N°. 11911 Donderdag 33 December. A0. 1398 r ï.io, <§eze (gourant wordt dagelijks, met uitzonderiag van (Zon- en feestdagen, uitgegeven Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Lefden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers 0.05. PRUS DEK ADVEETENTIËNS Van 1—6 regela f 1.06. Iedere regel meer f 0.17Grootera letters naar plaatsruimte. - Voor het incasaeeren buiten de etad wordt f 0.05 berekend. Officieel© Konnlsgeriugen. KËWNIIGËVINC}. Inschrijving voor de Nationale Militie. Burgemeester en Wethouders van Leidon, Gelei op artikel 19 der wet van don 19deu Augustus 1861 (Staatsblad No. 72), betrekkelijk de Nationale Militio Herinneren hun, die op den lston Januari 1899 hun 19de jaar zullen zijn ingetreden, alzoo don ge- torenen in het jaar 18c0, alsmede huD, die eerst na het intreden van bun 19de jaar, doch vóór het vol- brongen van hun 20.-to. ingezetenen zijn ©worden, voor do tweede maal aan hun verplichting tot het doen van aaDgifte ter inschrijving voor do nationalo militie, in de maand Januari 1899* Zo geven daarbij kennis: dat, wie moet worden ingesohreven en wie voor ingezeten wordt gehouden, omschreven is in art. 15 en het eerste lid van art. 20 van genoemde wet, luidende als volgt: .Jaarlijks werden voor de militieingeeohrovon alle mannelijke ingezetenen, die op den laten Januari van het ja>r hun 19de jaar waren ingetrodoD, Voor iDgezoten wordt gehouden: lo. hg, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn boiden overloden, wiens voogd inge zeten ia volgens de wot van den 28sten Juli 1850 (Staatsblad No. 44); 2o. hij, di?, goen ouders of voogd hebbende, gedu rende de laatste, aan het in de eerste zinsnede van dit artikel vermelde tijdstip voorafgaande, achttien maanden iu Ntderiand verblijf hield; 8o. hij, vaD wiens ouder3 do langstlevende ingezoten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hg binnen het Rrjk v rblgf houdt. Yoor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling, behoorende tot een Staat, waar de Nederlander niet aan den verpliohten krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienstplichtigheid hot beginsel van woderkeerigheid is aangenomen." „Hg, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar, dooh vóór het volbrengen van zijn 20ste, ingezeten wordt, is verplicht zich, zoodra dit plaats heeft, ter insohrijving aan te geven bij Burgemeester en Wet houders der gemeente, waar de inBChrgving, volgens art. 10, moet geschieden." dat, wie niet wordt ingeschreven, is bepaald bij art. 17, van den volgenden inhond: „Voor do militie wordt niet ingeschroven: lo. de in een vreemd Iigk achtergebleven zoon van een ingezeten, die geen Nederlander is; 2o. de in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is zgn voogd ingezeten; 8o. de zoon van den Nederlander, die tor zake van 's lande dienst in 'b Rijks overzeesohe bozittingen of koloniën woont." dat, in welke gemoentd men moet worden inge sohreven, te vinden is in art. 16 der wet, waarbij is verordend: „De inschrijving geschiedt: lo. van een ODgehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is deze overledeD, de moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd woont; 2o. van eon gnhuwde en van een weduwnaar in de gemeente, waar bij woont; 8o. van kern, die geen vader, moeder of voogd heeft of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd buitonslandB gevestigd is, in de gemeente, wa&r bij woont; 4o. van den boitenslands wonenden zoon van oen Nederlander, dio ter zake van 'elands dienst in een vreemd laod woont, in do gemeente, waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland gewoond hooft." Voorts, dat, door wie do aangifte moet worden gedaan, is voorgeschreven in het eerste en tv ecdo lid van art. 18, luidende aldus: „Elk, dio volgens art. 15 behoort te worden ingesohreven, is verplicht zich daartoe bij Burge meester en Wethouders aan te geven tusaohen den leten en den Sisten Januari. Bg ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is Zijn vader, of, is deze overleden, zijn moeder, of, zgn beiden ovorloden, zrju voogd tot het doen van dio aangifte verplicht." Voorts geven Burgemeester ea Wethouders kennis: dat tot deze insohrijving zitting gehonden zal worden op het Raadhuis (kamer No. 9) van des Voormiddags halftieu tot des namiddags drie uren, op Maandag 2 Januari, voor hOD, wier familienaam aanvangt mot de letter A, B of O; op WoeDsdag 4 Januari, voor hen, wier familienaam aanvangt met de letter D, E, F of O; op Vrijdag 6 Januari, voor hen, wier familienaam aanvangt mot de letter H, I, J of K; op Maandag 9 Januari, voc-r h^n, wier familienaam aanvangt met de le tor L, M of N; op Woensdag 11 Januari, voor hen, wier familienaam aanvangt met de letter O P, Q of R; op Y ijdag 13 Januari, voor hen, wier familienaam aanvangt met de letter 8, T of U; op Maandag 16 Januari, voor hen, wier familienaam aanvangt met de let'or V, W, X Y of Z. Eiodolijk, dat de geboorte akten, die de belang hebbenden bij de inechrijving, onder opgave der woonplaats van den ingeschrevene, behooroD over to leggen, dagelijk-», do Zou- en feestdagen uitgezonderd zijn to verkrgcon ter Secretarie dezer gemeente (afdeeling Burgerlijke Stand), van des voormiddaga tien tot des namiddags drie uren, wanneer tovons voor heD, die hier niet zijn geboren, aanvrage ter ver krijging van die akten kan worden gedaan. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 17 Doe. 1898. M. O. DEKHUYZEN. Wetb.. lo.-Secr. In de rubriek „Langs den Weg" in de Provinciale Groninger Courant lezen wij bet volgende: Wij hebben voor de veranderiog eens weer een „zaak". Daar doen wy nogal in, en ofschoon het zaken-doen bij het bestaan eener handel en neringdryveude bevolking niet gemist kan worden, omdat wij allemaal onmogelijk kunnen rentenieren, zyn er toch van die zaken, die opperbest ongedaan hadden mogen blijven en geenszins bijdragen tot het bewaren eener goede verstandhouding tusschen de doelen van één en hetzelfde volk. Deze hier is „de zaak-Dünnerl" De Am8terdamsche opperrabbijn richtte tegen de Openbare School een aanval vol onbewezen beschuldigingen, terwijl hi), verstoppertje spe lende achter zijn „ambtsgeheim", het verzoek van het dagelijksch bestuur, om met concrete feiten voor den dag te komen, maar blauw* blauw liet en zich tot klachten van algemee- nen, nevelachtigen aard bepaalde. „Der lan gen Rede kurzer Sinn was echter, dat de Openbare School niet deugde, dat haar neutraliteit een onding was en de zonon en dochteren Davids even noodig aan eigen scholen toe waren als de andere kerkelijke secten. Do aanval van die zijde was een groote verrassing, want men wist tot dusver niet anders of de Israëlieten, die zich in ons land waarlik niet over miskenning en achteruit zetting hebben te beklagen, ja, misschien nergens in Europa in zulk een gunstige con ditie verkeeren, stonden den voorstanders der Openbare School wakkor ter zijde bi) hun strijd tegen haar belagers. De rabbijn Dünner heeft de twijfelachtige eer het vrijzinnige Nedorland tegen Sinterklaas deze verrassing oftewel surprise te hebben bereid. Nu is dit niet de eerste aanval, dien de volksschool, deze geestelijke kracht der natie, had te verduren. Er zijn al zooveel storm rammen tegen haar gericht, dat een gebouw van minder weerstandsvermogen al lang in grui3 en splinters had gelegon. Maar de oude is taail zy staat stevig op haar voeten en kan een zetje doorstaan. De banbliksems en verwensingen kaatsen als papieren proppen van haar muren terug, en ten slotte vinden haar bespringers met schrik de hooge reke ning voor de stormrammen onder in hun zak. Daze heer Dünner, die uit het land der beruchte landdagen naar ons is overgewaaid, zal nooit zoo mooi kunnen praten, dat de Staat hem een rabbinaal toezicht over de nationale school opdraagt, en als het niet anders kan, moeten de Joden in vredesnaam maar van deze instelling afvallig worden on zelf ijverig scholen gaan stichten. Wij hebben echter te veol vertrouwen op het gezond verstand, den practischen zin en de vrijheids liefde van onze Israëlietische landgenooten, om te vreezen, dat zij in massa als een troep willooze werktuigen achter een paar soctarische geestdrijvers aan zouden loopen, al verbeidde ben dan ook het treurige loon om zich uit het kamp der christelijke clericalen, die hen in gewone omstandigheden stellig niet vertroetelen, pluimpjes, jujubes, kus handjes en ulevellen te zien toewerpen. O, ze zouden in dat kamp alle koek- en banket- wiokels tusschen den Dollard en de Schelde leogkoopen, als daardoor maar kans bestond op ernstige ontvolking der gehate Staats school! Die evenwel, ten spijt van het zonden- register, dat haar vijanden samenknutselen, met Yan Houtens cacao het niet te ver smaden voorrecht deelt van „de beste in het gebruik" te zijn, Intusschen neemt de agitatie, door den opperrabbijn in het leven geroepen, nog steeds niet af, en de vijanden, door den gekken loop der omstandigheden plotseling met hem en zijn aanhang maats geworden, roeren zich wat zi) kunnen. Over de geheele clericale linie heerscht groote beweging; ieder weet iets leelyks van de neutrale school op te disschen; ieder heeft iets gehoord of gelezen wat niet goed is, en. war de oogst _voor de dadelijke behoefte een weinig schraal mocht blijken, wordt het ontbrekende uit de ver beeldingskracht aangevuld. Oude koeieD, sinds lang voor de consumptie afgekeurd, worden als Korst-ossen uit de sloot gehaald, gedroogd en gladgestreken, opgesmukt met loof uit de broeikassen men treft het wat ongelukkig met de kale boomen in hot winterseizoen en prinsheerlijk rondgeleid. Tusschenbeide waagt zich de tenor der christelijke armee op de uiterste grens van het gebied en zingt smachtend, naar den kant, waar hy zijn Joodsche geliefde achter de borstwering van haar eigen kamp vermoedt: Reich' mir die Hand, mein Lebenl Komm in mein Schlosz mit mir! Ook do leerstellingen der socialisten worden ijverig tegen de volksschool geëxploiteerd, alsof zi) hier oppermachtig den staf zwaaiden. Erenmin als één zwaluw den zomer maakt, maakt één of zelfs een handvol socialisten de volksschool al dadelijk tot een tribune, van waar do mannen der revolutie beproeven „de gevestigde orde van zaken onderst-boven te keeren", gelijk de formule luidt. Loopt er eens een onder, die schadelijke begrippon onder de jeugd zou willen verspreiden, welnu, hij kan ontslagen worden, zooals men Dijkstra en anderen heeft ontslagen, maar om zulke spora dische gevallen de volksschool als zoodanig io den ban te willen doen, is een brutaal stukje. Het zou er niet rooskleurig voor de instandhouders der secte-scholen uitzieD, als wederkeerig eens een streng onderzoek inge steld werd naar al het fraais, dat op deze inrichtingen wordt gedoceerd! Was het ook juist geen socialisme wat er aan het licht kwam, het kon een ander „isme" zijn, in zijn soort evenmin aanbevelenswaardig. Laat men dan van die zijde wat minder hard roepon: „O moeke, de socialisten!" gelijk de roepers in hun dartele kinderjaren of hebben ze, brave Hendriken, ook d i e zelfs niet eens gehad aan de door hen geplaagde meisjes het alarmsignaal ontlokten: „O moeke, de jongensl" Tamelijk komiek, om geen ander woord te bezigen, is de eiscb, aan de openbare onder wijzers gesteld, om hun onderricht van den dog- matischen geest te doortrekken, welke bjj de eischers het meest in den smaak valt. Zy zouden dan aan den gang kunnen biyven, want nu de Joden ook met hun aanspraken komen, hebben wy de dogma's in soorten, en welke soort zou preferent moeten zyn? Maar de Openbare School is heelemaal niet de plaats voor het inprenten van dogma's; dat kunnen de geesteiyken der verschillende gezindten by het speciaal door ben gegeven godsdienst- onderwys wel af. De school dient tot de ver standelijke ontwikkeling van het kind, en wie er iets anders van wil makeD, vervalscht haar karakter. Onder de bedryven wordt men een beetje wrevelig over al die agitatie en schreeuwerige drukte, herinnert zich, dat ons alphabet zes en twintig letters heeft eD vat zyn meening samen in oen A.-B.-C. van de „zaak-Dunner": A is de Aarde, die trots alle9 toch draait, 14 is do Boèman, die 't Bijbelboek zwaait; is de „Clou", do moord-en-brand-Circulairo, dat i3 Dünner, do held der affaire; E is de Ellend, door den schoolstrijd berokkend, E 't Farizeërsdom, kruidend en lokkend; G is het Geld, waar de rabbi om vleit, H is de Heilstaat, dien^ij ons bereidt; I is de Invoer van de Poolsche semieton, J is de Jujube voor echool-proselieten K is al 't Kwaad, van de Staatsschool verteld, E dat is Lévy, te wapen gesneld; M is het Manna van 't secte-onderwijs, IV een Neutraliteit, waar ik van ijs!.... O de Overdrijving der huilende bent, I* is do Pers, in het strijdperk gerend; Q is de Quaestie, die Neèrland beroert, B de Rabbijn, die op vrijdenkers loert; 8 is de Stuiver, waarop 't Jodendom gaat, T is de Taptoe, die de ketterjacht slaat; U de Ulevel voor slaven dor letter, V 't Volk van Abram, misleid door geschetter; W 't troebel Water, waar De Standaard in vischt, X de Xantippe van kerkleer en twist; IJ zijn onze IJveraars, tuk op kabaal, Z de Zaak-Dunner, dat de duivel ze baal'! By een verdediging der n e u t r a 1 i t e i t in Het Schoolblad, waarin o. a. gezegd werd, dat do onderwyzer de kinderen moet leeren inzien, „dat de een niet meer is dan de ander, en beiden evengoed kunnen zyn, al gaan zy niet naar dezelfde kerk", teekent Het Huisgezin o. a. het volgende aan: „Niet duidelyker en scherper had de schry ver de Openbare School voor geloovigen van onverschillig welke beiydenis kunnen veroor- deelen. Volgens dit gezegde dus moet de onderwyzer der Openbare School den kinderen voorhouden, dat het er heelemaal Diet op aaDkomt, of zy Katholiek, Protestant, Jood, Turk of wat ook zyn, dat de „Kerk" er niets toe doet, in één woord, hy moet onver schilligheid in geloofszaken prediken. „Maar juist dit willen wy, Katholieken, Diet. Niets is voor de godsdienstige vorming verderfiyker dan de kinderen in den waan te brengen, dat ieder geloof goed is. Hoe kunnen wy, die het als onze hoogste eer en ons grootste geluk achten, het ware geloof te bezitten, vrede hebben met een school, waar godsdienstig indifferentisme als een ideaal wordt aangeprezen? „Zoo ziet men, dat juist de voorstanders der Openbare School zelf telkens zonder het te willen haar onbruikbaarheid betoogen". Het Rotlerdamsch Nieuwsblad geeft naai aanleiding der aankondiging van het S o c i a listencongres, met de Kerstdagen te Zwolle te houden, een overzicht van den staat der socialistische partyen in ons land. Er is, zooals men weet,meer dan eene party; die, welke te Zwolle ver gadert, is de Sociali8tonbond. Deze bond, zegt het Botterdamsch Nieuws blad, is het overbiyf8el van den voormaligen Sociaal-Democrati8chen Bond, die eenmaal allen omvatte, die hier te lande de socialisti sche beginselen z(jn toegedaaD. Nadat laatst genoemde vereeniging, mede op een Zwolsch congres, haar programma een wyziging had doen ondergaan, waardoor z\j het karakter kreeg van een verboden vereeniging, heeft zy zich genoodzaakt gezien baar eigen ontbinding uit te spreken, en toen is door de leiders een nieuwe vereeniging opgericht onder den naam Socialisten bond. Inmiddels had reeds een deel der leden zich afgescheiden en onder aanvoering van mr. Troelstra, Vliegen, Helsdingen en andereD, een Sociaal-Democratische Arbeidersparty op gericht. Dat was de eerste afscheiding. Op het congres van den Socialistenbond, verleden jaar te Rotterdam gehouden, kwam het tot een nieuwe breuk. Het bleek, dat Domela Nleuwenhuis en Cornelissen, de redacteuren van Recht voor Allen, niet lange' het vertrouwen hadden van de geestverwanten dio hun na de oprichting van de Sociaal. Democratische Arbeidersparty trouw geblever waren, Cornelissen ging moedeloos zyn fortuin ia het buitenland zoeken en Nieuwenhuis stichtte een nieuwe party, de vrye socialisten, die uit onafhankeiyke groepen zou bestaan, en hy ondernam tevens do uitgave van een nieuw blad: De Vrije Socialist. Er bestaan alzoo tegenwoordig hier te lande drie socialistische partyen, dio, zooals uit haar organen blykt, elkander met hartgrondigen haat haten. Op de vraag wat het kenmerkend onder scheid is tusschen deze drie, is het antwoord moeiiyk te geven. Het heette aanvankeiyk, Drie Kerstmissen. 9 „Kan uw bruidegom als kleermaker dan niet zelf zooveel verdieneD, om de kosten van den overtocht te bestryden?" vroeg Kolb. „Ik meen altyd, dat het voor een man niet past van een meisje geld aan te nemen, om zyn geluk te beproeven. Het omgekeerde moest het geval zyn." „Frits is een weinig luchthartig," antwoordde het jonge meisje; „aan sparen heelt hy nog nooit gedacht. In het huweiyk zal dat wel anders worden." „Zeker; een goede vrouw maakt dikwyis een verkeerden man braaf en huiselyk. Ik wensch u van harte een gelukkige toekomst." En Jozef Kolb wendde zich met een zucht af. De arme man dacht zeker aan wat hy eens bezeten en een wreed noodlot hem ontnomen had. Het afscheid, dat de beide reisgenooten by de aankomst der stoomboot in Hoboken, de havenstad van Nieuvy-York, namen, was kort, maar harteiyk. Mina kuste de kinderen, die zy op reis recht lief gekregen had, en reikte Kolb de hand. „Vaarwel, juffrouw Mina," zeide hy, „het ga u goed in het vreemde land! Mocht het u echter niet geheel naar wensch gaan en gy een vriend noodig hebben, herinner u dan Jozef Kolb. Hier op dit briefje vindt gy myn adres. Ik ga met de kinderen naar een ouden oom in Pennsylvanië, die niet zeer ver van Philadelphia een farm heeft. Vergeet my dus niet geheel en al en groet uw bruidegom van my." Mevrouw Hawthorn riep en Mina moest haar plicht doen. Zy bemerkto zeer spoedig, vooral nadat zy in het prachtige huis van de familie Hawthorn aangekomen was, dat deze plicht zeer bezwaarlyk en de vervulling er van recht onverkwikkelyk was. De heer Hawthorn was een ryke juweelen handelaar, die in Maiden-Lane, de beroemde „Diamantstraat" van Nieuw-York, een grooten winkel had. Zyn omvangryke zaak hield hem den geheelen dag van huis, zyn echtgenoote daarentegen hield zeer veel van gezelligheid en ontving haar vriendinnen zeer gaarne en zeer gastvry in haar élégant ingericht huis. In den regel kwamen er by den lunch al gasten, by de vyf-uur-thee was het aantal gasten grooter, de hoofdmaaltyd des avonds geleek byna eiken dag op een feestmaal en om tien uren des avonds werd nog eens een koud souper gebruikt. Ja, nu had Mina gelegenheid vergelykingen te maken tusschen de een voudige, solide leefwyze van den Duitschen ambtenaar en de verkwistende van een Amerikaanschen handelaar 1 Des morgens om zes uren moest zy het ontbyt al gereed maken, dat, behalve verschillende eierspyzen, twee vlee8chgerechten moest bevatten. Om zeven uren gebruikte de heèr Hawthorn hot ontbyt, om acht uren de drie kinderen met hun gouvernante, om tien uren de vrouw des huizesdaartusschen moest Mina er voor zorgen, dat het kamermeisje, een brutale Ierland8che, en de „zwarte Bob," de bediende, hun ontbyt kregen ook zy tafelden zóó over vloedig, dat de bescheiden Duitsche kanton rechter een ryk Zondagsmaal in deze keuze van spyzen zou hebben gezien. Mina werkte ver boven haar krachten; zy leerde hier een dienst kennen, waarvan zy in Duitschland niets vermoed had. Een stille vrye avond, een aangenaam, aan ontspanning gewyd uitrusten was hier niet. Geen rust, geen ver haal altyd werken. Zy ondervond, dat de Amerikaan voor goede betaling het individu geheel exploiteert, dat, wie in de Nieuwe Wereld geld wil verdienen, den arbeid van drie jaren in één jaar leveren moet. Het jonge, sterke meisje werd bleek en mager. Misschien lag dat voor het overige niet uitsluitend aan het overwerkeD, wellicht droegen ook andere oorzaken er veel toe by, Mina'8 gezondheid en opgeruimdheid te onder- mynen: heimwee en voortdurend verdriet met de andere dienstboden. Wat het heimwee be trof, ontkwam zy daaraan evenmin als de meeste andere landverhuizers. Het vreemde, het ongewone, het gemi3 aan belangstelling, de klanken eener haar geheel onbekende taal, het bewustzyn, duizend myien ver van elk medelydend hart gescheiden te zyn dat alles maakte haar byna ziek van heimwee en deed haar des nachts snikkend op baar bed neer vallen. Daarby kwam, dat Gussie, het Iersche kamermeisje, en de neger Bob baar met hun haat vervolgden en geen gelegenheid lieten voorbygaan, om de „domme Duitsche" te be spotten en haar parten te spelen. Gussio sprak ternauwornood een woord met haar; ofschoon zy een weinig Duitsch kende, daar zy vroeger by Duitschers gediend had, bracht zy toch elke opdracht van de vrouw des huizes voor Mina in het Engelsch over en lachte spottend, als deze verkeerd begreep en een flater beging. Doch de parten, die de Iersche de arme Mina speelde, waren dikwyis nog van veel boos aardiger en ernstiger aard. Zy belasterde haar by mevrouw Hawthorn en de kindoren en moedigde den neger aan, haar met liefdes verklaringen lastig te vallen en te krenken. Met den neger maakte Mina evenwel korte metten, want toen hy onbeschaamd werd, gaf zy hem een paar klinkende oorvegen, zoodat de brave Bob voortaan niet dan met groote voor zichtigheid de Duitsche keukenmeid naderdo. Zoo gingen voor Mina negen maanden van hard werken en iyden voorby. En weer kwam de Kerstavond. By de familie Hawthorn werd hy op Amorikaansche wyze gevierd. Geen ver sierde boom belichaamde de poëzie van het feest. Er was een groote visite, een ryke maaltyd, en Mina had meer werk dan anders, tot diep in den nacht. En toen zat zy in den stillen Kerstnacht alleen in haar kamer, waar zy een klein denneboompje opgesteld en met een paar kaarsjes verlicht had. En het heimwee greep haar met nooit te voren gevoeld geweld aan. Snikkend verborg zy heur gezicht in de handen. Hoe koud, hoe troosteloos was hot bier! Waarom had zy zich laten verleiden haar vaderland te verlaten? Maar het geld! Ja, het geldl Zy wilde fortuin maken I Haar eonige troost was inder daad het kleine pakje dollars, die haar bespaard geld uitmaakten en dat zy met ver standige voorzichtigheid dag en nacht op het lichaam droeg. Ea op zekeren dag scheidde zy zich ook van dezen schat; doch daar had zy geen verdriet van; integendeel, het ver heugde baar, dat zy honderd dollars naar haar Frits kon zenden, opdat hy haar naar Amerik' kon volgen. De overtocht kostte wel is waa' lang zooveel niet, maar Frits had haar ge schreveD, dat zy maar zooveel moest zender als zy missen kon, want, om in Amerika fat soeniyk op te tredeö, mo98t hy zich nieuwe kleeren aanschaffen en schoenen en linnengoe en nog velerlei andere onontbeeriyke dingen-' En toen kwam do dag, waarop de reik halzend verwachte aankwam. Mina had ea-' halven dag verlof gokregen en ontving Frit» aan het dok. Na de harteiyke begroeting vroeg Mina haar bruidegom naar zyn koffer, daar zy niets dan een kleine leeren tasch in zya hand zag. „Ja, stel je myn ongeluk voor," antwoordde Frits ter-neer-geslagen. „Toen ik in Hamburg op de boot wilde gaan en den koffer een oogenblik uit het oog verloor, was hy weg gestolen met al mijn kostbare goederen, Ik was wanhopig.'' Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5