A0. 1899 <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van fépn- en feestdagen, uitgegeven. J Leiden, De Burgemeester voornoemd, Een Museum-praatje. Feuilleton. EEN WINKELHAAK. Hl». 196f Maandas; SO l^cbruari. PRIJS DEZER COURAUT: Voor Leidon per 8 maanden. Franco por po6t jLbonderliJke Nommors t.ia 1.40. 0.06. PRIJS DER ADXTERTENTEÉÏN i VaD 1 6 regels 1.06. Iedere regel meer f 0.17|. - Groctera letters naar plaatsruimte - Voor het Incasseereo bulten de stad wordt ƒ0.05 berekend Derde Blad. Officieel© Ken nlsgeylngen. pe Burgemeester der gemeente Leiden herinnert jno ingezetenen tan de bepaliDg van arl. 1 der reluffet, da', om op de kiezerslijst Toor 1999/1900 jgiplaatet to knonon worden, de aanslagen in één of ^icir der Rgks directe belastingen over het vollo ]i»taiverloopen dienstjaar vóór of op den laten Maart [l399 mooteo zrja voldaan, terwijl van betalingen, in maand Februari gedaan, vóór den 3den Maart a hem, Burgemeester, moet zijn gebleken door fertooiing van bet voor voldaan geteekend aanslag biljet. Met nadrok wordt voorte door hem gewezen óp voldoening van de aanslagen op hot kohier wegens i personeele belasting, dat den 27eten Jannari dezes Ijasra is afgekondigd en waarvan do aanslagbiljetten |op 30 Januari d. a. v. zyn uitgereikt. 17 Febr. 1899. F. WA.8. Directe Belastingen. Be Bargemees'er van Leiden brengt tor algemeene J LeDoia, dat aan don Ontvanger der Directe Belastingen is ter hand go teld het kohier der Belssting o Ibfldrgfa- en andere ii komsten No. 8 van den dieriet 1 1898/99, exeoutoir verklaard den 16<len Febr. jl., i herinnert voorts den bel nghebbenden aan hunne I verplichting om den aanslag op den bij de Wet be- I paalden voot te voldoen. Leiden, De Burgemeester voornoemd, 117 Febr. 1899. F. WA8. Nu het bestuur van het Stedelijk Museum in de Lakenhal af en toe de waardeering en t&langstelling komt vragen voor zjjn te houden tentoonstellingen, moge het Leidsch Dagblad 12|jn stem nog eens paren bij die van genoemd bestuur. Laat het Dagblad daarom nog eens op populaire wijze spreken over de Lakenhal. I WD vragen hier alleen een beetje welwil- llendheid van gehoor, opdat men zolf later ]:ver de zaken zijner geboortestad kunne Men moet goed begrijpen, dat ons Stedelijk Museum in de Lakenhaléén dier dingen is, waardoor Leiden nog meespreken mag in de groote wereld. In de eerezaal, welke der familie Hartevelt de beste Maeconaat-lauweren blijft bewaren, hangen stukken schilderwerk, die op elke internationale tentoonstelling nog een breed figuur zouden maken. WaDt ons Leideü, dat Rembrandt, Gerard Dou, Jan Steen en zeer veel andere grootvorsten in bet kleu- renrjjk mocht voortbrengen, had evenwel reeds lang te voren zijn Engelbertz en Lucas be zeten, en de ongeschonden, vrij-talrijke en nog frisch-jubelende altaarstukken van deze alleroudste penspelkoningen borgen ons Museum I m glorie, die men zeer zeldzaam ergens in 1 J/aeea ontmoet. In het najaar van het pas vervlogen jaar 1898 zyn er duizenden ge- Gelijk wij voor een paar dagen meldden, is I dezo week alhier opgericht do VeroonigiDg „De Liccken-Halle", welke zich ten doel stelt het honden vin tentoonstellingen van liunet cn vaü Nijverheid. Reeds zijn 152 leden toegetreden en tot bestuursleden zijn gekozen de heeren: A. W. Don Beer Poortngael, B. H. Breuning, prof. dr. P. J. Blok, A. ET. Dros, prof. mr. 8. J. Fockema Andn», dr. A. C. Hartevelt, F. F. W. Heintz, W. J. Lamps en A. W. Leem bruggen. Bed- woest, die Rembrandts geëxposeerde stuk ken in de Amstelstad gingen bezichtigen. Dit had waarlijk zijn goede gronden, want Rembrandt is onder de schilders, wat een Shakespeare onder de dichters of 6en Michel- Angelo onder de bouwmeesters is geweest! Maar toch lijdt het geen twijfel, of, als de groote meester, Rembrandt zelf, bij het ge woel der gaande en komende kunstliefhebbers ware tegenwoordig geweest, hy zou aanstonds uitgeroepen bobben: Maar, Bataven, denkt ook om mijn Sleutelstad, om LeidenLeest toch eens in de landshistorie, wat ik in mijn dagen hebbe overgehad voor de gravuurtjes van Lucas van Leiden, van dien zoekende, die tusschen 14941533, altoos maar denkende en studeerende, leefde, die de perspectief het eerst haar wonderen deed verrichten en bij wien de kunst zóó tot een gedeelte van zijn hooger leven was overgegaan, dat hy nog op den laatsten dag zyns levens verzocht, een wyie buiten zyn woning to worden gebracht, „ten einde nog eenmaal het hemelgewelfdat kunstwerk Gods", met zyn kunstenaarsblikken te mogen aanschouwen, en te bestudeeren! En nu vlak tegenover die altaarstukken uit de veertiende of vyftiende eeuw hangen in de Lakenhal die kostbare Doelenstukken van Joris Van Scbooten cum suis, welke de hopmannen en dionaren onzer oude schutteryen grandioos vooratellen. Laat ze ons zien, uxo kloeke zonen, Slechts nog leven-d op 't paneel. Zoo zong dr. Schaepman eens het oude Holland en bepaald der hoofdstad van dat Holland toe. Welnu, het antwoord op die verzen hebt gy ook hier in de oogen en in de ziele. Alles leeft, alles bloeit, alles jubelt in deze persoonlykhedenUw blik aanschouwt io hun kostumes schier heel een magazyn van linten en strikkeü, van mantels en kappen, van kragen en halsbergeD, van bandeliers en pluimeü, van sjerpen en koppeldragers, en dat alles praalt en fonkelt nog daarenboven in kleurige zyde en fluweel, in blinkend staal en in fonkelend goud, en tochneen, nergens breekt éón enkele millimeter van ruwe of schreeuwende tint de boeiende har monie van het zooveel meters groote stuk. En bemerkt ook die losheid dor teekeningl Waar gemarcheerd wordt, neeD, daar staat geen enkel man in zyn kleur of verf vast geraakt; waar de feestmaaltyd wordt ge houden, daar is bykan3 geen hoofdspier van alle die koppen zonder zekere hoogere span ning gebleven; en eiDdeiyk, waar men poseeren on parade-maken wilde, daar jubelt, hoog, uit aller oogoD, ledematen, houding en feest gewaden, de hymne van het maniyk zelf vertrouwen, het vaste en kloeke bewustzyn, dat de hemel geen stryd pro aris et focis, voor haardstee en altaren, ooit zoude doen mislukken. En door deze stukken nu van zyn eerezaal, en van haar entourage, houdt het Leidsch Gemeentemuseum der Lakenhal ontegenzeg- lgk zekere wereldglorie op. Noch voor het Boymanshuis in do Maasstad, noch voor het Hals-Museum te Haarlem, noch voor het Mauritshuls in Den Haag behoeft onze kunst tempel (vooral om zyn Laatste Oordcelde Kruisiging en de Kruisafname) ooit één pas te wyken. Voorts, waar Stedoiyke Musea, als die van Gouda en van Utrecht, menige belangryke byzonderheid, betreffende een Erasmus of een Adriaan den Zesden, bewaren, daar heeft het Leidsch Musoum den vóór- sprong van juist de oudste werken van een der eerste wetgevers op het gebied der Hol- landsche schilderkunst, en wel der Rem- brandtiaan8che, te bezitten. Het Louvre, het Luxembourg, de Hermitage, kortom alle kunstverzamelingen der grootste wereldsteden, zouden het Laatste Oordeel der Harteveltzaal zeer gaarne met zilver overdekkon, indien dat zilver dan de kóopprys van het stuk wezen mocht. Dat 'daarom evenwel nog niet iedereen van eiken leeftijd lang en dikwerf voor dit stuk behoeft gebracht, vooral wanneer hy er niets anders inziet dan het meer lage en materiöele, behoeft hier nauweiyks gezegd. Zelfs boelden van den stervenden Christus kan men goed en devoteiyk, maar tevens verkeerd en onstichtelyk met de oogen ontleden. Iedere overste moet hier de zynen kennoD, on over de zynen waken! Iotusschen biyft geheel en al waar, wat wij reeds zeiden: „door den inhoud der Hartevelt-zaal te bezitten, bezit Leiden stukken van intemationaal-erkende glorie." Toch is ook buiten die eerezaal ons Museum nog een Museum aanzieniyk van rykdommen. Of, waren zy geen absolute rykdommen van schoonheid, die verzamelingen van oud naald- kunstwerk, welko het Museum voor weinige jaren (in gezelschap van particuliere eigen dommen op dit gebied) wist uit te stallen? Eq dan die meters-groote kaarten, als gobelins uitgevoerd, en nog boden ten dage zoo aller keurigst bygewerktl Voorts de bekende koperen etsen van Cornet, door de heeren Wolter8 en Ployto uitgegeven! Al verder nog de zielen-rógisters en de koorboeken der (vroeger Katholieke) PieterskerkNog volledi ger woer alle de bc-noodigdhedon van de ambachten onzer vadereD, de waardigheids teekenen van het stadsbestuur, de kolossale voorstellingen uit het beleg on het ontzet in den Spaanschen tyd, kortom al Leidens lief en leed uit don voortyd is op dit Museum, hetwelk zelf reeds zoo'n groot stuk uit L9idens lakensnyverheid afbeeldt, in ruime mate be waard en afgebeeld. Maar dan verder nog weer, die talryke kleinere curiosa, waarnaar de weetgierigheid, ook van den göwoon-ontwikkelde, zoo pleegt te hunkeren in zake der historie onzer vaderen. Ook de niet-hoogvliegendo immers of liever de niet diepvorschende historicus heeft hier genoegen in de oude medicynen-kast der vaderiyke heeren medici; de niet-bo8tudeerde gevoelt toch eerbied voor de wapenrolleken der studeerende jagers onzer hoogeschool uit 1830, en men behooft volstrekt geen pyroticus te zyn, om by de overblyfselen van het fameuze kruitschip in verbazing te komen. En dit loopt ten laatste in het roerende 1 NemeD wy slechts zoo menig oud wapenschild uit het geslacht van ongelukkige leden uit ons Vorsten huis, of hot vermeldingsbord der oude Jeru- zalem-gangers! Er is iets aandooDlyks in, bier te lezen, hoe, lang voor de treurige Christen- scheuringen der zestiende eeuw, reeds anno 1465 uit Leiden Jan Wouterse le Jeruzalem was, aldaar stierf op Sint-Jacobsavond ende ligt begraven op den berg Sion. In 't jaar onzes Heeren 1465, daar was Siveer (Assuerus) Gerriise te Jeruzalem en hij was er weder in 't jaar van 1471. Zelfs de buren vergat men niet. In 't jaar onzes Heeren 146S, toen was Hugo Jacobs van Koudekerk te Jeruzalem. Zeer waarschynlyk was dit alles vrye devotie, want rechtsdwang zoude niet op zóó blyden toon van deze pelgrimages hebben gespro ken. Daarenboven, men vindt hier achtbare heeren vermeld, als Isebrandt Heyndrikz, den apotheker, Gborrit Florisz, priester, enz. Iets even treffends ontmoet men vaak by de studie dor penningen van dit Museum. Nog onlangs trof het ons zeer, dat reeds circa 1852, door onze stad, de bronzen - gedenkpenning van Leidens bissohoppelyken zoon, Monseigneur Van Bommel, voor haar Museum was aan vaard, terwyl die gedenkpenning in zya opschriften toch heel een Ilias vertolkt van moeiiykheden tusschen Kerk en Staat. Maar Leidens stadsregearing was eerlyk en groot hartig. Zy achtte het even groot een toen malig bisschop van Luik haar zoon te noemen, als zy voorheen de Elseviers of burgemeester Van der Werf met zyn vrienden heeft bemind Ea nu ten laatste nog een bemerking. Al het bovenstaande moest eigenlyk twee zaken aan de lezers van het Dagblad kunnen leeren; vooreerst, dat een penningske, voor dit Museum geschonken, inderdaad voor iota groots en iets schoons afgezonderd wordt, maar nog daarenboven, dat men ook io dit Museum een weinig snorren en studeeron moet. Sedert het Stedelyk Museum in 1869 in het gebouw van de Lakenhal (dat van 1640 is) werd overgebracht, heeft men oen Catalogus van de voorwerpen gemaakt. Deze inventaris, zoowel van eigendommen als van in bruikleen gegeven voorwerpen, bevat thans de be- 8chryving van 2864 voorwerpen, benevens die van velerlei atlasseD, en straks zal nog de Oud-Hollandsche kamer ter publieke be zichtiging komen. Zoude het du voor den bezoeker van dit Museum wel veel nuts hebben, hier tusschen zulk een massa schoons, eens een enkele maal met vrouw en kinderen te komen rondwandelen? Wy gelooven in alle bescheidenheid, dat or beters valt te doen. Eerst getrooste men zich bet aankoopen van den Catalogus des Museums, en dan leero men in dat vry dikke boek eenigazins den weg. Hierna kieze men zich éónige aantrekke lyke numero's en nu ga men enkele keeren, stel byvoorbeeld zes keeren per jaar, naar de Lakeohal, ten einde de bestudeerde zaken in natura te gaan bezien. Waarlyk, dit zoude voor lieden, die nu vaak klageD, dat het Museum gauw is uitgekekeneen allerleer zaamste methode wezen. Evenwel, quisque in suo sensu abundetieder blyve ten slotte vry in smaak en idee; men kan een opper best mensch wezen en een sieraad onder de Lridscbe burgers, zonder zich aan ons voorstel te storen. Maar het Museum verdiende toch zulk waardeeren. P. M. Bots, rector emeritus. Leiden, Februari '99. Gremeng^d Nieuws. Donderdagnamiddag is de 29-jarigo C. v. d. S., wonende aan den Sumatraweg, to Rotterdam, terwijl by op een stelling aan boord van het in de Parkhaven liggende stoomschip „Prosina" bezig was touten te klinken, van een hoogte van vier meter io het ruim gevallen. Levensgevaarlijk gekwetst werd hy naar het ziekenhuis gebracht, wa r hy kort daarop ovorleed. Een schadepostje. Het „Utr. Dbl." Verneemt, dat de aannemers -n uit voerders van den nieuw gebouwden water toren te Helmond, die eenige dagen geleden is ingestort, voor de schade aansprakelijk zyn. Deze wordt geschat op f 25,000. - Een 1 .elyk schadepostje voor die hoeren. In een gezin te Brussel viorde men carnaval. De kinderen dansten en zongen in hun kostumes, onder do oogen der ouders en der grootmoeder. Op zeker oogentllk ging deze laatste naar Loven en, daar zy zoo lang afwozig bleef, ging men zien of er i ts ge beurd was. Men vond haar in haar slaapkamer verhangen. Do ong- lutkige was 84 jaar oud. De reden tot dien zelfmoord kent men ni-t. Zekere V., scbildersknecht te Brussel, werd onlangs gebeten door een hond, dien hy voor dol hield. Dit speelde zoodanig in zyn hoofd, dat hy er zinneloos van word. Dinsdagavond giDg V. blaffend üoor de Gallait- straat en beet een agent in het been, zeg gende „Ik ben een hond; ik ben dol!" De agent streelde den man, zooals men een dier streelt, en kreeg Y. aldus mee naar het com missariaat, waar deze weer blafte en te werk ging juist alsof by wezenlijk een hond ware. De ongelukkige is nu in het gesticht te Evero geplaatst. Gevecht in een tramwag e-rr. Dezer dagen kregen zekere dr. Wildes en een kok Wolf rt in een kabeltramwagen van Lexington, Nieuw-York, twist, wer en band- gemeen en eindtlyk haalde de eerst i een re volver uit en schcot den anJer in e linker borst. Do man viel op den vloer, t bloed stroomde, do verschrikt© pass -gUrs .erpen zich plat op den grond of zochten t ont komen. Elndelyk hield de wagon stil, Je ge kwetste werd weggebracht, Wildes maakt® zich uit de voeteD. Later beeft by zhh vry- willig by de politie aangegoven. De Yoreeniging tot bevordering- van Nyverhcid to Aken hooft aan do stad 400,000 mark geschonken voor een sanatorium ten behoeve van longzieken. Te Brill ac, by Vannea (Frankryk), zyn Maandag tydens den dienst in een kapel drie vrouwen door den bliksem gedood. Twintig andere p-rsonen werden gekwetst en het altaar vernield. Op een andtr plaatsje in de nabyheid is een man coor het hemelvuur doodgeslagen. a 'tls waar, Eduard behoefde slechts zyn jas woer aan te trekken, en do breuk was voor het oog der wereld onzichtbaar gemaakt; maar een wond bedekken is nog niet ze heelenen deze wond moest geheeld worden, en wel zoo spoedig mogelyk. Niet, dat er eenig bezwaar was tegen het voortzetten der wandeling, maar by de aankomst te Graanvoort diende er toch terstoDd in voorzien te worden. Eduard pruttelde natuurlyk een beetje over de verkeerde richting van den straatweg en daarna over de ondoelmatige ligging van don heuvel; de balddadige doornstruiken en de oudbeid der kleedingstukken kregen beurte- liogs de schuld, dat spreekt vanzelf, 't Ver standigste, wat Eduard in deze omstandig heden deed, was, dat hy in stilte de gelofte aflegde, voortaan altyd met oen dubbel stel kleeren op reis te zullen gaan. Zonder verdere wederwaardigheden kwam onze wandelaar behouden te Graanvoort en zonder dwalen in het logement „De Keizers kroon" aan. In het voorhuis werd hy ver welkomd door juffrouw Rozenoort, die op zyn vraag naar nachtvérblyf antwoordde, dat zy aan dit verlangen kon voldoen. De weduwe Rozenoort was een klein, net ■rcüfje, met een blozend, vriendelijk gelaat en hogal gezèj, Wahneer ik jlaarby verzeker, dat ZU byzonder spraakzaam wafe, móet men daaruit niet afleiden, dat zy haar tyd ver praatte, want ze was werkzaam en vlug, en trakteerde do menschen slechts dan- op haar mededeelingen en verhalen, wanneer ze een oogenblik vryaf had. Handig was ons weeuwtje ook, en het moest al heel raar loopeD, als zy met de woreldsche dingen verlegen raakte. Dat Eduard terstond verzocht naar zyn kamer gebracht te worden, geschiedde niet, omdat hy nieuwsgierig was naar dat vertrek, maar dewyl hy verlangde den omvang en de juiste ligging van den winkelbaak nauw keuriger op te nemeü, een onderzoek, dat by met behulp van een spiegel en liefst niet in de gelagkamer wenschte in te stellen. Juffrouw Rozenoort riep haar dochter Doortje, die juist de gang passeerde, en ver zocht haar den gast naar de bruine kamer te brengen. Doortje behoorde onder die personen, die men voorbyloopt zonder hen op te merken, omdat zy zoo heel gewoon was, wat liaar uileriyk en manieren betreft. Schoon was zy niet, leeiyk evenminhouding en stem wekten niet terstond bewondering, maar boezemden ook niemand afkeer in, en in haar doen en laten was zy zoo natuurlyk en ongekunsteld, zoo eenvoudig en waar, dat de Fatsoenlykheid haar niet onder de volgzaamste dienaressen telde, want om fatsoenlijk te biyven moeten de menschen, vooral de vrouwen, op hun tyd onjuistheden zeggen, veinzen en comedie- spelen, en in het algemeen de oprechtheid der duiven opofferen aan de voorzichtigheid der slangen. Zoo onfatsoeniyk was echter Door gelukkig nog nooit geweest, dat de menschen haar daarom verachtten; integendeel, ze bielden over het algemeen veel van haar, maar vonden haar ontzettend ordinair. No, dat oordeel piouveerde niet voor de scherpzinnigheid dergenen, die het veldeD, want eenvoud en natuurlykheid zyn niet ordinair, daar zy by jongedames tusschen de zes en de zestig jaar zelden voorkomen. Maar dat ze haar zoo gewoon vonden, prouveerde wèl voor Doortje, want daaruit bleek, dat haar een voud echt was. De ware eenvoud is niet in het oog vallend en schynt dus gewoon: als men waar is, is men natuurlyk en de natuur is immers zoo ontzettend ordinair. Maar desniettemin heeriyk en schoon. „Ik hoop, dat u met de kanoer tevreden zal zyn," sprak Doortje, terwyl zy de deur opende en Eduard liet binnengaan. „Dat zal wel gaan, juffrouw," antwoordde Ednard. „De bruine kamer is wel wat heel bruin en daardoor wat donker, en dat uitzicht in de steeg is ook niet van het helderste, maar overigens is alles heel bruikbaar en net." „Ja, ziet u," hernam Doortje, „we zouden u wel de voorkamer geven, maar die is tegenwoordig bewoond door moeders broer, den kapitein." „Welzoo, juffrouw! woont uw oom bier by u in? Dat is gezellig. Maar zeg eens, als 't u blieft, woont hier ook iemand in de stad, die gemaakte heerenkleeren verkoopt?" „U bedoelt boordjes, manchetten, dassen?" „Vraag excuus; ik bedoel grootore kleediog- stukkeD, zooals een jas, een vest en der gelijke." „Het spyt my, mynheer, maar zulke artikelen worden hier te Graanvoort wel gemaakt, maar niet klaar verkocht." „Dat vreesde ik al. Maar dan woont hier toch zeker wel een kleermaker in de buurt, die my zou kuDnen helpen, nietwaar? 't Is maar een kleine reparatie. Ik heb van middag een winkelbaak opgedaan." „Dat is niemendal, mynheer!" zei Doortje; „geef u my uw jas maar, dan laat ik die by baas Palm brengen en gy hebt ze in een half uurtje terug. U kan inmiddels gerust in uw overhemd beneden komen, waDt dat nemen wy hier te Graanvoort zoo nauw niet; oom rookt by gunstig weer altyd zyn pypje op de stoep en heeft dan ook zelden een jas aaD. Dat zyn wy hier dus wel gewoon." „Daar zou ik ook geen bezwaar in zieD," verzekerde Eduard, „maar het is niet in de jas, dat ik de scheur gekregen heb." „Ha zoo," zei Doortje, „ja, nu zie ik het al; dat maakt de zaak wel een beetje lastiger. Maar 't is niemendal, ik zal moeder eens roepen; die zal wel raad schaffen." Ze zei dit op een zeer gewonen, kalmen toon; op haar gelaat was geen spoor van een lachje, in haar houding geen zweem van verlegenheid. En na dit gezegd te hebben, wierp Doortje nog een vluchtigen blik over de waschtafel, om te zien of alles op zyn plaats stond, en verliet toen de kamer zonder overhaasting en met een kalm gelaat. Eduard had opge merkt, dat er om Doorlje's lippen, op het oogenblik, toen zy den winkelhaak ontdekte, niets te bespeuren was, dat ook maar eenigs zins naar een lachje geleek. Dat deed heni een goeden dunk van het meisje opvatten Niet, dat hy de aanwezigheid van een lach^ by die gelegenheid als iets strafbaars zou aangemerkt hebben, maar de afwezigheid er van achtte hy een gunstig teeken. Een teeken, dat zeer onzeker is - zal menigesn zeggen. Ik stem toe: een Messalina kan, desgevorderd, in kritieke gevallen een kalmen ernst bewaren, dien men aan kinderiyke onschuld of innerlyke degeiykheid zou willen t02scbryven; en oen Lucrstia heeft by diezelfde gelegenheid door haar lachen of schertsen den Bcbyn van wuftheid op zich geladen. Maar terwyl wy dergeiyke uitzonderingen aannemeD, mogen wy toch als regel stellen: dat de agitatie, waarin sommige menschen verkeeren, als er iets aan de hand is, dat te recht of ton onrechte voor fatsoeniyk wordt gehouden, niet voor bun zedeiyken ernst pleit, noch als blyk der hoogste beschaafdheid kan worden aangemerkt, daar integendeel die gesmoorde gilletjes en ongesmoorde lachjes getuigen, dat hun opvoeding niet voltooid, bun zelf- beheersching niet volkomen is. Juffrouw Rozenoort, door haar dochter daartoe aangezocht, kwam nu by Eiuard om over deu winkelhaak te spreken. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 9