21 I 'G MENGELWERK. ASTHMA KAN GENEZEN WORDEN. ;pc Floe wist hij het? Govert had werk gekregen in Holland, ver van huis. Nog wel een drie weken kon het duren voordat by terugkwam. Toen hy pas weg was, gebourde het. Wat? Zyn eenig kind verdronk in de sloot achter de ouderlyke woning. Het zou hem echter oerst ter ooren komen als hy terug was, als zyn werk by de zandafgraving geëindigd zou zyn. Zyn vrouw toch kon, evenals Govert zelf, de pen niet naar behooren hanteeren. Zy schreven elkaar daardoor nooit. De ongelukkige moeder bleef den eersten dag in huis by het ïykje zitten. Eerst toen het avond werd, verliet zy de woning der 8marte. Zy moest naar den bakker om brood. Het was of zy heel kalm was. Over het ongeluk repte zy met geen woord. De bakkersvrouw, die baar hielp, bad zoo dolgraag wat tegen haar gezegd. Maar wit te Z9ggen? Zooveel woorden van troost en bemoediging als zy zou hebben kunnen vinden en spreken met tranen of luide klachten tegenover zich, zoo weinig kon zy over de lippen brengen tegen over deze, haar onverklaarbare, kalmte. Al was het in den winkel precies als altyd, het was toch heel anders, dat voelden de vrouwen. Nadat zy het brood aan de beproefde moeder overgereikt had, zei de bakkersvrouw, mö9* warig en met een blik op de groene trommel op de toonbank: „Nu hoef ik er nooit meer pepernoten voor hem by te doen. Wat is het toch jammer!" „Ja, 't is vroeseiyk", zei de andere vrouw. Toen verliet zy den winkel, even stil, even bedaard als zy er gekomen en geweest was.v „Zy weet er veel van," oordeelde de bakkers- vrouw. B't Is vreeselyk." Dat hadden de buren gezegd en zy sprak deze weinige woorden werktuigiyk na. Ook hadden zy er den nadruk op gelegd, dat het gebeurde een ongeluk was, iets, waar niemand wat tegen doen kon, want dat, als het ongeluk, bet noodlot een mensch wil.... Hoe het zy, de moeder had dien troo3t vaarae gehoord en gretig aangenomen, net jsoo lang totdat zy het verdronken kind en ook zichzolve was gaan beschouwen met iets als verteederde meewarigheid, als slachtoffers van het ongeluk, van het noodlot, 't Had zoo moeten zyD, zóó en niet anders. Er was niets aan te doen. Later had zy zelfs oogenblikken van weelde in haar leed. Trotsch was zy op het lykje, toen het daar zoo stil en bleek lag tusschen al dat wit: „net een engeltje." „Alleen met de oogjes heb ik moeite gehad", heette het tot allen, die het kwamen zien. „De oogjes wilden niet dicht blyven. Ik heb er al centen op gelegd, maar het wilde niet helpeD, ze bleven Dog altyd half openjammer, heel jammer, want het staat niet mooi." Dat veroorzaakte haar voor het oogenblik het grootste verdriet. Zy beschouwde het kind al meer als een heilig speelgoed in haar huis, als iets om te laten zien. te laten bewon deren, dan als een voorwerp harer liefde, als een eenmaal bezield wezen. En tegenover de bewonderaars begon zy het te pryzen. „'t Was toch zoo'n lief kind." Dan liepen de tranen baar over de wangen. Ze droogde ze niet. Ze gevoelde, dat een vertoon van gepaste droefheid hier op zyn plaats was. Toen do begrafenis was afgeloopeD, vond zy het leeg in huis. Zy bezocht nu haar buren nog meer dan vroeger. En naarmate de dag van het ODgeluk ouder werd, kwam 's avonds, als zy alleen was, een vage angst over haar. „Wat zou Govert zeggen?" Als zy alleen in haar kamertje zat, de armen op de tafel, de brandende lamp voor haar, als haar schaduw op den muur, on- natuurlyk vergroot, rees en daalde met de bewegingen, die zy onwillekeurig maakte, dan vooral kwam die vrees in al haar kracht over haar. Rondom die lamp vlogen de muggen, aan getrokken door het licht, en gonsden nu en dan ook om haar heen. Zy verjoeg ze of trachtte ze dood te drukken, maar al gelukte haar dit nogal eens, toch hoorde zy voort durend hetzelfde eentonige geluid dicht by zich. Zy zag ze op het lamplicht afkomen en wegzweven in het donker en zoo hielden ze haar bezig, urenlang. Maar 'a nachts be letten zy haar te slapen en als zy dan zoo wakker lag, maakte die angst zich weer van baar meester. En de dagen, ze had ze wel willen vast houden, want hoe meer er voorbygingen, des te levendiger werd in haar de gedachte: „Hy i9 goedig, maar driftig. Wat zal hy doen, als hy het hoort?" Soms kon zy deze gedachte van zich af zetten en dacht zy dus niet aan hem, maar alleen aan hun kind, „nu een engeltje in den hemel", en door de opvatting: „Niemand sterft vóór zyn tyd, het moest zóó wezen", word zy ru8tig)r. Zoo ia ky dan nu thuis en staat zy togenover hem voor de tafel. Zy heeft hem alles verteld, met een huilorige stem, zeer breedvoerig en niet zonder uitweidingen. Do grondtoon van haar verhaal was: „'t Was een ongeluk." En telkens, staande voor zyn vagen blik, die haar aanzag zonder haar of iets te zien, vond zy nieuwe byzonderheden, in haar yver om zichzelve vry te pleiten van alle schuld. „Ik lag de wasch te spoelen en het kind stond or by. Ik lette goed op hem, maar overal te geiyk kon ik myn oogen niet laten gaan. Ik riep hem nog, maar hy schoot onder myn handen weg, de diepte in. En nietwaar: „Als het ongeluk je wil...."" Terwyi zy vertelde, was langzaam by den man het onbestemde gevoel opgokomon, dat zy onwaarheid sprak. Hy kon die gedachte wel niet vatten, vasthouden of een vorm geven, hy verdacht haar niet, maar hy had een vage gewaarwording van iets onwaars, dat er was in haar woorden en in haarzelve. Zwygend stond hy daar tegenover haar, zoekende in zyn hersens naar iets, dat hy niet verstond, dat hy uit moest denken, moest zoeken te verstaan, te begrypen, naar een flauwen schyn, die daar begon te schemeren in zyn begrip, en toen zy hem daar zoo zag staan, zocf stil, zoo zwygend, vatte zy moed en begon zy haar verhaal weer van den be ginne aan, half huilende. Hy hoorde thans alleen slechts haar geluid, en dat hy haar woorden niet hoorde, hinderde weinig, want telkens weer zei ze hetzelfde. Zy begon daarna zichzelve te pryzen, om haar moed, haar tegenwoordigheid van geest, haar dadelyk bukken, vooroverbuigen over het water, haar grypen naar het kind. Toen schetste zy breedvoerig hoe het haar te moede was, hoe zy het bestierf, toen het lieve kind onder haar handen wegglipte. Altyd door klonk het geluid barer stem door zyn gedachten heen, als iets, dat hem belette duidolyk te zien; als een valschen toon, die hem hinderde, en onwillekeurig maakte hy een heftige beweging van ongeduld. Daardoor deinsde zy zóó plotseling achternit, dat hy haar moest aanzien, nu met volle bewustheid. En zy hield haar eenen arm afwerend voor heur gelaat, alsof de gedachte zich van haar had meester gemaakt, dat hy haar zou slaan, zou kastyden. Haar gezicht droeg het stempel van den hevigeD, wilden aDgst, die haar bezielde. En alsof eensklaps de nevel scheurde in zpn verwarde gedachten, zag hy de waarheid, de volle, naakte waarheid, ontdaan van alle omhulsels. „Ge liegt 1" riep, neen schreeuwde hy uit, de tafel onder zyn yzeren vuist doende trillen. „Ge hegtl Je was er niet by, toen het ge beurde 1 Je stondt weer te praten met buur vrouw Miel" Hy sloeg goen acht op de uitwerking zyner woorden. Zy waren niet gesproken om haar te beproeven, opdat zy zich verraden of door de mand vallen zou; zy waren ook niet listig overwogen; neeD, zy waren als vanzelf over zyn lippen gekomen, na ontstaan te zyn als buiten zyn wil of begrip om, in dat ééne oogenblik, toen by do waarheid zag, omdat hy haar kende. In die onbewuste beweging van schrik, in baar angst voor hem lag de bekentenis, dat zy gelogen had. Zy kon niet bleeker worden dan zy was, maar ze kromp ineen, sidderend, vernietigd. „Hoe wist hy het? Had hy het in de praterige buurt gehoord, eer hy by haar kwam? Wisten zy het allemaal?" Zy dacht, dat zy het zoo knap had ver borgen. Toen zy thuiskwam, had zy het lykje gevonden, maar na haar eersten gil van schrik had zy zich bedwongen en eerst veel later misbaar gemaakt. Anderen had zy de toedracht der zaak medegedeeld als aan hem. Niemand was er achter gekomen of had bemerkt, dat zy loog, niemand dan hy, de vader van haar kind. Zy werd rustiger, toen zy zag, dat hy geen geweld zou gebruiken, maar spreken durfde zy niet meer, hoe dan ook. Hy zat daar stil te rooken, de eene pyp na de andere. Hy gaf geen antwoord als zy het eiDdeiyk waagde iets aan hem te vragen of iets tot hem te zeggen. Hy lette niet op haar en niet op het slaan der klok. Zy deed haar gewone werk en toen de tyd daarvoor gekomen was, schonk zy hem koffie. Maar hy liet ze koud worden op de plek, waar zy ze had neergezet, en hy zag niet naar haar om; hy deed alsof zy niet in do kamer was. En langzaam bekroop haar een andere angst, haar, in de tegenwoordigheid van den zwygenden man; een angst, vager, akeliger dan de eerste, een geheimzinnige vrees, bygeloovig in haar sombere fantaisie: „Hoe had hy het geweten? Wie had het hem ge zegd? Had het onnoozele schaap zich gewro ken? Was het de geest van hun kind?" BECL4ME9, a 25 Cents per regel. Dr. R. SCHIFFM ANN's Middel tegen Asthma geeft onmiddellyke verlichting, zelfs by de hevigste aanvallen, en geneest waar andere middelen falen. Verkrygbaar by D. W. E. F. DE WAAL, te Leiden, in pakjes van ƒ1.50 en f2.75859 8 Het iucident-Quesnay De BeaHre- pnire in do Kamer. Er is Donderdag in de ovorigens zoo on stuimige zitting van de Fransche Earner, van wolker loop wy in ons vorig nummer verslag gaven, éón woord gesproken, dat algemeene instemming vond. „Het land heeft genoeg van de Dreyfus zaak," zeide de anti semiet Lasies. Ongelukkig houdt de overeenstemming by dat enkele woord oft want - zegt het „Utr. Dbl.", waaraan deze beschouwing is ontleend ieder legt het uit op zyn wyze. De een wil de zaak uit do wereld helpen door het volledige, schitterende, verblindende licht er over te doen opgaan, dat mr. Mornard, do raadsman van de familie-Dreyfua in de revisie procedure, verwacht van het onderzoek, waarmede de Crimineele Kamer van het Hof van Cassatie thans bezig is. De ander wil juist het koste wat het wil beletten, dat dit licht over de zaak dpi schijnen, en door de macht van het geweli bewerken, dat men kan zeggen: de zaak is uit. En vandaar de bittere stryd, die nu reeds sedert zoovele maanden wordt gevoerd, en die stuk voor stuk de grondzuilen, waarop de republiek steunt, dreigt te ondermynen: eerst het leger, nu de Justitie. In Quesnay Da Beaurepaire is voor den generalcn staf een bondgenoot onder de hoogste rechters van het land zelf opgestaan, die misschien onder dezen nog medestanders heeft on in overleg met dezen en met de militaire party een uuideiyk aangewezen doel volgt: de vernietiging van het werk der revisie. Quesnay De Beaurepaire verlangt, oat niet de Kamer van Strafzaken alleen, die hy in baar geheel voor partydig verklaart, omdat hy den voorzitter en den rapporteur van partydjgheid meent te kunnen betichten, maar het geheele Hof van Cassatie over de revisie zal oordeelen. Wanneer hy de vervulling van dezen eisch weet te bereiken, dan rekent hy er op óf dat de meerderheid van het voltallige Hof meer op de hand is van de militaire party dan de meerderheid van de Kamer van Strafzaken, zoo Jat de revisie zou worden ver worpen, öf althans dat een langdurige ver traging van het revisie proces zal worden verkregon. Want daar de niet tot de Kamer van Strafzaken behoorenüe leaen (htt ge heele Hof telt 48, de Kamer van Strafzaken 16 leden) hetgeen tot dusver is verricht niet hebben meegemaakt, zou dat onderzoek van meet af weder moeten worden opgevat ten aanhooren van het geheele Hof. En inmiddels heeft men ruimschoots den tyd om weer nieuwe middelen te bedenken om de zaak van de baan te brengen. WaDneer echter het verlangen van Quesnay De Beaurepaire niet wordt vervuld en dus de Kamer van Strafzaken belast blyft met de verdere leiding van het proces, dan kunnen de aanhangers van den generalen staf altyd nog zeggen: „De rechters van de Kamer van Strafzaken zyn partyuig"; een rechter van het Hof van Cassatie zelf heeft het gezegd en bewezen. Want al mogen Quesnay De Beaure paire's beweringen nog zoo nietig en beuzel achtig zyn, de domme menigte zal ze be- zwaariyk als zoodanig erkennen, wanneer men haar in levenaen Ifjve den rechter voor stelt, aie de zaak von den generalen staf verdedigt en 2yn ambtg.nobten van partydig- heid beschuldigt. Daarin ligt een groot gevaar voor het revisiewerk. Yan de bemoeiingen der Kamer met de zaak kon men geen groote verwachtingen koesteren na den uitsl g van de stemming voor de verkiezing van den voorzitter in het nieuwe zittingsjaar, waarby Desehanel met den steun van alle reactionnaire elementen gekozen werd tegenover Brisson, die door de revislonnisten gesteund werd. Laat ons echter aldus vervolgt het „Utr. Dbl." - terstond hierby voegeD, dat de Kamer ditmaal getoond heeft beter ts zyn dan haar reputatie. De regeering trouwens ook. Toen Lasies zich niet ontzag in do openbare zitting de raads- heeren Loew en Bard en den procureur-generaal Manau te brandmerken als „nn trio de coquins" (een drietal schurken), was het de minister president Dupuy, die den ietwat langzamen voorzitter voorkwam en namens zyn ambt genoot van justitie met verontwaardiging protest aanteekende tegen dergelyke taal. En de Kamer heeft, door met groote meerderheid de eenvoudige orde van den dag aan te nemeD, den minister van Justitie de vrye hand gelaten in het disciplinair onderzoek, dat by tegen Quesnay De Beaurepaire wil instellen. „On meurt de politique" is een govleugeld woord, iat dikwyls op den polltleken stryd in Frankryk is toegepast. Ook thans wordt dit woord weder bewaarheid. In tegenstelling daarmede stelt Cornóly in de „Figaro" het zuiver menscbeiyke in het licht, dat in dezen stryd gelegen is, in de volgende schoone woorden: „De heer Quesnay de Beaurepaire heeft ge- sprokon. Hy heeft geschreven, en de ontroe ring is overgegaan in een schaterlach. Het is trouwens moeilyk by zulke openbaringen ernstig te blyven, die een waar monument zyn van kinderachtigheid „En wanneer men gaat nadenken, schrikt men van de gedachte, dat de man van deze guitenstreek, die het stellig ernstig meent, rechter is, rechter, die over andere rechters presideert, en welke rechters, bid ik u, rech ters, die de rechters richten!" De heer Cornély begrypt volkomen, dat de eerste president Mazeau besloten heeft zelf de debatten over de revisie te leiden. Natuurlyk echter is zyn lot beslist, zal hy nu voor dief worden uitgemaakt, voor e<jn falsaris van Joodscben oorsprong. „Sommigen hebben met liet blykbare oog merk de revisie onmogeiyk te maken, den wensch kenbaar gemaakt, dat het hoogste rechtscollege in vereenigde zitting van alle Kamers de zaak voor zich zou opeischen, zeggende, dat tot dien pry's de openbare mee ning, waarover zy schynen te beschikken, die zy in den zak schijnen te hebben, gerust gesteld zal zyn. „Ik weet niet, in myn diepe onwefcon ;heid, of een dergelyke regollng wettelUk mogeiyk is, maar ik wilde dat ait zoo ware. O, ja! „Wanneer men, zooals wy, zich er toe bepaalt te willen weten waarom Henry (wien door den heer Cavaignac, toen deze minister van oorlog was, een duw in de richting van zyn scheerdoos werd gegeven) zyn valschheid heeft gepleegd, wanneer men slechts licht verlangt, wanneer men slechts bewogen wordt door dat verheven en christelyka gevoel, dat voorheen al myn vrienden begrepen en volg den en dat de slaap en de rust verjaagt, wanneer men denkt, dat een galeiboef on schuldig kan zyn, dan zou men de ganscbe wereld tot getuige willen nemen en haar brengen tot de erkenning en de herstelling van de mogeiyke dwaling, die een schepsel Gods 4oet ïyden. „Ik zou het Hof van Cassatie, het geheele Hof van Cassatie en ook het Hof van Appèl en alle mogelijke magistraten en juryleoeD, ik zou oie allen willen zien zitting nemen, omdat wy helaas moeten wachten en de oogen en de ooren gesloten moeten houoen voor de geluiden en het rumoer der aarde, om den Rechter daar boven te hooren en te aanschouwen, Die zich nooit vergist en Die de hoogste en afooende revisiën uitspreekt." In zyn in de „Echo de Paris" voorkomenden oproep, gericht tot de afgevaardigden van de Kamer, zegt Quesnay de Beauropoire„Ik doe een beroep op u, myne hoeren, ofschoon uwe meerderheid voor korten tyd tegen my is opgetreden. Ik kan uw oordeel over my niet aannemen. Het verleden scheidt ons door een afgrood, maar niettemin kom ik heaen tot u met oen hoed in de hand en opgeheven hoofd, wyi alles voor de vaderlandsliefde moet wyken. Als de andere burgers moet ook gy het ooroetl van het opperste gerechtshof afwachten, maar bet recht van contróle komt u toe. Gy weet, dat het oordeel van het Hof van Cassatie een hooge moreele kracht moet bezitten, en dat niemand na de openbaar making van dit vonnis het woord daarover mag Demon, zonder opruier te worden. Maar het oordeel, dat het Hof van Cassatlo voor bereidt, zal in bet land slechts nieuwe twee dracht teweegbrengen. Uw recht van controle moet daarom met het oog op den moreelen waarborg van de beslissing van het Hof van Cassatie uitgeoefend worden. Ik bezweer het u, mflne heeren, het oordeel, dat wordt voor bereid, kan door bet land niet worden aan genomen, want vooraf reeds is het verdacht. Het oorueel, dat in den schoot van de Kamer van Strafzaken wordt voorbereid, zal der Fransche justitie niet waai dig zyn. De waar borgen, aie gy met recht kunt eischen, ont breken geheel. Myne heereD, staat ni t toe, dat een verdacht vonnis geveld wordt, dat nog langer in het Hof van Cassatie opper rechters zitten, die met recht veroauht kun nen worden." De Beaurepaire beticht oan den procureur-generaal Maneau van party digheid, omdat by vroeger als rapporteur van het Hof van Cassatie Zola en Picquart in bescherming genomen had. De Beaurepaire her haalt aan zyn oude beschuldigingen tegen het Hof van Cassatie in het algemeen wegens het incident Bard-Picquart en het resul taat van het daarover ingestelde onderzoek. Dan gaat hy verder: „De minister van justitie heeft, naar de pers meldt, besloten het status quo te behouden m-1 de uitzondering, dat de eerste president Mazeau het voorzitterschap van de Kamer van Strafzaken op zich zal nemen. Myne heeren 1 Nooit, zal een minister een grootere dwaling begaan hebben als deze. Hoort my toch aan, ik ben vakman!" By beweert dan, dat ook de eerste president Mazeau by de revisie procedure geen voldoenden waarborg biedt, dat recht wordt gesproken„De eerste president zal op zyn zetel blyveD, terwyi Bard en de overigen hem hun Hebreeuwsch voordragen. Op deze wyze zal een oud spreek woord bewaarheid worden, dat zegt, dat de vlag de waar dekt. Het eenige resultaat, dat men be reiken kan, zal zyn, dat de rechterstand nog iets meer wordt blootgesteld. Het geheele land zou tegen het vonnis ln opstand komen, en wy zouden voor den burgeroorlog staan." Dan eischt hy van de Kamer over de vraag te beraadslagen en te stemmen, opdat de Kamer van Strafzaken, zooals ze nu is samengesteld, niet meer aan de Dreyfns-zaak zal kunnen komen. „Onttrekt aan de Kamer van Strafzaken van nu af de Drey- fus-zaak, stelt een onmiddeliyk gerechteiyk on derzoek in; niets is meer gerechtigd, daar onze wetten een rechtmatige verdenking van de rechters toelaten. Daar nu de zaak Diet kan stilstaan, neemt daarom een wet aan, waardoor aan de Kamer van Strafzaken de bevoegdheid wordt ontnomen, en draagt deze bevoegdheid aan het geheele Hof van Cassatie over, dat dan het recht zal hebben, kennis van alle processtukken te nemen." Hy besluit met de volgende dichteriyke ontboezeming aan de officieren: „Onze arme, trouwe officieren in hun uniform en hun offer- tooi werken met verknochtheid aan het hoogste werk. Zy bereiden zich voor tot den dood, en morgen, als de trompetten blazen, zullen zy hun bloed vergieten voor diegenen, aie hen belasteren. Ik begroet hen met bewondering en Ik roep den soldaten toe, dat het leger in al zyn raDgea achting verdient, en wanneer ik er toe kan bydragen, het leger te wreken over de haar aangedane onbillykheid, dan zal ik het niet betreuren, dat ik myn onafhankelyk- heid zoo duur betaald heb. Gy heeren afge vaardigden hoort de stem van een goed burger!" De Kamer heeft zich echter er van ont houden zich rechtstreeks in de zaak te mengen. Dat was onder de gegeven omstandigheden het beste wat zy doen kon, want had zyde van Quesnay De Beaurepaire ge^ dan zou een regeeringscrisls onvermyc, geweest zyn, die zich misschien weldra een staatscrlsis zou hebben ontwikkeld. Voor het oogen-lik is dit gevaar niej duchten. Maar of het ook voor de toeko» is afgewend? Moeiiyker dan ooit is hetik te voorzien, wat in Frankryk de toeko: brengen zal. Quesnay Do Beaurepaire Is dus door Kamer voor de tweede maal afgemaakt.; eerste maal, 30 Maart 1897, is nog geen jaar geleden. Het was op dien datum, dat Kamer op voorstel van de commissie, beno^ om het Panama-schandaal te liquidoeren, volgende motie aannam„De Kamer betr?. het, dat van het tegin der Panama-zaak coor de zwakheid van zekere rechters, straffeloosheid der schuldigen bewerkt fe Yiviani, lil der commissie, had ter toellchl toen het volgende gezegd: „Wy beschuldi| den heer De Beaurepaire in zyn hoedanigki als procureur generaal ty het Hof van Ap] door 8chuloige onbezonnenheid een vitlei vervolging begonnen te zyn, die ydel bli toen het er op aankwam haar coortezotti Wy klagen hem aan op deze wyze de g! heele straffeloosheid der schuldigen beweri te hebben. W(j maken hem bovendien kj Vcrwyt in zyn hoedanigheid van procures generaal opzettclyk nagelaten te hebben, i de woning van (baron) Reinach beslag 1 ggen op stukken, die tot uitgangspunt een nieuw geding zouden hebben kunns dienen en ook op deze wyze de straffelou heid der sehul igen eewerkt te heoben.. Quesn»y De Beaurepaire heeft de verjark; in het Panama-proces laten gaan en hee zich als rechterlyk am tenaar voor het heele land met een dubbel aangezicht Tg toond: met oen vriendelyk en lachend gek voor de sterken en met een onverbiduel|jï gelaat voor de zwakken en dienenden". Dea rede is krachtens een door de Kamer ak 311 tegen 170 stemmen genom n besluit, i; alle gemeenten van Frankryk aangeplakt. De Böaurt-paira heeft hierna een discipk nair onderzoek gevraagd en verkregen, hei- welk m t een slap gemotiveerde vryspraa) van het Hof van Cassatie is geëindigd. Gemengd IVieuws. De Hoogs Raad deed uitsprazij omtrent de vordering van de eerste (geschd den) ochtgenoote van een te Oirschot ove: leden k .pitein, tegen de tweede echtgenoot: en we .uwe van oien officier tot betaliug v s ongeveer f 100,000, zijnde de heltt van ic winst, welke de tweede huwelyksgeineeuschaj had opgeleverd, en zulks op grond, dat Oi man eeu ongeldige beschikking zo.u-b*ca7 1*^ b gemaakt ten behoeve van de tweede vrow C waardoor da eerste zoude zjjn benadeeld. De Hooge Raad handhaafde het arrest ?it| het gerechtshof te 's-Hertogenboscb, waarbij- de vordering is afgewezen. In de nabylieid van Kampei waren twee werklieden aan het ruzie maken met elkaar, het kwam tot vechten en inhei '-' heetst van het gevecht vergaten ze, dat zs dicht by de diepe scbuteloot van de buiten, haven waren. Opeens bemerkten ze hst, maar toen lagen ze reees te spartelen. Beiden kom 9 den goed zwemmen, zoodat zy met een nat - pak er af kwamen. Hun woede waB hiermede-^ 8 ook gekoeld. Ook een slimmerd. Op het posty^ kantoor te "Wtatcroekj kwam iemand inforl'v meersn, waar de plaats .Elders" in ooiL^J vaderland te vinden was. Heel veel las hy in de courant onder de advertentiön „vertrokken fl naar elders" en dacht, omdat daar zooveel IS menschen heen trekken: Daar moet het wel ^9 een welvarende gemeeDte zyn. De gelukzoe ker meende dan, daar ook eens een kpjeky^, te gaan nemen. (H. D.) Naar men uit Zutfen meldt werdBl in het postkantoor aldaar ontdekt, dat dag J directeur, de heer Van der Scbaaff, zich dooi ophanging in den kelder van het leven hiiW7 beroofd. Langen tyd was hy reeds zwaarmoedig, De asch van Crnsar gevondonf- By opgravingen op het forum te Rome h06ft H men aan den voet der door Augustus ter eerV van C®sar opgerichte gedonkzuil o. a. een urn J ontdekt met een opschrift, volgens hetwelk^ zy de asch des Gallen-dwingtrs bevat. Er mosten ook een zuil, opschriften et andere overblijfselen gevondeD zun van deng tempel van Vesta, het Pallasbeeld, volgens deg sage door Eneas van Troje medegebracht enz, Te Plougastel, een plaatsje teutT zuiden van Brest, zyn Dinsdag 32 paren V boeren en boerinnen te gcljk getrouwd. De aanwezige bloedverwanten en genoodigden f waren ontelbaar. Ter opsporing vanAndréozal, naar uit Kopenhagen aan de „Times" gen el wordt, de welbekende reiziger, kapitein Daniël Bruno, een espeditie organiseeren. De expe- peditie zal in den aanstaanden zomer van de oostkust van IJsland vertrekken en haar weg nemen langs het Jan Mayeneiland en Kaap Barclay naar de costkust van Groenland. dB de sited. Werkiar. tyi o,|c.oBes: DATUM. dagen. Volw. pers. Kin. deroo. j To***!» 8 J&D. ZODCUg 60 14 74 9 Maandag. 80 22 103 10 Dinedag 90 28 116 11 TT oenedag. 90 26 116 12 Donderdag 98 26 18 Yrgdag 100 27 127 14 Zaterdag. 87 23 110

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 10