N°. 11907 A0. 1838 feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. Feuilleton. ZACHARULA. Zaterdag 17 December. LEIDSCH MfrBLAD. PRIJS DEZER COURANTl Voor Leidon por 8 tnaandeo, i t f 1.10, Franco per posl1.40. Afzonderlijko Nommers 0.06. PRIJS DER ADVEBTENTEÊNi Van 1 8 regels 1.06. tedere regel meer f O.J - Grootero letters naar plaatsruimte Voor het incasseeren bulteD de stad wordt f 0.05 berekend Leiden, 16 December; De door de Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij alhier op 14 December uitge schreven leening is ruimschoots volteekend. In de der;© bijeenkomst vanwege de Commissie der Volksbyeenkom6ten alhier werd gisteravond in de Stadszaal de sproek- beurt vervuld door den heer W. Otto, van Amsterdam, die als novelle had gekozen: „Oog om oog"I Van het begin tot het einde werd de geachte spreker aandachtig gevolgd; men hing als het ware aan zyn lippen, om te vernemen hoe het eiöd van het verhaal zou züd. Er heerscbte groote spanning onder de toehoorders en in de zaal was het daardoor meermalen doodstil. Hot was dan ook belangrijk te vernemen, hoe de knecht, die eenmaal de band had opgeheven naar zijn patroon, ten einde hem te dooden, omdat hy meenoe, dat deze de moordenaar was van zyn dochter, voor welk miadryf de knecht zwaar heeft geboet in de gevangenis, na vooraf voor de rechters nog wraak to hebben gezworen aan zyn patroon wraak zou nemen. Toen het oogenblik daartoe was aangebroken, neen, toen koesterde de oude knecht geen wraak meer, nl. toen de dochter van zyn patroon in de breede vaart was gevallen en haar vader om hulp riep. Het was dezelfde oude knecht, die zich te water begaf, haar gretp en bewusteloos op de plek bracht waar zyn dochter begraven lag. Dat was zyn wraak: haar te redden in plaats van te dooden. Luide werd de spreker by het einde van eyn novelle toegejuicht. Hetzelfde was het geval toen hy na do pauze het podium betrad en nog een paar luimige stukjes gaf, o. a. „Een cirukke avond" ©n tot slot: „Een reisavontuurtje", welke nu ©n dan aanTeïoing gaven om hartelyk te lachén. De opkomst der belangstellenden was vry groot. De ruime zaal toch was voor het grootste gedeelte gevuld. Heden ontvingen wij het verslag omtrent het RyksMuseum van Natuurlyke Historie te Leiden, loopende over het tydvak van 1 September 1897 tot 1 September 1898, uit gebracht door den directeur dr. F. A. Jentink. Ter vervulling der vacature, ontstaan door het vertrek des heeren Dr. Büttikofer, werd aangesteld de heer Dr. O. Finsch van Delmen- horst, als conservator der afdeeling vogels. Op zyn verzoek werd dr. C. L. Reuvens eervol ontslagen uit zyn betrokking van con servator. In die vacature conservator der afdeeling visschen is nog niet voorzien. Andere mutaties in het personeel, aan het Museum verbonden, hobben niet plaats gehad. Daar aan het gebouw niets veranderd of verbeterd is, zoo is de in vorige verslagen geschetste toestand bestendigd, bier en daar bedenkelyker geworden. Na de uitvoerige wyze, waarop de directeur ten vorigen jare aantoonde, hoe de collectie zelve een zekeren ondergang te gemoetgaat, wanneer niet snel wordt geholpen, acht by het overbodig, dit nogmaals te herhalen, 't Zy voldoende te verzekeren, dat er niets in het belang der collectie gedaan is en het ver nielingsproces door vocht en insecten steeds zyn gang gaat. Door schenking en aankoop is de ver zameling met menig belangryk voorwerp verrykt, zooals uit de in het verslag voor komende lyst blykt. Dankbaar wordt er op gewezen, dat de heeren F. E. Blaauw, G. A. Yorderman, W. J. Heyligers, J. D. Pasteur e. a. voortgaan met schenkingen aan het Museum te doen. Ten einde het Museum-bezotkend publiek iets leerzamers aan te bieden dan lange reeksen tentoongestelde dieren, is de directeur voort gegaan met het maken van dierengroep n, nml een antilopengroep, een familie vliegende buidelaiertjes, in een kokosnoot levunae, en een groepje van tweo zeer zeldzame en zeer ongewoon versierde paradysvogels. H-t Museum werd bezocht door 7072 menschen, als volgt verdeeld over de ver schillende maanden: 1897 September 810, October 775, November 105, December 288. 1898 Januari 177, Februari 102, Maart 70, April 326, Mei 907, Juni 743, Juli 1451, Augustus 1318. Van de algemeene zoölogische bibliotheek werd een druk gebruik gemaakt. Het verslag besluit aldus: „Dat de bibliotheek (die in de kamer van den directeur is opgeborgen) zich steeds meer uitbreidt, is een verbiydend verscbynsel, doch vervult my met groote zorg; immers, thans reeds is er byna geen plaats om de boeken behooriyk te bergen en ik weet waarlyk niet, hoe daarin over enkele jaren zal moeten voorzien worden. Alles is overvol on bezet, zoodat er geen spreek- of wachtkamer is, zelfs geen college kamer; de hoogleeraar in de zoölogie is dan ook verplicht zich te behelpon met het kleine kamertje van den administrateur, op dagen, dat deze afwezig is f Gelukkig in dit geval zyn de colleges weinige ©n het aantal hoor ders slechts een 4 tal. Gelukkig voor onze reputatie zouden de buitenlandsche geleerden onmogeiyk kunnen gelooven, dat hier de toestand zóó schandelyk is; wy leven onder omstandigheden, die overal elders onmogeiyk en ondenkbaar zyn." By gebrek aan een afzonderlyke kamer zyn de geleerden, die hier komen studeeren, verplicht in do galery te blyven werken, wanneer de temperatuur het toelaat, en anders by een der conservatoren in de kamer zich te iostalleerennatuuriyk wederkeerig lastig en buitengewoon storend. De „Sts.-Crt." No. 294 bevat dekoniDk- ïyke goedkeuriog op de statuten der vereeni- ging „Afdeeling Leiden" van het „Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond", te Leiden. Israels' „David en Saul" is door den heer Drucker, te Londen, gekocht en gaat dus, jam mer genoeg, voor ons verloren. Maar men zal het zeker te voren in ons land wel te zien krygon, want het komt eerst met Mei ter beschikking van den kooper. Vad Te Utrecht is tot organist der Evang.- Luthersche kerk uit de vroeger gemelde voor dracht benoemd de heer J. N. W. C. A. Ruygrok. D8. Malcomesiu8, te Rotterdam, zal hoogstwaar8chyniyk in Januari a. s. zyn emeritaat aanvragen. Als advocaat en procureur by den Hoogen Raad is heden boeedigd mr. A. C. Maas Geesteranus, van Den Haag. Ook H. M. de Koningin-Moeder heeft f 250 geschonken voor de nagelaten betrek kingen van de nooilottig omgekomen Haag- sche brandweermannen. De heer J. M. Kraayenbrink, chef-bloemist op Het Loo, heeft op zyn verzoek van H. M. de Koningin eervol ontslag als zoodanig ver kregen met 1 Februari a. 8. Een ingezetene der gemeente Schoterland beeft een som van 1000 geschonken voor de oprichting van een sanatorium voor long- lyders. Aan de fancy-fair, die op nader te bepalen tyd in het aanstaande voorjaar ten behoeve van volkssanatoria te Utrecht zal worden ge houden, zal een groote verloting verbonden zyn van kunstwerken, schilderyen, aquarellen, teekeningen, enz,, waarvoor velen onzer eerste kunstenaars zich bereid hebben verklaard werken af te staan. Het gedenkteeken, bestemd om te Buiten zorg geplaatst te worden op het graf van den Groningschen hoogleeraar wylen prof. P. C. Plugge, die aldaar den 29sten Juni 1897 overleed, is verzonden. Het is onder lei ing van onzen landgenoot den beeldhouwer Pier Pander, te Rome, vervaardigd en bestaat uit een eenvoudige slanke naald van wit marmer. Op het voetstuk leest men den naam en de titels van den overledene, benevens de datums van geboorte en overiyden. Op de naald zelve zyn de woorden gebeiteld „Den Zoon, Broeder, Yriend, Leermeester". Deze hulde gaat uit van den vader van den overleden hoogleeraar, z(jn broeders en zusters, en van velen zijner ambtgenooten, "vrienden, leerlingen en oud leerlingen. Door de zorgen van prof. dr. Treub, cirecteur van 's lands Plantentuin, zal het monument op de begraafplaats te Buitenzorg worden opgesteld. Te Hellevoet8lui8 is plotseling over leden de luitonant-ter-zeo lste kl. N. C. Beynen, ridder 4do kl. der Militaire Wil lemsorde, dienende aan boord van Hr. Ms, wachtschip aldaar. De officier van gezondheid 2de kl. T. J. Jaski is van het militair hospitaal te Utrecht by het lste reg. inf. te Assen overgeplaatst. De officier van gezondheid 2de kl. P. B. Leggela, van het hospitaal te Utrecht, wordt 1 Mol a. 8. overgeplaatst by het 7de reg. inf. te Hoorn. Het stoomschip „Bundesratb," van Ham burg ©n Antwerpen naar Oost-Afrika, arri veerde 14 Dec. Dar es Salem; de „Prins Willem IY" arriveerde 15' Dec. van West-lndiö te Nieuw-York; de „Sumatra," van Batavia naar Amsterdam, arriveerde 15 Dec. te Perim; de „Koningin-Regentes," arriveerde 16 Dec. van van Batavia te Amsterdam; de „Smeroe," van Rotterdam naar Batavia, vertrok 15 Dec. van Marseille; de „Spaarndam" vertrok 15 Dec. van Rotterdam naar Nieuw-York; de „Admiral" van Oost-Afrika naar Ylissingen en Hamburg, vertrok 14 Dec. van Marseille; de „Clio" vertrok 16 Dec. van Pillau naar Amsterdamde „Koning Willem I," van Amsterdam naar Batavia, ver trok 15 Dec. van Suez. Leiderdorp. Met ingang van 1 Januari 1899 is door den Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland benoemd tot tweeden veldwachter, speciaal belast met den nachtdienst, J. Klein, gegageerd sergeant van het Oost Indisch leger, wonende te Leiden. Oegstgeost. Donderdag 19 Januari a.s., des voormijdags te 10 uren, zal ter gemeente secretarie zitting worden gehouden tot het inschryven voor de nationale militie van de maonelyke ingezetenen, geboren in het jaar 1880. By de Ned.-Herv. Gem. alhier is tot kork- voogd herkozen de heer L. E. Nieuwenhuizen en tot notabelen de heeren P. Kromhout, L. Oud8boorn, J. J. Baron Taets van Amerongen en J. Rotbert. Wassenaar. Wat muziekuitvoeringen aan gaat, op dit punt zyn we bier volstrekt niet verwend. Het was daarom voor liefhebbers van muziek zeker aangenaam te vernemon, dat de Chr. Zangvereeniging „Zingt den Heer" haar eerste uitvoering zou geven, te meer, daar de heeren L. Kooien (orgel), A. Van Ingen (piano) en J. Portegya (viool) hun welwillende medewerking hadden toegezegd. De uitvoering begon met de lste symphonie van Beethoven en eindigde met „Marche Triumphale" van Lemm«ns, beide stukken voor kerkorgel. De zangnummers werden afge wisseld met oenige stukken voor viool en piano van Schubert, Becker, Glück en Gounod. Het schoonste van dit gedeelte was de „Medi tation", ook wel bekend als „Ave Maria", van Gounod. De melodie werd vol gevoel gespeeld en de begeleiding van piano en orgel liet niets te wenschen over. Wat het vocaal ge deelte betreft, we kunnen met een gerust geweten verklaren, dat de Zangvereeniging bereikt beeft, wat in één jaar te bereiken valt. Onder leiding van den directeur, den heer J. Zwets, van Leiden, hebben de leden flinke vorderingen gemaakt. Do nummers „Aan Jezus den Verlosser" en „Geloofsvertrouwen", waar van de voordracht geheel aan de zangers wordt overgelaten, zyn door den directeur goed opgevat en uit de uitvoering bleek, dat by op anderen weet over te brengen, wat hy- zelf by de muziek gevoelt. Uit de solo's, de quartetten en dubbel-quartetten bleek, dat de Vereeniging over goede stemmen te be schikken heeft. Mej. A. Van logen heeft een fraaie, heldere sopraanstem. De beer Van Buuren droeg zyn bassolo goed voor. Zyn stem klinkt het best, wanneer de noten onder aan den balk te vinden zyn. De overige nummers werden zeer zuiver en streng in de maat gezongen. Het „Hoor ons, Almachtige" van Hauptmann en het „Vader- landsch lied" van Nicolaï voldeden het minst. Niet, dat er iets op de zuiverheid zou zynjaf te dingen of op de maat. Do voordracht van het eerste eischt meer oefening en oplettend heid van den kant der leden. By het laatst© waren do solisten wat moe, .doch er was reeds zooveel van hen geöischt. Ik biyf by de woorden, waarvan ik ben uitgegaan: Er ïfln in één jaar tyds flinke vorderingen ge maakt. Auf Wieder8ehn! Stompwyk. By het gemeentebestuur alhier hebben zich dertien vrywilligers voor de militie aangemeld. Het aandeel, door de gemeente in de lichting van 1899 te leveren, bedraagt acht manschappen. Wereldvrede. Naar aanleiding van het bekende ontwapenings voorstel van den Czaar aller Russen, niet lang geleden de wereld ingezonden, had ds. S. Ulfera, van Rotterdam, bovengenoemd onderwerp gekozen ter behandeling in de derde winterlezing, welke gisteravond in de kleine Nutszaal alhier gehouden en door velen met belangstelling gevolgd werd. Geven wij hier in hoofdzaak aprekers gedachten- gang in deze mooie lezing over dit zeer actueele onderwerp weer! Er is reeds naar zeer veel middelen gezocht om de armoede, de vreeselyke armoede, van een deel de3 volks weg to nemen. De zonderlingste plannen, zonderlinger nog dan die der anarchisten, die verbetering verwachten van algeheele omver werping der maatschappij, zijn daartoe ontworpen, en ook naar do meest wijze middelen om dat doel te bereiken is omgezien. Een der meest practische middelen ter wegneming van de armoede van een deel onzes volks is voorzeker de afschaffing van den sterken drank. Schaf dezen af envoor een groot deel is de sociale qnaestie opgelost. Een ander, eveneens zeer practisch, middel tot verbetering van den socialen toestand zou de afschaffing van den oorlog zijn. Deze beoogt het voorstel van den Czaar, waarvan de inhoud ver bazend vredelievend is, tot een internationale con ferentie ter algemeene ontwapening. Do lasten der volkeren zijn door de bewapeningen zóó hoog geste gen, dat die nauwelijks meer te dragon zijn. Daarom is het wenschelijk, dat or een einde aan al die kost bare bewapeningen kome. En waarom zou er thans geen begin mot algemeene entwapening kunnen gemaakt worden, waar het bohond des vredes het doel is van de hedendaagsche staatkunde? Toch verbaasden velen zich over zulk een voorstel, uitgaande nog wol van Rusland, en vroeg menigeen zich af, met het oog op Ruslands tot dusver aangenomon houding, of dit voorstel wel meenens zoudo zijn, wat evenwol niet kon beletten, dat men het vrij algomeen toejuichte en diplomaten en parlementen het als ernst gingen opvatten. Ook ons land volgde deze gedragslijn bij monde van H. M. de Koningin in Bare jongste Troonrede. Nieuw is de gedachte van den Czaar niet. Kort geleden sprak in denzelfden geest de koning van Denemarken, vroeger deden alzoo hun stem hooren keizer Wilhelm, lord Benry Richard in het Engel- ache Lagerhuis, dr. Yirchow in het Duitsche parlement, Napoleon III, Cobden, Sir R. Poal, George IV, Montesquieu, on nog vroeger Hugo De Groot eu anderen uit de middel- en oude go- schiedenis Waarom de aandacht van duizenden in onzo dagen gevostigd is op dezo zaak? Omdat in het kader van onzen beschaafden tijd de oorlog niet meer past; wijl deze oen overblijfsel is uit bar- baarscbe tijden, en het de levendige gedachte van het Christendom is: Zou de oorlog nog niet teu einde wezen? Zijn er redenen om de verdwijning van den oorlog te wenschon? Voorzeker, want ten eerste is do oorlog te duur en moet hij door het volk betaald worden. De oor- logon kosten ontzaglijke sommen gelds; zoo bijv. Napoleons oorlogen gedurende vijftien jaren 25000 mihoen franken, de Knm-oorlog 11000 millioeu, de Fransch-Duitscho oorlog 15000 millioen franken. 8) „Dat zullen wij wel zien," daclit ik onge- ïoovig. „Die Engelschen hebben meestal een laren smaak, en eerst juist, wanneer zij ver liefd zijnzij verbeelden zich steeds, dat hun meisjes de knapste zijn." In dit opzicht was ik dan toch anders geschapen. Dab was immers eenvoudig belachelijkIk zou het terstond niet alleen ingezien, doch ook open hartig bekend hebben, wanneer een schoo ner meisje naast Zacliarula gestaan had; maar daaraan was natuurlijk heelemaal niet te denkendat was nu eenmaal onmogelijk. Wij reden dus naar buiten, en onvergete lijk zal mij de lieflijke aanblik zijn, dien de nog altijd zeer schoone vrouw van Sidheridi In het midden van den krans harer bloeien de dochters aanbood. Do ontvangst was zóó Jhartelijk en beminnelijk, dat wij er geen oogenblik over in twijfel konden zijn, hoe yan harte welkom wij waren, en in weerwil van do omstandig© en moeilijke verhouding, waarin wij op taalgebied verkeerden, voel den wij ons in een ommezien thuis. Mijn kleine aangebedeno was, zcodra zij mij go- waar werd, zoo rood geworden als een pioen, maar zij hield zich, alsof zij me voor de eer ste maal zag. Ik had haar daarvoor wel wil len kussen, omdat ik daarin een gunstig tee- ken voor mij zag. Maar hoe smoorlijk ver liefd moest toch dio Abbott zijn! Dat was nu toch om zich dood te lachenZeker, J one ,was een heel aardig, knap meisje, maar men moest Zacharula niet naast haar zien! Dat wae don teek nis dag en neehti Toen de eerste schuchterheid van beide kanten overwonnen was, werden Abbott en ik door het levenslustige volkje omringd, dat lachend, koutend en schertsend met ons door den tuin trok. Welke onzinnige dwaasheden wij toen dien ganschen namiddag bedreven hebben, kan ik mij ternauwernood herinneren. Zacha rula nam te zeer al mijn gedachten in beslag maar wij waren allen zoo onschuldig ge lukkig als in het paradijs. Somtijds zonder den wij ons in groepjes af en verdeelden ons ongedwongen in de groen schemerige lanen van den tuinsoms ook bleef de een of de ander achter en moest dan met veel moeite weer teruggevonden worden. Of wij vormden, met den ouden, spraakzamen, onze taai vrij goed machtigen gastheer aan het hoofd, een lange polonaise en er werd echt hartelijk gelachen, wanneer hij in het vuur van het gesprek met zijn dame bleef stilstaan en gesticuleerend met zijn handen door de lucht zwaaidede geheele stoet moest ten gevolge daarvan eveneens blijven staan, omdat het smalle pad geen vborbijsluipen toeliet, tot dat de oude heer, eindelijk opmerkzaam wordend, met een Grieksche verwensching verder schreed. Eensklaps ik had juisb een tamelijk uitvoerige, door allerlei gebaren slechts on duidelijk vertolkte uiteenzetting van een buurman der Sidheridi's gelukkig ten einde toe aangehoord miste ik Zacharula, on wat was toen natuurlijker, dan dat ook ik nu zoo haastig mogelijk verloren raakte, óm het allerliefst© schepseltje met den zoeten naam to zoeken gelijk een speld. De toestand, waarin ik haar vond, was iets verrukkelijks. Zij jat dicht aan don kleinen, spiegelglad de*, vijver, die langs den. kant va* den tuin lag, op een steen, had belde handen om do knieen geslagen cn tuurde met een uitdruk king van schuldelooze vreugde op het ideaal- schoone gezichtje in het water. Nieuwsgie rig om te weten, wat haar daar toch zoo boeien kon, sloop ik zacht nader, en toen be merkte ik, dat zij de kleine zilveren vischjes gadesloeg, die hier op een vrij ondiepe plek tusschen de door het water heen glinsteren de kiezelsteenen heen on weer spartelden en van pret en uitgelatenheid over den gouden zonneschijn somtijds hoog opsprongen. De vreugde over dit stukje natuurleven weer spiegelde zich in de schitterende oogen van het meisje, toen zij met de slanke hand naar het water wees en in haar moedertaal een paar woorden sprak, dio ik niet verstond en toch begreep. „Is dat niet verrukkelijk!" Deze vraag lag in het onschuldig oog, op welks donkeren, vochtigen bodem ik ze lezen kon. Ja, ze was een kind, lichamelijk half, naar de ziel geheel, maar zij was een veel belovend kind, een knop, die zich een3 tot een wonderbloem moest ontsluiten. Toen ik zoo vóór haar stond en haar bekoorlijk beeld zich in den vijver weerspiegelde, in de verte hot welluidende, gedempte lachen van ge lukkige menschen en het roepen dor noten- plukkende arbeiders en meiden weerklonk, toen meende ik werkelijk in het paradijs te wezen en vroeg mij af, of ik niet droomde. En toen wij daarna bij het gezelschap terugkeerden, miste men Abbott en Jone, en wij vlogen weer weg, om hen te zoeken. Toen ik op deze zending de kleine Grieksche on der de ruischende notcboomen in mijn moe dertaal zoete minnewoorden toefluisterde, toen ging het haar als mij even te voren aan den vijverzij verstond mij niet, maar zij b g r e e p mij zeer goed. Nu en dan viel een rijpe noot waarschuwend op onze hoofden en schouders en bracht ons tot de werkelijkheid terug, wanneer wij elkan der al te diep in de oogen staarden en daarin een wonderland vol zaligheden ontwaarden. Ja, onze oogen spraken, terwijl de mond stom bleef Gij lacht, die dit leest? Gij zijt misschien nog nooit verliefd geweest?... Hoe jammer! Dan zijt ge ook nog nooit gelukkig geweest. En toen vonden wij ook Abbott en Jone. Wij kwamen op een hoogte, van waar men een ruim vergezicht over de vóór ons lig gende, met wijnbergen en meloenen beplan te landerijen tot aan de verwijderde zilveren streep van de branding der zee van Mar mora genoot. Daar zaten, ovenals wij in do verte turend, Jone en Abbott hand in hand Zacharula wilde hen toeroepen, maar ik weerhield haar, vatte haar bij do hand en zeide haar, ik weet niet voor de hoeveel ste maal op dezen dag dat ik haar meer beminde dan mijn levenin de zachtste to nen, waartoe mijn buigzaam spraakorgaan in staat was, zeide ik haar dat en zij boog haar hoofdje neder en antwoordde iets, dat ik weer niet verstond, ofschoon ik den zin uit haar vlammende wangen en den zachten druk harer hand raden kon. Wij zagen elkan der nogmaals diep, diep in de oogen toen hoorden wij den roep v „Jone, Jone!" Wij stemden er mee in en het schoonste oogen blik van dezen kostelijken, zonnigen dag wat voorbij. Mr. Abbott en ik waren een paar zeer vervelende gasten, toen wij op dien gedenk- waardigen avond naar huis reden, want ieder onzer hield zich met zijn verliefde gedachten bozig, en toen,, wij van elkander gingen, be wees toch de flinke handdruk, dien wij wis selden, dat wij ondanks alles meenden ons gezellig onderhouden te hebben. In den eerstvolgenden tijd zag ik mijn liefste iederen dagik bracht of een bezoek in haar ouderlijk huis, of zij kwam voor een kwartiertje bij mijn hospita inloopen. Do vroolijke doekverfstertjes hadden natuurlijk ons geheim spoedig ontdekt, maar tot bui ten dien kring drong het niet door, en do kleine zinspelingen, die wij daarover te hoo ren kregen, waren zóó onschuldig en bemin nelijk, dat ik in latere jaren dikwijls en teli kens weder in de kringen van fijn beschaaf de Europeesche vrouwen met vurig verlan gen moest terugdenken aan die arme, onwe tende natuurkinderen en hun onbaatzuch tige trouwhartigheid. Zoo verliep weer een week. Toen kwam pp zekeren dag Zacharula ademloos bij ons binnenloopen, om een nieuwtje mee te dec- len. De Engelsche consul was naar Parijs overgeplaatst en Jono zijn bruid geworden. Zij zou weldra trouwen en als zijn vrouw hem daarheen volgen, berichtte do kleino, die bet levendigste belang in dat alles stelde. Natuurlijk moest> ik toen gaan felicitec- ren, en wel terstond. Ik nam hoed en stok, om Zacharula naar haar woning te verge zellen. Langzaam daalden wij de oude, kra kende, houten trap af. Er hecrschte zelfs op klaarlichten dag in het oude huis een dichte schemering door een dor dakluiken slechts viel een breede 6treep zodlicht en omhulde mijn lieveling met een glinsterend aureool. {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 1