N°. 1 973
Maandag; O Maart.
A°. 1899
<§eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
DE NEVEN.
LEIDSCÏÏ
DAGBLAD.
paus dezer couaaurTj
Voor Lelden per 8 maanden. i.10.
Franco per post 1.40.
Afzondoriyko Nommers 0.05.
paus DER APV KR'l'hlW'l'l ifrw*
Van L 6 regels f 1.06. Iedere regei meer f 0.17- Grootero
lettere naar plaats ruimte - Voor het incasseer eo holten de etad
wordt f 0.05 berekend
i
De Regeering heeft, zooals iedereen nu wel
weten zal, een wetsvoorstel ingediend met de
bepaalde bedoeling, om het bekende p 1 a n-
C o o 1 e n tot in-stand-houding der plaatsver
vanging onmogelijk te makon.
Die voorgestelde wijziging we zagen het
uit vorige Overzichten wordt van katholieke
zijde verschillend beoordeeld, en hot Regee-
ring8voor8tel vindt daar nog wel wat critiek.
Merkwaardig zijn daarom de woorden, die
het Kamerlid Nolens in de Venloosche Courant
aan deze quaestie wijdt. Hij zegt o. a.
„Voor de voorstanders van den persoonlijken
dienstplicht is deze nieuwe wijziging der
Militiowet een noodzakelijke consequentie.
Ook tegenstanders kunnen redenen hebben,
waarom zij, nu eenmaal plaatsvervanging is
afgeschaft, voor een loyale, gelijke uitvoering
der wet, deze wijziging wenschelijk achten
of althans aanvaarden.
Niet do minste twijfel kan er bestaan, dat
dit wetsvoorstel aangenomen zal worden: het
is zeker, dat het binnen korten tijd wet zal zijn.
En evenmin als de afschaffing der plaats
vervanging een katholieke quaestie was, even
min is het deze opheffing der militie-vrijwil
ligers.
Even gevaarlijk en onvoorzichtig het zou
geweest zijn van de invoering van den per
soonlijken dienstplicht een katholieke quaestie
te maken zoo gevaarlijk en onwaar zou het
zijn bij deze aangelegenheid de katholiciteit
in het geding te brengen.
Aan de eischen, die door de katholieken
als zoodanig gesteld moesten en konden wor
den, heoft de Regeering by de afschaffing van
de plaatsvervanging in de ruimste mate en
op de meest onpartijdige wijze voldaan. Het
zy hier nogmaals erkend".
Herinneren we hoe onlangs dr. Schaepraan
zich in Het Centrum over het plan-Coolen
uitliet, om te doen zien, dat de meoning,
thans door den heer Nolens ontwikkeld, onder
de Room8che Kamerleden meer aanhangers
vindt.
De Standaard zegt, dat het ingediende wetje
in zake de nationale militie door geen
enkel bureaulist op het Departement van
Oorlog zou uitgedacht zijn, zoo notariëele
scherpzinnigheid niet een uitweg voor den
persoonlijken dienstplicht gezocht en ge
vonden had.
j Al zal er weinig anders opzitten dan het
voorstel naar het Staatsblad te helpen, toch
betreurt het blad het karakter er van.
Wie kan loochenen, dat de formule der
Grondwet voor vrijwilligers en miliciens met
het nu aangenomen stelsel niet te best strookt,
en dat men, by de invoering van den persoon
lijken dienstplicht, op de reet, die open bleef,
fo kwader ure niet gelet heeft.
„Nu maakt het," zegt De Standaard, „op
t>ns nooit een verhelTenden indruk, dat men
door die reet manoeuvreeren ging. Dat was
niet koninklijk, oor kleingeestig, meer slim
dan fier.
Maar of er nu zooveel mee verbeurd was,
dat in enkele kleine gemeenten tijdelijk een
klein aantal niet bedoelde personen werden
ingelijfd, wagen we voor het minst te be
twijfelen. En Oorlog zou o. i. stellig kloeker
gehandeld hebben, zoo het begonnen was met
de consequentie van zijn eigen verzuim te
dragen, in afwachting van de vraag of het
gevonden kunstje ooit eenigszins beduidende
toepassing zou erlangen. Dat vliegen-afvangen
met een noodwetje verhoogt het Regoerings-
prestige niet.
Later zou toch allicht herziening van de
Militiewet uit anderen hoofde noodig zijn ge
weest, en dan had men en passant de
begane fout kunnen corrigeeren.
Maar het ligt er nu eenmaal toe. Het wetje
is ingediend en kan nu niet worden afge
wezen. Het nu afwijzen zou opzettelijk en
welbewust een ijk op het kunstmiddeltje
zetten. Het zou zijn een architectonische ver
klaring, dat deze reet in de deur bohoort. En dit
zou zijn alle architectonisch gevoel beleedigen."
Over arbitrage schrijft mr. Y. in Eet
Nederlandsche Dagblad:
„Hebben de voorstanders van arbitrage en
ontwapening wel eens aan den burgeroorlog
gedacht? De opstandelingen kunnen desnoods
in een scheidsgericht toestemmen, maar de
wettige regeering nooit, zonder afstand te doen
van haar souverein gezag. Wy kunnen dus
nog niet inzien, dat de geschillen tusscben
Oostenrijk en Hongarije, tusscben de Noorde
lijken en de Zuidelijken in Amerika en tus-
schen de Zwitsersche kantons voor arbitrage
vatbaar zijn geweest. Interventie is mogelijk,
zooals vroeger by de verschillen tusscben
Nederland en Belgiö, maar gewooniyk wordt
die tus8chonkomst dan slechts door één. of
door geen der beide partyen gewenscht Karei
de Stoute mengde zich in het geschil tus-
schen Adolf van Gelder en zyn vader, zooals
Napoleon I in het geschil tustchen den
Spaanschen koning en zyn zoon, maar noch
Karei de Stoute noch Napoleon I waren arbi
ters in den eigenlyken zin des woords en
beiden hadden hebzuchtige bybedoelingen.
De Engelscben zouden er nooit in hebben
toegestemd hun geschillen met Karei I of
Jacobus II door arbiters te laten beslisseD,
evenmin als wy onze geschillen met Philips II,
en de bemoeiing der vreemde mogendheden
met zyn lot heeft den dood van Lodewyk XIV
slechts verhaast. Men stelle zich van arbitrage
dus niet te veel voor! Alleen als het beginsel
der souvereiniteit onaangetast blyft, kan in
arbitrage worden toegestemd, en daar opstand
zelf reeds aantasting van souvereiniteit is,
kan burgeroorlog nooit door arbitrage worden
voorkomen of beëindigd.
Dd conferentie te Londen heeft dan ook
niet belet, dat Willem I het „voorwaarts"
uitsprak, toen Leopold, zonder zyn toestem
ming, de kroon van België had aanvaard.
Had by andors gehandeld, by zou onze eer
hebben verspeeld, en dat do Londensche con
ferentie zolvo er ook zoo over dacht, bewijst
de indruk, dien de Tiendaagsche Veldtocht
op haar maakte. Aan afschaffing van oorlog
of burgeroorlog valt dus niet te denken, maar
waar is het, dat arbitrage veel oorzaken van
oorlog kan doon vervallen en daarom zooveel
mogeiyk aangemoedigd moet wordön."
In Onze Kringt weekblad voor vryzinnig-
godsdionstigo democratie, geeft de verant
woordelijke redacteur, de heer F. W. N.
Hugenholtz Jr., rekenschap van zyn
besluit om ontslag te nemen als voorganger
van do afd. Schiedam van den Nederl. Pro
testantenbond, om zich gohosl te wyden aan
de beginselen van de Sociaal-Demo
cratische Arbeidersparty.
Na ernstige overweging heeft by gemeend
zyn Scbiedamscho betrekking te moeten neer
leggen. Hy heoft dat gedaan in do eerste
plaats ter wille van de afdeeling zelve, die
by niet langer mocht opofferen aan zyn gods-
dionstige en economische inzichten. Deels uit
persoonlijke sympathie (in dit geval natuur-
ïyk een onzuiver motieD, deels uit liefde voor
het vryzinnig-godsdien8tig leven, hebben veel
leden dor afdeeling bem door de crisis gevolgd.
Behoudens een zeer kleine kom, aio welbewust
het door hem ingeslagen pad mee opging,
voelt de overgroote meerderheid niet anders
dan een zekere spyt, dat in die gelederen
scheuring is ontstaan, die zy toeschryven aan
louter porsooniyke oorzaken, niets begrijpend
van bot beginsel waarom het ging. Dit kon
hij niet weten op do leden vergadt ring, in het
begin van November gehouden. Do stryd was
toen pas ontbrand. Hy heeft zich toen door
do geestdrift der leden, dia niet zyn beginsel
gold, laten misleiden. Hadden zyn tegenstan
ders den moed gehad 'op de bewuste leden
vergadering hun stem (met gesloten briefjes)
tegen hem uit te brengen, gelyk hy uitdruk
kelyk had verzocht, de-heslisaing ware reeds
toen in hun voordeel uitgevallen. Maar het is
Schiedamsche gewoonte achter de schermen
to stryden. Minder dan de helft der leden
was tegenwoordig. Nu echter ©en en ander
hem duidelyk is gewordeD, mag hy niet aar
zelen welken weg in te slaan. De toestand
der afdeeling is nu nog zeer gunstig, do
omstandigheden in aanmerking genomen, zoo
dat het nu niet veel moeite kosten kan de
verbroken gelederen te herstellen en een moer
behoudend man in zyn plaats te kiezen.
Het predikambt is hem voorts te lief en te
heilig, om het tot een wekeiyksche kwelling
te maken. Zyn godsdienst is geen Zondag
morgen amusement en waar by in zyn preeken
de brandende maatschappelijk© vragen aan
roert, daar wil hy zich niet bepalen tot alge
meenheden, waarby hy dan tocb nog aanstoot
en ergernis aan oon groot deel van het gehoor
gaf. Uit liefde tot den godsdienst hield hy op
langer godsdienstprediker te zyn.
Daarop geeft de heer H. do reden van zyn
overgang tot de soc.-dem. arboidorsparty, in
wior rjjon hy eerlang als propagandist zal
optreden Hy doet dit in dezen woorden
„Den bestaandon klassenstryd te aanvaarden
en do arbeiders door organisatie en ontwikke
ling in dien stryd krachtig te maken, lykt
my de onafwy8bare plicht van ieder, wiens
oogen zyn opengegaan voor het feit, dat de
bezittende klasse slechts leeft van de uitbuiting
dor arbeiders. Alleen door don klassenstryd,
door de maebtsverovering van het proletariaat,
kan m. i. het onrecht van het individualisme
vervangen worden door do rechtvaardiger ver
houdingen van het socialisme. Ik ben my niet
bewust ooit geschreven te hebbeD, zooals De
Sociaal Democraat my keer op keer verwyt,
dat do klasse der bourgeoisie als klasse door
het prediken van algemeen© broederliefde zal
ophouden te bestaan. Wel echter is het myn
heilige overtuiging, dat by velen onder do
bourgeoisie, en daartoe reken ik allereerst de
lezers van Onze Kringhet besef van recht
vaardigheid en menschenliefde krachtiger
werkt dan het klasse-egoïsme. Moet m. i.
het socialisme voornamelijk worden bovochteu
van onderop door den stryd van het proletariaat,
do invloed van gezonden, natumlyken gods
dienst zal do tegenstand van boven af gestadig
doen afnemen. De klassenstryd zal oonmaal
den privaateigendom doen wyken voor het
gemeenschappolyk bezit en de bourgeoisie zal
ophouden te bc-staan.
Maar, al blyft het uiteriyk resultaat het
zelfde, tocb zal de vrywilligo bokeeriDg van
éón lil der bourgeoisie uit moreel oogpunt
duizendmaal nr-er waarde hebben dan de
gedwongen b^kuoring van honderd anderen.
Daarom zal ik, ook als ik my binnenkort ga
wyden aan do organisatie der arbeiders, met
hart on ziel biyven werken in de richting,
door Onze Kring vertegenwoordigd, nit.t om
een onmogelyke verzoening te bewerken
tusscben twee, uit den aard der zaak, vy.mdige
klassen, maar wel om onder do bovoo'rechten
hoe langer zoo meer het bewustzijn to doon
doordringen, dat ioder hunner, voor wien
godsdienst meer is dan een ydele klank, uio^t
meehelpen aan de geheele afscbaifing v.
voorrechten, die hy wederrechtelijk gom
Ten slotte wyst de heor H. er op, ciat mui
Diet kan wachten op don eisch van zelfver
loochening by do bezittende klasse. Andero
middeleD, in dit geval de organisatie dor
arbeiders, moeten aangewend worden om den
onwil der zelfzucht te breken. Maar de eisch
der verloochening van het lage in den menscb,
opdat het hooge in hom tot ontwikkeling
koine, blyft van kracht en moet gepredikt
worden, want christenliefde, die tracht to
behouden wat verloren dreigt to gaaD, dringt
er too, on schooner triomfen zyn in de wereld
nooit gevierd dan in het levon van die
menschen, die ten slotte don eisch der zelf
verloochening hebbeD ingewilligd. Te gelooveu,
dat dit mogelyk is, en dat goloof telkens
weer to voeden door het eerbiedig staren op
den grooton Galileër, dat is het idealisme,
dat den stryd tegen zelfzucht en onrecht
schoon en heerlijk maakt, dat alle bitterheid
ver van ons doet wykeD, dat vroolyk en
blymoedig maakt en houdt, ook te midden
van eiudeloozo teleurstelling.
In Eigen Haard en in het „Zondagsblad"
van Eet Nieuws van den Dag werd oen artikel
gewyd aan Mevrouw Kern po rs-St u t ter-
hoim, de „soldaten-moeder". Men zal
zich wellicht herinneren, dat, toen Koningin/
Wilhelmina de regeoring aanvaardde, haar
naam werd aangetroffen op de lyst dergenen,
aan wie de OraDje-Nassau-orde werd toegekend.
Wat mevr. Kompers Stutterheim in Indiu
verrichtte, is ook in hot moederland meer
bekend geworden sedert de bespreking van
het „maatschappelyk werk der vrouw in
Indië" ter gelegenheid van de Nationale Ten
toonstelling van Vrouwenarbeid. Uit cigon
ervaring sprekende, heoft zy daarby aange
toond, welk een machtige invloed ten goedo
kan worden geoefend door een beschaafde
vrouw, die zich alleen laat leiden door be
ginselen van zuiveren men3chenmin en ware
liefde tot den naaste.
Treffende staaltjes worden medegedeeld van
haar hartelyke zorg voor de soldaten in Indiö.
Toen zy als echtgenoote van een officier, dio
eon detachement naar Indiö geleidde, do rois
mede maakte, won zy het hart der „kolonialen",
door haar belangstelling in hun lot. In Indiö
was zy, als er iets te doen was, by de hand
om do soldaten te helpen. Waren or zieken
in het hospitaal, zy ontbrak nooit.
Gebeurde er iets ernstigs, dan word zy to
hulp geroepen als een moeder. Op zekeren
avond kwam er een soldaat by haar: „O
mevrouw, kom toch gauw! P. hoeft te vool
gedronken; zo hebben iets in zyn glas gedaan,
ze plagen hem en nu heeft-ie zyn mes go-
trokken!" Zonder aarzelen ging zedecantine
binnen, pakto den woesteling by den arm
on vroeg hem kalm„Wat ga je nu beginnen
Hy schrikte en ontnuchterde daardoor geheel.
Toen keek zü de plagors één voor éón 3an
en gaf hun een klein standje, vragende of
zy op deze wyze soms echto kameraadschap
toonden. Maar den gevaarlyken P. nam zy
by den arm en hy liet zich gewil'ig leiden.
Als een kind gaf hu het mos af en werd
m-t oon kop kolfie tot bedaren gébracht.
En 'en andermaal weor zag zy een dronken
soldaat liggen en bracht hem met haar be
dienden naar do kazerne. Daar gaf zy deze
kosteiyke leugen ten beste: de man was onwel
geworden, ze had hem toen oen glaasje cognac
gegeven en daarom leok by nu misschien
dronkenToen zy hem jaren later ontmoette,
verklaarde de man, dat dit leugentje om
bestwil zulk een blyvenden indruk op hem
had gehad, dat hy na dien tyd nooit meer
beschonken was geweest. Iemand vond het
noodig te zoggen, dat hy het niet boboorlyk
vond, dat zy een dronken soldaat op deze
wyze naar bed hielp, maar mevr. Kumpers
vond het gansch natuuriyk. „Welke moe !or
zeide zy zou haar zoon in zulk een to stand
laten liggen? Dat moest wel een erg Je a to
moeder 2yn. Welnu, do moeder van uezen
jongen was ver uit do buurt en daarom deed
ik het in haar plaats."
De soldaten droegen haar als h6t ware op
do handen. Ean hunner zoido van haar, „dat
zy een gouden stoel naast God waard was",
en em ander schreef haar: „Mevrouw, wy
bobben geen borrel noodig om moed to putten
voor de inneming van Tjakra-Nogara; wy
weten wio er in de kamer van den kapitein
Yyf minuten later zat zy in het rytuig.
Daar liet zy aan haar tranen don vryen loop.
Met verbryzold hart bekende zy zichWerner
had gelijk; ik had moeten bleven waar ik
behoor. Had ik toch naar hem geluisterd!
Wat zou my niet al bespaard zya gebleven!
tfu kost my die bekentenis, o welke smarten!
VIL
Toen Hélène do slaapkamer binnentrad,
té zy met haar moeder deelde, ontwaakte
ifivrouw Marbach.
„Zoo, het is dus voorby, dat veelbesproken
feest!" zeide zy, geheel wakker wordend.
\Hoe laat is het geworden?"
Hélène ging naar haar moeders bed en
^U8te haar. „Ja, daar ben ik weer, moeder.
Set spyt me, dat ik u in uw slaap gestoord
«b. Maak u niet al to wakker door vragen,
Öo alle tot morgen tyd hebben. Ook ben ik
joodmoe; het liefst sprak ik heelemaal
Siet meer."
Dat was Diet de stemming, waarin een
jtiog meisje van een bal moest komen. Ver
ontrust sloeg mevrouw Marbach haar dochter
gade. Hélène ontkleedde zich met een haast,
alsof dat voorname omhulsel haar tegenstond.
Haar gezicht hield zy afgewend.
Mevrouw Marbach kon zich niet stil houden;
daarvoor had zy geen moedor moeten zyn.
„Heb je pleizier gehad?" peilde zy voor
zichtig.
„Ik goloof van wel. Ten minste nu en dan."
„Ge hadt zeker to veel van dezen avond
verwacht?"
„Waarschijniyk."
„Schoeit je iets, kind?"
„Ja, slaap! Goeden nacht, moederl"
Zy blies hot licht uit.
Lang nog hoorde mevrouw Marbach de
diepe ademhaling niet, waarop zy zoo angstig
wacbtto. Maar Hélène lag althans beol
rustig; geen enkelen keer gaf de doken eenig
geritsel. En wat ook in haar mocht stormen:
eindelyk werd zy toch door de vermoeidheid
overmand. Toen mevrouw Marbach overtuigd
was, dat Hélène was ingesluimerd, stelde zy
zich gerust. Hélène had zeker te veel gedanst
en was afgemat geweest enkel afgemat.
'8 Morgens, nadat zy zich stil aangekleed
had, beschouwde de weduwe liefderyk het
gezicht barer slapende dochter. By het
schemerlicht, dat in de kamer heerschte,
scheen het haar bleek toe. Een lydendo trok
kwam daarin op den voorgrond, een trek,
dien zy by haar levenslustig kind nog nooit
gezien had.
Bekommerd schudde zy het hoofd. Voor
haar genoegen had het lieve meisje het huis
verlaten; zou zy smarten mee terug gebracht
hebben?
Aan haar oudste dochters zeide zy evenwel
niets van dit vermoeden» Eerst togen den
middag verscheen Hélène in de woonkamer.
Zy zag er wat men noemen zou „verwaaid"
uit, ondanks den langen slaap, dien zy genoten
had. Niemand maakte daarover echter eenige
opmerking; toch legden allen de behoefte aan
den dag, iets tot haar versterking en ver
kwikking by te dragen.
VrieDdeiyk wel is waar, maar toch met
6en beslistheid, die zy slechts zelden placht
te toonen, weerde Hólèno de gedienstige
meisjes af. „Ik wensch niet langer vertroeteld
te worden."
„Jy, eigenaardig meisjel" riep Cato. „Ge
moet toch iets eten en drinken. Wat zal
het zyn? De koffie -staat warm voor je klaar.
Ge kunt ook een kop bouillon krygen."
„Ik bedaDk voor alles. Het is aanstonds
etenstyd; ik wil wachten."
„Over hoogstens een kwartier zal het eten
gereed zyD," kwam mevrouw Marbach er by,
terwyl zy naar de keuken wilde snellen.
Hélène hield haar terug. „Ik verzoek u
dringend, moeder: laat alles zyn gewonen
gang gaanl Ik bon de allerlaatsto, die mee
geteld moost worden."
Zy wendde zich tot haar zusters. „Blyft bjj
jelui werk, bid ik jel Het zal my goed doeD,
weer eens viytige menschen to zieD. In den
vorigen nacht scheen my soms het vermaak
het eigenlyke levensdoel te zyn. Er waait
een giftige lucht in de wereld der Gutten-
bergs."
„Je hebt haarpyn, kind," zei Eüse lachend,
terwyl zy haar penseel weer ter hand nam.
Hélène zag baar opmerkzaam over den
schouder. Na oen poos hernam z(j: Hoe vlot
en zoker schilder je toch! Welk oen vrougde
moet het je verschaffen, onder je vingors iets
te zien ontstaan, dat waarde heoft en duur
zaam is! Tegen jou kan ik het niet opnemen.
Wat ik op myn veld kweeken kan, vervliegt
met het uur."
„Onduideiyk is alles, wat je zogt," ant
woordde Elise, vluchtig opziende. „Wat bedoel
je toch?"
„Ik heb er over nagedacht, op welke wyze
ook ik wat verdionen kan."
„Wat je zegt!" spotte Elise. „Geduronde
het bal?"
„Dat niet, maar laterIk wil myn
kennis van de muziek geld laten opbrengen."
Mevrouw Marbach mengde zich in het ge
sprek „Dat zoudt ge zeker best kunnen. Maar
het is je toch geen ernst?"
„Zeker is het dat. Ik heb zelfs reeds een
advertentio ontworpen, dio ik in de courant
wil laten zetten."
Beide zusters staakten haar arbeid voor
eenige oogenblikken en zagen Hélèno met
groote oogen aan.
Deze vervolgde ongestoord: „Hoort maar!
Aldus by voorbeeld: Piano-onderwys. Tegen
een matig honorarium wenscht onderg6tee-
kende aan dochters uit beschaafde familiën
piano-onderwys te geven. Hólèno Marbacb,
Alexanderstraat 87, twee hoog. - Wat zeg jelui
daarvan
Cato nam het woord. „Go kunt je niet
openiyk als piano-onderwyzeres aanbieden.
Bedenk toch eens, do gehoolo stad zou dio
advertentie lezen. In do kringen, waar go
verkeert, zoudt ge u met één slag onmogelyk
maken."
„En als dat nu eens juist myn bedoeling
was
„Ik heb er niets tegen, dat ge wat ver
dienen wilt," meende movrouw Marbach.
„Doch go behoeft dit besluit niet aan do
groote klok te hangen. Ge kuDt immers zoo
hier en daar te kennen geven, dat ge gaarne
wat bezigheid zoudt hebben, dat ge er mis
schien toe zoudt overgaan aan eenige begaafde
kinderen les te geven. Op dio wyzo krygt
do zaak een heel ander voorkomen."
Doch Hólèno was niet overtuigd. „Ik kaD
niet inzien, dat het oorvoller voor my zou zynf
heimelyk leerlingen te verwerven dan er open
en eeriyk om to verzoeken," hernam zy.
„Bovendien, wat ik ook mag uitstrooien,
geen mensch zal zich door my om den tuic
latea leiden. Voor zyn genoegen geeft nie
mand pianoles. En de omstandigheden, waariu
wy loven, zyn algemeen bekend. Waarom zou
ik de zaak dus bemantelen?"
Elise gaf haar gelyk. „Hélène is de dap
per8to van ons allen," verklaarde zy.
„Roem my Dietl" zei Hélène met oen
zucht „Men kan ook dapper zyn uit vrees."
Er werd beslist, dat Werner den doorslag
zou geven.
Wordt vervolgd.)