, naast een be
woging voor internationale arbitrage, een be
weging wordt voor beperking van nationale
oorlogsuitgaven, zullen wy ons met volle
overtuiging by haar aansluiten. Zoolang zy
dit laatste niet durft, zullen wy haar tot onze
spyt niet onder do ernstige bewegingen kunnen
rangschikken".
Omtrent den professor in het socia
lisme wordt aan hot Eaagsche Dagblad uit
Amsterdam o. a. geschreven
„Het kan raar loopen ia de wereld I Wie
zou dat nu ooit gedacht hebbeD, dat Van der
Goes hier nog eens aan onze universiteit
zou worden toegelaten als docent, om aan
de spes patriae zyn leerstellingen omtrent
een onderdeel der sociaal-democratie in te
prenten! Wie zou het ooit gedacht hebben!
Van der Goes, die In den veelbewogen tyd,
voor een dozyn jaren, zoo dapper meedeed
aan volksbeweging en volksvergaderingen!
Dien men des middags tegen Beurstyd heel
deftig, met een hoog wit boord om den hals
en den hoogen zyden hoed, glimmend als
een pas gepotloode kachelpyp, op het hoofd,
door de Kalverstraat naar den Dam kon zien
stappen, mot een gezicht zoo diep-ernstig,
alsof by daar millioenen ging omzetten! En
dien men eenigo uren later by voorbeeld
toen de Keizer van Duitschland hier op be
zoek was op pleinen of in strateD, waar
de komst van den hoogen gast door veel
volk verbeid werd, kon zien rondscharrelen
met een laag hoedje op en een jasje, dat al
kantoordiensten scheen verricht te hebben,
over een sporthemd, maar met een glimlach
om de lippenO, die glimlach, die onver-
geteiyke, die minachtende 1 Geheel de menigte
om hem heen, die daar belangstellend bleef
wachten om de grooten der aarde toe te
juichen, geheel die menigte scheen er door
verpletterd! Eu straks, als de vorsteiyke stoet
naderde, dan verlengde zich die glimlach
over zyn onderkaken gd, naar het scheen,
langs zyn borst en beenen tot op den grond
en hief den wysgeer omhoog, boven de menigte
uit, hoog in de wolken, waar by verdween
als een grynslach.
Maar des avonds was de heer Yan der
Goes weer present weer in wandelkostuum
hetzy in een rumoerige vergadering, waar hy
heftige redevoeringen hield, of by een rumoerig
straattooneel, waar hy een critischen blik
over de handelingen der politie liet gaan en
zorgde niet te dicht in de plaatsen te komen,
waar de slagen vielen.
En diezelfde meneer Van der Goes dien
men hier ook nog eens van de Beurs ge
drongen heeft, wat overigens wel een vry
kinderachtig en weinig beteokenend bewys
van minachting moet verbeelden, dat de
ongerepte reputaties van de Beurs zich aan
matigen te geven diezelfde Van der Goes
wordt nu door niet minder dan 230 studenten,
waaronder ook eenige damos, by curatoren
aanbevolen om hun leeraar te zyn. Eu alge
meen gelooft meD, dat het er wel van komen
zal. Onze universiteit moet de beste, de vry-
zinnigste zjjn van de geheele wereld, waar
ieder jongeling vinden kan waarnaar zyn
harte haakt.
En nu de dames-studenten zoo beleefd zyn
geweest om het verzoek harer manneiyko
makkers te ondersteunen, zullen deze laatsten
ook wel niet achterbleven in galanterie, om,
als to eeniger tyd de behoefte aan vryere
vrouwenbeweging zich onder de meisjes onweer
staanbaar doet gevoeleD, dan schouder aan
schouder met haar op te trekken naar het
Stadhuis on daar van de vroede mannen een
vrouweiyken leerstoel af te dwingeD, waarop
zy dan mevrouw Schook of mejuffrouw Drucker
in triomf naar do sociëteit kunnen dragen.
Zyn we eenmaal zóó ver, dan wordt het
tyd voor de hoogere politiek!"
De invoering van den persooniyke n
dienstplicht is nu werkeiykheld gewor
den en over het kazerneleven worden thans
nogal wat opmerkingen gemaakt.
Dat onze Roomsche landgenooten met den
dionstplichtmaatrege! niet zyn ingenomen, is
bekend, en vooral ddaiom is het merkwaar
dig, in Eet Gentrum een artikel te vinden,
waarin enkele voordeelen van den persoon-
ïyken dienstplicht, die de schryver nu reed6
ontdekt hoeft, aan het licht worden gebracht.
Zoo acht do schryver het een voordeel, dat
de nette koffiehuizen nu ook voor den ge
wonen soldaat openstaan; deze behoeft zyn
ontspanning thans niet meer te zoeken in
kroegen van minder allooi. Of intusschen hier
een wezeniyk voordeel is verkregeD, valt te
betwyfelen, zegt De Standaard. Bekend is het
tocb, hoe men verschillende verdachte inrich
tingen in garnizoensplaatsen „verboden huizen"
noemde, waar de soldaat Diet komen mocht;
doch even bekend is het, dat juist die ver
boden huizen zeer druk bezocht werden door
militairen.
Doch hooren we don schryver in Eet Cen
trum verder zelf aan:
„Een ander gunstig verschynsel gevolg
durf ik het niet noemen is ODgetwyfeld
dit, dat de burgery zich op dit oogenblik
meer bemoeit met het kazerneleven dan een
jaar geleden. Ik heb nog nooit zoo dikwyis
gehoord, dat het eten in de kazerne zeer
veel te wonschon overlaat, als juist in de
laatste maanden; dat de gevangenen beter
voedsel krygen dan de soldaten; dat er by
de keuringen afkeurenswaardige praktyken
worden beoefend; dat het by het baden niet
zoo „netjes" toegaat als het eigeniyk wel
behoort.
Zegt men mij, dat het louter toeval is,
dat er in don laatsten tyd zoo krasse en
kranige adressen werden gericht tot den
Minister van Oorlog over allerlei minder
goede gebruiken, dan kan ik Diet het tegen
deel bewyzen; toch zal niemand durven be
weren, dat wy hier niet met een zeer toe
vallig toeval te doen hebben.
Vooral in den laatsten tyd wordt sterk
geyverd voor onze „militaire tehuizen." Natuur-
ïyk alweer bij toeval, maar dan toch een
hoogst gelukkig toeval. Om nu nog te zwygen
van hot angstvallig streven, om de Grondwet,
waar zy spreekt van de samenstelliag van
ons leger vooral uit vrywilligers, in al haar
strengheid en letteriykheid uit te voeren.
Men moge tegen de invoering van den
pereooDiyken dienstplicht zooveel bezwaren
aanvoeren als men wil, dit óóne moet toch
voor een ieder vastataaD, dat de belangstelling
van alle rangen en staaden in het kazerne
leven den soldaat ongetwyfeld ten goede moet
komen èn op zedeiyk èn op stoffoiyk gebied.
En dat die belangstelling sedert de invoe
ring van don persooniyken dienstplicht alge-
meener is geworden en zich krachtdadig heeft
geopenbaard, zal ook wel door niemand wor
den tegengesproken.
De vraag, of zulks geschiedde tea gevolge
der afschaffing van de plaatsvervanging, of
enkel by toeval, doet hier feiteiyk weinig
ter zake.
Laten wy ons verheugen over het feit en
vertrouwen, dat juist door die belangstelling
zoo menig misbruik worde afgeschaft."
Zooals we zeiden, aldus De Standaard
weer, ls het artikel vooral daarom merk
waardig, wyl hot van Roomsche zyde komt
hoewel erkend moet worden, dat Eet Centrum
op dit gebied wel eens meer het voertuig
van afwykende meeniogen is. Intusschen,
hoe hoog we de verbetering van het kazerne
leven ook aanslaan, vleien we ons, dat da
afschaffing der plaatsvervanging toch nèg
hoogere voordeelen bieden zal dan die boven
werden opgesomd.
In het Maandblad tegen Vervalschingen
schryvon dr. Van Hamel Roos en Harmens
overeen zwaar vergift:
"Wy hadden dezer dagoa de gelegenheid eea
onderzoek in te stellen naar do aanwezigheid
van schadeiyke bestanddeolon in poetspoeder.,
voor zilveren voorwerpen als byzonder doel
treffend aanbevolen.
Het poeder bleek kwikzilververbindingen fca
bevatten en derhalve aan zilveren en andpje
motalen voorworpen oen prachtigen glans to
verleenen, door een zich daarop afzettend
laagje metallisch kwikzilver. Het behoeft geen
betoog, dat het bezigen van een dergeiyk
poeder een ernstig gevaar in do huiahouding
zal opleveren. Het laagje kwikzilver, op de
lepels, vorken, enz. aangebracht, gaat lang-
U)
„Ja, Geertje, 't is erg! Heel erg!"
„Moar, baa9, a'k dan toch zo'n venynige
pien ha, dan lóet ik, a'k oe waar, de tand
moar trekken 1"
„De kies laten trekken." Het middel was
kras; maar moest het in de gegeven omstan
digheden te kras worden genoemd? Wie zou,
later, als eenmaal vermoedens gerezen waren,
zoo maar voetstoots gelooven, dat Zwingel-
mans waarheid gesproken had dien morgen,
en zyn onnatuurlyke bleekheid inderdaad een
gevolg van „kiespijn" was geweest? Liet hy
dan de kies nog trekken, zoo zou iedereen
daarin zien, wat het werkelyk was: een doekje
voor het bloeden. Maar als hy er nu, onmid-
dellyk, toe overging, zou het dan geon krachtig
middel zijn, om de nog niet gerezen ver
moedens te voorkomen?
„Ik geloof," zei Zwingelmans, nog eens
kreunend van „pyn", - „ik geloof, Geertje,
dat ik het doen zal. Ligt te Klevervoorde de
boot niet een half uur stil?"
„Zoo um-en-de-bie temensten."
„Dan stap ik er even aan wal. De dokter
d&ar heeft den naam van handig kiezen te
trekken."
„En deê naam verdêent-e,baas! Mienbruer
hef d'r hum es eene loaten trekkeD, en in
minder as gin tied was de tand d'r uut ewest.
Moar zö'j neêt 'en stuksken éten, baas, eer
da'j goat?"
„Neen, Geertje, ik heb te veel pyn. Geef
myn overjas maar, dan stap ik op."
„'En köpken koffie zö'j toch gebruken?
't Steet kant en kloar, baas, op 't fenuus!"
„Nu ja, een kopje koffie zal misschien gaan".
De hartelyke Geertje liep op een draf naar
de keuken en kwam terug met een groote
kom dampende koffie, waarin ze, uit puur
medeiyden, een driedubbele portie suiker had
gedaan.
Maar terwyl zy, in haar keukentje, die
koffie inschonk, was er een „maar" by haar
gerezen, „'t Zölt", vroeg ze, „toch gin zinkens
wêzen, baas?... Zoo a'j weten zölt, helpt'et
dan gin zi9r, a'j den tand d'ruut loat trekken I"
„Neen, Geertje", zei Zwingelmans, „de kies
is aangestoken, 'k Heb er den laat6ten tyd al
meer pyn In gehad, maar toch nooit zoo erg
als dezen nacht."
„Dat kan 'k g'leuvenl Ie zeêt d'r naar-en-
naar van, krek, o'j 'n half joar zeêk waszen
éwestl Nog 'n köpken, baas?"
„Dank je, Geertje. Krygnu myn overjas: het
wordt zoo zoetjea-aan myn tyd. Overmorgen
komen we denkeiyk terug. In den tusschentyd
zul je goed voor het gedierte zorgen?"
„Zeker, baas!"
„Ja, meid, eigeniyk hoefde ik je dat niet
op te dragen: je hebt zelf hart voor 't vee.
Dag, Geertje!"
„Dag, baasGoeie reis, en 't beste met oew
tandpien 1"
„Dank je, meid; dank je".
Zwingelmans liep eerst nog even naar den
arbeider, die in zyn afwezigheid zoo half en
half al3 moesterknecht zou fungeeren, om hem
het schoffelen en harken op to dragen van
bewuste paden in het bosch; en daarna begaf
hy zich voorgoed op weg.
Hoe vreemd werd het hem te moede, toen
hy de plaats naderde, waar hy dien nacht,
achter oen struik weggekropen, die mannen
van het gerecht had laten passeeren; toen
hy, een vyftien pas verder, by dien boom
kwam met de stroowisch er omheen! Zwingel
mans zag de mannen met hun lantaarns weer
voorby komen; zag zichzelven staaD, in den
8tikdonkeren nacht, vergeefsche pogingen aan
wendend om in dat stroo den knoop te leggen.
Hy zag dit allesduideiyk; en toch was er
iets on-eigenlyks in het tooneel, dat zyn ver
beelding hem voor oogen too verde. Een gevoel
kwam over hembyna alsof alles een droom
was: een afgrjjsiyk bange, martelende droom,
die hem het angstzweet uit de poriën dreef.
Uit dezen staat van eigenaardige verdooving
werd Zwingelmans wakker geschrikt door het
ratelen van een rytuig achter hem. Toen hy
omzag, bespeurde by, dat het de barouchet
van den jonker was.
't Ging in vollen ren; maar, by Zwingel
mans gekomeD, hield het rytuig stil, en
jonker Onno boog zich uit het portier.
„Ry je mee zoo ver?" riep hy Zwingel
mans toe. „Haast je dan; anders haal ik den
wagen niet!"
Zwingelmans stapte in. Het rytuig rolde
verder.
„Kiespynvroeg de jonker.
„Zou by 't niet begrypen?" dacht Zwin
gelmans, en zag den jonker onderzoekend in
de oogen. Maar neen, die „begreep" niet, en
Zwingelmans antwoordde
„Ja, jonker; erg! Heeft de jonker het tee-
ken toch zeker gezien?"
„Ja. Maar het zat om den verkeerden boom 1"
„Dat kan wel, ik wist me de afspraak niet
met juistheid te herinneren. Als ik vragen
mag, jonker: is u niet te laat?"
„Volle twintig minuten! Ik had me ver
slapen, Zwingelmans".
„Verslapen"snerpte het Zwingelmans
door de ziel. „Zóó iets op zyn consciëntie
hebben en dan zich „verslapen" I!" Jonker
Onno ging voort:
„Maar ik hoop dat te-laat nog wel in te
halen! De bruintjes loopen nydig, hè?"
Zwingelmans stemde met den lof op de
viervoeters zwygend in, maar zyn veront
waardiging tegen den jonker nam nog toe.
„Totaal op zyn gemak!" mokte het daarbin
nen. „Totaal op zyn gemak, en met de ge
dachten by zyn „bruintjes" 11 'k Had me
waariyk niet ongerust behoeven te maken,
dat zijn houding de zaak verraden zal!"
Toch was jonker Onno niet zóó op zyn ge
mak en niet zóó onverschillig, als Zwingel
mans dacht. Dat radde spreken over allerlei
onverschillige zaken, het was juist omdat hy
de zaak niet aanroeren durfde. Hy hoopte, dat
van zyn kant Zwingelmans het zou doen; maar
schrikte terzelfder tyd voor het oogeüblik terug,
waarin het eersto woord er over vallen zou.
Dat oogenblik kwam.
„"Weet u", vroeg Zwingelmans, die genoeg
meende gezien te hebben om „sparon" niet
noodig te achten, „weet u, jonker, dat onze
burgemeester en de politïe-commissaris uit
Gliezerveen ai ter plaatse zyn geweest?"
Jonker Onno werd een tintje bleeker.
„Is dat stellig?" fluisterde hy.
„'k Heb hen zelf gezien", zei Zwingelmans.
„Toen ik van nacht op weg naar de allse
was, om dat stroo om den boom te winden,
kwamen zy me tegen met twee agenten. Ge
lukkig zag ik hen komen en had dus tyd
om weg te kruipen."
„Eaweet je iets naders?"
Zwingelmans was goedhartig in zoo hoogo
mate, als slechts weinig menschan het zyn.
Maar verontwaardiging over 's jonkers stoïcyn-
sche bedaardheid, zoolang de zaak niet recht
streek8 hemzelven gold, maakte, dat, voor het
oogenblik, een zeker leedvermaak den rent
meester beheerschte. Zonder omwegen ant
woordde hy op '8jonkers vraag:
„De heeren gingen rakelings langs me heen,
zoodat ik woord voor woord verstaan kon
wat ze zeiden. Waarschyniyk had onze bur
gemeester gewezen op het leed, dat de zaak,
als ze hun bekend werd, uw oudera zou
berokkenen. Ik hoorde ten minste den com
missaris zeggen: „Den jonker sparen, zegtu.,
om den wille zyner ouders?.... Het recht
weet van geen sparen, en mag er niet vak
weten, mynheer Van Kesterenl""
- {Wordt vervolgd).