N»; 11970
Donderdag 2 Maart.
1899
feze tgourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
DE NEVEftS.
LEIDSCH
PEUS DEZEE COURANT:
Voor Lelden per 8 maanden, 1.1(7.
tFranco per postr 140.
Afeonderiyke Nommers 0.05.
PRU3 DEE A_DVEETENTCËNÏ*
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.J7J. - Groctere
letters naar plaatsruimte Voor het Incasseeroo buiteD de stad
wordt f 0.05 berekend
Ticeede Blad.
De Nieuwe Rotterdamsche Courant gaf oen
breed overzicht van het voorstel der Regoering
om de Rykstollen af te schaffen
on laat dit voorafgaan door een historische
herinnering, waaraan het volgende ia ontleend.
„Van den tyd, dat Graaf Dirk III door het
heffen van een tol te Dordrecht den grond-
6lag legde van Hollands onafhankelijkheid
-en te geiyk van een belangrijk deel van den
Hollandschen handel, hebben de tollen in ons
land een niet-onbeduidende rol gespeeld. De
eouverein des lands, zorgende voor de alge-
moene veiligheid, voor een ongestoord verkeer
en rustigen handel, den koopman en zijn
waren beschermende tegen dieven en roovers,
vaarten en landwegen in bruikbapen staat
onderhoudende, vond er een bron in van in
komsten. Overtrof in den regel de opbrengst
verre het bedrag dier onderhoudskosten, hier
en daar was de tol inderdaad nists anders
dan het eenig middel om rente en aflossing
to verzekeren aan het kapitaal, dat voor den
aadeg en het onderhoud van den land- of
waterweg werd vereischt. Steeds moor uit
sluitend verdedigd, voor zoover hun bestaan
en hun bedrag op dezen groud gerechtvaar
digd konden worden, hebben de tollen hun
bestaan tot op dezen dag gerekt. Eenmaal
kwam, wat do Rykstollen op de landwegen
betreft, dat bestaan in gevaar. Bij decreet
van 21 October 1811 werden door Napoleon
alle bestaande tollen, die aan den Staat be
hoorden, afgeschaft, en werd tevens verboden
eenigen nieuwen tol te heffen zonder bijzonder
verlof van den Keizer; doch het horstel onzer
nationale onafhankelijkheid deed weldra ook
de tollen herleven. Het denkbeeld van tol-
boffing was diep by ons geworteld. Aan de
ontwerpers van den aanleg van den Holland
schen IJzeren-Spoorweg, voorloopig tusschen
Amsterdam en Haarlem, werd concessie ver
leend, zoowel om langs den aau te leggen
weg personen en goederen te vervoeren tegen
een maximum van tol en vracht (waarvan
de tol moest dienen tot rentebetaling en
aflossing van het kapitaal voor den aanleg
en het onderhoud van den weg, en de vracht
was bestemd voor de vergoeding der kosten
van de aanschaffing en het onderhoud van
locomotieven en wagens), als om volgens vast
gesteld tarief tol te heffen van „elk en een
iegelyk", die van den weg gebruik zou willoa
maken met eigen rytuigen, niet alleen tot
vervoer van eigen persoon en goederen, maar
ook, na verkregen concessie, tot vervoer door
stoomkracht van personen en goederen van
andoren".
Het blad herinnert dan verder hoe men
langen tyd gestreden heeft over de vraag,
of de tollen als belastingen moeten beschouwd
worden, en hoe na 1848 de meening veld
wod, dat aan deze heffingen een wettelijke
grondslag niet mocht ontbreken.
Thans is de Rogeering tot de overtuiging
gekomen, dat de tollen niet langer gehand
haafd kunnen worden; het woord „kunnen"
„Of ik Gustaaf Werner ken?" riep Arthur
Blank uit, terwyi hy zyn reeds opgeheven
wynglas weer nederzette. „Zeker ken ik hom.
Hy is zelfs een neef van my, een volle neef.
Onze moeders waren zusters. Ü9 mijne is in
haar stand getrouwd; de zyne werd omstreeks
denzelfden tyd tegen d6n wil haror ouders
de vrouw van den onderwyzer Werner, een
fatsoeniyk man, maar zonder eenigen naam.
Ik kan hem my nog voorstellen als een bo-
stendig kuchend mannetje. Hy i3 dan ook vroeg
gestorven. Gustaaf was de oenige spruit.
Tusschen ons, neven, heeft nooit eenige toe
nadering bestaan. Op school eerst leerden wy
elkaar kenneD. Daar was hy het voorbeeld
van allo scholieren, die altyd de eerste plaats
ionam, ik een wildzang, vol dolle streken,
die nooit verder kwam dan de achterste
baDken. Hy heeft destyds menige dracht
slagen van my opgeloopen; het ergerde my,
Jlat hy, wiens vader een onbekende grootheid
was, zich aanstelde alsof hy beter was dan
ik. Een stille knaap was hy, die steeds weg
sloop, wanneer hot oen of ander wild spel
werd voorgeslagen. Dat kniesooren als hy
tegenwoordig nog carrière maken, is my een
wonder. Maar hy is immers ingenieur ge
worden, by alle examens geslaagd, ondanks
in dion zin genomen, dat een biliyke heffing
onmogeiyk is. Er is zóóveel kans om de
tollen op de landwegen te ontryden, dat men
toch reeds druk van de Rykswegen gebruik
maakt zonder tol te betaleD, daar men vaak
even vóór den tolboom een zyweg inslaat.
Ook zyn do tarieven zeer verschillend, en
hoewel gelykmaking der tarieven niet geheel
onmogeiyk zou wezen, zou toch een tolheffing
op den duur voor landbouw en handel te
bezwarend zyn.
Daarby komt, dat de tramwegen de dood
voor tolheffing zyn. Thans wordt van Rijks
wege menige tram aangelegd. En als nu
vrijdom van tol bestaat voor personen en
goederen, die per tram worden vervoerd, gaat
hot toch niet aan van amdere vervoermiddelen
te land en te water tol te heffen. De water-
tollen moeten alleen reeds daarom vervallen,
daar men de vaart op de rivieren niet be
lasten wil, en hot Ryk voor de verbetering
van de rivieren even goed groote sommen
uitgoeft, als voor de gegraven kanalen on
vaarten.
Behalve de tollen heeft de Regoering ook
de afschaffing van het havengeld overwogen,
en zy meent, dat aan de handhaving daarvan
by de strekking van dit ingediende wets
ontwerp niet te denken valt. Daarover zegt
de N. R. Ct.
„Het komt ons voor, dat mon voorstander
zou kunnen zyn van de afschaffing der eigen-
lyke watertolleD, zonder daarom de heffingen
voor het laden en lossen te willen laten ver
vallen. Het gebruik van een Ryks-waterweg
als gemeenschapsmiddel draagt het karakter
van vervoer, het gebruik V3n Rykaeigendom
voor laden of lossen of ligplaats dat van
berging. Deze begrippen staan tegenover
elkander als openbare weg en pakhuis. Op
zichzelf zou het niet irrationeel zyn voor de
groote kosten, dikwyis aan hot maken en
vernieuwen van kaden besteed, waarvan het
onderhoud nog steeds geld kost, een retributie
te doen betalen. Maar wy gelooven, dat het,
met het oog op de verschillende bezwaren,
die de Regeering uiteengezet heeft, niet af te
keuren is, dat met de eigenlyke Rykstollen
ook deze heifingen van Rijkswege worden
afgeschaft."
Als de tollen worden afgeschaft, zal bet Ryk
een bate missen van ongeveer f 608,000,
doch men weet, dat bet aequivalent hiervoor
nagenoeg reeds gevonden is. Men herinnert
zich, dat in 1897 door de Tweede Kamer
de wet „tot nadere regeling van het zegel
recht van effecten" is aangenomen, en dat
die wot f 500,000 beloofde op te brongen,
die bestemd waren, om de mindere opbrengst
van het Personeel te dekken. Doch daar men
jaist bytyds ontdekte, dat het Personeel die
hulp niet noodig had, werd besloten die
zegelwet in te voeren „op een by de wet te
bepalen tydstip", in afwachting van de tot
stand-koming eener wet tot afschaffing der
Rykstollen, toen door den Minister van Finan
ciën toegezegd. Vreemd vindt de N. R. Ct.
het, dat nu in dit ontwerp geen bepaling
voorkomt omtrent de invoering van bedoelde
zegelwet.
De N. R. Ct. acht ten slotte het maken
van één opmerking waarschynlyk
„Eón bedenking van niet te onderschatten
beteekenis zal vermoedelyk by de bohande-
ling van dit wetsontwerp worden geopperd,
waarover de toelichting zwygt, en die noch
tans kan worden voorzien. By de behandeling
der wet tot nadere regeling van het zegel
recht van effecten in -do. Tweede Kamer heeft-
reeds de heer Van Alphen de opmerking ge
maakt, dat, indien alleen de Ryks tollen
worden afgeschaft, in de verschillende deelen
des lands zeer ODgeiyke" toestanden zullen
ontstaan. Dat zal inderdaad het geval zyn,
zoolang de provinciale- en gemeente-tollen
niot zyn afgeschaft. In onze artikelen van
1890 hebben wy er bereids op gewezen. Ook
de andere tellen moeten'verdwynen. Wat de
provinciale tollen betreft, hebben de Staten
in verschillende provinciën zich meermalen
geneigd betoond om tot de afschaffing over
to gaan op de wegen in Noord Brabant en
Utrecht bestaan ze niét'meer, maar onder
de bezwaren, die daartegen werdon aange
voerd, trad altyd het "bestaan blyven van de
Ryks- en gemeeDte-tollen op den voorgrond.
Noord-Brabant, in dit opzicht anderen provin
ciën verre vooruit, kocht roods in 1873 en '74
ook de gemeente- en» andere tollen af. Be-
hooren de Rijkstollen tot het verledene, dan
zal de aandraDg tot afschaffing der andere
tollen onwederstaanbaar worden."
Het blad verwacht, dat by de behandeling
van dit wetsontwerp in de Kamer ook omtrent
die provinciale en gemeentelyko tollen wel
nieuwe gezichtspunten zullen worden geopend.
Aan een beschouwing van de Racigsche
Courant omtrent verkorten eersten
oefeningstyd bij de militie ontleenen
wy hetgeen bier volgt-, l
Het is een bekend feit, tegenwoordig mag
men reeds zeggen: een erkend feit, dat de
winteroefeningen van vroeger al bitter weinig
te betec-konen haddon. En als wy ons een
jaar of acht terugdonken, toen de militie met
Mei onder de wapenen kwam, om tot uiterlyk
October to worden geoefend en van November
te deelen in den winterslaap van bet leger,
dan wekt het verwondering, te zieD, hoe zoo-
velen nog, die eertyds berustten in 5 a 6
maanden oefenen en 6 maanden lummeleD,
thans nog niet met 8 maanden oefenen tevreden
zyn. Toch hebben wy bierby een netto winst
van 2 a 3 maanden, d. i. do helft meer dan
vroeger.
Heeft men er nu vroeger ooit van gehoord,
dat de officièele rapporten melding maakten
van onvoldoende geoefendheid? Waren niet
altijd onverschillig of de militie in Mei of
in Maart onder do wapenen was gekomen
by de manoeuvres do houding en do geest
van de troepen „uitmuntend", de geoefendheid
„uitstekend?"
Nu, plotseling, nu wy kans hebben op uit
breiding der legersterkte met geiykmatige
verdoeling van personeele lasten over geheel
de jongelingschap en zonder drukkende
fiQanciÖolö lasten voor de bevolking, nu is in
Nederland acht maanden oefenen te weinig,
grenst invoering aan landverraad!
Alle recht heeft do Minister om onbe
vangen rapporten te vragenwie vroeger in
6 maanden oefenen berustte, kan thans niet
togen 8 maanden protesteeronvooral niet,
nu herhalingsoefeningen van beteekeDis in
uitzicht zyn gesteld. En wordt desondanks
toch geprotesteerd, dan moet dat zyn om
redenen buiten de zaak, in niet geh9el onbe
vangen rapporten, of in rapportOD, waarin de
maatstaf van booordeeling een andere i3 dan
vroeger.
Het bezwaar tegen slechts acht maanden
oefenen van do militie mag alleen zyD, dat de
troepen dan Diet voldoende zyn geoefend om
ze in het veld te kunnen brengen. Maar dan
kan ook niemand, die tegenstander is van
's Ministers plannen in dit opzicht, de verant-
woordolykheid aanvaarden of blyven dragen
voor de voldoende slagvaardigheid van zyn
troep. Dan aan hem, om, met 12, 16 of 24
maanden oefening te staan of te vallen, ovenals
de Minister met 8. Din aan hem, om den
Minister eerbiedig te doen kennen, hoe ver
sterking van de levende strydkrachton mogelyk
is, met langoren oefentermyn, zonder over
wegend financiëele bezwaren, en natuuriyk
onder overlegging van de protesten, door hem
vroeger tegen den winterslaap van het leger
geuit en openbaar gemaakt.
Da Minister staat vast in eerlijke overtui
ging. Z9delyk hoog als hy staat, onderstelt
hy als wy goede trouw by de militaire
autoriteiten; zy oordeelen niet „hun superieur",
zy oordeelen een oefentyd. Hy vreest dus de
rapporten niet; logisch gedacht, zyn de in
stemmende rapporten zuiver het gevolg van
de omstandigheid, dat acht maanden werkeiyk
oefenen betere uitkomst geeft dan het stelsel
van oefening, wacht-, corvee- en heeren
diensten van voorhoen.
In het Sociaal Weekblad heeft mr. Treub
de beschouwing over het arbeids- en rust-
ty den-ontwerp ten oinde gebracht. Een zestal
artikelen werd er door hem aan gowijd, die
niet van onverdeelde instemming getuigden.
In het laatste artikel bespreekt by de voor
gestelde regeling van de contröle op de uit
voering van de straffen op de overtreding der
voorschriften. Ook daar blykt niet V3n groote
instemming. Mr. Treub vreest, dat, iudien het
ontwerp zonder ingrypende verandering wet
mocht wordeD, de naleving daarvan nog ge
brekkiger zou zyn dan die van de arbeidswet.
Daar is het personeel veel te gering om ge
regeld toezicht uit te oefenen op de naleving
van de arbeids- en veiligheidswet, terwyi de
bystand, di.»n de politie verleoDt, ternauwer
nood van eenige beteekenis kan genoemd
worden. De schuld van een en ander ligt by
den wetgever, die niet zorgde, dat de voor
geschreven bepalingen stellig zouden worden
nagekomeD, en de wot is daardoor wel geen
doode letter, maar dan toqh eon stumperige
letter.
Toch gaat het met dit ontwerp weer den
zelfden weg op. Het laat zich voorzien, dat
er, mot hot oog op deze regeling, een paar
ambtenaren by benoemd zullen worden, maar
daar zal het wel by blyven, terwyl het toe
zicht op deze wet by uitstek moeilyk zal zyn,
vooral door de uitzonderiogen.
Die uitzonderingen toch zyn individueel;
zy kunnen en zullen vandaag arbeider A.,
morgen arbeider B. betroffen. Een ambtenaar
van de inspectie, die op een groote fabriek,
welke onder de wet valt, het heele jaar door
ziot overwerken door enekle groepen van
arbeidor8, zal daardoor nog niet weten of er
overtredingen plaats hebben. Om dit te kun
nen constateeron, moet hy van eiken arbeider
afzonderlijk nagaan of deze meer overuren,
dan toegelaten is, heeft gewerkt. Als men nu
bedenkt, dat do ambtenaar van de inspectie
de werklieden der fabriek slechts by hooge
uitzondering van aangezicht tot aangezicht
kent, dan kan men nagaan wat er van oen
inspectie ter controleering van deze wet. zal
terechtkomen. Worden de individueel© afwy-
kingen van don regel gehandhaafd en biyft
het stelsel van toezicht alleen door arbeids
inspectie met behulp van de politie gehuldigd,
dan zal men de werkgevers moeten verplichten,
dat zy de kaarten, waarop voor iodoren arbeider
vermeld staat hoe dikwyis zyn patroon ten
zynen aanzien van de overuren-vryheid ge
snoept heeft, aan hun werklieden op den rug
hangen, on den arbeider zeiven zal men
moeten dwingen zulk een Daambordje met
zyn overuron-gescbiedenis als een noodzakeiyk
stuk van zyn uitrusting, gedurende zyn arbeid,
op zyn rug to dragen.
Wie wetten wil maken in den trant van
dit ontwerp, moot voor de verzekering van
de naleving steun zoeken bij hen, in wier
bslang z[) zijn gemaakt. Had het ontwerp
steun voor de arbeidsinspectie gezocht bij de
arbeidersvereeniginger, het zou de naleving
zjjner bepalingen vry wat beter verzekerd
hebben dan door di?n steun te zoeken by de
politie. Als men de arbeidswetgeving van het
papier in bet werkelijke leven wil overbrengen,
zal n:en di n weg op mooten. En waarom
niet? Zoekt de wetgever niet reeds meer en
meer steun bij hen, die by zyn wet het nauwst
betrokken zyn? D'e kieswet roept de kies-
vereenigingon te hulp; de wetten op do ver
mogens- en bodryfsbelasting steunen voor
een goed deel op de medewerking van com
missies van belastingplichtige ingezetenen.
Waarom bier niet dat voorbeeld gevolgd?
Als men by de voorboroiding der arbeids
wetgeving niot advies wil inwinnen by de
betrokkenen zei ven en bij haar uitvoering by
hen geon steun wil zookeD, dan zal zy in
het volksleven niot worden opgenomen; en
als zy in het volksleven niet wordt opgenomen,
dan kan zy even goed achterwege blyven.
Een wet, die niet weet in te dringen in do
zeden en gewoonten van hen, voor wie zy
geldt, is een papieren wet, oen levonde schakel
in de maatschappelijke organisatie is zyniot;
doode aanhangsels versterken de constitutio
van het maatschappelijk lichaam niet.
Ten slotte betoogt mr. T., dat de straffen
ook niet voldoende zyn geregeld. De maxima
f 75 boete of 14 dagen hechtenis zyn vol
doende, maar hot minimum is nu eenmaal
zyn blooheid, en nu is hem, naar ik hoor,
het opmaken van een ontwerp voor den aanleg
der stedeiyke electriciteitswerken opgedragen."
Arthur leunde achterover en ontstak op
nieuw zyn sigaar. Toen ging hy voort: „Dus
Werner interesseert zich voor do jongste
dochter van Marbach? Ik heb vroeger, dat
wil zeggen eenige jaren geledeD, in het huis
der Marbach8 verkeerd. Destyds gaf de weduwe
Marbach nog avondjes en telde mee. Later
heeft zy by het beleggen van haar ver
mogen had zy slechte raadgevers aan
buitenland8che papieren oen massa geld ver
loren. Zy heeft zich geducht moeten inkrimpen,
en ik heb haar en haar dochters uit het oog
verloren. Het waren er twee, als ik my niet
vergis. Goede meisjes, niet knap, niet leeiyk
gezichtjes, die iemand gauw uit hot geheugen
gaan. Komt het uit?"
De andere antwoordde: „Niet volkomen.
Er ia onlangs nog een derde dochter opge
doken. Van deze is sprake. In uw tyd zal
zy te Lausanne op een kostschool geweest
zyn. Terwyl zy daar was, moet de bekende
achteruitgang der familie hebben plaats gehad.
Hélóne Marbach heeft zich toeD, van uit de
kostschool, naar Engeland als gouvernante
laten engageereu. Eerst sinds ODgoveer een
maand is zy weer hier. Het verwondert my
overigens, dat gy hog niet van haar gehoord
hebt. Zy verwekt algemeen opzien, zoowel
door haar schoonheid als door haar talenteD."
Arthur zette een ongeloovig gezicht. „Wat
gy zegt, Geyerl Vervaardigt zy bloemen van
papier of schildert zy porseleinen borden?"
„Dat weet ik niet. Maar zy speelt uitstekend
piano en zingt als oen nachtegaal."
Arthur dreigde den lofredenaar lachend met
den vinger. „Is uw oordeel wel onpartydig?
Beken maar, dat ge myn neef Werner con
currentie aandoet!"
„Ik denk er niet aan," hernam Geyer hoog
dravend. „Om dit meisje, te genaken, daartoe
behoort moer zelfvertrouwen dan ik bezit."
„Waarom dan? Is zy zooveel meer godin
dan vrouw? Eq ondanks dat alles dingt myn
schuchtere neef naar baar Olympische hand?
Dan is hy zeker do mug, die in de kaars
vliegt."
Geyer haalde de schouders op. „Ik acht
het aanzoek van uw neef geenszins hopeloos.
Mevrouw Marbach zal verstandig genoeg zyn,
de hulde, die haar dochter ten deel valt, niet
hooger te schatten dan ze waard is. Zy weet
evengoed als wy beiden, dat tegenwoordig de
grootste schoonheid, wanneer zy geen cent in
de wereld bezit, slechts geringe kans op do
huweiyksmarkt heeft. Indien dus de hoer
Werner, die toch zeker een toekomst vóór
zich heeft, ernst maakt, waarom zou dan
mevrouw Marbach haar dochter niet tot de
overtuiging brengen, dat zy er wèl aan doen
zou den óénen vogel in de hand vast te
houden?"
„Voor myn part!" riep Blank geeuwend
uit. „Laat hen trouwen en gelukkig worden I
Wat gaat het my aan?"
Zoo onverschillig als hy zich aanstelde was
hy echter geenszins. Het oude gevoel van
ergernis over elk welslagen van den school-
meesterazoon welde in hem op en vergalde
hem den goudklourigen Rudesheimer, die in
zyn glas fonkelde. Hoe? Zyn linkscbon neef
zou het gelukken oen meisje te verwerven,
wier voortroffelykheden zolfs door zyn drogen
vriend Geyer schier met geestdrift geprezen
werden?
Ontstemd wierp hy zyn sigaar weg en keek
op zyn horlogo.
De beide jongelieden, Arthur Blank, procu
ratiehouder by de crediet-vereeniging, en Frits
Geyer, een welgesteld koopman, hadden elkaar
in den schouwburg aangetroffen en daarna in
oer. fijne restauratie samen gesoupeerd. Zy
behoorden tot dezelfde maatschappelyke krin
gen: de geld-aristocratie, die in de 6tad den
toon aangaf. Het eenige verschil bestond
hierin, dat Arthur bezitter was van geörfdo
rykdommeD, terwyl Geyer, uit geringoren
stand voortgesproten, door eigen, gelukkige
ondernemingen tot welstand geraakt was. Om
deze reden achtte Arthur zich gerechtigd, in
den omgang met zyn vriend de leidende rol
te spelen, des te meer, daar hy zich bewust
was in de vastheid van zyn optreden en in
levendigheid van geest zyn moordere te zyn.
En Frits Geyer, met zyn aangeboren eerbied
voor ouden rykdom, vond dit volkomen in orde.
„Ge gaat toch mee naar huis, Geyer?"
vroeg Arthur, opstaande.
„Zoker," was het antwoord van den in-
scbikkeiyke.
Dienstvaardig kwam do kellnor met Arthurs
pelsjas toesnellen. Terwyl hy ze aantrok,
beschouwde Arthur in den dichtst by zynden
der hooge spiegels zyn slanke, fraai gebouwde
gestalte en wijdde ten slotte eon blik van
welgevallen aan z(jn fijne, knappo gelaats
trekken. Daarover keerde de goedo luim bjj
hem terug. Hy haalde zich de arme-zondaars-
figuur en het grove gezicht van zyn neef
Werner voor den geest en glimlachte voldaan.
Dan was h y toch een heel andere kerel
Hy nam zich intusschen voor, zoo spoedig
mogelyk mot Hólöne Marbach kennis te maken.
II.
Nadat mevrouw Marbach het grootste deel
van haar vermogen verloren en een boscheiden
woning betrokken had, vond zy weldra in den
persoon van den ingenieur Werner een wol
komen huurder van eon paar overbodige kamers
op de tweede verdieping.
Het duurde eenigen tyd vóór do nieuwe
huisgenoot met zijn hospita en haar dochters
Cato en Eliso nader bekend werd. Niet van
hem ging de toenadering uit: Gustaaf Werner
had jarenlang in en uit kuunen gaan zonder
meer dan eon groet by een toevallige ont
moeting in de gang of op de trap te
brengen. Het waren de meisjes gewoest, die
de benedenverdieping voor hem ontsloten.
{Wordt vervolgd).