N». 11996
Dinsdag 4 April.
A\ 1899
feze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fêon- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
HERLEVING.
Feuilleton.
Een Paaschvacantie.
LEIBSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER nOTTRATVTPi
"Voor Lelden per 8 maandem f t.10.
Pranco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.06.
PRIJS DKR ADVURTEJTCTÊN
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere rogoi meer f 0.17J. Grooter®
lettere naar plaatsruimte - Voor het incasseeren bulten da stad
wordt f 0.05 berekend
OHloiëele Kennisgevingen.
herkiezing van leden van de Hamers
van Arbeid voor de Textleloy ver
heid, de Bouwbedryven,
de Toediugs- en genotmiddelen en de
Drukkersbedrijven te Lelden*
Burgemeester en Wethouders van Leiden;
Gezien de beechikkiogen van den Minieter van
Wateretaat, Handel en Nijverheid van den 17den
Haart 1899 No. 161.
Brengen ter algemeen© kennis, dat de verkiezingen
van 6 leden-Patroona en 5 leden-Werklieden voor
elk der hierbovenvermeldo Kamers van Arbeid zal
plaats hebben op Dinsdag, den 18den April 1899,
en de heretemmingej, zoo noodig, op Vrijdag 28
April d. a. v.
De stembureaus zullen zitting houden in een der
lokalen van het Raadhuis van d s voormiddags 8
tot des namiddags 3 nren.
Burgemeeeter en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeeeter.
■22 Maart 1899. VAN HEYST, Secretaris.
Burgemeeeter on Wethouders der gemeente LeldeD;
Gelet op art. 28 8de alinea dor Kieswet,
Brengen ter algemeene kennis, dat de kiezerslijst
•Voor den dienst 1899/1900 voor de verkiezing van
^cden van de Tweede Kamer der Staten-G neraal, de
Frovinoitle Staten en den Gomoentera d en de alpha-
betiache lgsten der namen en voornamon van hen,
■die van de kiezerslijst zijn afgevoerd en van hen die
daarop rijn gebracht, zijn vastgesteld, dat die van 23
Maart tot en met den 21sten April e. k. op
de Secretarie dezer gemeente voor een ieder ter inzage
zijn cedcrgelegd en tegen bstaling der kosten, in
afdruk, verkrijgbaar gesteld.
Burgemeester en Wethoaders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemee5tor.
22 Maart 1899. VAN HEY8T, Secretaris.
Hoort gij?
Klankvol galmen van den toren der kathe
draal de metalen stemmen, die de geloovigen
roepen naar het bedehuis. En over de geheele
êtad voegen andere geluiden zich'b\j die tonen
uit den hoogo, te zamen vormende een har
monie van onvergelijkelijke schoonheid.
Ga naar buiten, en als een echo, daar ginds
in de verte, verneemt het oor don zilveren
£lepel3lag tegen den trillenden kelk. Rondom,
overal. Het dorpskerkje neemt deel aan de
'voortbrenging der lokkende akkoorden. Konden
•wü ons voortbewogen, al verder, over de wijde
jzee die de vaderlandsche kust bespoolt, over
landen en oceanen heeD, met de snelheid van
des aardbols aswenteling, wjj zouden ze aldoor
vernemeD, in alle richtingeD, uren achtereen.
Maar dat is zoo eiken Zondag, eiken van
(lie gezegende dagen, waarop het ons vergund
s voor een w\jle ons los te rukken van de
dagelijk8che beslommeringen en de gedachten
te wijden aan hoogore dingen. De dag des
Heeren is aangebroken, en zijn muziek stort
blijdschap in de harten van vele millioenen
men ach en.
Zeker, eiken Zondag. En toch, toch schijnt
,de klank anders, helderder en krachtiger te
zijn op den Paaschmorgen. Dat komt omdat
"wij beter gestemd zijn er naar te luisteren.
Het is het lied der opstanding, der herleving
dat het oor opvangt. "Wij vieren feest, en
omhoog ruischt de introductie van het feest-
concert. Vele eeuwen herhaalde zich die viering,
en nooit is zij voorbijgegaan zonder troost en
bemoediging te schenken aan door zorg neder-
gedrukte menschenharten.
In de meest onderscheiden vormen hebben
do deelnemers in den loop der tijden, bij ver
schillenden landaard en onder den invloed
hunner godsdienstige meeningen de Paasch-
gedachte ingekleed, maar er is toch een ge
meenschappelijke blijmoedigheid. Wij allen
gevoelen dat er iets verjongd en vernieuwd
is, iets dat machtiger is dan het vergankelijke,
dat zich uitstrekt over al de opvolgende ge
slachten, dat leven blijft te midden van dood
en ondergang. Het onsterfelijke trekt ons aan
met onweerstaanbare kracht, wi) zien het
voor do oogen des geestes, al werd het nog
zoo vaak bespot als een droombeeld en gemin
acht als de scheppiDg van een dweepziek
brein. Wij gelooven in zijn bestaan, want
dat geloof is een behoefte onzer ziel.
En waarom juist nu, bij Lente's aanvang,
de herinnering wordt geplaatst aan de her
leving van de vredesboodschap, die duidelijk
en voorgoed dea mensch zijn hoogo bestera
ming heeft aangewezen, is gemakkelijk te
bepalen. De Lente en Paschen behooron bi)
elkander, zij zijn onafscheidelijk. Het is het
feest der ontwakende natuur en van het ont
wakend zedelijk bewustzijn te gelijkertijd. De
Lente is het symbool, en wat Paschen brengen
komt, is van dat beeld de verwerkelijking.
Boven al het gewoel der menschen, door
den drang der hartstochten in beweging ge
bracht, verheft zich de heerlijkheid van het
Godsrijk. Hier is de koude zelfzucht heerscheres,
en onder haar invloed strekt de hand des
broeders zich dreigend uit om den broeder te
treffen, daar regeert de liefde, die de harten
tot elkander neigt en het gemeenschappelijk
geluk maakt tot het voorwerp van aller
stroven. Hier vervult do bitterheid van den
strijd om het bestaan de gemoederen met
wrevel en wanhoop, daar lacht een vrien
delijk oog den vermoeide toe en staan vienden-
handen gereed om z\jn leed te verzachten,
zijn last te verlichten. Winter hier, zomer
ginds.
Waar is dat Rijk des vredes en der liefde,
in hetwelk het mensch-zijn in al zijn vol
komenheid zich openbaart? Waar is dat land
der zon, waar geen nevelen den blik vér-
duisteren en het altijd licht is en warm?
Gelijk het afgejaagdo hert hijgt naar de
waterstroomeD, smacht der menschen ziel
naar de weelde der rust, naar den heilstaat
waarin niet langer de een den ander zal weg
dringen van zijn plaats, hem zal berooven van
de luttele stralen die nu en dan hem nog
koesteren. Wij zoeken naar geluk en peinzen
ons moede, om uit te vinden waarin het toch
eigenlijk bestaat; nu en dan komen er wijze
mannen te voorschijn, die ons verhalen op
welke plaats het te vinden is, - gevolgd door
nog wijzere, die bewezen dat die anderen or
volstrekt niets van weten. Maar altijd teleur
gesteld, dwalen wy tusschen die schijnlicbten
heen en weder, totdat wij zullen teruggekeerd
zijn naar Hem, die in woord en voorbeeld
den waren schat heeft geschonken: de men-
schenliefde ontsproten aan baar óénige bron,
de eeuwige, nooit veranderende noch ver
duisterende liefde Gods.
Den geest van onzen tijd schijnt dit al te
eenvoudig toe. Het kan z|jn dat onder maat
schappelijke toestanden, overeenkomende met
het beschavingspeil van Galileosche visschers
en andere lièden van geringe ontwikkeling,
het droombeeld van die broederschap troost
kon geven en tot berusting kon aansporen;
dat men heeft kunnen denken aan een toe
komst, waarin geen strijd van belangen meer
zijn zou. Bij ons is dat niet zoo. Wij hebben
achter ons de. ervaringen van vele eeuwen en
kunnen de uitkomsten waarnemen van de
inwerking van dat Christendom op de maat
schappelijke zeden. Wij houden rekeniDg met
het feit, dat vele honderden malen reeds het
feest der opstanding getuigenis heette te geven
van de hooge waarde des Evangelies, en
vragen dan hoe het komt, dat het nog zoo
weinig uitdrukking vindt in de onderlinge
verhoudingen zijner belijdors. Do twijfelaars,
wier aantal niet gering is, wijzen op don
stortvloed van ongerechtigheden, die ons van
alle kanten dreigen te overstelpen; op al het
lijden dat zijn oorzaak vindt in armoede of
in misdaad; op machtsmisbruik in hooge
kringen, op ruwheid in lage, op zedenbederf
overal. Zij weten te verhalen van de afschuwe
lijkste vlekken op iedere bladzijde van het
boek der hedendaagsche geschiedenishoe de
waarheid wordt onderdrukt, het recht ver
kracht; boe aan voldoening aan de zucht naar
zinnelijk genot alles wordt opgeofferd, hoe eer
en plicht worden vertreden waar de lokstem
men van \jdelheid en baatzucht zich doen
hooren. Zou men van een Christendom, dat
in al die eeuwen er nog niet in geslaagd is,
de grofste misstanden te doen verdwijnen,
mogen verwachten dat het niettemin het
groote work der maatschappelijke wederge
boorte zal tot stand brongen?
Inderdaad kan de winter zóó langdurig zijn,
dat men de hoop op den terugkeer der lente
zou laten varen, indien wij niet met zekerheid
wisten dat zij nooit uitblijft. Ook neemt de
strijd tusschen het barre en het liefelijke
jaargetijde niet zelden vele dagon en weken
in beslag, zoodat wü zouden gaan twijfelen
wie de overwinning zal behaleD, als wij niet
geleerd hadden wie steeds meester is gebleven
van het terrein.
Op het gebied van den zedelijken vooruit
gang hebben wij niet do zekerheid van de
ondervinding en van de geschiedenis; maar
w\J hebben beter, de zekerheid van het geloof.
Daardoor weten wij, dat het gosde moet
zegevieroD, al lijkt het ook teruggedrongen
te worden; weten wij, dat de broederliefde
de zelfzucht zal verjagen, gelijk de lente den
winter ten slotte voor zich uitdrijft. Zelfs in
de doodsvallei van het brutaalst egoïsme
ontkiemt eenmaal het leven, ontwaakt de
drang naar het hoogere, wachten wij den
bloeitijd, die een rijken oogst van vruchten
in uitzicht stelt.
Want het is toch eigenlijk niet waar, dat
het Christendom van zoo geringe uitwerking
is geweest op het maatschappelijk samenstel,
als een eenzijdige opvatting het wil doen
voorkomen. Zelfs het weinige, dat wij ervan
hebben opgenomen, oefende reeds een invloed
uit, die onzen tijd verre verheft boven al
hetgeen er aan is voorafgegaan; hoe zal het
dan worden, als wil geleerd hebben al wat
het nog aan het menschdom te zeggen heeft?
Van het groote en machtige licht, dat be
stemd is ons in al zijn volheid te beschijnen,
bespeuren we nog slechts een enkelen straal,
en deze reeds stelt ons in staat den blik te
werpen in een ideale wereld, het paradijs
van waarheid en van goedheid; maakt ons
bekwaam, den weg te vinden naar de vol
making; richt onze schreden langs een veilig
pad naar de beschermende wijkplaats, waar
kwellingen noch rampen ons het gevoel kun
nen benemen van het groot geluk, Gods
kinderen te zijn; hoe zal er dan nog plaats
kunnen zijn voor iets onedels, wanneer ons
oog den vollen glans zal aanschouwen van
hetgeen het nu nog maar zeer onvolkomen
bemerkt Wanneer wij geheel ontwaakt, de
stom zullen vernemen die ten leven roept?
Het Paaechfeest spreekt van dat ideaal en
daarom vieren wij het met zooveel liefde.
Het geeft een profetie der toekomst, en
daarom vervult het ons met blijde hoop. Het
brengt ons in herinnering, dat vijandige
machten tevergeefs hebben gepoogd het
onsterfelijke te dooden, en daarom stort het
in onze harten een onwankelbaar geloof. Dat
elk Paaschfeest ons nader brenge tot onze
broeders, ons meer bevestige in de overtuiging,
dat hun geiuk en het onze een onbreekbaar
geheel vormen, bovenal ons Dader brenge
tot Hem, die de ooreproüg is van al het goede I
Leiden, 1 April.
's Rijks Ethnograpbisch Museum te
Leiden heeft van den heer J. Van OHentorgh,
resident van Amboina, die reeds vroeger blijk
van zijn belangstelling in 's Rijks Ethnogra-
phisch Museum heeft gegeveD, wederom ten
geschenke ontvangen de navolgende voor
werpen, afkomstig van de daarbij vermelde
eilanden dier residentie.
Geïnventariseerd als serie 1139.
8 houten afgodsbeelden in zittende hou
ding, met opgetrokken knieën en aan de
knieën verbonden gekruiste armen, 1 houten
afgodsbeeld in den vorm van een menschen-
kop met langen bals, uit het boveneinde van
een afgeknotte pyramidevormige plank voort
komende; en ten slotte 1 afgodsbeeld in
zittende houding en bevestigd togen oen aan
de voorzijde met snijwerk versierde plank.
Alles afkomstig van het tiland Dammer. Het
laatst vermei.e beeld was op een verheven
heid in een kampong geplaatst en diende
als beschermgodin van bet Noordoosten van
het eiland.
Antieke beenen haarkam, 1 op het eiland
Tordate gesmeed oorlogszwaard, 1 geweven
sarong met veelkleurige strepen, 1 koperen
oorhanger voor eon jonge vrouw en Inge
vlochten mand met vierkanten bodem; alles
afkomstig van de Tenimber eilanden.
Aan den schenker is de dank der Regoe-
ring betuigd. (Sts. Ct.)
De gemeenteraad van Voorburg heeft met
acht tegen drie stemmen aan de heeren De
Knokke van der Meulen en Vas Visser conces
sie verleend tot het aanleggen van electrische
verlichting in de gemeente.
Door het Dag&lijksch Bestuur van het
Nederlandsch Landtouw-comitó is aan de tot
dat comité toegetreden Land- en Tuiabouw-
Maatschappijen en haar leden een schrijven
gericht om hun tusschenkomst in te roepen
tot het verkrijgen van opgaven omtrent de
in het landbouw- en veehouderij-bedrijf besteed
wordende arbeid6loonen in Nederland. Eenige
vragenlijsten ztfn daar bijgevoegd. De vragen
zijn in 4 categorieën verdeeld, voor mannen,
vaste arbeiders en losse arbeiders, voor vrouwen,
die kost of inwoning of beide genieten en
vrouwen, die los werk verrichten. Verder
worden onderscheidingen gemaakt naar den
aard der verschillende gronden en wat de
losse arbeiJers en arbeidsters betreft, naar
den aard van het werk.
Onder talrijke blijken van vriendschap
en waardeering had te 's Gravenhage de
begrafenis plaats van den gopens. hoofd
ingenieur van het stoomwezen in Inciiö S. L.
Huizer. Tal van hooggeplaatste oud-Indi3che
autoriteiten waren aanwezig, vroegere collega's
van den ontslapene, bestuurders van Indische
Maatschappijen, gepensionneerde burgerlijk*
en militaire ambtenaren uit Indië, zoomede
ambtenaren van boogeren rang aan het
departement van koloniën.
Dr. Elhorst schetste in treffende bewoor
dingen het werkzame leven van don gestorvene.
Hulde bracht spreker aan de groote diensten,
door den ontslapen ingenieur jegens de Maat
schappij betoond, en dankbaar herdacht dr.
Elborst de trouwe vriendschap van den afge
storvene, die velen ten voorbeeld kan dienen.
Een schat van bloemen dekte de lijkbaar.
Di-p bewogen dankte de zoon voor de betoonde
belangstelling.
Den 7dtn en 14don April a. 8. zal met
de stoomt oot van 11.30 'sav. van Vlissingen
naar Queensborough een verzending van
brieven en andere stukken plaats vinden aan
het oorlogsschip „Atjeh", te Kaapstad.
Opdat die brieven en andere stukken by
de sorteering op de postkantoren daaelijk in
het oog vallen, worden belanghebbenden uitge-
noodigd ze te voorzien van twee zich kruisend#
strepen over het goheele adres, loopende van
den eenen hoek naar den anderen.
De luitenant ter zee der 2de klasse J.
Metz, de adelborsten der 1ste klasse J. Jutte,
J. R. Scholten, J. K. Lieuwen en de buiten
gewone adelborsten R. W. Braun en H. J.
M. Kuymans, allen vaa de Koninklijke Neder-
landsche Marlne-reeerve, worden met 6 April
a. s. geplaatst aan boord van Qr. Ms. instructie^
schip „Gier."
De adelborst der lste klasse dier reserve,
N. Van Wtyck Jurriaanse, wordt met 16 April
a. s. aan boord van genoemd instructieschip
geplaatst.
8)
«Maar waar is onze afzonderlijke zitkamer
vroeg tante Betsy uit de hoogte.
«Dat is deze. 't Is de beste uit het huis,
mevrouw", antwoordde de eigenares stug.
«Tom," kreunde tante Rhoda, op de paarden-
Laren sofa neerzinkende, «zeg haar zeg aan
deze"hier ontmoette ze een blik van de
vrouw dos huizes, die haar onwillekeurig een
andoren toon deed aanslaan «zeg aan dezo
goede vrouw, dat ge uit de stad geschreven
hebt om kamers te bestellen go hebt toch
geschreven, nietwaar?" voegde ze er opeens
heftig bij.
„Natuurlijk, lieve tante; or heeft zeker een
vergissing plaats gehad. Dit is waarschijnlijk
do koffiekamer" aan welke omstandigheid
inderdaad niet te twijfelen viel, daar er een
achttal tafels in stonden.
„"We hebben bier geen koffiekamer; het
ziln alle afzonderlijke kamers," bracht de
onvermurwbare dame hiertegen in. „De
appartementen op de eerste verdieping z|jn
al maanden geleden besproken."
Op dit oogenblik hoorde ik een dof gekreun
Jhij het raam, waar tante Rachels artistieke
(blik een onderzoek had ingesteld naar het
uitzicht. Daar hadden we de zee, grijs en
doodkleurig; een bank op drie poolen, en oen
Aan met een houten been, die er op zat,
benevens twee kinderen, die aan het spelen
waren. Als de man en de kindoren vertrokken
zouden zijD, het was duidelijk, dat er van
„ruim uitzicht" Diets overbleef dan de lood
kleurige zee.
„Onze slaapkamers!" riep tante BetBy
opeens, niet zooala Napoleon III zyn hoop
to kennen gaf, dat „alles nog wel terecht
zou komeD," maar op den toon van iemand,
die het ergste weten wil. „Wees zoo goed en
wijs ons onze slaapkamers."
Om redenen van kieschheid bleef ik natuur
lek beneden, maar met mijn geestesoog aan
schouwde ik die slaapkamers: klein, duf en
uitziende op het erf achter het huis. Het
beste bier kon nauwelijks draaglijk zijn, en
het beste was natuurlijk de zitkamer van de
eerste verdieping. Er volgde een lange, onheil
spellende stilte; en toen baande de schelle
stom van de logementhoudster zich door alle
hinderpalen heen een weg naar de koffie
kamer.
„Als ze u niet bevalleD, moet u maar weer
heeDgaan. Er zijn liefhebbers genoeg."
Ik ben er niet heol zeker van of ze voor
„heengaan" niet een minder fraai klinkend
woord gebruikte.
Hierop kwamen mijn drie tantes beneden
in vrij onderworpen stemming tegenover de
meesteres des huizes, voor wie ze wel genood
zaakt waren te zwichten, maar in een geheel
tegenovergestelde stemming ten opzichte van
mijzelven. Tante Rhoda barstte in tranen uit,
omdat haar kamer niet in die harer zusters
uitliep, „wat Tom beloofd had." Haar deur
kon zelfs niet gesloten worden, en ze was
er zeker van, dat ze „geen oog zou dicht
doen." Wat mijn slaapkamer betrof hoewel
dat in het oog der dames van geen het
minste belang was het wa8 een schuin
zolderkamortje, heel boven in huis, waar het
eenige middel tot ventilatie in een klein
dakraam bestond.
Het middageten was verre beneden het
middelmatige, en het bleek dadelijk, dat de
lofrede uit de reisgids op de schoone, vrucht
bare landouwen in die streek geen invloed op
de bewaarde provisie in de kelders van Rip-
stone had. Het maal werd onder plechtig
zwijgen genuttigd, en toen het afgeloopen
was, gevoelde tante Betsy zich zóó uitgeput
ten gevolge der doorgestane schokken en ver
moeienissen van den dag, dat ze zich genood
zaakt zag op de sofa te gaan liggen om wat
uit te rusten, waarbij ze, uit een gevoel van
betamelijkheid, haar enkels met een anti ma
cassar bedekte. Tante Rhoda begon aan een
dichterlijke compositie het begin van een
ode aan de „door bloed gekleurde klippen",
die we morgen te zien zouden krijgen, terwijl
tante Rachel voortging aan een roos, die ze
bezig was te haken, en die al veel meer tijd
noodig gehad had om tot rijpheid te komen
dan met een echte roos het geval zou geweest
zijn. Toevallig merkte ik op, eer ik mijn boek
ter hand nam, dat ze haar schoenen had uit
gedaan, een omstandigheid, waarvan ze hoogst
waarschijnlijk meende, dat ze niemand bekend
kon z\jn dan haar zelve.
Er werd niets gehoord dan het krassen van
de pen der dichteres en het druppelen van
den regen buiten, want het was een regen
achtige avond geworden. Plotseling ging de
deur zonder de minste waarschuwing open en
trad een fatsoenlijk gekloede vreemdeling bin
nen op pantoffels en met iets in de hand, dat
hij voorzichtig op de kachel legde, met het
doel het te drogen. Op dat oogenblik dachten
we allen, dat het een paar sokken waren,
maar later bleken h6t zijn handschoenen te
zijn. Daarna ging hij met zijn rug naar het
vuur staan en droogde zichzelveD.
Tante Betsy durfde geen lid verroeren, uit
vrees, dat de anti-macassar, die haar voeten
bedekte, zou vallenmaar ik zag haar kapsel
op zonderlinge wijze bewegen, zoodat het mo
toescheen, dat ze een soort van stil zenuw
toeval doorstond.
Tante Rhoda gaf meer uiterlijke teekonen
van ergernis en schrik. De pen viel haar uit
de handen en haar gelaat gaf duidelijk te
kennen, dat zo van plan was binnen weinige
oogenblikken in zwijm te vallen. Tante Rachel
was intusschen met vuurrood gelaat en op
zenuwachtige wijze bezig met haar voet allerlei
pogingen aan te wenden om de verloren
schoenen terug te vinden.
Wat mijzelven betrof, ik was sprakeloos
van bedwongen lachlust; als ik een woord
geuit had, zou ik in lachen hebben moeten
uitbarsten, in welk geval, zooals ik zeker wist,
ik niet op vergiffenis behoefde te rekenen. Ik
stond haastig op en verliet de kamer „op de
lafhartigste manier", zooals mij later verteld
werd, en deelde den bedionde mee wat er
gebeurd was; dat een heer blijkbaar onze
afzonderlijke kamer voor de koffiekamer had
aangezien, waarna den vreemdeliog door een
wenk werd te veretaan gegeven, dat hij moest
heengaan. Toen brak er tegen Tom een storm
van verwijten los, opeens gestuit door het
opnieuw verschijnen van den vreemdeling, die
zjjn excuses kwam maken en zijn handschoe
nen terugbalen.
„'tls bier tot nu toe altijd de koffiekamer
geweest," zeido hij.
De aanblik van mijn tantes, terwijl ze naar
de verontschuldigingen van den vreemdeling
luisterdon, en hem op de minzaamste wjjzo
antwoordden, terwijl zij zich intusschen vol
komen van haar staat van „deshabilló" bewust
waren, was oen tooneel, dat mij nimmer uit
het geheugen zal gaan.
Tante Rachel, die er slechts in geslaagd
wa3 één schoen terag te vinden, was vooral
uitermate vriendelijk - totdat do vreemdeling
vertrok en ik op genade of ongenade aan
haar was overgeleverd.
Den volgenden morgon stond ik al vroeg
op om naar het straDd te gaan. Het was mooi
weer, maar over beide klippen hing een
ondoordringbare mist. Ik sidderde, toen ik zag,
dat tante Rachel na afloop van het ontbijt
haar potlooden aanpuntte, want behalve de
bank op drie pooten viel er niets te schetsen.
(Slot volgt,)