N'.
11964
Donderdag S3 Februari.
A°. 1899
<§szb (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (gon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
EEN WINKELHAAK.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRUS dezer rnimAKTi
Voor Lelden per 8 maandea 4 f 1.10,
Franco per poet1.40.
Afeonderiyke Nommera 0.05.
PRUS DER ADVERTENTEÉiN
Van 1-8 regels 1.06. Iedere regej meer f 0.17|. - Grootero
letters naar plaatsruimte - Voor het Incasseerüd bnlteD de stad
wordt f 0.05 berekend
Mr. Ed. T809 Meiren vertelt op de volgende
(jze in De Residentiebode van het examen,
t zijn nichtje in de nuttige hand-
erken aflegde.
Mijn nichtje, zoo zegt h£}, is een practisch
eisje, en toen z(j ook al werd aangetast
oor de koorts, die onze zusters en nichtjes
andere aardige jongedames dwingt tot de
-rt om akt6B te halen, wierp zjj zich met
jrer op de nuttige handwerken, in het kinder-
'Y vertrouwen, dat zy zich een handigheid
:-on zou maken, waar zy heel haar leven
leizier van hebben zou.
Zij had een flauw begrip, dat zy japonnetjes
jou leeren naaien en ook hoedjes zou leeren
en, wat voor een vrouw al wel het
uttigste handwerk is, waar zy heolwat mode
an besparen.
Och, armel Het meisje had in het minst
geen begrip wat Professor van die nuttige
andwerken gemaakt heeft.
Zy zyn dienstig om er examen in te doen
en daarna om hen te onderwijzen aan anderen,
i er nog examen in moeten doen. Voor het
oïorige zgn zy bgna tot niets nut.
Nichtje kwam in do leer by Professor.
Iq dit geval was Professor een dame, die
aan een normaalschool verbonden was, er zelve
nog een avondschool op na hield en verder
privaatlessen gaf, maar in heel haar leven zich
[nog nooit zelve een japon had genaaid of een
3 had opgemaakt. Dat werd op het examen
oiot gevraagd, en dingen, die op het examen
niet gevraagd werdeD, achtte Professor verre
benedon zich.
Het examen loopt over breien, mazen, knip
je, naaien, stoppen en verstellen.
Breien is een heel nuttig handwerk, maar
Professor, die examen afneemt, ziet kans er
wat mede te dollen.
De vaderen droegen, wat geen man meer
draagt, slaapmutsen.
Nichtje leerde slaapmutsen breien. Er moet
wn tyd geweest zg'D, het grys verleden,
waarin Makassar-olie en pommade een hoofd
rol vervulden, dat, volgens de oudheidkenners,
jooge meisjes en mooie vrouwen nachtmutsen
droegen. Nichtje breide ijverig nachtmutsen.
Verder oefende nichtje zich vlytig in het
breien van kindermutsjos, alleen ter wille van
exameD, want zy was vast overtuigd, dat
haar kinderen, zoo ze die ooit kreeg, nooit
mal zou aankleeden.
Nichtje breide ook nog kniestukken, mans-
onderbroeken en vrouwenborstrokkeD, juist
alsof flanel en Jaegergood nog uitgevonden
mossten worden. Dan had nichtje het ook
druk met het breien van allerlei driehoekjes,
vierkantjes, zeskantjes en sterreD, die heel
nuttig te pas zouden kunnen komen vóór
iemand, die het in het hoofd kroeg spreien
te breien. Maar nichtje beweert, dat gebreide
spreien heelemaal uit do mode zyn. Gehaakte
kunnen er nog even mee door, maar wio
smaak heeft, neemt piqué of quipuro of iets
anders, dat werkelijk mooi is.
Ook breide nichtje zoowaar nog slobkousen.
Zelfs Professor, die een veeljarige ondervinding
had, had nog nooit van iemand gehoord, die
zelfgebreide slobkousen droeg.
Nichtje vond dat alles nogal vermakeiyk,
maar toen het op knippen aankwam, kon zg
zich werkeiyk niet langer ernstig houden.
Op een tiende van de ware grootte moest
zy allerlei antidiluviaansch mans- en vrouwen-
ondergoed knippeD, waar, zoo het ooit op de
ware grootte was uitgevoerd, geen heer of
dame raad mede zou geweten hebben.
Die onbruikbaarheden moest nichtje vervol
gens op den draad in elkander naaien, alsof
er in dezen tyd van naaimachines nog één
raenBCh ter wereld gevonden wordt, die op
den draad naait.
Met dat al, nichtje naaide op den draad,
bedierf er haar oogen een beetje mede en deed
haar examen met glans.
Toen kreeg zy van my een naaimachine.
De behandeling van de naaimachine komt
ook voor op het programma van het staats
examen.
Professor, die onderwy8 gaf, beweerde even
wel terecht, dat Professor, die examen afneemt,
daar nooit naar vraagt, en diDgen, die op hot
examen niet gevraagd worden, waren voor
haar van nul en geener waarde.
Zoo is het gebeurd, dat ik, die een doctor
in de rechten beD, mgn nichtje, die het
diploma voor de nuttige handwerken heeft,
een paar weken geleden geleerd heb by het
trappen over het doode punt to komen en
haar tot haar niet geringe verbazing heb aan
getoond, dat de zoomer en de soutacheerder
en het andere gereedschap, dat zo in het
laatje van haar machine vond, werkeiyk niet
onbruikbaar zyn.
"Waariyk, het zou een goed werk z0n
Professor maar op te ruimen.
Vaak wordt de verplichting van den Staat,
om voor zekere sociale oischen aan de
een of andere klasse geldel ij ke bydragen
te geven, afgeleid uit de omstandigheid, dat
do tekortkomingen, waarop die eischen zyn
gebaseerd, veroorzaakt zouden worden door
de wetgeviog. Is deze niet goed geregeld
geweest, heeft de wetgeving op sociaal gebied
misstanden doen ontstaan, dan behooren wy,
zoo wordt geredeneerd, zoodra wy dit inzien,
de financiëole nadeelen daarvan met geld van
den Staat op te heffen.
Dit kliukt zegt De Nederlander fraai
en streng zedoiyk, en in volksvergaderingen
kan wio zoo spreekt rekenen op applaus.
„Maar," aldus vervolgt het blad, „zou het
applaus aanhouden, indien de spreker de
conclusie trokDus zgt gg, toehoorders, ver
plicht uw bela8tings-bydrage te verdubbelen
of te verdriedubbelen, om het gepleegde onrecht
te herstellen. Gy moet betalen, want zonder
u bezit „de Staat" niets l"
i jDat kan immers niét?" zou men uitroepen.
„iWaar zouden wg het geld vandaan halen?"
„Wel sluit de onmogelijkheid der betaling
op zicbzelve do verplichting daartoe niet uit.
Toch ligt aan de tegenwerping een waarheid
ten grondslag.
Immers moet ieder, die nadenkt, het onmo-
geiyke inzien van den eiscb, om het levend
geslacht aansprakeiyk te stellen voor de fouten
of vergissingen van het voorbygegane. Vol
doening aan dien eisch zou nieuwe misstanden
en onrechtvaardigheden in het leven roepen.
Die eisch is dan ook ongegrond.
De Staat, de Overheid, de wetgever is geen
onfeilbare macht, geen Voorzienigheid. Hy
regelt alleen voor de toekomst; feilt by, te
goeder of te kwader trouw, dan moeten de
gevolgen worden aanvaardtotdat zy
worden weggenomen.
Juist die gedachte aan het onherstelbare
der gevolgen moet de Overheid er toe dringen,
by eiken stap wel op de gevolgen toe te zien."
De Tijd is er over ontstemd, dat de Regeering
het plan Cool en onmogeiyk wil maken.
Door dit voorstel, zegt het blad, triomfeeren
de militaristen en andere voorstanders van
den persooniyken dienstplichtden katholieken
tegenstanders wordt het laatste wettige middel
ontnomen, waardoor zij hun voor den dienst
aangewezen zonen buiten de kazerne konden
houden.
Of de Regeering daarmede een verdienstoiyk
werk heeft gedaan? Dat gelooft De Tijd niet.
„Do omvang, waarin het denkbeeld van den
heer Coolen tot dusver in practyk werd ge
bracht, behoefde ook den vurigsten militaristen
allerminst bezorgdheid in te boezemen. Immers,
zegt De Tijd, bedraagt het getal vrywilligers
by de lichting 1899 niet meer dan 77. En
het is ter wille dezer zeer weinigen, 77 op
11,0001 dat do Regeeping niet schroomt
den wrevel, in ruime krengen gewekt door
de invoering van den persoonlijken dfenstplicht,"
schier onmiddeliyk na invoering van dezen
gehaten maatregel, nieuw «voedsel te gevenl
Wijze politiek schynt ons dit volstrekt niet.
„De vroegere Grondwetten, evenzoo de
tegenwoordige Militiewet, gingen uit van het
gezonde denkbeeld, dat vrywilligers de voor
keur verdienen boven lotelingen; de tegen
woordige Rogeering echter is van gevoelen,
dat jongelieden, die, in stryd met roeping,
neiging en hoogere belangen, naar de kazerne
gejaagd en dan gedwongen worden de
uniform aan te trekken, betere landsverdedigers
zullen zyn in oorlogstijd dan degenen, die met
lust en uit eigen vryen wil in de gelederen
plaats nemen. Dat or eenmaal een tyd zal
komen, waarin men zich over deze militaire
wysheid zal verbazen, acht De Tijd waar-
schyniyk: „de schoonheden van het Pruisische
systeem schynen thans echter in die mate
de oogen hier te lande verblind te hebben,
dat de aanneming van het ingediende ontwerp
wel niet te betwyfelen valt."
In Dc(n) Nederlander lezen we:
„De quaestie tusschen „democraten"
en hun tegenstanders loopt niet over don
plicht om te geven, maar over het recht om
te nemen."
Deze tegenstelling ia volgens Eet Centrum
(zie vorig Overzicht) onjuist.
„De vraag is niet, of er goede of slechte
democraten, edele of onedele conservatieven
worden gevonden, maar eenvoudig deze: welke
ideeën men moet aanhangen, van welke be
ginselen men moet uitgaan, om den waren
vooruitgaog te dienen.
Het schijnt, dat dit De(n) Nederlander nog
niet zeor klaar is.
Democraten zyn in de oogen dezer redactie
blijkbaar niets anders dan menschen, die
slechts willen nomen, en het recht om te
nemen zoo ver mogeiyk uitbreiden. Iq zekeren
zin maatschappeiyke roovers dus.
Het kan wezen, dat er zulke democraten
worden gevonden. Maar als vertegenwoordigers
van d e democratie mag men hen toch niet
aan de wereld voorstellen.
Want deze laatste wil vooral geven. Zy
wil geven aan allen het menschwaardig be
staan, dat nog zoovelen ontberen, óók als
gevolg van maatschappeiyke wanverhoudin
gen. Zy wil geven die tydeiyke welvaart,
welke noodzakeiyk is tot beoefening der deugd.
Zy wil geven, naast de stoffelyke, ook de
zedeiyke verheffing, naast het voedsel des
licbaam8 ook de spyze des geestes, en
aldu3 het afgrysoiyk pauperisme in de hart
ader aantasten.
De zegeningen van het moderne leven, van
de christelijke beschaving verspreiden i n
zoo w y d mogeiykon kring, dit
is het doel der waarachtige democraten. Dit
is hun ideaal, on eon ideaal, dat stryd en
inspanning verdient, den hoogsten stryd en
de zwaarste Inspanning, omdat hier het lot
van gansch een wereld op het spel staat 1"
Nu, dat alles willen wy allen. Welke ater
ling is er, die iets van al dat goede aan
iemand zou willen onthouden?
Als Eet Centrum of d e democratie al dat
goede in een soort van Sinterklaaszak hadden,
zouden wy zeggen: deel maar uit, en begin
vooral by de minstbedeeldèn.
Maar nu zy dat alles niet bezit, en dus
ook Diet „geven" kan, moeten wy haar een
weinig op de vingers zien, om te weten waar
zy al dat goeds van daan haalt.
Zegt zywy moeten den zwakke be
schermen; ook tegenover sommigen, waarmee
hy vrywillig contracteert, omdat zyn vryheid
vaak slechts schynvryheid is; wy moeten
hem zooveel mogeiyk helpen om vooruit te
komen; zelfs hem de middelen verschaffen, die
hem in de gelegenheid stellen flink zyn brood
te verdieneD, dan juichen wy haar toe.
Maar wy zyn met dat alles reeds druk bezig,
en hebben do democratie niet noodig om
ons daartoe op te wokken.
Zegt zy echterwy moeten den mingogoede
ondersteunen; hem van Staatswege geld geven;
in do behoeften van zyn gezin voorzien, dan
vragen wymet welk recht ontneemt gg den
een, wat gy den ander wilt schenken? Gy
hebt het niet in uw zak; met welk recht
neemt gy het uit dien van een andor?
Waarin verschilt dit manuaal van dat
doch de vergeiyking werken wy, beleefd
heidshalve, niet uit.
Wy zyn het met Eet Centrum eens over
het doel; niet over het middel. Bescherming
door ondersteuning van Staatswege achten wy
ongeoorloofd.
Maar bovendien wordt het doel er niet door
bereikt. Misschien verschaft ondersteuning den
mingegoede wat meer materieel genot; maar
stellig niet meer geluk. Integendeel kweekt
zy, in plaats van een fiere, energieke, werk
zame bevolking, ganscho scharen van onte
vredenen, die, naarmate men hun meer „geeft",
te meer schreeuwen over wat men hun,
altyd in eigen oogen, „onthoudt". En de
algemeene welvaart zal er niet door ver
meerderen.
Ons is dit zoo „klaar" als de dag.
Gemengd Nieuws.
Do ontrouwe, voortvluchtige
bediende der AssocistieCassa to Amst-rdam
is gisteren gearresteerd. Gistermiddag namtlyk
kreeg de commissaris van politie der Ferdinand-
Bolstraat aldaar, de heer Van der Wiele, een
met NN geteektnd briefje, waarin gomeld
werd, dat een persoon, die grove verteringen
maakte, zich ophield in een perceel in do
lste Jan-Stoen-straat. De commissaris zond
daar don brigadier Timmermans en den
rechercheur Leveling heen, die daar vonden
een jong persoon, in signalement overeen
komend met den gezochten J. H. Van Jaars
veld, doch dis voorgaf Janssen te beeten.
Hy werd medegenomen naar de FerJiüind-
Bolstraat en bekende daar spoedig de gezochte
te zyn. Kort daarop werd hy gebracht naar
het politie bureel St.-Pietershal, waaronderdo
Associatie-Cassa ressorteert, en hem door den
commissaris Versteeg een voorloopig verhoor
afgenomen. Op hem werd van do gestoleQ
f 24,000 nog gevonden een bedrag van
f 5500 in bankpapier, zilver en koper. De
man was echter te zenuwachtig, om reeds
dadelyk een langdurig verboor te oncergaan.
Hy verklaarde echter, dat het niet zyn plan
geweest was te sttlen, doch op den bewusten
dag der vorige week had hy een torrol ge
dronken, en nog een, toen had hy het tank
papier in zyn zak gevoeld, dat hy nog aan
do Cassa bad moeten afrekenen en godacht,
„dat het een aardige duit was". Hy is toen,
naar zyn zeggen, aan den „rol" gegaan. Hy is
een dag droDken geweest, uit rgden gegaan,
heeft zich met vrouwen opgehouien; is naar
Utrecht gewandela; heeft een nacht in de
open lucht geslapen; is naar Kleef geweest;
naar Amsterdam teruggekeerd en gistermiddag
gearresteerd, toen hy zich in de lste Jan Steen
straat bevond op de kamer, waar hy sedert
Zateraag toefde. Waar het andere geld ge
bleven is, is nog een raadsel; dat hy dat in
zóó korten tyd zou verteerd hebbon. is byna
OQLDOgeiyk, en zeer wel mogelijk is, dat be t gel i
door hom verstopt is, om later na afloop zyner
6traf terug te worden gevonden. Dat zal echter
by een nader verhoor moeten biyken. (A. E.)
Gisternacht heeft mentydens
de afwezigheid van den bewon r zich c'oor
middel van een valschen sleut 1 toegang
verschaft tot een woning in de Oosterstraat
te i Delft, en na eenig geld ontvreemd te
i hebben, het beddegoed met petroleum over-
6)
.Hoe kom je toch altyd aan die onfat-
8oonlyke verhalen, juffrouw Rozenoort?" vroeg
Brigitta, terwyi zy met haar zakdoek bet
toode tipje van baar neus aanraakte.
„Dit onfatsoenlyke verhaal," antwoordde
ods weeuwtje schynbaar kalm, „heb ik uit
eeo heel fatsoenlyk boek, uitgegeven door een
candidaat in de Heilige Godgeleerdheid, tot
nut dor leesgierige jeugd."
„'t Zal er ook een candidaat naar wezen I"
sprak Brigitta, en wendde daarby een poging
aan om de uiteinden van baar bovenlip tot
beneden het strottenhoofd te doen dalen,
„natuurlyk zoo'n Dieuwlichter uit den tegen-
woordigen tyd, zoo'n moderne Godloochenaar.
Zo moesten, dat zeg ik u, zoo'n boek ver
branden, en zoo'n candidaat er byi"
„TJ vergist zich min of meer," vorzekerde
juffrouw Rozenoort, nog kalmer dan daareveo,
„want Laurenberga Honderdtallen, waarin de
Loosduiosche legende wordt verhaald, werden
door den candidaat Hajenius uitgegeven in
het jaar 1756, en due niet precies in dezen
onzen modernen tyd, maar toch wel in dagen
van verlichting; want halfweg do vorige eeuw
was men hier te lande ten minste in zooverre
opgeklaard, dat men het verbranden van
levende candidaten niet fatsoenlyk meer vond.
Maar bedien u nog eens van een anysbe-
achuitje, juffrouw Van Zifterenl"
„Dank u wel," lispte Brigitta, „ik zal niets
meer gebruikenwant ik bemerk, dat het myn
tyd wordt."
Zoo sprekende schoof dezo eerzame dame
eerst haar stoof, daarna haar stoel een weinig
ter zyde en rees toon langzaam op. Terwyl
Brigitta het met klaprozen en korenaren ge
tooide hoedje op de zorgvuldig geverfde lokken
zette, maakte zy een gomoedelyke opmerking
over den snellen gang des tyd3, daar de
Donderdag over weinige uren en de geheels
week over weinige dagen weer voorby zou
zyn. „Och ja, lievo ziell" zoo besloot zy, het
woord tot Doortje richtende, ,wy vliegen
daarhenen, en eer wy er aan denken, staan
wy by het voor onszelven gedolven graf, en
zinken neder in de groeve der ontbinding. Hu,
nu zul je deDken aan die knippatronen uit
de ,Aglaja", als je blieft? Daar zul je my
pleizier mee doen."
Ha deze woorden geaproken en een laatsten
blik in den spiegel geworpen te hebben, maakte
juffrouw VaD Zifteren een dienaresse voor de
gastvrouw, waarby men de lenigheid van haar
heupgewrichten kon bewonderen, bedankto
daarop voor de aangename receptie en beval
zich tot het ontvangen van een tegenbezoek
ten vriendelykste aan. Voor Doortje werd geen
dienaresse gemaakt, maar deze kreeg een
minzaam knikje met verdraaid hoofd en toe-
genepen oogen, alles heel fatsoenlyk. Hierop
vertrok Brigitta; niet, zooals een ergdenkend
lezer mocht vermoeden, op een bezemstok
door den schoorsteen, maar te voet door de
geopende deur, alles heel gewoou en heel
fatsoenlyk. Trouwens, al wat juffrouw Bri
gitta deed of zei, het was altyd zoo fatsoenlyk,
ten minste het was haar oprecht streven
altyd fatsoenlyk te zyn, en ging ook by haar
de natuur wel eena boven de leer, van dio
leer had zy altyd byzonder veel werk gemaakt.
Te veel zelfs, want door altyd aan do wel-
voeglykheidsleer te denken had zy de zedenleer
wel een beetje verwaarloosd. Ook van de
fatsoenlykheid is overschatting gevaarlyk.
Juffrouw Rozenoort geleidde baar gast tot
op de stoep en keek toon nog eens links
en rechte over de straat. De haan van den
bakker aan den overkant kwam juist statig
uit de eteeg etappen, waar by een colloga
een leeje had gegeven, dat niet malsch was,
en kraaide nu triomfantelyk. Ons weeuwtje
kraaide niet, maar zy verkeerde toch nagenoeg
in dezelfde stemming, waarin haar goud-
lakeneche buurman zich bevond, want ook
zy had zoo'n gevoel alsof ze als overwinnaar
uit het etrydperk trad.
Hu, ik kan ook niet andera zeggen, of zy
had zich dapper gedragen; maar toch moet
ik één aanmerking maken op juffrouw Rozen-
oorte redeneering. Eenmaal toch had zy iets
gezegd, dat niet precies in den haak was,
□amelyk toen zy, over Laurenbergs Historiën
sprekende, dat werk als een hoel fatsoenlyk
boek had geprozen. Dat meende zy niet; zy
vond Laurenberg een hoel raar boek, dat zy,
toen de kinderen klein waren, zorgvuldig
achter slot hield, omdat er zulke onstichteiyke,
ja zulke malle dingen in stonden, byv. over
Jupitera minnaryen, ja, nog erger. Ongelyk
had de juffrouw niet, want daar zyn er onJer
dio zeshonderd vertelsels eenige, die naar
onze opvatting onbetameiyk zyn; verhalen,
die door vorm en inhoud ons te meer ergor -n,
ais wy bedenken, dat zy gedrukt zyn Diet
in een kermisdeun, uit te reikon aan matrozen
en fabrieksmeiden, maar ten dienste der lees
gierige jeugd.
Toch is Hajenius er niet om aangeklaagd
by het Classicaal Bestuur, toch had de groot
moeder van juffrouw Rozenoort haar Lauren-
borg nooit voor do kinderen verborgen, en
had de moeder het mot volle vrymoodigheid
aan haar dochters gegeven, want destyds
vonden de opvoeders niets onoorbaars in die
historiën. Ze zyn dan ook meer onkiesch dan
onzedeiyk, en dat wy tegenwoordig dorgelyke
verhalen in een kinderboek onvoorwaardeiyk
afkeuren, en ze ook als lectuur voor vol
waasenen meesttyds bedenkeiyk achten, is
toe te echryven, ja, ook aan onze verbeterde
inzichten en meer gekuischten smaak, maar
toch ook, en voor een niet onbelangryk deel,
aan de mode, die bepaalt niet alleen wat
men als kleeding dragen en niet dragen, maar
ook wat men zeggen on doen, Diet doen en
niet zeggon mag. En daar nu die bepalingen
der mode soms willekeurig en kleingeestig,
doorgaans wuft en veranderiyk zyn, terwyl
zy daarenboven vrywel builen het geweton
omgaan, zoo volgt reeds hieruit, dat zy niet
gelyk gesteld mogen worden met de zedenwet,
die, eeuwig en onveranderiyk, door God Zelf
in 's monschen bart geschreven is.
Eduard, voorloopig weer behooriyk gekleed,
gebruikte bonedon een kleine hartsterking,
bestelde een grootere, die hy, byw|)ze van
avondmaaltyd, hoopte te genieten, en ging
toen uit om den schimmel te zien. Het paard
viel niot tegen, de prye echter, (li n men er
voor vroeg, wel; maar daar hot beest geen
uitwendig zichtbare gebreken had, en wezeniyk,
wat grootte, kleur en vormen aangaat, ver-
wonderlyk good by den overgebleven schimmel
thuis zou pasaeD, zoo besloot hy den volgenden
morgen nog eens terug te komen en dan zoo
mogeiyk een bod to doen.
De avond bogon roede te vallen, toen hy,
na nog een straatje omgewandeld te hebben,
in ,Do Keizerskroon" terugkwam. Daar hy
honger had en daarenboven voornemens wae
vroegtydig ter ruste te gaaD, verzocht hy,
dat men tegon negen uren voor hem zou
opdisschen. Dit opdisschen geschiedde ln een
kleino zykamer, waar zyn oog terstond op
oen openstaande piano viel. Eduard sloeg een
paar akkoorden aan en bemerkte, dat het
atuk, hoewel oud, toch vry goed en geenezins
verwaarloosd was De dampende schotels op
de tafel Doodigden hem echter bet brengen
van een offer aan Euterpe uit te etellen,
totdat hy zyn meer prozaïsche behoeften zou
hebben bevredigd. HauwelykB eebter was
Eduard met zyn maaltyd gereed, of hy plaatste
zich voor het klavier en speelde uit het hoofd
een paar bekende melodieën.
{Wordt vervolgd).