N°. 11898
Woensdag 7 December.
A0 1898
(§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Feuilleton.
TWEE BROEDERS.
IEIDSCH
DA&BLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco per post1-40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17^. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor hot incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
1873 6 December 1898.
R. N. VAN DER MAAREN
Commissaris ran Politic te Leiden.
Uit Transvaal.
XVIII.
Tot nog toe waren we in „de Kloof" van
de zoo gevreesde runderpest verschoond ge
bleven. Wel badden we de ernstige gevolgen
gevoeld van die veeziekte in andere deelen
des lands. Zonder „permit" mochten geen ossen
van de eene naar de andere plaats en Daar
sommige besmette streken zou niemand zich
met zijn beesten gewaagd hebben. Zoo zagen
de transportrijders zich de kans afgesneden
om wat te verdienen en was het hoogst
moeilijk de noodige levensmiddelen hier te
krijgen, 't Vee kon niet naar 't boscbveld
trekken,- zooals anders gewooote is in den
winter, als in 't hooge veld 't gras schaars
wordt en 't boschveld nog overvloed van goede
weiding aanbiedt. Sommige dieren stierven dan
ook van gebrek, 't Was een treurig gezicht,
die kudden vermagerde „beesten", waarvan
sommige zelfs te zwak waren om den last
hunner horens behoorlijk te dragen. Ge moet
daarbij niet denken aan de fijne horens onzer
koeien, maar u horens voorstellen, die onge
veer een flinken emmer water kunnen in
houden.
De pest sloot ons al nauwer en nauwer in.
Iedereen nam de strengste voorzorgsmaat
regelen. Niemand werd met wagens door de
Kloof en omgeving toegelaten, die geen secu
riteit kon geven voor de) gezondheid zijner
ossen. Na eene nauwkeurige inspectie werd
hem dan eene uitspanplek aangewezen, die
zorgvuldig vermeden werd door 't vee van
onze menschen. Zoo hoopte men bevrijd te
biijven.
Op een morgen in Maart stapte ik 's mor
gens naar school, toen ik Jan] bijgenaamd
„Malgas" tegen zijn gewoonte in zeer neer
gedrukt.'aantrof. Ik zei: Morre, oom Jan 1 hoe
is die ding nou, hoe kom is je soo gedruk?
„Ja, meester," hoe sal ik sèb, Ik kan me al
te met misgis, maar „Rooiland" heb ik van
morre onder de beesten uitgejaag en hora daar
in de koelte onder dien boom vasgemaak; hij
ljjk nie mooi ver mij. Al pratende waren we
naar bedoelden os toegestapt en nu moest ik
mijn oordeel over hem zeggen. „Oom, Jan al
betaal je me, ik weet niet wat, dan kan ik je
nog niets over dit beest zeggen. Ik zie niets
verkeerds van hem," zei ik. Maar, meester,
kijk 8\j oogen, hoe flets, sij ooren hoe slap
naar achter, sij neus soo effens rooi geswei."
Ja voor hem was 't misschien duidelijk zicht
baar, ik moest echter bekennen: „ik gewaar
niets aan hem."
Dien zelfden dag hoorden we: Oü Daniel,
onder in de Kloof het van morre zes beesten
uitgejaag en van middag weer vijf. Iedereen
kwam zien, op een eerbiedigen afstand blijvende
van de zieke dieren. Dadelijk werd er eeiTplan
gemaakt. De kudden van verschillende boeren,
dio [altyd door^elkaar geloopen hadden, werden
op een afgelegen plek in 't gebergte bij elkaar
gebracht en het gezonde streng gescheiden
gehouden van het reeds zieke vee.
Zoo stonden ze op vier of vijf plaatsen met
het rundvee uit de Kloof. Ieder man of
jongeling had zijn geregelden dienst. Die bij het
zieke vee waakten, kwamen veiligheidshalve
in 't geheel Diet bij huis, zij huisden in de
opgeslagen tenten en kookten hun eigen potje.
Geregeld kwam er tijding over den stand van
zaken en na eemge dagen al het bericht, dat
een paar beesten bezweken waren. Dit gaf
nog meer werk. Diepe kuilen werden gegraven
en] [bout in de bosschen gezaagd. Eenige
werden aangewezen om de gestorven dieren
aan stukken te hakken en in de kuilen te
verbranden. Weken achtereen hing er een
onaangenaam riekende rook over de omgeving.
Op een Zondag werden er vijf en dertig groote
ossen tegelijk verbrand; in de verte kon men
een enorme rookkolom in de stille lucht
loodrecht omhoog zien stijgen, als werd daar
een reusachtig offer gebracht.
Een boer verloor driehonderd vijf en twintig
beesten en velen waren totaal geruineerd.
Wat nog gezond was, werd geënt met de
gal van zieke dieren, op de wijze aangegeven
in een door de regeering verspreide proclamatie.
Na een os „platgetrokken" te hebben, spoot
men hem 10 cM. van genoemde gal onder
de huid bjj [den schouder in, liet hem dan
weer opstaan en joeg hem weer het veld in.
De resultaten van die ent waren verschillend,
toch „zoutten" er meer beesten aan de pest,
als [vze geënt waren, dan van ongeënt9. Voor
transportrijders kregen die gezouten os3en
groote waarde. Waar zij vóór de pest voor
4 pond sterling [een flinken trekos kochteD,
betaalden ze nu van tien tot vijftien pond
per (stuk. Dit gaf aanleiding tot groote
speculatie, waarbij vaak enorme jwinsten
gemaaktwerden of ook] groote verliezen ge
leden. Iedereen verkeerde in dien tijd in een
gedrukte [stemming. Hoe zou het nu in de
naaste toekomst gaan)? was de vraag.
Waarmee sullen we onze landen ploegen,
van waar de noodige] bemesting krygen,
waarmee kerkwaarts ryden, waar krijgen we
melkten boter? Op dit laatste antwoordden de
winkeliers): „bij ons", want sedert dien tijd
werd] Transvaal overstroomd met blikjes ge
condenseerde melk en blikjes boter.
Gaarne betaalde ik in het begin, toen boter
verkrijgbaar was, vier shilling voor een pond
41/, ons Nederl.), later werd het een halve
kroon (ƒ1.50). Voor de meesten echter is nu
de boter nog een artikel, dat onbetaalbaar is,
daar de boeren gewend waren, vroeger brood
met boter te eten, ja sommigen zoo in over
vloed] hadden, dat van de overtollige boter
zeep gemaakt werd en varkens en paarden
steeds volop melk kregen. Nu ontbreekt het
velen aan een beetje melk voor in de koffie.
Vleesch was er nu in overvloed. Verstandige
boeren slachtten spoedig eenige van de vetste
ossen of koeien. Het viel aan de meesten
zwaar de dieren dood te schieten, die hun
zoo trouw gediend hadden.
Aan mijn buurman stonden de tranen in
de oogeD, toen hy zijn gehoorzamen en dege-
lijken hotvooros: „Zoetland" uit de kraal riep
en 't geweer op hem aanlegde, om hem neer
te schieten. Da beefsteak, die myn vrouw
's middags van hem braadde, smaakte me niet
en toch was by malsch. Ter gedachtenis kre
gen we van alle kanten overvloed van versch
vleesch en vleesch, gereedgemaakt om tot
biltong gedroogd te wordeD.
Voor dit laatste doel werd het aan hand-
breede strooken gesnedeD, een dag in het zout
gezet en dan in de koelte te drogen gehangen.
Hoe eenvoudig ook, vereischt deze bewerking
toch groote oplettendheid, daar anders [het
vleesch bederft. Biltong kan zeer lang goed
blijven en wordt eindelijk zoo hard als hout.
Ze wordt dan met een hamer murw gebeukt
en laat zich goed smaken.
By alle reeds opgenoemde rampen, kwam
nog een algemeene ziekelijkheid. Er was
byna geen huis, of de gezondheid het zeer
te wenschon over, het was alsof de menschen
verstompten onder den last van tegenspoed
en rampen. En hoeveel stond hen nog te
wachten? Het volgende voorbeeld getuigt
daarvoor. ^Toen (jien tyd eens met den
penningmeester onzer school naar het dorp
toe reed, ontmoetten we langs het pad een
der bewoners uit de kloof, die een maand
van huis was geweest met een rondtrekkende
stoomdorschmachine. Na gegroet te hebben
vroeg hij: „Wel oü Daan, hoe gaat 't by
mij thuis?" O, wel oü Teunes, nog zoo redelyk;
al je beesten zyn verrek, je vrouw en dochtertje
was amper dood, maar beteren nu weer een
beetje en je zoontje het van middag zijn arm
gebreek." Zoo, riep ou Teunes zuchtende en
stapte met zyn zwaar pak op den rug wat
haastiger aan. Nog twee uren en dan kon
hy zich overtuigen van de droevige waarheid.
De ziekte kwam ook by ons. Myn vrouw
werd bedlegerig. Nu miste ik myn hulp in de
school en haar moest ik aan zichzelve in
huis overlaten. Ik maakte de deur toe en
vloog af en toe uit de school de rivier over
om te zien, hoe het ging, en medicijnen toe
te dienen. Dat waren zware dagen. Na school
tijd braadde, kookte en bakte ik wat ik kon.
TWEEDE RATI KR.
Staatsbegrooting 1899. Koloniën.
De Minister, waardeerende het gevoelen
der leden, die de aangevraagde traktements-
verbooging alleszins gerechtvaardigd ^cbtten,
door de diensten, die de referencarissen aan
het departement van koloniën bewijzen, welk
blijk: van waardeering zij in alle opzichten
verdienen voor den moeilijken en iDspannen len
arbeid, die veelal van hen van sommigen
aanhoudend gevordera worot, betoogt in de
Memorie van Antwoord, dat een billijke be
looning niet aan de afdeelingschefs van het
departement mag worden onthouden.
De politieke gebeurtenissen in het Westen
in den loop dezes jaars hebben er vanzelf
toe geleid, dat aan vermindering of opheffing
van de garnizoenen in West Inciö niet gedacht
kon worden. Reorganisatie van de bei Je be
zettingen is den Minister intusschen nader
gebleken minder noodzakelijk te zijn geworden.
Alleen de vraag, of, en zoo ja, hoe verande
ring zou zijn te brengen in de artillerie-
bewapening en haar bediening in beide kolomen
is nog op te lossen en te oier zake zal de
Minister nog nader overleg moeten plegen
met de autoriteiten aldaar.
Het thans in Suriname oicnende personeel
is in hoofdzaak belast met de zorg voor de
bewapening van fort Nieuw-Amsterdam eü
bewyst overigens nuttige diensten by het tele-
phoonwczen.
De Minister kan ni t volJoen aan het
verlangen om de koloniale huishoudelijke
begrootingen van Suriname en Curasao te gelijk
met de Staatsbegrooting aan de leJen oer
Kamer rond te deelen.
Begrooting Landsdrukkerij 1899.
De minister van binnenl. zaken deelt mede
dat de aangeschafte zetmachine is een lino-
typedie zeer goaa voldoet. Hy vinat voor
alsnog geen vryheid over te gaan tot «*an-
scha Ifing van een machine van een ander
type. Het aanvragen van een bedrag van
70,000 voor zetloon vinot zijn oorzaak
in het zich stteds uitbreiden van de werk
zaamheden.
Oorlogsbegrooting.
B[j het afdeelingsonderzoek in de Tweede
Kamer van het wetsontwerp tot .wijziging
van ue oorlogsbegrooting voor 1897 werd er
op gewezen, dat de Regeering wel de verhoo-
ging van sommige artikelen toelichtte, maar
niet aangaf hoe op andere artikelen, waarvan
vermindering worut voorgesteld, kon worden
overgehouden. Men wenschto in het vervolg
ook die vermindering toegelicht te zien.
Meting van binnenvaartuigen.
De toetreding van ons land tot de inter
nationale regeling betreffende ae meting van
.binnenvaartuigen werd in de afdedingen der
Tweede Kamer vry algemeen toegejuicht.
Gevraagd werd intusschen of uit de betrekke
lijke overtenkomst geen moeilijkheden zullen
ontstaan voor provinciën, gemeenten en
andere lichamen, wat betreft de heffing van
liggelden. Men wenschte, dat in het vooruit
zicht van de wijziging van |u« Nederlandsche
meetwys voor tie Nederlandsche schepen de
internationale meting zou gelden voor de
helling van scheepvaartrechten bier te. lande
en vroeg ook of het niet wenschelyk is de
kosten der meting voor Rijksrekening te
32)
„In welke kamer behandelt men de zaak
Koster?" vroeg hy, zich zeker van zyn zaak
wanende.
De beambte trad zyn kamertje binnen en
zag de lyst van de op dien dag te behandelen
processen na.
„Kamer 23, tweede verdieping, tien uur!"
luidde het korte, zakelyke antwoord, alleen
eigen aan ambtenaren.
„Dank je," antwoordde Otto en keerde zich
snel om, om het gloeiend jood, dat zyn gelaat
overtrok, niet te laten zien. Het was dus
zoo! Zijn vermoeden had hem niet bedrogen.
Een duizeling overviel hem, zoodat hy tegen
den muur moest leunen om niet te vallen
zijn hart klopte zóó hevig, dat by vreesde
te stikken. Maar hy wendde al zyn moed
en wilskracht aan; het was nu al elf uren:
geen tyd had by dus meer te verliezen. Voor
de deur van de zaal moest hy nog eens halt
houden; hy was geheel buiten adem, met
zoozeer van het loopen, maar van de hevige
opgewondenheid. Em hevige, vertwijfelende
atryd ontspon zich in zyn borst. Nog eens
diep adem gehaald en hy trad binnen.
De enge ruimte, voor de toeschouwers be
stemd, was met een dichte menigte gevuld.
Otto had groote moeite een blik te werpen
in de door een barrière afgesloten ruimte,
waarin de zaak werd behandeld. Een heftige
siddering voer Jhem door de ledenj; zijn blik
was op zyn broeder gevallen, die op de bank
der beschuldigden zat.
Wat had die korte opsluiting hem veranderd!
Zyn wangen waren ingevallen en hadden de
vaal-bleeke gevangeniskleur (aangenomenzyn
oogen echter staarden nog immer als eer
tijds, trouwhartig, open, goedmoedig, voor
zich heen. Het kwam door het bewustzijn
zyuer onschuld, het diepe vertrouwen, dat de
zitting (slechts met een „onschuldig" kon ein
digen.
En daar op de bank der getuigen zaten,
naastjjeenige anderejpersonen, vader en moeder.
En daar op een stoel,^recht|tegenover de tafel
des| rechters, had] Helena haar plaats.
Slechts even keek Otto Helena aan, op wier
gelaat zich duidelijk de sporen van bet diepste
zielelyden vertoonden. Doodelyk bleek was
het gelaat, dal [anders zoo rustig er uitzag.
Onwillekeurig kromp hij inéén; het was hem,
als drukten scherpe doornen in zijn schuldig
hart. Hoe zwaar had hy gezondigdl
Niemand had Otto's binnenkomen bemerkt];
de hoofden der voor hem staanden verborgen
hem voor de blikken uit de nabyzynde ruimte.
Het duurde eenige minuten, eer hy den gang
van de behandeling kon volgen. Em armoedig
gekleede vrouw was als getuige opgeroepen;
hy herkende haar als de naaste buurvrouw
uit de Rugenerstraat, Kort en zakelyk waren
de vragen, welke de voorzitter tot haar richtte,
maar onbestemd en tameiyk onbeduidend
waren haar antwoorden.
Of de getuige op den bewusten dag een
verdacht geluid op de trap of soms een vreemd,
verdacht persoon gezien had?
Zy herinnerde het zich niet, maar het zou
wel hebben kunnen gebeuren, dat een bedelaar
of schooier ingeslopen was. Dat gespuis zag
men byna altijd.
Of zy bemerkt] had, dat haar buurvrouw,
juffrouw Koster, somtyds de deur achter zich
open liet, wanneer zy eenige inkoopen deed
of zich voor een poosje, uit haar woning
verwyderde.?
Niet, dat zy het, wist, maar^het zou daarom
toch wel hebben kunnen plaats vinden; zy
was geen nieuwsgierig Aagje, dat steeds naar
de deuren harer buren keek.
Of zy beklaagde kende?j
Ja, hy bad jarenlang op dezelfde trap ge
woond, maar nader verkeer had zy met de
familie niet gehad.
Wat wist zy over het karakter van beklaagde
te zeggen?
Wat zy daarop moest antwoorden? O ai zoo
te] zien, had Karei altyd een gunstigen indruk
op haar gemaakt, maar men kon toch nooit
in iemands hart lezen.
Deze getuige had alzoo niets bepaalds ge
zegd; haar antwoorden waren zóó ingericüt,
dat zy noch ietsj ten nadeele, noch iets ten
voordeele van den beklaagde zeiden.
De voorzitter liet de vrouw heengaan en
riep Koster, den vader, op, nadat juffrouw
Koster zich eerst had moeten verwijderen.
De antwoorden van den ouden man waren
kort en bondig.
De voorzitter constateerde eerst nog, dat
hot vermiste bedrag eigendom van de firma
Jacobs Co. was. Het geld had getuige
intusschen, daar het door zyn schuld verloren
was geraakt, betaald. Dat alles was bet gerecht
reeds uit de verschillende verhooren gebleken.
Koster verkla'arde met alle zekerheid, dat
zyn zoon nooit en nimmer de dief geweest
kon zyn.
Aandoeniyk was het, juffrouw |Koster te
hooren, die nu binnengeroepen was; zy be
titelde zichzelve als de grootste schuldige;
zy was onattent geweest, zy had de deur
vergeten te sluiten, toen zy even by den
koopman geweest was om voor haar man een
flesch bier te halen, en toen moest een dief
die gelegenheid te baat hebben genomen om
den diefstal te plegen.
Hiermede waren de getuigenverhooren afge-
loopsn. Dj chef van de Bankfirma en een
paar andere getuigen waren reeds in verhoor
gekomen.
De voorzitter wilde reeds bet O. M. het woord
geven, toen de deur heftig werd opengerukt.
Otto was het, die, aan een koortsachtige
ingeving gehoor gevende, uit de publieke
tribune door de gang en van daar uit in de
zaal getreden was. Snel, terwyl aller oogen
zich op hem richtten, en juffrouw Koster een
luiden gil uitstiet, trad hy voor de rechters.
„Mynbeer de president, ik meld my nog
aan als getuigeOtto Koster, meester in
de rechten."
De voorzitter keek verwonderd den voor hem
-staanden jongeling aan. Hy boog zich voorover
naar de op tafel liggende papieren, bladerde
ze door en verklaarde dan onder angstige
spanning van alle aanwezigen:
„Gy zyt als getuige opgeroepen geworden;
uw vader heeft onder overlegging van een
brief van den geneesheer verklaard, dat gy
ziek waart. Uw plicht dryft u nochtans hier
heen; ik dank u. Deel my nu mede, wat gy
over deze zaak te zeggen hebt."
Otto drukte onwillekeurig zyn gebalde vuist
tegen de borst aan, als wilde hy de aan
doeningen, welke zyn hart bestormden, met
geweld terugdringen. Nog eens diep geademd,
en dan begon hy te spreken; eerst hortend
en stootend, stamelend, zichtbaar beschroomd,
maar allengs meer en meer driftig wordend,
zette hy de zaak vloeiend uiteen.
Wat hy zeide, sloeg niet direct op het
proces, het.was meer de karakterschildering
zyns broeders. By vertelde van diens goed
hart, van zyn rechtschapenheid, van zyn
offervaardigheid en onbaatzuchtigheid; hy ver
haalde, hoeveel hy aan zyn broeder te danken
had, hoe deze steeds bereid was geweest hem
te lielpeD. Hy sprak met bet vuur der over
tuiging, met den yver der vertwyfeling. Uit
zyn woorden ging een wonderbare kracht uit,
wat ouidelyk bleek uit de gelaatstrekken van
het opmerkzame publiek. Het was niet alleen
de liefde voor zyn broeder, welke in deze
minuten zyn gansche bart vervulde, maar
ook de angst voor zicbzelven, het bewustzyn,
dat het oai zyn toekomst ging.
Wordt vervolgd.)