N°. 11908
Maandag 19 December.
A0. 189*
<§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
Feuilleton.
ZACHARULA.
LEIDSCH
DAfrBIAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Toor Lelden per 8 maanden- 4 f 1.10.
Franco per poet 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PEUS DER ADVKR'I'MW'I'I ftw
Van 1-6 regels 1.05. Iedere regej meer f 0.17J. - Groolere
lettere naar plaatsruimte. - Voor het incasseeron tuiten da stad
wordt/"0.05 berekend
Het Museum ran Natuurlijke Historie
to Leiden.
Bjj de behandeling van het hoofdstuk Bin-
nenlandsche Zaken deze week in de Tweede
Earner, bracht de afgevaardigde van Leiden
den toestand van bovengenoemd Museum ter
sprake.
Reeds maakten daarvan melding in ons
kort Kamerverslag van dien dag, maar met
het oog op het belang, dat onze gemeente
daarby heeft, laten wij hier thans volgen wat
biykens het officiéél verslag dienaangaande
woordelijk gezegd is:
De heer Van Kempen: Mynheer de Voor
zitter! Vergun mfi een enkel woord te spreken
over den tegenwoordigen toestand van het
Ryksmuseum van Natuurlijke Historie te
Leiden.
Zooals het u bekend is, zgn overblijfsels
van wezens, die geleefd bebbeD, in hooge mate
onderhevig aan bederf en vernietiging.
In een gebouw, waar dergoiyke voorwerpen
voor heden en de toekomst bewaard worden,
is dus in de eerste plaats te waken tegen
hoofdvijanden van bederf, en die boofdvijanden
zfin vocht, stof en verschil van temperatuur.
Bovendien behooren de voorwerpen van zoo
veel waarde eene waarde, die geschat wordt
op 5 millioeD, terwijl verscheidene unica niet
te schatten zijn, in een brandvrij gebouw te
worden bewaard.
Aan alle deze voorwaarden voldoet het
thans bestaande Museum van Natuuriyke
Historie te Leiden niet. De vochtigheidstoe
stand is zoo groot, dat bfina in alle kasten
de voorwerpen beschimmelen en wit aange
slagen zijn'en langs dezen weg reeds menig
waardevol stuk vernietigd werd. De vloeren
in het museum, in magazijn en in enkele
werkkamers geven aanleiding tot de voor
onderstelling, dat zij ondermijnd zijn door
schimmelwoekering, zooals gebleken is in het
spiritu8magazijn, waar de planken verteerd
waren door den gevreesden huiszwam. Wan
neer in October des vorigen jaars deze parasiet
niet toevallig ontdekt was, zouden allo in dat
magazijn staande stellingen met honderden
flesschen voorwerpen op duizenden liters
spiritus naar beneden gekomen en geheel ver
woest zijn.
Door de groote mate van vochtigheid vindt
men er een prachtige collectie salpeterkris
tallen en in de kamer van den directeur, waar
nog bovendien gestookt wordt, zyn de kost
bare boeken, zooals ik my persooniyk heb
overtuigd, beschimmeld, kaarten en papieren
van waarde vergaan en de kostbare stafkaart
van Nederland is reeds geheel verteerd en uit
elkander gevallen, en dit nu is een voorbeeld
uit vele.
In de lokalen, ter expositie bestemd, staan
door plaatsgebrek de goederen op elkander en
vete honderden groote dieren, opgezette en
skeletten, staan buiten de kasten aan stof,
vocht en ongeregelde temperatuur blootgesteld.
Deze ongeregelde temperatuur kan volgens
het oordeel van vakkundigen niet worden
verholpen, daar de muren te zwak zyn om
er pypen in te brengen en het slechte onvol
doende fondament als de groote oorzaak moet
worden aangemerkt, dat do vochtigheid opklimt
tot boven aan het gebouw.
Doch dreigender dan al het genoemde is
echter het brandgevaar. De Houtstraat dreigt
met een bakkery, de Papengracht met de
groote drukkers-affaire van den heer Trap,
waar duizend kilo's papier opgestapeld liggen.
De kamers der conservatoren bevinden zich
onder en nevens de galerijen, waar zooveel
kunstschatten bewaard worden, de woning
en keuken van den custos is onder de galery
en het laboratorium, waar gestookt en met
buitengewoon brandbare stoffen wordt gewerkt,
en om dezen treurigen toestand nog te ver
ergeren, heeft men de timmermanswerkplaats
slechts door eeno houten deur van het groote
spiritus-magazyn gescheiden.
Voor negen jaar is er brand in het museum
in de bovengalery uitgebroken, gelukkig midden
op den dag, anders zou, zoo de brand grooter
omvang genomen had, by de hoeveelheid hooi,
stroo, hoorns en hoeven, deze beteekenisvolle
Ryksbezitting reeds tot het verleden behooren.
Dit gebouw is niet verassureerd, wel in
schyn door het Ryk, maar deze assuradeur
kan ik den leden der Kamer niet aanbevelen,
want wel i3 hy solide, maar wat een over
wegend bezwaar is, by betaalt niet uit, en
zoo zyn dan ook do f 5000 schade tot heden
nog biet vergoed en by terugbetaling der
brandschade zou het veelal blyken dat rem
placeering onmogeiyk is, omdat er by v. exem
plaren van dieren gevonden werden, die thans
geheel van den aardbodem zyn verdwenen.
Wat heeft nu tot heden de Nederlandsche
Regeering gedaan om deze schatten van zoo
veel waarde on van zooveel beteekenie voor
de wetenschap te behouden? Doch vóór die
vraag te beantwoorden, wil ik, Mynheer de
Voorzitter, even mededeelen hoe het buitenland
denkt over deze bezitting des Ryks.
Hiervan zegt prof. Trouessart„cette collec
tion pasae pour une des plus riches de l'Europe",
en dr. August Von Pelzeln van het Weener
museum, over de catalogussen van het museum
te Leiden sprekende, noemt die: „eine der
wichtigeten Erscheinungen der Zoologischer
Litoratur."
Prof. Wilhelm Blasius von Braunschweig,
die eene voordracht hield im Verein für Natur-
wissenschaft, naar aanleiding van een bezoek
aan ons museum in 1880 gebracht, zegt: „Das
Zoologische Reichsmuseum zu Leiden isfc eine
der hedeutendaten derartigen Sammlungen in
der ganzen Welt"; en toen een Engelsch
ornitholoog eene monographie over: „The New
Zealand birds" wilde publiceeren, heeft by
den schilder Koulemans uit Londen naar hier
gezonden met het speciaal doel een zeldzaam
exemplaar van eon vogel af te beelden.
Niet langer, Mynheer de Voorzitter, zal ik
u bezighouden met de gunstige oordeelvellingen
van het buitenland over deze ryke schatten
der wetenschap, maar terugkomen op myne
vraag, zooeven gedaan: Wat heeft de Neder
landsche Regeering gedaan om doze verzame
ling te conserveeren?
Welnu, ik zal het u zeggen.
Meer dan het vierde eener eeuw is deze
zaak by de Regeering in studio geweest en
zy zal, vrees ik, nog tal van jaren in studie
blyveD, totdat een groot deel onzer schatten,
zoo beteekonisvol voor de wetenschap, zyn
te niet gegaan, tenzy het tegenwoordig be
kwaam hoofd van het Departement van Binnen-
landsche Zaken, hetgeen wu, naar de werk
kracht van dezen Minister te oordeelen, met
grond mogen verwachten, eindelgk een eind
maakt aan het wanhopig in studie houden
van deze hoogst gewichtige zaak en tot han
delen overgaat.
Laat mg u in herinnering brengen, Mynheer
de Voorzitter, dat reeds op 10 Juli 1877 by
Koninkiyk besluit eene commissie benoemd
werd, bestaande uit de heeren Verheyen,
thans lid der Eerste Kamer, dr. Cuypers en
dr. Hubrecht, thans nog boogleeraar te Utrecht,
welke commissie ten doel had hot instellen
van een onderzoek naar den toestand van
buitenlandsche musea van natuuriyke historie,
in verband met de voorberoidiDg van de stich
ting van nieuwe gebouwen voor een Rijks
museum van natuuriyke historie te Loiden.
De resultaten van het bezoek dier heeren
aan de musea te Beriyn, Dresden, Praag,
Weenen, München, Stuttgart, Parys en Londen
zgn neergelegd in een boekdeel van 204 pagina's
tekst en verduideiykt door een 19-tal groote
uitslaande platen.
Na dien tyd kwam er een periode van rust.
Het lyvige boekdeel scheen de belangstelling
te hebben doen afnemen, een enkel woord
werd in de Earste en Tweede Kamer tot op
wekking gesproken, doch in 1893 werd er
op de begrooting een post uitgetrokken om
een begin te maken tot het stichten van een
nieuw museum, van natuuriyke historie op
de Ruïne te Leiden, in aansluiting met het
pas gebouwde museum van geologie.
gGedurende het Ministerie-Van Houten ie|by
gelegenheid dat Zyne Excellentie het museum
met een bezoek vereerde, door dien bewinds
man geconstateerd, dat dit oude gebouw zgn
leeftyd wel zou uithouden.
Dit nu is volkomen waar, het zal zelfs nog
wel langer bestaan; maar in dien tusschen-
tyd zullen de groote kunstschatten, die nu in
vochtige lokalen en in slecht sluitende kasten
geborgen worden, bederven en voor een aan-
zieniyk deel waardeloos worden.
Nu zal, Mynheer de Voorzitter, de heer
Minister van Binnenlandsche Zaken mg mis
schien vragen: wilt gy dan in een tyd, dat
de schatkist erg leeg is, een nieuw museum
bouwen, dat misschien' eenige tonnen gouds
zal kosten, en myn antwoord is, dat ik aan
een verantwoordeiyk Minister alleen wil op-
merken, dat het onverantwoordeiyk is, kunst
schatten van zooveel beteekenie waardeloos
te doen worden door onvoldoende berging en
inrichting, het verder aan het geacht hoofd
van dit Departement overlatende, aan de
Kamer vooratellen te doen, die in korten tyd
zullen leiden tot het in het loven roepen van
zoodanige voorzieningen, waardoor die kunst
schatten, die Nederland bezit, on door welks
bezit ons vaderland in bet buitenland bekend
en beroemd is, zoodanig worden opgeborgen,
dat zg niet langer aan vertering worden over
gegeven, maar in eere worden gehouden om
aan het buitenland te toonen, dat Nederland
de wetenschap en de daarvoor noodige ge
gevens op hoogen prys stelt.
Op het gebied van kunsten en wetenschap
pen behoeven wy voor geen eDkele natie
onder te doen. Laten wy toch hoog houden
de wetenschap, die ons land groot maakt en
hulpmiddelen van zooveel beteekenis voor de
wetenschap niet overgeven aan bederf en
ondergang, maar die conserveeren in een droog
en doelmatig ingericht brandvry gebouw, dat
in drie afdeelingen kan bestaaD, geheel van
elkander gescheiden door eenige meters tus-
schenruimte, die verbonden waren door yzeren
of geheel van steen vervaardigde gangen. Het
eerste gedeelte is het eigeniyk gedeelte voor
het publiekhet tweede, het wetenschappelyk
gedeelte, de studiecollectie; terwyl het derde
gedeelte de laboratoria, de studiekamers, enz.
kan bevatten.
Men zou het denkbeeld van den oud-Minister
Tak kunnen volgen en het museum in drie
termynen kunnen afwerken en over de be
grooting van drie jaren vordeelen.
De teekeningen en plannen liggen by de
Regeering gereed; het wacht alleen dat tot
deze Regeering het verzoek wordt gericht:
conserveer onze groote wetenschappelyke
ec batten.
Welnu, dit verzoek doe ik thans aan den
heer Minister van Binnenlandsche Zaken,
want ook met bet behoud van het Ryks-
museum van natuuriyke historie is de eer
gemoeid van ons geliefd vadorlaud.
De heer Goeman BorgesiusMinister van
Bmnenlandsche Zaken: Mynheer de Yoor-
zitterl Door den .ggachten afgevaardigde uit
Leiden is my gevraagd te zorgen, dat binnen
korten tyd zoodanige voorzieningen worden
getroffen, dat de kunstschatten in Leiden,
en meer in het byzonder de kunstschatten
van het Museum van natuuriyke historie te
Leiden, volkomen veilig en voor bederf be
waard zyn. Mgnheer de Voorzitter, de geachte
afgevaardigde heeft wel eenigazins uit het oog
verloren, dat dit volstrekt niet alleen afhangt
van den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Deze zaak heeft een geschiedenis. Tusschen
1870 en 1880 werd er voortdurend in deze
Kamer op aangedrongen om toch een post
uit te trekken voor den bouw van een nieuw
museum voor natuuriyke historie. Eindeiyk,
in 1882, is een memoriepost uitgetrokken en
in 1891/92 opnieuw.
Een jaar later kwam de Minister met een
aanvrage van f 5000 voor hot opmaken van
plannen; het volgende jaar nog eens opnieuw.
Eindeiyk zouden de puntjes op de i's worden
gez9t. Er werd f 40,000 aangevraagd om met
den bouw te beginnen. Maar toen schrikte
de Kamer voor de hoogo kosten terug, en
weigerde de f 40,000, maar gaf nog weer
eenige duizenden guldens voor nader onderzoek
en voorbereiding. Zoo word de zaak slepende
gehouden, en nu begon men te zeggen: het
Musoom voor natuuriyke historie kan nog
wel wat wachten, maar een nieuw gebouw
voor het Ethnographisch Museum is dringend
noodzakolyk. Goed, zeide de toenmalig Min s
ter, en hg kwam met een aanvrage vcor esn
nieuw Ethnographisch Museum. Notn, zeide
do Kamer weer, dat willen wy toch ook liever
niet, en het slot was, dat de Regeering nöch
geld kreeg voor bet eene, nöch voor het
andere museum, en dat zoowel het Museum
voor de ethnographie als voor de natuuriyke
historie tot de vrome wenschen bleef be
hooren.
Eq wanneer de geachte afgevaardigde uit
Leiden nu tot my zegt: uw plicht is bet om
te zorgen, dat do kunstschatten niet ver
loren gaan, maar in een goed gebouw veilig
bewaard worden, dan zal hy nu v? inzien,
dat de Regeering op dit gebied ge .o afhan
kelijk is van de beslissing der Staten-Generaal.
Intusschen, hot is dringend noodig, dat ei
iets gebeurt; daarin heeft de geachte afge
vaardigde volkomen gelyk. Ik zal er n et hem
Diet over twisten wat het meest noodig is:
een etbnographisch museum of een museum
van natuuriyke historie, maar voorziening
kan op don duur niet uitbiyven, want de
toestand wordt werkelijk onboudbaar. Toen ik
den 17den October van dit jaar een brief ont
ving, waaruit bleek, dat er onmiddellyk gevaar
was, omdat de huiszwam zich had genesteld in
het magazgD voor spiruus,is onmiddellijk eenige
voorloopige voorziening gotroffan, maar die
voorziening dat erken ik is geheel onvol
doende. Alleen eene definitieve voorziening, die
tonnen gouds z-il kosten, zal aidoende ver
betering brengen: en zal de Kan. in den
tegenwoordigen toestand bereid zyn die som
men te voteeren? Ik betwyfel het zeer. Voor-
loopig hel ik er toe over om een voorstel to
doen tot den aanbouw van slechts oenige
lokalen, waarin men althans do mee6t be
dreigde kunstschatten kan hyeeDbrengen,
lokalen zoo ingericht en zoo gebouwd, dat
men er volgens een vast plan uitbreiding aan
kan geven en zoo langzamerhand, naarmate
de financiën het toelaten, kan komen tot het
in het leven roepen van gebouwen, waarin
al onze kunstschatten goed zyn bewaard.
Het plan daaromtrent is nog niet bg my
tot rgpheid gekomen, maar ik weet voor het
oogonblik geen betero oplossing. Iets zal er
gedaan moeten worden, want zoo kan het
niet blgven.
Eerkeiyho Berichten,
Oude-Wetering: Ned.-Herv. Gemeente.
Zondagvoorm. te tien uren, ds. C. Hartwiggen,
prei. te Leiden.
Bodegraven: De heer J. De Meyne,
Lutbersch predikant te Amsterdam, zal Zondog
18 Dec, des morgens te 10 ur^n, do goas-
dienstoafening in de Lutherscbe Gemeente
alhier leiden.
"Wonbrugge: Geref. Gem. Zondagvoorm.
te tien uren en 's avonds te halfzeven de he.r
Parlevliet, cand. te Katwyk.
6)
Ik verzocht haar, haar konnis nog te vol
tooien, zich de noodigste, maatschappelijke
vormen eigen te maken en tot dit doel een
jaar naar haar zuster in Parijs te gaan, die
immers ook uit liefde tot Abbott nog als
vrouw een vermaard pensionaat bezocht had
en thans nog de duurste leermeesters be
taalde, om te leeren. Maar het antwoord
kwamZacharula wilde daar niets van hoo-
ren. Zij kon, schreef zij, haar moeder, die
xeeds wegens de scheiding van Jone zwaar
"Seed en schier verging van het vurige ver
hangen deze weer te zien, thans niet ook
areeds verlatenvoor het overige begreep
^rij mij met. Zij was nog dezelfde Zacharula
van vroeger en als zoodanig was zij mij im
mers altijd goed genoeg geweest! Zij zag in
deze zich eeuwig herhalende opmerkingen
aan haar adres, in die voortdurende onder
wijzingen en eischen meer dan ik misschien
vermoedde, en voelde er zeer goed in, dat het
mij speet met haar, het arme, eenvoudige
landmeisje, deze betrekking aangeknoopt te
hebben. Dat kon zij voorzeker niet verande
ren zij was nu eenmaal zoo. Zij wilde zich
ook niet opdringenals ik van meening
was, dat zij me niet kon voldoen, dan moest
5k dat maar oprecht zeggen.
Deze brief verdroot mij vreeselijk. Ik be
antwoordde hem met barbaarsche onhar
telijkheid, enzij schreef niet terug.
Zoo was na twee jaar mijn droom vervlo
gen, maar het wilde mij niet gelukken de
Jjckoone Grieksche te vergeten, en ofschoon
het mij in de daaropvolgende jaren niet aan
veelbelovende blikken uit menig vriendelijk
oogenpaar ontbroken heeft, werd ik mijn
oude liefde slechts voorbijgaand ontrouw.
Zij troonde nog altijd in mijn hartZacha
rula.
Tot zoover het manuscript, dat ik, als door
een innerlijken drang voortgedreven, in één
adem op het papier gebracht en daarmee
de schuld afgedaan had, die ik door het on
bedachtzaam verliezen van een philippino
op mijn hoofd geladen had. De daarin mee
gedeelde gebeurtenissen zijn waar, want dit
was een der voorwaarden, tot het in-acht-
nemen waarvan ik mij tegenover de schoone
en bevallige mademoiselle Virginie De Fer-
réol door handslag zoo vast en nog vaster
verplicht had, dan wanneer ik deze belofte
door eed en eerewoord zou hebben bezegeld.
De lezer heeft geraden, dat ik een oude
kennismaking vernieuwd had.
Ik bevond mij met verlof in het oude,
lieve vaderland, was na verschillende toch
ten her- en derwaarts, waarop ik bij voor
malige studiemakkers en vrienden het an
ker had uitgeworpen, tot Wiesbaden geko
men, en daar had mijn oude vriendin, gra
vin De Ferréol, mij bij een ontmoeting in
het Nero-dal herkend, blijde begroet en uit-
genoodigd haar te bezoeken. Daar nu was
het, dat ik mij voor de eerste maal weder,
na zoo lange jaren, dóór een vrouwelijk we
zen voelde aangetrokken. Virginie, mijn
kleine vijandin van vroeger, begeleidde mijn
oude vriendin bij die gedenkwaardige ont
moeting, en deze Virginie herinnerde mij te
sterk aan Zacharula, dan dat zij me onver
schillig had kunnen blijven. Alleen haar
zwaarmoedige ernst, haar sierlijk, bevallig
optreden en haar vol-ontloken schoonheid
waren van de zonnige vroolijlcheid, de on
gekunstelde natuurlijkheid en de frissche
bekoorlijkheid mijner eerste liefde evenzeer
onderscheiden, als de donker gloeiende pur
perroos van het lieflijke wilde roosje, dat
aan de hagen bloeit.
De jonge dame was on tegenstrijdig de ko
ningin van het seizoen te Wiesbaden, waar
alle mannen met haar dweepten, en
„waar alles bemint, kan Karei alleen niet
haten." Aan het ziekelijk-prikkelbare kind
van voorheen herinnerden nog slechts de
fijne, bleeke gelaatskleur en de ernstige aard.
Uit het lang opgeschoten, mooie bakvischje,
met de hoekige vormen, was een wonder-
schoone vrouw opgegroeidzij had zich
prachtig ontwikkeld, en nu nog bovendien
die gelijkenis der klassiek gevormde gelaats
trekken met die mijner kleine hartekoning-
in, die had mij geheel en al gevangen ge
nomen. Virginie had een eigenaardige mar
neer en het buitengewone meisje was zich
van die macht over mij zeer goed bewust
mij met haar donkere, sprekende oogen aan
te zien, waarbij ik het gevoel had, alsof ik
voor haar geen geheim in mijn binnenste
kon verbergen. Voor het grootste gedeelte
kwam dit zeker juist daar vandaan, dat zij
door de uitdrukking, die haar gelaat tus-
schenbeide aannam, door sommige bewegin
gen, die herinneringen in mij opwekte, die
ik sinds de zonnige, gouden dagen van Gal-
lipoli als mijn dierbaarste schatten bewaar
de het waren altijd slechts van die als een
bliksem opflikkerende en snel weer verdwij
nende oogenblikken, die het levendigst op
mij werkten, wanneer ik den zilveren klank
van haar lachen hoorde, hetgeen bij haar
in het oog loopend ernstigen aard wel ie
waar zelden genoeg geschiedde wanneer ik
dan de oogen sloot, meende ik de zilveren
branding der zee van Marmora en de lief
lijke Zacharula vóór mij te zien, hoe zij met
haar donkere oogen in den vijver staarde.
Ik kon mij dan werkelijk verbeelden, dat
zij mij in het volgende oogenblik een Ro-
maansch minnewoord moest toefluisteren
maar wanneer ik dan weer opkeek, dan
stond mademoiselle Virginie vóór mijn blik
ken, zij, met den aanvallig nadenkenden ernst
en den zoo eigenaardig vragenden oogopslag,
waarin ik steeds de woorden meende te le
zen „Zeg bemint ge mij dan
En ofschoon ik geen geheim voor haar
verbergen kon, daarop kon ik haar toch
geen antwoord geven, want ik wist werkelijk
zelf niet, of het liefde was of de onnoembare
bekoorlijkheid der door haar opgewekte her
inneringen, hetgeen mij met zulk een onweer
staanbare macht tot haar heentrok
Zes jaren had ik in de wereld rondgedoold,
had mijn bij die meesters in de diplomatie,
de Turken, verworven behendigheid in den
omgang met Arabieren en Egyptenaars,
Peruanen en Gaucho's, Japanners en Chi-
neezen op de proef gesteld en was zoo ge
lukkig geweest, overal de tevredenheid van
mijn superieuern te verdienen, daar er geen
Zacharula meer optrad, die mij voor de „uit-
stellende" praktijken van zuidelijke staats
lieden toegankelijk maaktezou thans een
Virginie dezelfde macht verkrijgen? Ja, ik
kon het niet ontkennen het schoone, ern-
stigo meisje had mij onbeschrijflijk aange
trokken, zonder evenwel Zacharula's beeld
te verduisteren, een tegenspraak, die mij in
eenzame uren levendig bezighield cn mij toch
onverklaarbaar bleef, daar ik, zooals de
scherpzinnige lezer reeds lang geraden zal
hebben, volstrekt geen aanleg had voor een
Don Juan, Ik wa3 dikwijls, bijna dagelijks,
bij dc twee dames, hetgeen onder de overigo
elegante wereld in uniform en politiek niet
weinig naijver opwekte, daar de gravin lij
dend was en daarom noch gezelligheid zocht,
noch die in haar eigen tehuis, een door haar
alleen bewoonde prachtige villa, onderhield.
Op zekeren avond vroeg mij de beminne
lijke, oude dame, hoe het toch kwam, dat ik
nog ongehuwd was, en ik bekende haar aar
zelend en met eenige verlegenheid, dat een
ongelukkige liefde, die mijn hart niet ver
geten kon, daarvan de schuld droeg.
Ik meende, dat Virginie ons gesprek niet
hooren kon, daar ik haar aan het venster
sag staan en bespeurde, dat zij droomerig,
ja, naar mij toescheen, weemoedig in den
door de maan verlichten zomernacht naar
buiten staarde.
Do gravin antwoordde niets op deze mijn
bekenteniszij zag mij slechts nadenkend
aan, en ik veronderstelde, dab zij misschien
in de schatkamer harer herinneringen naaT
een vrouwelijke persoonlijkheid zocht, die
zij met mij. den eenmaal zoo vroolijken en
opgeruimden jongen, in verband kon bren
gen.
Natuurlijk moest deze poging zonder gun
stig gevolg blijven.
(Wvrdt vervolgdj