N'. 11964 Donderdag S3 Februari. A°. 1899 <§szb (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van (gon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. EEN WINKELHAAK. LEIDSCH DAGBLAD. PRUS dezer rnimAKTi Voor Lelden per 8 maandea 4 f 1.10, Franco per poet1.40. Afeonderiyke Nommera 0.05. PRUS DER ADVERTENTEÉiN Van 1-8 regels 1.06. Iedere regej meer f 0.17|. - Grootero letters naar plaatsruimte - Voor het Incasseerüd bnlteD de stad wordt f 0.05 berekend Mr. Ed. T809 Meiren vertelt op de volgende (jze in De Residentiebode van het examen, t zijn nichtje in de nuttige hand- erken aflegde. Mijn nichtje, zoo zegt h£}, is een practisch eisje, en toen z(j ook al werd aangetast oor de koorts, die onze zusters en nichtjes andere aardige jongedames dwingt tot de -rt om akt6B te halen, wierp zjj zich met jrer op de nuttige handwerken, in het kinder- 'Y vertrouwen, dat zy zich een handigheid :-on zou maken, waar zy heel haar leven leizier van hebben zou. Zij had een flauw begrip, dat zy japonnetjes jou leeren naaien en ook hoedjes zou leeren en, wat voor een vrouw al wel het uttigste handwerk is, waar zy heolwat mode an besparen. Och, armel Het meisje had in het minst geen begrip wat Professor van die nuttige andwerken gemaakt heeft. Zy zyn dienstig om er examen in te doen en daarna om hen te onderwijzen aan anderen, i er nog examen in moeten doen. Voor het oïorige zgn zy bgna tot niets nut. Nichtje kwam in do leer by Professor. Iq dit geval was Professor een dame, die aan een normaalschool verbonden was, er zelve nog een avondschool op na hield en verder privaatlessen gaf, maar in heel haar leven zich [nog nooit zelve een japon had genaaid of een 3 had opgemaakt. Dat werd op het examen oiot gevraagd, en dingen, die op het examen niet gevraagd werdeD, achtte Professor verre benedon zich. Het examen loopt over breien, mazen, knip je, naaien, stoppen en verstellen. Breien is een heel nuttig handwerk, maar Professor, die examen afneemt, ziet kans er wat mede te dollen. De vaderen droegen, wat geen man meer draagt, slaapmutsen. Nichtje leerde slaapmutsen breien. Er moet wn tyd geweest zg'D, het grys verleden, waarin Makassar-olie en pommade een hoofd rol vervulden, dat, volgens de oudheidkenners, jooge meisjes en mooie vrouwen nachtmutsen droegen. Nichtje breide ijverig nachtmutsen. Verder oefende nichtje zich vlytig in het breien van kindermutsjos, alleen ter wille van exameD, want zy was vast overtuigd, dat haar kinderen, zoo ze die ooit kreeg, nooit mal zou aankleeden. Nichtje breide ook nog kniestukken, mans- onderbroeken en vrouwenborstrokkeD, juist alsof flanel en Jaegergood nog uitgevonden mossten worden. Dan had nichtje het ook druk met het breien van allerlei driehoekjes, vierkantjes, zeskantjes en sterreD, die heel nuttig te pas zouden kunnen komen vóór iemand, die het in het hoofd kroeg spreien te breien. Maar nichtje beweert, dat gebreide spreien heelemaal uit do mode zyn. Gehaakte kunnen er nog even mee door, maar wio smaak heeft, neemt piqué of quipuro of iets anders, dat werkelijk mooi is. Ook breide nichtje zoowaar nog slobkousen. Zelfs Professor, die een veeljarige ondervinding had, had nog nooit van iemand gehoord, die zelfgebreide slobkousen droeg. Nichtje vond dat alles nogal vermakeiyk, maar toen het op knippen aankwam, kon zg zich werkeiyk niet langer ernstig houden. Op een tiende van de ware grootte moest zy allerlei antidiluviaansch mans- en vrouwen- ondergoed knippeD, waar, zoo het ooit op de ware grootte was uitgevoerd, geen heer of dame raad mede zou geweten hebben. Die onbruikbaarheden moest nichtje vervol gens op den draad in elkander naaien, alsof er in dezen tyd van naaimachines nog één raenBCh ter wereld gevonden wordt, die op den draad naait. Met dat al, nichtje naaide op den draad, bedierf er haar oogen een beetje mede en deed haar examen met glans. Toen kreeg zy van my een naaimachine. De behandeling van de naaimachine komt ook voor op het programma van het staats examen. Professor, die onderwy8 gaf, beweerde even wel terecht, dat Professor, die examen afneemt, daar nooit naar vraagt, en diDgen, die op hot examen niet gevraagd worden, waren voor haar van nul en geener waarde. Zoo is het gebeurd, dat ik, die een doctor in de rechten beD, mgn nichtje, die het diploma voor de nuttige handwerken heeft, een paar weken geleden geleerd heb by het trappen over het doode punt to komen en haar tot haar niet geringe verbazing heb aan getoond, dat de zoomer en de soutacheerder en het andere gereedschap, dat zo in het laatje van haar machine vond, werkeiyk niet onbruikbaar zyn. "Waariyk, het zou een goed werk z0n Professor maar op te ruimen. Vaak wordt de verplichting van den Staat, om voor zekere sociale oischen aan de een of andere klasse geldel ij ke bydragen te geven, afgeleid uit de omstandigheid, dat do tekortkomingen, waarop die eischen zyn gebaseerd, veroorzaakt zouden worden door de wetgeviog. Is deze niet goed geregeld geweest, heeft de wetgeving op sociaal gebied misstanden doen ontstaan, dan behooren wy, zoo wordt geredeneerd, zoodra wy dit inzien, de financiëole nadeelen daarvan met geld van den Staat op te heffen. Dit kliukt zegt De Nederlander fraai en streng zedoiyk, en in volksvergaderingen kan wio zoo spreekt rekenen op applaus. „Maar," aldus vervolgt het blad, „zou het applaus aanhouden, indien de spreker de conclusie trokDus zgt gg, toehoorders, ver plicht uw bela8tings-bydrage te verdubbelen of te verdriedubbelen, om het gepleegde onrecht te herstellen. Gy moet betalen, want zonder u bezit „de Staat" niets l" i jDat kan immers niét?" zou men uitroepen. „iWaar zouden wg het geld vandaan halen?" „Wel sluit de onmogelijkheid der betaling op zicbzelve do verplichting daartoe niet uit. Toch ligt aan de tegenwerping een waarheid ten grondslag. Immers moet ieder, die nadenkt, het onmo- geiyke inzien van den eiscb, om het levend geslacht aansprakeiyk te stellen voor de fouten of vergissingen van het voorbygegane. Vol doening aan dien eisch zou nieuwe misstanden en onrechtvaardigheden in het leven roepen. Die eisch is dan ook ongegrond. De Staat, de Overheid, de wetgever is geen onfeilbare macht, geen Voorzienigheid. Hy regelt alleen voor de toekomst; feilt by, te goeder of te kwader trouw, dan moeten de gevolgen worden aanvaardtotdat zy worden weggenomen. Juist die gedachte aan het onherstelbare der gevolgen moet de Overheid er toe dringen, by eiken stap wel op de gevolgen toe te zien." De Tijd is er over ontstemd, dat de Regeering het plan Cool en onmogeiyk wil maken. Door dit voorstel, zegt het blad, triomfeeren de militaristen en andere voorstanders van den persooniyken dienstplichtden katholieken tegenstanders wordt het laatste wettige middel ontnomen, waardoor zij hun voor den dienst aangewezen zonen buiten de kazerne konden houden. Of de Regeering daarmede een verdienstoiyk werk heeft gedaan? Dat gelooft De Tijd niet. „Do omvang, waarin het denkbeeld van den heer Coolen tot dusver in practyk werd ge bracht, behoefde ook den vurigsten militaristen allerminst bezorgdheid in te boezemen. Immers, zegt De Tijd, bedraagt het getal vrywilligers by de lichting 1899 niet meer dan 77. En het is ter wille dezer zeer weinigen, 77 op 11,0001 dat do Regeeping niet schroomt den wrevel, in ruime krengen gewekt door de invoering van den persoonlijken dfenstplicht," schier onmiddeliyk na invoering van dezen gehaten maatregel, nieuw «voedsel te gevenl Wijze politiek schynt ons dit volstrekt niet. „De vroegere Grondwetten, evenzoo de tegenwoordige Militiewet, gingen uit van het gezonde denkbeeld, dat vrywilligers de voor keur verdienen boven lotelingen; de tegen woordige Rogeering echter is van gevoelen, dat jongelieden, die, in stryd met roeping, neiging en hoogere belangen, naar de kazerne gejaagd en dan gedwongen worden de uniform aan te trekken, betere landsverdedigers zullen zyn in oorlogstijd dan degenen, die met lust en uit eigen vryen wil in de gelederen plaats nemen. Dat or eenmaal een tyd zal komen, waarin men zich over deze militaire wysheid zal verbazen, acht De Tijd waar- schyniyk: „de schoonheden van het Pruisische systeem schynen thans echter in die mate de oogen hier te lande verblind te hebben, dat de aanneming van het ingediende ontwerp wel niet te betwyfelen valt." In Dc(n) Nederlander lezen we: „De quaestie tusschen „democraten" en hun tegenstanders loopt niet over don plicht om te geven, maar over het recht om te nemen." Deze tegenstelling ia volgens Eet Centrum (zie vorig Overzicht) onjuist. „De vraag is niet, of er goede of slechte democraten, edele of onedele conservatieven worden gevonden, maar eenvoudig deze: welke ideeën men moet aanhangen, van welke be ginselen men moet uitgaan, om den waren vooruitgaog te dienen. Het schijnt, dat dit De(n) Nederlander nog niet zeor klaar is. Democraten zyn in de oogen dezer redactie blijkbaar niets anders dan menschen, die slechts willen nomen, en het recht om te nemen zoo ver mogeiyk uitbreiden. Iq zekeren zin maatschappeiyke roovers dus. Het kan wezen, dat er zulke democraten worden gevonden. Maar als vertegenwoordigers van d e democratie mag men hen toch niet aan de wereld voorstellen. Want deze laatste wil vooral geven. Zy wil geven aan allen het menschwaardig be staan, dat nog zoovelen ontberen, óók als gevolg van maatschappeiyke wanverhoudin gen. Zy wil geven die tydeiyke welvaart, welke noodzakeiyk is tot beoefening der deugd. Zy wil geven, naast de stoffelyke, ook de zedeiyke verheffing, naast het voedsel des licbaam8 ook de spyze des geestes, en aldu3 het afgrysoiyk pauperisme in de hart ader aantasten. De zegeningen van het moderne leven, van de christelijke beschaving verspreiden i n zoo w y d mogeiykon kring, dit is het doel der waarachtige democraten. Dit is hun ideaal, on eon ideaal, dat stryd en inspanning verdient, den hoogsten stryd en de zwaarste Inspanning, omdat hier het lot van gansch een wereld op het spel staat 1" Nu, dat alles willen wy allen. Welke ater ling is er, die iets van al dat goede aan iemand zou willen onthouden? Als Eet Centrum of d e democratie al dat goede in een soort van Sinterklaaszak hadden, zouden wy zeggen: deel maar uit, en begin vooral by de minstbedeeldèn. Maar nu zy dat alles niet bezit, en dus ook Diet „geven" kan, moeten wy haar een weinig op de vingers zien, om te weten waar zy al dat goeds van daan haalt. Zegt zywy moeten den zwakke be schermen; ook tegenover sommigen, waarmee hy vrywillig contracteert, omdat zyn vryheid vaak slechts schynvryheid is; wy moeten hem zooveel mogeiyk helpen om vooruit te komen; zelfs hem de middelen verschaffen, die hem in de gelegenheid stellen flink zyn brood te verdieneD, dan juichen wy haar toe. Maar wy zyn met dat alles reeds druk bezig, en hebben do democratie niet noodig om ons daartoe op te wokken. Zegt zy echterwy moeten den mingogoede ondersteunen; hem van Staatswege geld geven; in do behoeften van zyn gezin voorzien, dan vragen wymet welk recht ontneemt gg den een, wat gy den ander wilt schenken? Gy hebt het niet in uw zak; met welk recht neemt gy het uit dien van een andor? Waarin verschilt dit manuaal van dat doch de vergeiyking werken wy, beleefd heidshalve, niet uit. Wy zyn het met Eet Centrum eens over het doel; niet over het middel. Bescherming door ondersteuning van Staatswege achten wy ongeoorloofd. Maar bovendien wordt het doel er niet door bereikt. Misschien verschaft ondersteuning den mingegoede wat meer materieel genot; maar stellig niet meer geluk. Integendeel kweekt zy, in plaats van een fiere, energieke, werk zame bevolking, ganscho scharen van onte vredenen, die, naarmate men hun meer „geeft", te meer schreeuwen over wat men hun, altyd in eigen oogen, „onthoudt". En de algemeene welvaart zal er niet door ver meerderen. Ons is dit zoo „klaar" als de dag. Gemengd Nieuws. Do ontrouwe, voortvluchtige bediende der AssocistieCassa to Amst-rdam is gisteren gearresteerd. Gistermiddag namtlyk kreeg de commissaris van politie der Ferdinand- Bolstraat aldaar, de heer Van der Wiele, een met NN geteektnd briefje, waarin gomeld werd, dat een persoon, die grove verteringen maakte, zich ophield in een perceel in do lste Jan-Stoen-straat. De commissaris zond daar don brigadier Timmermans en den rechercheur Leveling heen, die daar vonden een jong persoon, in signalement overeen komend met den gezochten J. H. Van Jaars veld, doch dis voorgaf Janssen te beeten. Hy werd medegenomen naar de FerJiüind- Bolstraat en bekende daar spoedig de gezochte te zyn. Kort daarop werd hy gebracht naar het politie bureel St.-Pietershal, waaronderdo Associatie-Cassa ressorteert, en hem door den commissaris Versteeg een voorloopig verhoor afgenomen. Op hem werd van do gestoleQ f 24,000 nog gevonden een bedrag van f 5500 in bankpapier, zilver en koper. De man was echter te zenuwachtig, om reeds dadelyk een langdurig verboor te oncergaan. Hy verklaarde echter, dat het niet zyn plan geweest was te sttlen, doch op den bewusten dag der vorige week had hy een torrol ge dronken, en nog een, toen had hy het tank papier in zyn zak gevoeld, dat hy nog aan do Cassa bad moeten afrekenen en godacht, „dat het een aardige duit was". Hy is toen, naar zyn zeggen, aan den „rol" gegaan. Hy is een dag droDken geweest, uit rgden gegaan, heeft zich met vrouwen opgehouien; is naar Utrecht gewandela; heeft een nacht in de open lucht geslapen; is naar Kleef geweest; naar Amsterdam teruggekeerd en gistermiddag gearresteerd, toen hy zich in de lste Jan Steen straat bevond op de kamer, waar hy sedert Zateraag toefde. Waar het andere geld ge bleven is, is nog een raadsel; dat hy dat in zóó korten tyd zou verteerd hebbon. is byna OQLDOgeiyk, en zeer wel mogelijk is, dat be t gel i door hom verstopt is, om later na afloop zyner 6traf terug te worden gevonden. Dat zal echter by een nader verhoor moeten biyken. (A. E.) Gisternacht heeft mentydens de afwezigheid van den bewon r zich c'oor middel van een valschen sleut 1 toegang verschaft tot een woning in de Oosterstraat te i Delft, en na eenig geld ontvreemd te i hebben, het beddegoed met petroleum over- 6) .Hoe kom je toch altyd aan die onfat- 8oonlyke verhalen, juffrouw Rozenoort?" vroeg Brigitta, terwyi zy met haar zakdoek bet toode tipje van baar neus aanraakte. „Dit onfatsoenlyke verhaal," antwoordde ods weeuwtje schynbaar kalm, „heb ik uit eeo heel fatsoenlyk boek, uitgegeven door een candidaat in de Heilige Godgeleerdheid, tot nut dor leesgierige jeugd." „'t Zal er ook een candidaat naar wezen I" sprak Brigitta, en wendde daarby een poging aan om de uiteinden van baar bovenlip tot beneden het strottenhoofd te doen dalen, „natuurlyk zoo'n Dieuwlichter uit den tegen- woordigen tyd, zoo'n moderne Godloochenaar. Zo moesten, dat zeg ik u, zoo'n boek ver branden, en zoo'n candidaat er byi" „TJ vergist zich min of meer," vorzekerde juffrouw Rozenoort, nog kalmer dan daareveo, „want Laurenberga Honderdtallen, waarin de Loosduiosche legende wordt verhaald, werden door den candidaat Hajenius uitgegeven in het jaar 1756, en due niet precies in dezen onzen modernen tyd, maar toch wel in dagen van verlichting; want halfweg do vorige eeuw was men hier te lande ten minste in zooverre opgeklaard, dat men het verbranden van levende candidaten niet fatsoenlyk meer vond. Maar bedien u nog eens van een anysbe- achuitje, juffrouw Van Zifterenl" „Dank u wel," lispte Brigitta, „ik zal niets meer gebruikenwant ik bemerk, dat het myn tyd wordt." Zoo sprekende schoof dezo eerzame dame eerst haar stoof, daarna haar stoel een weinig ter zyde en rees toon langzaam op. Terwyl Brigitta het met klaprozen en korenaren ge tooide hoedje op de zorgvuldig geverfde lokken zette, maakte zy een gomoedelyke opmerking over den snellen gang des tyd3, daar de Donderdag over weinige uren en de geheels week over weinige dagen weer voorby zou zyn. „Och ja, lievo ziell" zoo besloot zy, het woord tot Doortje richtende, ,wy vliegen daarhenen, en eer wy er aan denken, staan wy by het voor onszelven gedolven graf, en zinken neder in de groeve der ontbinding. Hu, nu zul je deDken aan die knippatronen uit de ,Aglaja", als je blieft? Daar zul je my pleizier mee doen." Ha deze woorden geaproken en een laatsten blik in den spiegel geworpen te hebben, maakte juffrouw VaD Zifteren een dienaresse voor de gastvrouw, waarby men de lenigheid van haar heupgewrichten kon bewonderen, bedankto daarop voor de aangename receptie en beval zich tot het ontvangen van een tegenbezoek ten vriendelykste aan. Voor Doortje werd geen dienaresse gemaakt, maar deze kreeg een minzaam knikje met verdraaid hoofd en toe- genepen oogen, alles heel fatsoenlyk. Hierop vertrok Brigitta; niet, zooals een ergdenkend lezer mocht vermoeden, op een bezemstok door den schoorsteen, maar te voet door de geopende deur, alles heel gewoou en heel fatsoenlyk. Trouwens, al wat juffrouw Bri gitta deed of zei, het was altyd zoo fatsoenlyk, ten minste het was haar oprecht streven altyd fatsoenlyk te zyn, en ging ook by haar de natuur wel eena boven de leer, van dio leer had zy altyd byzonder veel werk gemaakt. Te veel zelfs, want door altyd aan do wel- voeglykheidsleer te denken had zy de zedenleer wel een beetje verwaarloosd. Ook van de fatsoenlykheid is overschatting gevaarlyk. Juffrouw Rozenoort geleidde baar gast tot op de stoep en keek toon nog eens links en rechte over de straat. De haan van den bakker aan den overkant kwam juist statig uit de eteeg etappen, waar by een colloga een leeje had gegeven, dat niet malsch was, en kraaide nu triomfantelyk. Ons weeuwtje kraaide niet, maar zy verkeerde toch nagenoeg in dezelfde stemming, waarin haar goud- lakeneche buurman zich bevond, want ook zy had zoo'n gevoel alsof ze als overwinnaar uit het etrydperk trad. Hu, ik kan ook niet andera zeggen, of zy had zich dapper gedragen; maar toch moet ik één aanmerking maken op juffrouw Rozen- oorte redeneering. Eenmaal toch had zy iets gezegd, dat niet precies in den haak was, □amelyk toen zy, over Laurenbergs Historiën sprekende, dat werk als een hoel fatsoenlyk boek had geprozen. Dat meende zy niet; zy vond Laurenberg een hoel raar boek, dat zy, toen de kinderen klein waren, zorgvuldig achter slot hield, omdat er zulke onstichteiyke, ja zulke malle dingen in stonden, byv. over Jupitera minnaryen, ja, nog erger. Ongelyk had de juffrouw niet, want daar zyn er onJer dio zeshonderd vertelsels eenige, die naar onze opvatting onbetameiyk zyn; verhalen, die door vorm en inhoud ons te meer ergor -n, ais wy bedenken, dat zy gedrukt zyn Diet in een kermisdeun, uit te reikon aan matrozen en fabrieksmeiden, maar ten dienste der lees gierige jeugd. Toch is Hajenius er niet om aangeklaagd by het Classicaal Bestuur, toch had de groot moeder van juffrouw Rozenoort haar Lauren- borg nooit voor do kinderen verborgen, en had de moeder het mot volle vrymoodigheid aan haar dochters gegeven, want destyds vonden de opvoeders niets onoorbaars in die historiën. Ze zyn dan ook meer onkiesch dan onzedeiyk, en dat wy tegenwoordig dorgelyke verhalen in een kinderboek onvoorwaardeiyk afkeuren, en ze ook als lectuur voor vol waasenen meesttyds bedenkeiyk achten, is toe te echryven, ja, ook aan onze verbeterde inzichten en meer gekuischten smaak, maar toch ook, en voor een niet onbelangryk deel, aan de mode, die bepaalt niet alleen wat men als kleeding dragen en niet dragen, maar ook wat men zeggen on doen, Diet doen en niet zeggon mag. En daar nu die bepalingen der mode soms willekeurig en kleingeestig, doorgaans wuft en veranderiyk zyn, terwyl zy daarenboven vrywel builen het geweton omgaan, zoo volgt reeds hieruit, dat zy niet gelyk gesteld mogen worden met de zedenwet, die, eeuwig en onveranderiyk, door God Zelf in 's monschen bart geschreven is. Eduard, voorloopig weer behooriyk gekleed, gebruikte bonedon een kleine hartsterking, bestelde een grootere, die hy, byw|)ze van avondmaaltyd, hoopte te genieten, en ging toen uit om den schimmel te zien. Het paard viel niot tegen, de prye echter, (li n men er voor vroeg, wel; maar daar hot beest geen uitwendig zichtbare gebreken had, en wezeniyk, wat grootte, kleur en vormen aangaat, ver- wonderlyk good by den overgebleven schimmel thuis zou pasaeD, zoo besloot hy den volgenden morgen nog eens terug te komen en dan zoo mogeiyk een bod to doen. De avond bogon roede te vallen, toen hy, na nog een straatje omgewandeld te hebben, in ,Do Keizerskroon" terugkwam. Daar hy honger had en daarenboven voornemens wae vroegtydig ter ruste te gaaD, verzocht hy, dat men tegon negen uren voor hem zou opdisschen. Dit opdisschen geschiedde ln een kleino zykamer, waar zyn oog terstond op oen openstaande piano viel. Eduard sloeg een paar akkoorden aan en bemerkte, dat het atuk, hoewel oud, toch vry goed en geenezins verwaarloosd was De dampende schotels op de tafel Doodigden hem echter bet brengen van een offer aan Euterpe uit te etellen, totdat hy zyn meer prozaïsche behoeften zou hebben bevredigd. HauwelykB eebter was Eduard met zyn maaltyd gereed, of hy plaatste zich voor het klavier en speelde uit het hoofd een paar bekende melodieën. {Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5