ff W°. 11914 Dinsdag 27 December. A«. 1898 feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilletora,. De dame in 't zwart. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANTS Voor Leiden per 3 maanden. v l f i.io, Franco per post. t m a 1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS DER AI) VERTENT IEN: Van 1-6 regels f 106. Iedere regel moor f 0.17{, Grooter» letters naar plaatsruimte, wordt f 0.05 berekend Voor het in casseer en buiten de stad Tweede Blad. Onder het hoofd „Een lastigo betrekking" zegt A. W. P. in de Delflsche Courant: Een lastige betrokking is die van minister, van hoofd van een afdee- ling van algemeen bestuur, van lid van hot Kabinet. Hoe schoon het ook schijnen moge, met de daaraan verbonden macht, invloed en waardigheid te zijn bekleed, een hoog traktement te genieten, met ridderorden te worden behangen en den titel van excellentie te voeren, toch worden de bezwaren, aan die betrekking verbonden, door al deze scbyn- achoone voorrechten slechts karig betaald, -en wio ze gewillig aanvaardt, om de kalmte van een onaangevochten le^en vaarwel te zeggen, brengt hierdoor offer aan zijn warme vaderlandsliefde ofaan een onge paste eerzucht. Heeft de burgemeester te waken voor het heil der gemeente, de Commissaris der Koningin voor dat der provincie, do minister moet, binnen don kring van zijn departement on in overleg met zijn ambtgenooten, zorg dragon voor de belangen van het geheele land. Aller oogen zyn op hem gevestigd en men eischt van hem, dat hy misbruiken en belemmeringen zal uit den weg ruimen en de welvaart van al de volksklassen door nieuwe maatregelen verhoogen. Is een voor gaand Kabinet afgetreden, omdat zijn inzichten niet strookten met die van de meerderheid der volksvertegenwoordigers; men vertrouwt, dat het niouwo bewind andore wegen zal inslaan om de volksbehoeften te bevredigen, ja, men vordert, dat dit met den meesten tlpoed zal geschieden. Ziedaar reeds een last, die ondraaglijk kan worden. Laten wjj niet vergeten, dat de bevolking van een constitutioneel rijk in partijen is verdeeld, die zich door staatkundige kleur onderscheiden. Ieder van dezen hoeft haar oigen programma, haar eigen leerbegrippen, haar eigen verlangenslijstje, en daar de minister, wat zijn politieke overtuiging be treft, tot slechts éón van deze partyen kan behooren, wordt by bedreigd en belaagd door olk der overige, die daarenboven, hoe ook ver schillend, allicht een bondgenootschap aangaan om hem ten val te brengen, om zoodoende <ie deur te openen voor een opvolger, die in haar geest het departementsbestuur op zich neemt. "Wie worden gewooniyk geroepen, om zich met een portefeuille te belasten? Gewooniyk, hoewel nibt altoos, leden der volksvertegen woordiging, die door het yverig en welspre kend b9stryden van het bewind en door het aanwyzen van veel, dat ten nutte des volks door de Regeering zou kunnen gedaan worden, een zekere vermaardheid hebben verkregen, die veelal bevestigd werd door redevoeringen op verkiezingsvergaderingen, door brochures en dagblad-artikelen, soms ook door lyvigo ge schriften, waarin zü hun beginselen, hun over wegingen en hun wenschen hebben blootgelegd. Dat alles vormt voor een eerlyk en bekwaam man een onafwysbaar antecedent. Het bereidt voor hem de plaats aan de groene tafel, maar hot brengt hem gewooniyk in zeer groote moeiiykheden. Hy wil gaarne zyn algemeen bekende beginselen in toepassing brengen en ten volle beantwoorden aan de verwach tingen, die men van hem koestert. Hy maakt zyn ontwerpen goreed en brengt ze ter tafel in den ministerraad. Wèl dragen zyn ambt genooten met hem dezelfde kleur, maar die kleur heeft verschillende schakeeiiDgen. In de door hem ingeslagen richting wenschen sommigen niet zóó ver, anderen nog verder te gaan, zoodat hy het wanhopig besluit moet nemen, om een en ander te verschikken en te verplooien, iets, dat de volksafgevaardigden niet van hem hadden verwacht, zoodat het hun misnoegen opwekt. Immers, zy wyzen op zyn vroegere woorden en geschriften en kunnen hun teleurstelling niet ontveinzen. Zy begrijpen het niet, hoe een yverig voor stander van een gewenschte zaak plotseling de handen in den schoot legt nu hy als minister de gelegenheid heeft om door te tasten. De minister gevoelt dit en ondervindt hier van den onaangenamen last. De schitterend theoretische kleuren, waarmede hy zich in vurigen yver de verlangde maatregelen heeft voorgesteld, verbleeken voor den killen adem der werkelykheid. Nu hy als voorzichtig be windsman de zaken van alle zyden bekijkt, merkt hy bezwaren op, die hem vroëger by gemis van voldoende gegevens zyn ontgaan. Hy ziet zich genoodzaakt om tegenover zyn geestverwanten tyd te winnen en ben tevreden te stellen met de belofte, dat de aangewezen aangelegenheid nog grondiger moet worden onderzocht. Het biykt, dat hy, door velerlei voor anderen onzichtbare banden gebonden, zich niet onbelemmerd kan bewegen, en dit pynigt hem ieder oogenblik. Woont by voorts de zitting by van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dan ver neemt hy soms, hoe een liberaal bewind be streden wordt door de clericalen en reaction- nairen, die het regeeringsbeleid willen terug dringen naar een minder ontwikkeld verleden, en door de sociaal-democraten, die tevergeefs aansporen tot het belichamen van bun hersen schimmen en durven zeggen„Van dit bewind ii geen sociale rechtvaardigheid, zyn geen sociale hervormingen te wachten l" By zoodanige zitting treedt ieder afgevaar digde, die de beginselen van den minister niet volkomen huldigt, tegen hem in het strydperk, zoodat hy als het ware onder een reeks van grieven begraven wordt. Al heeft hy dan ook de bekwaamheid on den tact, om zich naar eisch te verantwoorden of zich met macht spreuken of handige wendingen te redden, toch is en biyft het ambt van minister een uiterst lastige betrekking. Naar aanleiding van hot verschenen wets- ontworp op aeh arbeidsduur bevat De Gelderlander een tweetal artikelen. Na eerst de voordeelen eener beperking van den te langen arbeidsduur uiteengezet te hebben, merkt het blad op, welk oen einde- loozo verscheidenheid er heerscht in de wereld van den arbeid, zoowel ten aanzien van de bedryven als van de werklieden en van de omstandigheden, waaronder zy wer ken. Daaruit volgt de groote moeiiykheid van een algemeene bepaling omtrent den arbeidsduur van Staatswege. Staatsdwang behoort dan ook pas het laatste en uiterste middel te zyn, waartoe men zyn toevlucht neemt, om tot beperking van arbeidsduur te komen. Veel doelmatiger, dunkt ons, zou het ge weest zyD, deze aangelegenheid aan de Kamers van Arbeid over te laten, althans eerst de proef te nemen in hoever zo aan die instel lingen kon worden overgelaten". Niomand toch beter in staat om met zaak kennis dergelyke arbeidersquaesties uit te maken dan de K. v. A., waarin werkgevers en -nemers vertegenwoordigd zyn, en die be kend zyn met plaatseiyke toestanden, enz. Daarom had het zeker overweging ver diend eerst eens af to wachten wat de Kamers van Arbeid tot verbetering van arbeidstoe standen konden teweegbrengen, alvorens weer rechtstreeks van Staatswege daarop in te grypen Maar het donkbeeld schynt nu eenmaal in de lucht te zitten, dat alles van Staatswege te regelen is." Het kan niet uitbiyven, dat men alzoo op ODoverkomelyke moeiiykheden stuit. Ook hier weer heeft de Minister, zich in de onmoge- ïykheid ziende om een normalen arbeidsduur voor alle bedryven voor te schryven, zich alvast maar bepaald tot die bedryven, welke het meest schadelyk voor do gezondheid zyn. Opmerkeiyk is, dat de Minister, als reden waarom hy de wet voorloopig slechts op deze enkele bedryven wil toepassen, aangeeft, dat anders het personeel van do inspectie plotseling te zeer uitgebreid zou worden. „Daar hebben we zegt De Gelderlander weer een van die bezwaren, welke onver- mydeiyk zyn aan een regeling rechtstreeks van Staatswege", en die misschien, om dekking harer kosten, weer nieuwe belastingen vorderen. „Hoeveel eenvoudiger was het toch, als patroons en arbeiders zelf, in Kamers van Arbeid vereenigd, hun aangelegenheden, zooals den arbeidsduur, regelden, zonder dat het dure Staatstoezicht er am te pas kwam! Dat wil natuuriyk niet zeggen, dat de Staat, in de zaken, den arbeid betreffende, werkeloos toeschouwer moet biyven. Hy vindt nog gelegenheid genoeg om overal zyn machtigen invloed ten gunste van een matigen arbeidstyd te doen gelden". Het misdryf van „vervolging." Da heer Isidore Hen wyst er in het Sociaal Weekblad op, dat een der meest geliefde maatregelen van een arbeiders-organisatie, naast werkstaking en boycott, schynt te zyn het uitzetten van „posten." „Waarin het posten-uitzetten bestaat? Het bestaat in politietoezicht van gehuurde per sonen, zonder waarborgen, die do wet het individu verschaft. Gy verlaat uw huis, de mannen gaan mee en wachten u op. Ge stapt op de tram in de hoop.... ydele hoop, ge wordt achtervolgd. Gaat naar opera, schouw burg, concert, vergaderingzy is achterop. Gaat naar koffiehuis, de h9eron zotten zich, als ze kunnen, aan uw tafeltje. Want ze heb ben do speciale ^opdracht u a raison van 2 gulden per hoofd per dag te volgen en to vervolgen, omdat gy, geen lid van hun organisatie, niet verkiest de verplichtingen na te komen, die deze haren leden oplegt." De 8chryver noemt deze georganiseerde vervolging, het systematisch tergen dikwyis van iemand, die buiten hun kring staat, om de enk6le reden, dat hy zich niet vrywillig onderwerpt aan vreemde besluiten, hoe juist dan ook genomen, een noodlottig verschijnsel. Toch heeft de wetgever de persoonlyke vry- heid in art. 289 Wotboek van Strafrecht als rechtsbelang erkend. Dat dit uitzetten vazi „posten" daaronder niet valt, noemt de heor Hon een loomte, waarin zyns inziens behoorde voorzien te worden door een strafbepaling in de wet op te nemen van don volgenden inhoud: Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft hy, die een ander opzottelyk vervolgt, ten einde hem to bewegen iets te doen, niet te doen of te dulden. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft: de bestuurder, commissaris of hot commissielid eener vereeni ging, die als zoodanig een vervolging gebodei of daartoe zyn stem gegeven heeft, iDdioi daarop eon vervolging heeft plaats gehad. Het Handelsblad voegt hieraan het vol» gendo too: Een onzer lezers deelt ons een staaltje mede van dergelyke vervolging door posten: By een diamantsnydster te Amsterdam werd dezer dagen een onderzoek ingesteld naar de loonon en leerlingen. Men wildo haar dwingen de contracten met de leerlingen te verbreken, wat geweigerd werd. Wel be loofde zy geen nieuwe kweekelingen te zullen aannemen. Siüds dion dag werd de broeder van de bedoelde snydster geregeld achtorvolgd door „posten." By het naar de kerk gaan werd hy zelfs door vyf mannen gevolgdI De politie, te hulp geroepen, heeft krachtig haar bescherming aangeboden en togen een paar vervolgers proces verbaal opgemaakt Ook de officier van justitie heeft zich persoon- ïyk overtuigd van den oploop, die nu en dao ontstond. Op een avond, dat do snydster in quaestie by een familie op visite was, bleven do „posten" tot des nachts halfóón voor het hui3 stand houden. Daar do politie niet gewaarschuwd was, bracht een heer de gast buisw.iartu waarby beiden zich de meest onhebbelyka plageryen moesten laton welgevallen. Vluch tend in het politiebureau J.-D. Meyerplein, wisten ze eindeiyk hun vervolgors te ont komen. Ook de mooder en andere familieleden wer den herhaaldelyk lastig gevallen. Onze zegsman vraagt met den heer Hen: „Is strafbaarstelling van „vervolging" on* noodig?" De Residentiebode verleende plaats aan een artikel, waarin de armenzorg besproken wordt. Wy ontleenen daaraan hotgeen hier volgt: „Een oventueele herziening dor Armenwet mag niet uitloopen op oen royeering van art. 20, waarby do armenzorg in hoofdzaak wordt overgelaten aan de kerkeiyke en particuliere liefdadigheid. Dit is ook de onomwonden uit gesproken opinie der onderteekonaara van het Katholiek Program. Wy hebben er volstrek! niets tegeD, ja, wy zyn er zelfs sterk voor dat by eventueele aanvragen door kerke iyke armbesturen een gemeenteraad overeen komstig art. 60 der Armenwet aan het vragend Armbestuur subsidie verleent. Dit achten wj,* in het belang der gemeentekassen en dei moraliteit. In het belang der gemeentekas» omdat de administratie van een kerkeiyk armbestuur, wier leden zoo goed als geen Slot) „Wat hebt u dan vernomen?" klonk de ontwykende wedervraag. „Wel, oenigo gasten van het pension be weren, dat zy bestolen zyn. Juffrouw Martens zegt, dat men eergisteren haar koffer open gebroken en een gouden horloge met ketting, «en briljanten broche en oen armband gestolen heeft. Deze voorwerpen moeten een waarde van meer dan vyf honderd gulden vertegen woordigen." „Ook ik heb daarvan gehoord," zei Frlts. „Gistermorgen vertelde „Gistermorgen reeds? En waarom heeft men ons dat niet gezegd?" stoof de majoor op, terwyi de rimpels op zyn voorhoofd zich onheilspellend samentrokken. „Omdat do politie, die er terstond mee in kenDis gesteld werd, wenschte, dat de zaak geheim werd gehouden, opdat de dief daar door geen waarschuwing zou krygen," ant woordde Frits. „Hal" desd de majoor zich hooren. „De aan gelegenheid is dut reeds in handen der politie Werkoiyk?" „Zeker." Gedurende een poos heerschte er diepe etilte. De majoor scheen wat te denken, maar opeens riep hy woedend: „Het is schandelyk, dat men ons dat niet vroeger gezegd heeft l Dan was men toch gewaarschuwd geweest. Ook ik waarom zou ik het nog langer geheim houden? ben bestolen." „U ook? Is het een aanzieniyk verlies?" „Naar men 't neemt. My zyn drie bankjes van honderd mark uit myn portefeuille ont vreemd, die ik dwaas genoeg was in myn jaszak te laten zitten." „U hadt uw yerliea dadeiyk moeten aan geven. Yóór van avond kan de inspecteur van politie kwaiyk hier zyn. Ik hoop, dat u uw geld terugkrygt. De dief bevindt zich zonder eenigen twyfel onder do gasten van dit pension. Dat de schurk of de schurken weldra met de gevangenis kennis maken l" Majoor Winter zag Frits Bronner uit- vorschend aan. „Heeft u eenige verdenking?" vroeg hy op scherpen, byna bevelenden toon. „Maar geen bewys er voor. Men moet voor zichtig zyD. Doe my echter het genoegen, er met geen enkel woord gewag van te maken tegenover mevrouw Körner en juffrouw Fahren." Weder zag majoor Winter den heer Bronner scherp aan. Toen vloog er een fija glimlachje over zyn gezicht „Aha, ik begryp," meende hy, terwyi hy een zacht gefluit deed hooren, alsof hem plotseling een licht opging. „Gy kuot gelyk hebben. Ook my komt nu velerlei in de ge dachte. Zeg eens: Hoe kwaamt gy aan dit vermoeden?" Daar de majoor zelf een slachtoffer van den dief geworden was, hield Frits zyn meening niet achterwege, doch vertelde hem de geheele geschiedenis van de geroofde juweelen zyns vriends en het in het vervangen koffertje ge vonden stukje papier, dat hem naar het pension Daheim gevoerd had. Toen de jonge man had uitgesproken, ver zonk de majoor een poos in diep gepeins- Toen wendde hy zich af en ging weg, om terstond den inspecteur van politie op te zooken. Frits, die de ontmaskering van den dief als voor de deur staande beschouwde, tele- grapheerde aan Hans Berthold, dat hy onmid- deliyk naar Beriyn moest komen. Toen hy het telegraafkantoor hy had aan het station zyn draadbericht afgegeven verliet, was majoor Winter op het punt binnen te treden. De majoor ontstelde even en zette een eenigszins vreemd gezicht op. Daarop knikte by Frits toe en ging hem voorby zonder een woord te spreken. Het was een zeer gure, regenachtige na middag, zoodat geen der gasten van het pen sion het huis scheen te willen verlaten. Toen Frits omstreeks vyf uren toevallig op de corridor kwam, vond hy daar majoor Winter en zyn zoon, op het punt uit te gaan; beiden droegen groote mantels en hadden hun hoeden op. „Gaat u uit?." vroeg Frits verwonderd. „Met dit weer?" „Zeker. Da atmosfeer, die op het oogenblik in het ponsion heerscht, is my te onbehaaglyk. Wy willen frissche lucht gaan inademen; vóór het souper zyn wy terug." „Zoo, zoo! Nu, gy zyt ook voldoende tegon hel gure weer beschut," meende Frits, op de ruime mantels met de breede kragen wfjzend. De majoor scheen niet byzonder goed ge luimd te zyn. Na een paar nietszeggende woorden verliet hy met zyn zoon hot huis en wierp de deur klinkend achter zich dicht. Frits gaf er de voorkeur aan, zyn vriend Berthold thuis op te wachten, daar hy niet precies wist, mot welken trein Hans zou aankomen. Hy kwam, toen men juist voor het avondmaal aan tafel giog. Hij nam aan den maaltyd deel «n ondertusscben vertelde Frits hem de zonderlinge voorvallen in het pension. Mevrouw Körner, majoor Winter en diens zoon ontbraken dion avond aan tafeL „Daar valt my id," zei Hans opeens, „toen ik aan het station aankwam, vertrokken juist de Kastel9. Een merkwaardig samenvallen, niet waar? Wy praatten nog een paar minuten „De Ka8tels? O ja, do lui, die ge in Swine- münde leerdet kennen on die met u en Max naar don trein gingeD, toen ge naar Dresden reisdet. Heb je hun verteld, waarom ge zoo gauw weer naar Beriyn gingt?" „Natuuriyk. Zy waren zeer deelnemend. Het deed hun oneindig veel leed, dat zy juist nu niet langer in Beriyn konden blyven. Zy hebben een telegram ontvangeD, dat wegens familieaangelegenheden hun spoedig vertrek vorderde." Da beide vrienden trokken zich weldra in hun kamer terug, waar zy ongestoord met elkaar van gedachte konden wisselen. Tegen negen uren kwam de detective. Het was een bleeko, schrale heer met schrandere gelaatstrekken en scherp kykende oog6n. „Zyn do dieven hier in het pension zei by dadoiyk by het begin van het gesprek. „Naar ik hoop, vermoeden zy niets?" „Da Hemel beware! Zy gevoelen zich hier volkomen veilig", antwoordde Frits snel. „Dos te beter! Naar ik vernomen heb,zyn het twee doortrapte spitsboeven „Overigens", viel Frits in de rede, „de ver momming, waarin de oudere vrouw steekt is eon zeer slecht gekozeno „Oudere vrouw?" riep de detective, op zyn beurt in de rede vallend. „Yan een vrouw is toch geen sprake? Ik ben met groote moeite te weten gekomen, dat Klinkmann en Borsky een paar doortrapte schurken zyn, die reeds lang wegens hun zwendelaryen door de politie gezocht worden. Het is een oudacbtige man met een militair voorkomen, met een jongetje van omstreeks veertien jaren; zy geven zich óf voor vader en zoon, óf voor oom on noef uit. Zy hebben het meestal op hotels en voor name pensions gemunt, waar zy de gasten bestelen of eenvoudig met de bagage van die men8chen verdwynen." Berthold keek zyn vriend Bronner verbluft aan en deze hom. „Dan moet er een vergissing in het spel zyn", stamelde Frits, geheel ontdaan. „Yolstrekt niet", hernam de detective ernstig. „Ik heb nauwkeurig geïnformeerd, dat Klink mann en Borsky, alias kapitein Kastel en zoon „Wat?" riep Hans Berthold verschrokken er tusschen door. alias majoor Winter en zoon „Wat?" schreeuwde thans Frits Bronner verbouwereerd. alias een dozqn andere namen eindeiyk gevat kunnen worden. Het bevel tot inhechtenisneming heb ik hier in den zak; buiten staan eenige geheime politieagenten „Maar", kwam Frits hier tusschenbeide, „majoor Winter is immers zelf bestolen ge worden! Driehonderd mark werden hem ont roofd!" De detective glimlachte fijntjes. „Bedrog ea leugens!" riep hy uit. „Dat is onkel een streek van hem, om geon argwaan tegen zich te doen ontstaaD." „O, myn Hemel", mompelde Frits geheel tor noer-geslageD, toan hy bedacht, dat juist majoor Winter de oenige geweest was, wieo hy zyn verdenking had medegedeeld. Berthold was opgesprongen en liep driftig in de kamer heen en weer. „Die Kastels, die Kastels!" riep hy. „Nu begryp ik alles. Daarom zagen zy er ook zoc onthutst uit, toen ze me heden namiddag aar het station gewaar werden." Het was duideiyk: de gewaande majool Winter had zicb met zyn handlangers zoc haastig mogeiyk uit de voeten gemaakt. Wat z\* op hun vlucht mee te nemen hadden, konden z\J gemakkeiyk ond6r hun ruime mantels ver bergen. Een versleten, leege koffer en een oudó tasch waren de voorwerpen, die zy achterlieten* Hun rekening in het pension hadden zty natuuriyk ook vergeten te betalen. Frits Bronner kon zich maar niet troosten over zyn domheid en openhartigheid. Hy had de zaak in den grond bedorven en moest zich nu de bitterste verwyten laten welgevallen. Wat „de dame in 't zwart" betrof, daarom trent bleek, dat zy inderdaad een doodonschul dige, oude, gebrekkige vrouw was, die veel. met haar oogen sukkelde. Zy heeft gelukkig nooit vernomen, welke vreeselyke verdenking men een tydlang tegen haar gekoesterd heeft^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5