N°. ÏÏ976
Donderdag; 9 Maart.
A0. 1899
Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van gpn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
DE NEVEItl.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURaUTi
"Poor Lelden per 8 maanden. f 1.10,
France per poet1.40.
AJtzonderiyku Nommere 0.06.
PRIJS DER AD VERTENTEÊH
VaD 1-6 regois f 106. ledera roge) meer f 0.17 - Groeitere
lottere naar plaatsruimte - Voor het incasseereo bulten de etad
wordt 0.05 berekend
Ticeede Blad.
Ia het Militair Weekblad schrijft generaal
Rooseboom over onze nieuwe geweren
tegenover den vijand.
Op het bericht, dat voor eenigen tijd de
ronde deed in de pers, dat, welke groote
voordeelen het nieuwe geweer ook mocht
hebben, daartegenover het groote nadeel zou
staan, dat het op korten afstand den vijand,
die getroffen wordt, wel verwondt, maar niet
doodt of zwaar genoeg verwondt, zoodat hy
een gevaarlijke tegenstander blijft, heeft de
generaal aan een onzer meest krjjgservaren
officieren ln Atjeh de vraag gesteld hem
eenige mededeelingen te doen toekomen
omtrent de ondervinding, daar met ons nieuw
geweer opgedaan.
Het antwoordt luidt, na bijzonderheden
omtrent de uitwerking der kogels:
„Volgens mijn ervaring hebben wl) dus
©en geweer van groot vermogen, zoowol
indringing8vermogen als vermogen om meer
dan afdoende buiten gevecht te stellen; en
als een verdediger, met dit geweer bewapend,
stand weet te houden tegen het vuur van
den aanvaller, zal hy met dit geweer den
aanval zeker tot staan brengen en zal een
daarna overgaan tot een flink offensief optre
den ongetwyfeld een groote kans op succes
opleveren, omdat de verwarring, door het
vuur uit onze geweren by den aanvaller
teweeggebracht, groot zal zyn".
Zooals men weten kan, heeft de Regeering
een ontwerp ingediend tot het tegengaan
van ontduiking der vermogens*
belasting. Hierby wordt bepaald, dat
wanneer bet vermogen oy overiydon (aangifte
▼oor de successiebelasting) hooger blijkt dan
aangegeven is voor de vermogensbelasting,
het belastingschuldige bedrag over de laatste
▼yf jaar moet worden aangezuiverd.
De Tijd keurt het sterk af, dat de minister
hier zeer willekeurige vermoedens in de
ptaats wil doen treden van bewyzen. Hoe
toch kan men weten, dat gedurende vyf jaren
het fortuin onveranderd is gebleven? Waarom
moet bier de bewyslast worden omgekeerd,
zoodat niet de fiscus heeft aan te toonen, dat er
ontdoken is, maar de erfgenaam (die in een
geheel vreemden boedel komt), dat er niet
ontdoken is?
,wy gelooven, dat men op deze wyzo een
zeer bedenkelyken weg opgaat. Ia het in het
algemeen een grief tegen onze hooggeroemde
directe belastingen, dat zy voor een veel te
groot gedeelte berusten op f i c t i n, op
veronderstellingen, deze nieuwe wet
zondigt onder dit opzicht op geheel byzoDdere
wyze. Meer en meer schynt by onze wetgevers
bot beginsel ingang te vinden, dat aan de
macht van den fiscus geen grenzen mogen
gesteld worden. Heette het vroeger: „handen
uit de kast en oogen uit de boeken l" de
«ionsequentie der tegenwoordige wetgeving
schynt er toe te leiden, dat de sleutel van
ieders brandkast en het toezicht over elke
boekhouding permanent zullen worden toe
vertrouwd aan de ambtenaren der belastingen.
Gelukkig, indien wy nog aan periodieke huis
zoekingen en aan het* fouilleeren onzer per
sonen ontkomen 1"
Waariyk, schryft De Gelderlander de
lofspraak van „sottile teorico", onzen minister
Pierson indertyd door den buitenlander toege
zwaaid, is dubbel en dwars verdiend. Datblykt
alweer uit den vernuftigen vond, door den
minister bedacht om het ontduiken van de
vermogensbelasting te keer te gaan. De
minister beklaagt zich bitter, dat zooveel min
of meer vermogendeD, hy zegt, dat ze
behooren tot alle klassen van de maat-
schappy, zich te laag aangeven voor do
vermogensbelasting.
Dat is hem erg tegengevallen. Hy had
stellig gedacht, dat allen, uit pure ingenomen
heid met zyn kunstig in elkaar gezet nieuw
belastingstelsel, zich ook beyverd zouden
hebben, tot den laatsten gulden op te biechten
wat zy in de kas hadden. Maar daarin heeft
hy zich leeiyk misrekend. Niet minder dan
twintig a dertig op de honderd blyken na
hun dood, als van hun nalatenschap het ver
schuldigde successierecht betaald moet worden,
veel ryker te zyn geweest dan zy op hun
belastingpapier aangaven.
Het ergste is, dat zoodoende de schatkist
ieder jaar aanmerkeiyk wordt te kort gedaan,
wat natuuriyk voor den heer Pierson, zoolang
by 'a lands huishouden te beredderen heeft,
een groot ongerief is; dat zullen alle huis
moeders toegeven.
Eén ding is toch maar jammer voor den
heer Pierson, en dat is, dat hy by zyn ge
roemde spitsvondigheid en andere phenomenale
eigenschappen de gave van het „gedaebten-
lezen" mist. Zyn stelsel van eigen aangifte
toch vereischt noodzakeiyk als uitvoerder der
wet een Cumberland om de aangiften te con
troleeren.
Ziehier nu wat hy er op gevonden heeft
om de te-laag-aangevers van dat wanbedryf
af te schrikken. Zoodra zy komen te overiyden
en het mocht dan blyken, dat zy ryker zyn
geweest dan waarvoor ze tegenover den
belastingheffer wilden doorgaan, zal woroeh
aangenomen, dat zy vyf jaar aan één stuk
den fiscus hebben belogen en zal dus van
hen vyf jaar achterstallige belasting gevor
derd worden.
Maar, zal men misschien tegenwerpen, op
die wyze treft de straf niet den schuldige,
maar zyn onschuldige erfgenamen. Ditmaal
wordt een premie gesteld op hoe zullen
wy het noemeu? de onverschilligheid om
trent de overlevenden.
Alleen hy, die ernstig bezorgd is omtrent
de dierbare betrekkingen, die zyn erfenis
zullen te deelen hebben, kan zich van de
strafbedreiging iets aantrekken.
De zorgloozen, die denken: „Après nous
le dóluge: wie na ons komt, moet maar zien
boe hy het schikt", zullen er zich ai zeer
weinig door bezwaard voelen. En zelfs degenen,
dio wél om hun nabestaanden denkeD, zullen
töch nog in de verzoeking biyven, dezen te
bevoordeelen door zich levenslang te laag
aan te geven. Het zal toch in de meeste ge
vallen veel voordeeliger uitkomen, dat men
alleen over de vyf laatste jaren het volle
bedrag betaalt, dan dat men het ziln he*-le
leven doet. En hoe voordeeliger de belasting
schuldige het bij zyn leven aanlegt, boa mtor
zyn erfgenamen er bij. gebaat worden.
Over hernieuwing van den school
st r y d schryft Het Gentrum eenige artikelen
en betoogt allereerst^ dat het een hernieuwi ig
van den schoolstryd naar den ouden trant
niet vreest.
Een schoolstryd zullen we wel altyd houden,
doch daar voor veel liberalen het mooie van
de openbare school af "is door het optreden
van de socialistische- .onderwyzers, èn de
waardeering voor de byzondere school toe
neemt, meent bet blad, dat veler vrees voor
een herleving van den ouden schoolstryd
ongegrond is. Herinnerende aan de welwillende
woordeD, die de beer Borg«-sius onlaogs voor
de byzondere school overhad, zegt het blad
ten slotte:
„De vrye school is dus in de waardeering
der liberalen niet weinig gestegen. By het
debat in de Eerste Kamer kwam nog slechts
één hunner afgevaardigden het oude lied der
verheerlyking der openbare school, als de
aangewezen school voor - het geheele volk,
zingen, en niemand minder dan de minister
kwam bem desavoueeren.
"Wie had zulks een twintigtal jareD geleden
durven verwachten? Wie had zelfs in de
dagen der Grondwetsherziening zulks kunnen
voorzien?.... Er is ^een twyfel aan, wy
hebben ontzaglyke vorderingen gemaakt. Eu
waar zooveel vooroordelen zjj-i weggevallen,
zooveel scherpe kanten afgeslepen, waar de
geest van pacificatie zicb-. in zoo ruimen kring
verspreidde, meenen wy, - dat van de oude
verbittering geen sprake meer kan zyn en
mag zyn.
De principiöelo stryd moet worden voort
gezet; natuuriyk. Het byzondor onderwijs
regel, biyft ons ideaal. Daarnaar te streven,
is de taak, welke dag aan dag onze aandacht
en inspanning vordert. En ook valt er nog
zeer veel te doeD, om tot een gelijkgerech
tigde behandeling onzer school met de open
bare te geraken. Maar de stryd kan thans
al moge het vreemd en contradictorisch
klinken een meer vredelievend karakter
dragen en gepaard gaan met wederzydscoo
waardeering. Aldus zal het mogelyk zyn, dat
meer samenwerking wordt verkregen, en dat
do partyen, hoezeer ook in beginsel verschil
lend, toch elkaar aanvullen en steunen, ten
einde het onderwys, die groote weldaad voor
olk volk, zoo goed, zoo volledig, zoo algemeen
mogelyk te maken."
In Vragen des Tijdszegt De Standaard
is een zeer merkwaardig artikel verscheoen
van de hand van een bekende schoolautoritelt,
den heer B. Meerkerk, te Kampen. Het
merkwaardige vaD bedoeld artikel is voor.il,
dat het zooveel brengt, dat aan een overwon
nen standpunt doet denken; waarom we dan
ook ons bepalen tot een korte opsomming
van wat de schryver in de openbare school
mogelyk acht.
Hij meent in de eerste plaats, dat de naam
van God wel in de openbare school mag
worden genoemd. Geen schoolautoriteit zou
dat vorbioden, on al hot verschil tusschen de
openbare en byzondere school is dit, dat op
de laatste de By bol wordt gelezen en verklaard,
wat op de eerste niet geschiedt.
Trouwens, iets verder meent de heer M.,
dat op deze of gene oponbire school, waar
dit geen aanstoot geeft, best de Bybel kan
worden gelezen, on ook acht hy in Roomsche
streken een kruis en een heiligenbeeld in zulk
een openbare school volstrekt niet vreemd.
Dit alles herinnert levendig aan de ge
dienstigheden der practyk, waarover een
twintig jaar geleden nog wel een3 geschre
ven werd.
Merkwaardiger dan dit is de behandeling
van de vraag: of de openbare onderwyzer ook
buiten de school zich aan de neutraliteit heeft
te houden. Hiermee in verband constateert de
heer Meerkerk:
1. Dat „men" altyd byzondere oischen heeft
gesteld, en nog stelt, aan den onderwyzer,
wairmede deze z. i. altyd rekening zal moeten
houden. 2. Dat een onderwyzer te Amster
dam byv. iets kan doen zonder schade voor
de openbare school, wat een onderwyzer ten
plattelande niet doen kan zonder nadeel voor
zyn invloed, dat is voor zyn school. Behalve
mat de eischen, door de wet gesteld, heeft de
onderwyzer met deze eischen van „men"
rekening te houden. 3. Dat wat de „gemeente"
ergert in „leering of wetachennis", niet wordt
gesteld op de debetrekening van „een" onder
wyzer of „een" openbare school, maar op
rekening van „den" onderwyzor aan „de"
openbare school.
Een revolutionnair socialist behoort verder
op de openbare school niet thuis, want hy
is een voorstander van „ruw, blind geweld".
Doch een parlementair socialist, een atheïst,
mits deze geen familie van „Jan Rap" en
een ontwikkeld man zy, behoeven niet buiten
de deur gezet.
Onderwys in de geschiedenis kan ook al
zonder eenigen hiDder gegeven worden.
„Mag de openbare onderwyzer dan niet de
waarheid zeggen? Is dan de waarheid in de
vaderlandsche gescbiedonis afhankelijk van
een kerkleer? Vertelt de Roomsche de waar
heid, die echter weer andera is dan die der
Calvinisten?"
Het spreekt vanzelf, dat de Staat geen
verschillende dingen als zooveel verschillende
waarheden omtrent één zaak kan laten onder-
wyzen; even duideiyk is het, dat de Staat
niet het zaad mag laten uitzaaien, dat de
kiemen bevat voor giftplanten, die, tot ryp-
heid gekomeD, zyn eigen levon vernietigen
moet. Do openbare onderwyzer mag de waar
heid eeggeD, zooals ze tot nog toe gevonden
is en voor zoover ze voor kinderen naar leef-
tyd en ontwikkeling geschikt is.
De schryver verzekert verder, dat er geen
reden is voor een vyandige houding tegen
uet byzonder onderwijs zoolang dit aaii de
wet voldoet; alleen botrourt by d9 verdeeld»
heid op onderwijsgebied. De Scaat moes*
zorgen, dat, als byv. oen gemeente een Calvi
nistische of Roomsche of Jooische school
wilde, zy die krygen kon. En bleef er dan
een minderheid van, zeg tien, gezinnen, dan
zouden die recht hebben op eon school; hoewel
vryziünigen be3t van oen godsdienstige school
gebruik kunnen makoD, want immers, zy
vreezen den invloed van den godsdienst niet.
Trouwens, dat godsdienstonderwys op de
byzondere school, daar is de heer M. zoo
bang niet voor:
En ik voor my heb de vaste overtuiging,
dat het onderwys in den godsdienst zicb
overal tot algemeenheden moet bepalen, za
de Cbri8telyko schoei geen verdeeldheid
wekken in eigen boezem. Zoodra bet onderwff'
iets anders wordt dan een „geschiedenir
van Jozef" of iets dergolyks, en overslaat tol
dogmatisch onderwys, begint in de Cnnste
ïyke school het verschroeiende vuur dei
dweepzucht te gloeion on verzengt er all»
eenheid. Yan Roomsche scholen on Joodsche
in den g -est der DünueristeD, spreek ik niet,
omdat zulke scholen eenvoudig kerkvormen
en kerk symbol en onderwyzeD, misschien afge
wisseld met de „geschiedenis van Jozef."
Ten slotte bespreekt de schryver de togen
de openbare school nogal eeDS ingebraebto
grieven, doch daarmee maakt hy niet veel
ernst. Als de onderwyzers maar nDt bet booge
standpunt der wet vorlaten, komt alhs op
zyn pootjes terecht.
Voorts is het mogelyk, dat onder de open
bare onderwyzers menschen zyn met tekort
komingen, maar die zullen er onder de
byzondere óók wel zya.
Tegen die laatste opmerking beeft natuuriyk
niemand eenig bezwaar.
Tegen de rest van het artikel is nog wel
het" een en ander in to brengen, doch men
oordeelt zachteiyk, als men weet, dat de heer
M. zicb, behalve mot scboolzaken, óók met
roman8chry ven bezig houdt. By zulke schry vera
moet men wel eens wat op rekening plaatsen
van de faotaBie.
Burgerlijke Stand.
HILLEGOM. Bevallen: M. Rusman geb. v
Reiser Z.
Ovorloden: L. Langeveld 60 j.
NOORDWIJK. Geboren: Johannes Francis-
cus, Z. van G. Hiep en J. C. Beugelsdijk.
Karei, Z. van L. Oostergo en G. v. d. Vijver.
Ondertrouwd: B. Cramer 20 j. on W. Barn-
hoorn 22 j.
Gehuwd: J. Van Konijnenburg 45 j. en J. Hv
Van Konijnenburg 37 j.
Moord-Zoid-Hollandsche Stoomtramweg-
Maatschappij Haarlem—Leiden.
Opbrongst in
Febra&ri. 1898. 1899. Verschil,
Reizigers. f 6769.46 f 6673.14 f 197.S2
Goederen835.32 873.89 38.57
Diversen486.49 w 417.45 69.04
Te zamen f 7091.27 f 0863.48 - f 22?. 9
Vorige maandon f7331.06' f 7627.28 29 .31'
Tot. opbrenget f '41/3.23* ƒ14490.76
Per dag-kiloro. f 8.73
f 67.62'
8.7 71 -h f 0.04'
16)
.Verlicht je, wanneer je'hart dat behoeft I
Kom, mtyn arm kind, ga b|j me zitten en leg
je hoofd tegen mijn schouderEn spreek
nu uit, wat je drukt en pijn doetEen
ander bemint go, dat heb ik immers reeds
lang geraden een ander, die niets van je
weten wil. En wie het is ook dat kan ik
mij voorstellen
En Hélène biechtte alles op, wat zij tot nu
toe zoo hardnekkig in zich had opgesloten:
"tiaar lotgevallen op het gekostumeerde feest,
kaar redding uit doodegovaar door Arthur.
Niet weinig verschrok mevronw Marbach,
-ioen zy dat laatste vernam. .Ea op dien
zelfden avond gaf je Werner het jawoord?!
Nu begrijp ih allee, beklagenswaardig kind
De Hemol weet, met welk een bezorgdheid
ik je sinds dien t(jd heb gadegeslagen! Ge
hebt niet eens beproefd je in een passende
houding tegenover j» verloofde te plaatsen 1
Een ander dan Gustaaf, die waarijjk opvallend
argeloos is, zou raeds lang achterdocht hebben
gekoesterdMaar waartoe moet dat alles
leidon
„Het ergste komt nog," sprak Hélène,
Arthurs brief voor den dag halend. En toen
begon z(j luide te snikken en bedekte haar
gezicht met de handen. „Hij bemint mij toch,
moeder I Ik ben blind geweest onnoodig heb
ik m(j opgeofferd."
Mevrouw Marbach was over den brief niet
weinig ontsteld. „Wat wilt ge doen?" vroeg
z(j, zelvo radeloos.
„West ik het dan? Wat raadt u mij?"
Na een korto overpeinzing antwoordde de
weduwe: „Het is duidelijk, wat eer en plicht
je gebieden
„U meent
„Ge most b(j je beslissing volharden en met
enkele woorden den heer Blank van je ver
loving kennis goven."
„Zoo wreed zou Ik moeten zijn, tegen my-
zelve, tegon hem?"
„Ik zie geen anderen weg, tenzt) ge uw
bart volgen wilt. Maar dan, bedenk hst
well dan laadt ge een schuld op je, de
schuld van ontrouw, de schuld van woord
breuk. En welko wonds ge Gustaaf zoudt
toebrengen meet dat af aan je eigen lijden I"
„Het geldt m()n levensgeluk, moeder!" her
innerde Hélène met een smeekenden bhk.
„Dat zegt g(j. Maar weet ge dan, of ge het
vinden zult, waar ge het verwacht?"
„O, moeder!"
„Duid mij mtjn twijfel niet ten kwade I Ik
ken Werner vrij nauwkeurig, Arthur Blank
daarentegen zeer oppervlakkig. De eerste i«
trouw als goud; de andere kind, ik moet
je gulweg bekennen, dat de rol, die hij tegen
over Dora Guttenberg gespeeld heeft, mij
volstrekt niet bevalt."
,TT weet niet, moeder, hoe onuitstaanbaar
zl) is,"
„Dat dost er niet toe. Zij was het reeds
vdór hy haar het hof begon te maken. Boven
dien is hot de vraag, of de verkoeling van
hem is uitgegaan of van haar."
„U is nu eenmaal tegen Blank Ingenomen.
Ook door Worner. Reken bom dan ten minste
aan, dat hy my het leven gered heeft."
Mevrouw Marbach begon in te zien, wolke
atrooming by Hélène de overhand had. Zy
zuchtte on sprak: „Ge kent nu myn meening.
De beslissing berust by u. Gy alleen kunt ze
nemen. En ge moet ze uit jezelve nemen. Ik
wensch niet, my in latere jaren aan het ver-
wyt bloot te stellen, dat ik je op den ver
keerden weg gevoerd heb."
Hólène's oogen begonnen van een biy vuur
te fonkelen. „U geeft my de baan vry?l
Dan blyft my niets over dan dó inwendigs
stem te volgen."
Zy kuBto de ondortsekening in Arthurs
brief en stak hem weer in den zak,
„Wat hebt go besloten?" vroeg mevrouw
Marbach bezorgd.
„Nog niets, moedertje. Maar het zal te
bekwamer tyd wel openbaar worden. Kom
nu, laten wy naar voren gaan, opdat myn
zusters onze lange conferentie niet opvalt."
De weduwe scbuddo het hoofd. Maar te
zeggen was er niets meer. Ook liep Hélène
reeds voort, met flinker schreden dan zy sinds
langen tyd by haar gezien bad. En ook in
het vervolg van den dag botoonde het kind
een nieuw vleugje van jeugdige frischheld.
's Avonds, by de thee, kwam Werner. Hélène
was vriendelyker jegens hem dan zy placht
te wezen; iets als een iDnig znedelyden flik
kerde in haar oogen, wanneer zy hem onder
het spreken aanzag. Zy speelde zyn lievelings
stukken eenvoudige, ernstige stukken uit
de werken der klassieken, zy zong liederen,
die hy gaarne hoorde, liederen van Scbubert,
zyn lievelingscomponist. Ook verzocht hy om
„Früblingsglanbe". Nog nooit was der zangere3
het bekende refrein zoo goed gelukt:
„Nun muse sich alles, alles wenden."
Ontroerd ging Gustaaf naar haar toe aan
de piano en bedankte haar m6t warme be
woordingen.
Mevrouw Marbach wist niet, wat zy er van
denken moest. En Gustaaf tosn hy, alB
altyd, precies met den klokslag van tienen
opbrak was meer dan ooit overtuigd, dat
htm aan Hélène's zyde een overgroot geluk
verbeidde.
XII.
Ja, de zachte windjes waren ontwaakt; zy
waaiden en suisden den ganeohen nacht en
maakten het zich alom druk.
Met één tlag waa het lente geworden. De
vurig verwachte bode van een mild jaargetydo
was aangekomei, na een lange, moeilyke reis
uit het zuiden. Dan Alpenmuur, die zich dwars
in zyn weg plaatst, had hy mosten over-
kllmmen. Daarby had hy zich opgehouden,
maar toen was het weer Hink verder gegaan.
En nu wandelde hy met de eerste stralen der
morgenzon de etad binnen. Toen de menschen
zich den slaap uit de oogen wreven en de
gordynen vóór de vensters wegtrekken, was
hy reeds yverig bezig, alom de viooltjes uit
het gras te trekken en uit de bladen der tulpen
en hyacinten den bloemstengel voor den dag
te doen komen. En den menschen, die verwon
derd naar zyn werk stonden te kyken, glim
lachte by toe: „Daar ben ik weerf Gy kont
my toch nog? Legt nu jelui wiutergezichton
af en komt uit uw gevangonisson te voorechyni
Ook aan u wil ik myn wonderen verrichten.
Naar bulten, jongenI Naar buiten, oudent
U allen wil ik hoop in 't hart blazen;
u allen ontlok ik jong groen I Komt naar
buiten en doet u aan my te good!"
Hélène had goed geslapen en werd met
roode oogen wakker. De manende en wek
kende groet der lente moest wel door haar
droomen heen hebben geklonken, want zy
wierp dadeiyk de ramen open, zoog do zachte,
litflyke lucht in en blikte met groote, nieuws
gierige oogen op de tuinen binnen de stad
neor, die, door hoogs huizen omgeven, van
karige porties zonnoscbyn leven moesten
en toch iodor jaar hun hoornen en struiken
tot OQtwikkeliDg brachten en zelfs eenige
weelde in bloemen ten toon konden spreiden.
En het scheen baar toe, of de wereld
daar beneden van den nacht gebruik had
gemaakt om zich te verkleeden. Haar zwaar-
moedig, grauw gewaad had zy afgeworpen
en daarvoor een fijo, geurig kleed van een
groen kanten weefsel aangetrokken. Hélène
wreef zich de oogen uit. Was dat werkeiyk
sedert gisteren geschied? Hst moest toch wel
zoo zyn. Want gistermorgen, dat wiet z(J
precies gistermorgen, toen zy naar Luiten
keek, was er niets byzonders te zien geweest.
(Wordt vtrvolgd