N». 11996 Dinsdag 4 April. A\ 1899 feze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van fêon- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. HERLEVING. Feuilleton. Een Paaschvacantie. LEIBSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER nOTTRATVTPi "Voor Lelden per 8 maandem f t.10. Pranco per post1.40. Afzonderlijke Nommers 0.06. PRIJS DKR ADVURTEJTCTÊN Van 1-6 regels f 1.06. Iedere rogoi meer f 0.17J. Grooter® lettere naar plaatsruimte - Voor het incasseeren bulten da stad wordt f 0.05 berekend OHloiëele Kennisgevingen. herkiezing van leden van de Hamers van Arbeid voor de Textleloy ver heid, de Bouwbedryven, de Toediugs- en genotmiddelen en de Drukkersbedrijven te Lelden* Burgemeester en Wethouders van Leiden; Gezien de beechikkiogen van den Minieter van Wateretaat, Handel en Nijverheid van den 17den Haart 1899 No. 161. Brengen ter algemeen© kennis, dat de verkiezingen van 6 leden-Patroona en 5 leden-Werklieden voor elk der hierbovenvermeldo Kamers van Arbeid zal plaats hebben op Dinsdag, den 18den April 1899, en de heretemmingej, zoo noodig, op Vrijdag 28 April d. a. v. De stembureaus zullen zitting houden in een der lokalen van het Raadhuis van d s voormiddags 8 tot des namiddags 3 nren. Burgemeeeter en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeeeter. ■22 Maart 1899. VAN HEYST, Secretaris. Burgemeeeter on Wethouders der gemeente LeldeD; Gelet op art. 28 8de alinea dor Kieswet, Brengen ter algemeene kennis, dat de kiezerslijst •Voor den dienst 1899/1900 voor de verkiezing van ^cden van de Tweede Kamer der Staten-G neraal, de Frovinoitle Staten en den Gomoentera d en de alpha- betiache lgsten der namen en voornamon van hen, ■die van de kiezerslijst zijn afgevoerd en van hen die daarop rijn gebracht, zijn vastgesteld, dat die van 23 Maart tot en met den 21sten April e. k. op de Secretarie dezer gemeente voor een ieder ter inzage zijn cedcrgelegd en tegen bstaling der kosten, in afdruk, verkrijgbaar gesteld. Burgemeester en Wethoaders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemee5tor. 22 Maart 1899. VAN HEY8T, Secretaris. Hoort gij? Klankvol galmen van den toren der kathe draal de metalen stemmen, die de geloovigen roepen naar het bedehuis. En over de geheele êtad voegen andere geluiden zich'b\j die tonen uit den hoogo, te zamen vormende een har monie van onvergelijkelijke schoonheid. Ga naar buiten, en als een echo, daar ginds in de verte, verneemt het oor don zilveren £lepel3lag tegen den trillenden kelk. Rondom, overal. Het dorpskerkje neemt deel aan de 'voortbrenging der lokkende akkoorden. Konden •wü ons voortbewogen, al verder, over de wijde jzee die de vaderlandsche kust bespoolt, over landen en oceanen heeD, met de snelheid van des aardbols aswenteling, wjj zouden ze aldoor vernemeD, in alle richtingeD, uren achtereen. Maar dat is zoo eiken Zondag, eiken van (lie gezegende dagen, waarop het ons vergund s voor een w\jle ons los te rukken van de dagelijk8che beslommeringen en de gedachten te wijden aan hoogore dingen. De dag des Heeren is aangebroken, en zijn muziek stort blijdschap in de harten van vele millioenen men ach en. Zeker, eiken Zondag. En toch, toch schijnt ,de klank anders, helderder en krachtiger te zijn op den Paaschmorgen. Dat komt omdat "wij beter gestemd zijn er naar te luisteren. Het is het lied der opstanding, der herleving dat het oor opvangt. "Wij vieren feest, en omhoog ruischt de introductie van het feest- concert. Vele eeuwen herhaalde zich die viering, en nooit is zij voorbijgegaan zonder troost en bemoediging te schenken aan door zorg neder- gedrukte menschenharten. In de meest onderscheiden vormen hebben do deelnemers in den loop der tijden, bij ver schillenden landaard en onder den invloed hunner godsdienstige meeningen de Paasch- gedachte ingekleed, maar er is toch een ge meenschappelijke blijmoedigheid. Wij allen gevoelen dat er iets verjongd en vernieuwd is, iets dat machtiger is dan het vergankelijke, dat zich uitstrekt over al de opvolgende ge slachten, dat leven blijft te midden van dood en ondergang. Het onsterfelijke trekt ons aan met onweerstaanbare kracht, wi) zien het voor do oogen des geestes, al werd het nog zoo vaak bespot als een droombeeld en gemin acht als de scheppiDg van een dweepziek brein. Wij gelooven in zijn bestaan, want dat geloof is een behoefte onzer ziel. En waarom juist nu, bij Lente's aanvang, de herinnering wordt geplaatst aan de her leving van de vredesboodschap, die duidelijk en voorgoed dea mensch zijn hoogo bestera ming heeft aangewezen, is gemakkelijk te bepalen. De Lente en Paschen behooron bi) elkander, zij zijn onafscheidelijk. Het is het feest der ontwakende natuur en van het ont wakend zedelijk bewustzijn te gelijkertijd. De Lente is het symbool, en wat Paschen brengen komt, is van dat beeld de verwerkelijking. Boven al het gewoel der menschen, door den drang der hartstochten in beweging ge bracht, verheft zich de heerlijkheid van het Godsrijk. Hier is de koude zelfzucht heerscheres, en onder haar invloed strekt de hand des broeders zich dreigend uit om den broeder te treffen, daar regeert de liefde, die de harten tot elkander neigt en het gemeenschappelijk geluk maakt tot het voorwerp van aller stroven. Hier vervult do bitterheid van den strijd om het bestaan de gemoederen met wrevel en wanhoop, daar lacht een vrien delijk oog den vermoeide toe en staan vienden- handen gereed om z\jn leed te verzachten, zijn last te verlichten. Winter hier, zomer ginds. Waar is dat Rijk des vredes en der liefde, in hetwelk het mensch-zijn in al zijn vol komenheid zich openbaart? Waar is dat land der zon, waar geen nevelen den blik vér- duisteren en het altijd licht is en warm? Gelijk het afgejaagdo hert hijgt naar de waterstroomeD, smacht der menschen ziel naar de weelde der rust, naar den heilstaat waarin niet langer de een den ander zal weg dringen van zijn plaats, hem zal berooven van de luttele stralen die nu en dan hem nog koesteren. Wij zoeken naar geluk en peinzen ons moede, om uit te vinden waarin het toch eigenlijk bestaat; nu en dan komen er wijze mannen te voorschijn, die ons verhalen op welke plaats het te vinden is, - gevolgd door nog wijzere, die bewezen dat die anderen or volstrekt niets van weten. Maar altijd teleur gesteld, dwalen wy tusschen die schijnlicbten heen en weder, totdat wij zullen teruggekeerd zijn naar Hem, die in woord en voorbeeld den waren schat heeft geschonken: de men- schenliefde ontsproten aan baar óénige bron, de eeuwige, nooit veranderende noch ver duisterende liefde Gods. Den geest van onzen tijd schijnt dit al te eenvoudig toe. Het kan z|jn dat onder maat schappelijke toestanden, overeenkomende met het beschavingspeil van Galileosche visschers en andere lièden van geringe ontwikkeling, het droombeeld van die broederschap troost kon geven en tot berusting kon aansporen; dat men heeft kunnen denken aan een toe komst, waarin geen strijd van belangen meer zijn zou. Bij ons is dat niet zoo. Wij hebben achter ons de. ervaringen van vele eeuwen en kunnen de uitkomsten waarnemen van de inwerking van dat Christendom op de maat schappelijke zeden. Wij houden rekeniDg met het feit, dat vele honderden malen reeds het feest der opstanding getuigenis heette te geven van de hooge waarde des Evangelies, en vragen dan hoe het komt, dat het nog zoo weinig uitdrukking vindt in de onderlinge verhoudingen zijner belijdors. Do twijfelaars, wier aantal niet gering is, wijzen op don stortvloed van ongerechtigheden, die ons van alle kanten dreigen te overstelpen; op al het lijden dat zijn oorzaak vindt in armoede of in misdaad; op machtsmisbruik in hooge kringen, op ruwheid in lage, op zedenbederf overal. Zij weten te verhalen van de afschuwe lijkste vlekken op iedere bladzijde van het boek der hedendaagsche geschiedenishoe de waarheid wordt onderdrukt, het recht ver kracht; boe aan voldoening aan de zucht naar zinnelijk genot alles wordt opgeofferd, hoe eer en plicht worden vertreden waar de lokstem men van \jdelheid en baatzucht zich doen hooren. Zou men van een Christendom, dat in al die eeuwen er nog niet in geslaagd is, de grofste misstanden te doen verdwijnen, mogen verwachten dat het niettemin het groote work der maatschappelijke wederge boorte zal tot stand brongen? Inderdaad kan de winter zóó langdurig zijn, dat men de hoop op den terugkeer der lente zou laten varen, indien wij niet met zekerheid wisten dat zij nooit uitblijft. Ook neemt de strijd tusschen het barre en het liefelijke jaargetijde niet zelden vele dagon en weken in beslag, zoodat wü zouden gaan twijfelen wie de overwinning zal behaleD, als wij niet geleerd hadden wie steeds meester is gebleven van het terrein. Op het gebied van den zedelijken vooruit gang hebben wij niet do zekerheid van de ondervinding en van de geschiedenis; maar w\J hebben beter, de zekerheid van het geloof. Daardoor weten wij, dat het gosde moet zegevieroD, al lijkt het ook teruggedrongen te worden; weten wij, dat de broederliefde de zelfzucht zal verjagen, gelijk de lente den winter ten slotte voor zich uitdrijft. Zelfs in de doodsvallei van het brutaalst egoïsme ontkiemt eenmaal het leven, ontwaakt de drang naar het hoogere, wachten wij den bloeitijd, die een rijken oogst van vruchten in uitzicht stelt. Want het is toch eigenlijk niet waar, dat het Christendom van zoo geringe uitwerking is geweest op het maatschappelijk samenstel, als een eenzijdige opvatting het wil doen voorkomen. Zelfs het weinige, dat wij ervan hebben opgenomen, oefende reeds een invloed uit, die onzen tijd verre verheft boven al hetgeen er aan is voorafgegaan; hoe zal het dan worden, als wil geleerd hebben al wat het nog aan het menschdom te zeggen heeft? Van het groote en machtige licht, dat be stemd is ons in al zijn volheid te beschijnen, bespeuren we nog slechts een enkelen straal, en deze reeds stelt ons in staat den blik te werpen in een ideale wereld, het paradijs van waarheid en van goedheid; maakt ons bekwaam, den weg te vinden naar de vol making; richt onze schreden langs een veilig pad naar de beschermende wijkplaats, waar kwellingen noch rampen ons het gevoel kun nen benemen van het groot geluk, Gods kinderen te zijn; hoe zal er dan nog plaats kunnen zijn voor iets onedels, wanneer ons oog den vollen glans zal aanschouwen van hetgeen het nu nog maar zeer onvolkomen bemerkt Wanneer wij geheel ontwaakt, de stom zullen vernemen die ten leven roept? Het Paaechfeest spreekt van dat ideaal en daarom vieren wij het met zooveel liefde. Het geeft een profetie der toekomst, en daarom vervult het ons met blijde hoop. Het brengt ons in herinnering, dat vijandige machten tevergeefs hebben gepoogd het onsterfelijke te dooden, en daarom stort het in onze harten een onwankelbaar geloof. Dat elk Paaschfeest ons nader brenge tot onze broeders, ons meer bevestige in de overtuiging, dat hun geiuk en het onze een onbreekbaar geheel vormen, bovenal ons Dader brenge tot Hem, die de ooreproüg is van al het goede I Leiden, 1 April. 's Rijks Ethnograpbisch Museum te Leiden heeft van den heer J. Van OHentorgh, resident van Amboina, die reeds vroeger blijk van zijn belangstelling in 's Rijks Ethnogra- phisch Museum heeft gegeveD, wederom ten geschenke ontvangen de navolgende voor werpen, afkomstig van de daarbij vermelde eilanden dier residentie. Geïnventariseerd als serie 1139. 8 houten afgodsbeelden in zittende hou ding, met opgetrokken knieën en aan de knieën verbonden gekruiste armen, 1 houten afgodsbeeld in den vorm van een menschen- kop met langen bals, uit het boveneinde van een afgeknotte pyramidevormige plank voort komende; en ten slotte 1 afgodsbeeld in zittende houding en bevestigd togen oen aan de voorzijde met snijwerk versierde plank. Alles afkomstig van het tiland Dammer. Het laatst vermei.e beeld was op een verheven heid in een kampong geplaatst en diende als beschermgodin van bet Noordoosten van het eiland. Antieke beenen haarkam, 1 op het eiland Tordate gesmeed oorlogszwaard, 1 geweven sarong met veelkleurige strepen, 1 koperen oorhanger voor eon jonge vrouw en Inge vlochten mand met vierkanten bodem; alles afkomstig van de Tenimber eilanden. Aan den schenker is de dank der Regoe- ring betuigd. (Sts. Ct.) De gemeenteraad van Voorburg heeft met acht tegen drie stemmen aan de heeren De Knokke van der Meulen en Vas Visser conces sie verleend tot het aanleggen van electrische verlichting in de gemeente. Door het Dag&lijksch Bestuur van het Nederlandsch Landtouw-comitó is aan de tot dat comité toegetreden Land- en Tuiabouw- Maatschappijen en haar leden een schrijven gericht om hun tusschenkomst in te roepen tot het verkrijgen van opgaven omtrent de in het landbouw- en veehouderij-bedrijf besteed wordende arbeid6loonen in Nederland. Eenige vragenlijsten ztfn daar bijgevoegd. De vragen zijn in 4 categorieën verdeeld, voor mannen, vaste arbeiders en losse arbeiders, voor vrouwen, die kost of inwoning of beide genieten en vrouwen, die los werk verrichten. Verder worden onderscheidingen gemaakt naar den aard der verschillende gronden en wat de losse arbeiJers en arbeidsters betreft, naar den aard van het werk. Onder talrijke blijken van vriendschap en waardeering had te 's Gravenhage de begrafenis plaats van den gopens. hoofd ingenieur van het stoomwezen in Inciiö S. L. Huizer. Tal van hooggeplaatste oud-Indi3che autoriteiten waren aanwezig, vroegere collega's van den ontslapene, bestuurders van Indische Maatschappijen, gepensionneerde burgerlijk* en militaire ambtenaren uit Indië, zoomede ambtenaren van boogeren rang aan het departement van koloniën. Dr. Elhorst schetste in treffende bewoor dingen het werkzame leven van don gestorvene. Hulde bracht spreker aan de groote diensten, door den ontslapen ingenieur jegens de Maat schappij betoond, en dankbaar herdacht dr. Elborst de trouwe vriendschap van den afge storvene, die velen ten voorbeeld kan dienen. Een schat van bloemen dekte de lijkbaar. Di-p bewogen dankte de zoon voor de betoonde belangstelling. Den 7dtn en 14don April a. 8. zal met de stoomt oot van 11.30 'sav. van Vlissingen naar Queensborough een verzending van brieven en andere stukken plaats vinden aan het oorlogsschip „Atjeh", te Kaapstad. Opdat die brieven en andere stukken by de sorteering op de postkantoren daaelijk in het oog vallen, worden belanghebbenden uitge- noodigd ze te voorzien van twee zich kruisend# strepen over het goheele adres, loopende van den eenen hoek naar den anderen. De luitenant ter zee der 2de klasse J. Metz, de adelborsten der 1ste klasse J. Jutte, J. R. Scholten, J. K. Lieuwen en de buiten gewone adelborsten R. W. Braun en H. J. M. Kuymans, allen vaa de Koninklijke Neder- landsche Marlne-reeerve, worden met 6 April a. s. geplaatst aan boord van Qr. Ms. instructie^ schip „Gier." De adelborst der lste klasse dier reserve, N. Van Wtyck Jurriaanse, wordt met 16 April a. s. aan boord van genoemd instructieschip geplaatst. 8) «Maar waar is onze afzonderlijke zitkamer vroeg tante Betsy uit de hoogte. «Dat is deze. 't Is de beste uit het huis, mevrouw", antwoordde de eigenares stug. «Tom," kreunde tante Rhoda, op de paarden- Laren sofa neerzinkende, «zeg haar zeg aan deze"hier ontmoette ze een blik van de vrouw dos huizes, die haar onwillekeurig een andoren toon deed aanslaan «zeg aan dezo goede vrouw, dat ge uit de stad geschreven hebt om kamers te bestellen go hebt toch geschreven, nietwaar?" voegde ze er opeens heftig bij. „Natuurlijk, lieve tante; or heeft zeker een vergissing plaats gehad. Dit is waarschijnlijk do koffiekamer" aan welke omstandigheid inderdaad niet te twijfelen viel, daar er een achttal tafels in stonden. „"We hebben bier geen koffiekamer; het ziln alle afzonderlijke kamers," bracht de onvermurwbare dame hiertegen in. „De appartementen op de eerste verdieping z|jn al maanden geleden besproken." Op dit oogenblik hoorde ik een dof gekreun Jhij het raam, waar tante Rachels artistieke (blik een onderzoek had ingesteld naar het uitzicht. Daar hadden we de zee, grijs en doodkleurig; een bank op drie poolen, en oen Aan met een houten been, die er op zat, benevens twee kinderen, die aan het spelen waren. Als de man en de kindoren vertrokken zouden zijD, het was duidelijk, dat er van „ruim uitzicht" Diets overbleef dan de lood kleurige zee. „Onze slaapkamers!" riep tante BetBy opeens, niet zooala Napoleon III zyn hoop to kennen gaf, dat „alles nog wel terecht zou komeD," maar op den toon van iemand, die het ergste weten wil. „Wees zoo goed en wijs ons onze slaapkamers." Om redenen van kieschheid bleef ik natuur lek beneden, maar met mijn geestesoog aan schouwde ik die slaapkamers: klein, duf en uitziende op het erf achter het huis. Het beste bier kon nauwelijks draaglijk zijn, en het beste was natuurlijk de zitkamer van de eerste verdieping. Er volgde een lange, onheil spellende stilte; en toen baande de schelle stom van de logementhoudster zich door alle hinderpalen heen een weg naar de koffie kamer. „Als ze u niet bevalleD, moet u maar weer heeDgaan. Er zijn liefhebbers genoeg." Ik ben er niet heol zeker van of ze voor „heengaan" niet een minder fraai klinkend woord gebruikte. Hierop kwamen mijn drie tantes beneden in vrij onderworpen stemming tegenover de meesteres des huizes, voor wie ze wel genood zaakt waren te zwichten, maar in een geheel tegenovergestelde stemming ten opzichte van mijzelven. Tante Rhoda barstte in tranen uit, omdat haar kamer niet in die harer zusters uitliep, „wat Tom beloofd had." Haar deur kon zelfs niet gesloten worden, en ze was er zeker van, dat ze „geen oog zou dicht doen." Wat mijn slaapkamer betrof hoewel dat in het oog der dames van geen het minste belang was het wa8 een schuin zolderkamortje, heel boven in huis, waar het eenige middel tot ventilatie in een klein dakraam bestond. Het middageten was verre beneden het middelmatige, en het bleek dadelijk, dat de lofrede uit de reisgids op de schoone, vrucht bare landouwen in die streek geen invloed op de bewaarde provisie in de kelders van Rip- stone had. Het maal werd onder plechtig zwijgen genuttigd, en toen het afgeloopen was, gevoelde tante Betsy zich zóó uitgeput ten gevolge der doorgestane schokken en ver moeienissen van den dag, dat ze zich genood zaakt zag op de sofa te gaan liggen om wat uit te rusten, waarbij ze, uit een gevoel van betamelijkheid, haar enkels met een anti ma cassar bedekte. Tante Rhoda begon aan een dichterlijke compositie het begin van een ode aan de „door bloed gekleurde klippen", die we morgen te zien zouden krijgen, terwijl tante Rachel voortging aan een roos, die ze bezig was te haken, en die al veel meer tijd noodig gehad had om tot rijpheid te komen dan met een echte roos het geval zou geweest zijn. Toevallig merkte ik op, eer ik mijn boek ter hand nam, dat ze haar schoenen had uit gedaan, een omstandigheid, waarvan ze hoogst waarschijnlijk meende, dat ze niemand bekend kon z\jn dan haar zelve. Er werd niets gehoord dan het krassen van de pen der dichteres en het druppelen van den regen buiten, want het was een regen achtige avond geworden. Plotseling ging de deur zonder de minste waarschuwing open en trad een fatsoenlijk gekloede vreemdeling bin nen op pantoffels en met iets in de hand, dat hij voorzichtig op de kachel legde, met het doel het te drogen. Op dat oogenblik dachten we allen, dat het een paar sokken waren, maar later bleken h6t zijn handschoenen te zijn. Daarna ging hij met zijn rug naar het vuur staan en droogde zichzelveD. Tante Betsy durfde geen lid verroeren, uit vrees, dat de anti-macassar, die haar voeten bedekte, zou vallenmaar ik zag haar kapsel op zonderlinge wijze bewegen, zoodat het mo toescheen, dat ze een soort van stil zenuw toeval doorstond. Tante Rhoda gaf meer uiterlijke teekonen van ergernis en schrik. De pen viel haar uit de handen en haar gelaat gaf duidelijk te kennen, dat zo van plan was binnen weinige oogenblikken in zwijm te vallen. Tante Rachel was intusschen met vuurrood gelaat en op zenuwachtige wijze bezig met haar voet allerlei pogingen aan te wenden om de verloren schoenen terug te vinden. Wat mijzelven betrof, ik was sprakeloos van bedwongen lachlust; als ik een woord geuit had, zou ik in lachen hebben moeten uitbarsten, in welk geval, zooals ik zeker wist, ik niet op vergiffenis behoefde te rekenen. Ik stond haastig op en verliet de kamer „op de lafhartigste manier", zooals mij later verteld werd, en deelde den bedionde mee wat er gebeurd was; dat een heer blijkbaar onze afzonderlijke kamer voor de koffiekamer had aangezien, waarna den vreemdeliog door een wenk werd te veretaan gegeven, dat hij moest heengaan. Toen brak er tegen Tom een storm van verwijten los, opeens gestuit door het opnieuw verschijnen van den vreemdeling, die zjjn excuses kwam maken en zijn handschoe nen terugbalen. „'tls bier tot nu toe altijd de koffiekamer geweest," zeido hij. De aanblik van mijn tantes, terwijl ze naar de verontschuldigingen van den vreemdeling luisterdon, en hem op de minzaamste wjjzo antwoordden, terwijl zij zich intusschen vol komen van haar staat van „deshabilló" bewust waren, was oen tooneel, dat mij nimmer uit het geheugen zal gaan. Tante Rachel, die er slechts in geslaagd wa3 één schoen terag te vinden, was vooral uitermate vriendelijk - totdat do vreemdeling vertrok en ik op genade of ongenade aan haar was overgeleverd. Den volgenden morgon stond ik al vroeg op om naar het straDd te gaan. Het was mooi weer, maar over beide klippen hing een ondoordringbare mist. Ik sidderde, toen ik zag, dat tante Rachel na afloop van het ontbijt haar potlooden aanpuntte, want behalve de bank op drie pooten viel er niets te schetsen. (Slot volgt,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 9