N°. 11893 I>onderda.g 1 December. A0. 1898 feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton.. TWEE BROEDERS. LEIDSCH PRIJS DEZES COURANT i Voor Leiden per S maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers o f 1.10, PRIJS DER ADVERTENTDEN: Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17{. Grooterê letters naar plaatsruimte. Voor het incaaseeren buiten de stad wordt f 0 05 berekend. Tweede Blad. Naar aanleiding der klachten over het uitzetten van Nederlanders uit Duitschland verklaart de Nieuwe Rolter- damsche Courant ten volle vertrouwen te hobbon in de activiteit van onze Rogeering om in deze zaak de belangen der Neder landers met warmte voor te staan. „Zy zal daarbij zeker niet nalaten te wijzen op do goede bejegening, die de talrjke Duit- acbers bi) ons te lande ondervindon. Mocht zij Diettemin er niet in slagen verandering in de in Pruisen gevolgde gedragslyn te ver krijgen, dan zou het misschien overweging verdienen onze militiewet in dien zin te wijzigen, dat de buiten de grenzen gevestigde Nederlanders ook voor de loting hier te lande konden worden ingeschreven. Deze wijziging zou het argument, dat in Pruisen tot ver dediging van de gevolgde handelwijze wordt aangevoerd, geheel opheffen. Tegenover de klachten over de behandeling ▼an Nederlandsche werklieden in Pruisen is van Duitsche zijde beweerd, dat men ook in Nederland met de uitzettiog van vreemde werklieden meermalen vrij kras te werk ging. Het is ons niet bekend, dat voor deze be wering grond bestaat". De N. R. C. zet onze wettelijke voorschriften op dit punt uiteen en meent te mogen aan nemen, dat onze wet nog altijd overeenkom stig deze beginselen wordt toegepast. „Gronden om daaraan te twijfelen zijn ons niet bekend. Raadzaam zal het intusscben zijD, dat vreemdelingen, die reeds geruimen tijd hier te lande verblijven, zich van een reis- en verbiyfpas trachten te voorzien; en evonzeer komt het pns voor op den weg onzer politie te liggen, zich van tijd tot tijd te vergewissen van den toestand der vreéjB- delingon, wat hun middelen van bestaan be treft, on hen zoo noodig tydig te waarschuwen, opdat zy zich niet onverwachts aan het ge vaar van uitzetting zien blootgesteld, zonder zich op het oordeel van den kantonrechter te kunnen beroepen. Ook in de ministeriëele missive van 1849 wordt de wenschelykheid uitgesproken, dat de vreemdeling bekend worde gemaakt met de voorschriften onzer wet ten aanzien van de reis- en verblijfpasson en hun verlenging." Bijna twee pagina's van de Amhemsche Courant zijn gevuld met een schrijven, van „zeer vertrouwbare zijde" uit Curasao ODtvangen, waarin hoofdzakelijk het beleid van den gouverneur Barge wordt gegispt. De grieven samenvattende, komt de schrijver tot bet besluit, dat het tegenwoordig bestuur zoo goed als n i e 18 voor het algemeen welzijn der ingezetenen heeft tot stand gebracht; dat niet is gebleken, dat het iets in het belang van den handel dezer kolonie noch ten nutte van den landbouw heeft gedaan, en evenmiD iets om het rechtswezen te verbeteren. „Wel zijn er nu en dan eenige mooie woor den gesproken en schoonklinkende beloften geuit, maar van daden hebben we niets bespeurd. Dat de bevolking al lang ontevreden is over het tegenwoordig bestuur, behoeft geen betoog. Men heeft er waarlijk wel reden voor. Die ontevredenheid neemt meer on meer toe, vooral nu in den loop dezer maand opnieuw belastingontwerpen aan den Kolonialen Raad zijn ingediend. Men voorziet immers, dat, indien de aanhangige ontwerpen worden aan genomen, er daarna nog st9eds weer andere belastingen ingevoerd zullen worden en dat de geldverspilling toch niet zal ophouden. Dikwijls wordt de vraag geopperd, wat er met de som van ƒ20,000, die jaarlijks voor onvoorziene uitgaven op de begrooting wordt uitgetrokken, gebeurt. Niemand weet echter mede te deeleD, waaraan dat bedrag besteed wordt. Er is 8prako vaD, dat oen aantal inge zetenen een adres aan de Staten-Generaal zullen richten, mot verzoek om maatregelen tot bezuiniging te willen nemen. Ten einde deze kolonie voor ondergang te behoeden en te voorkomen, dat de ongelukkige bevolking meer en meer door belastingen gedrukt wordt, is het hoogst wenscheiyk, dat er van Staats wege een Dauwkeurig onderzoek naar den toestand dezer kolonie worde ingesteld en dat het tegenwoordig bestuur, hetwelk een geheel verkeerd inzicht in de zaken alhier scbyutto hebbeD, spoedig door een ander worde ver vangen". Aan een der „Haagsche Brieven" aan De Tijd ontleenen wfl het volgende: Wy leven in een tyd van emotie en sensatie. De bewyzen daarvoor vermenigvuldigen zich in droevige mate. Zeldzaam heb ik echter in den jongsten tyd een bedenkelijker ver- 8chynsel waargenomen dan torn een der bladen hot bericht in de wereld bracht, dat Koningin Wilhelmina niet meer onbewaakt haar wandelritten deed in de omgeving van Het Loo. My dunkt, het ware Diet to veel gevergd geweest van hot bewuste orgaan, wanneer het zulk een sensatie-tyding niet had opgenomen voordat het zich ten stelligste verzekerd had van do juistheid barer voorstelling van de zaak. Het is voor de redactie van een krant onmogelijk, omtrent elk bericht, hetwelk haar wordt toegezonden, dergeiyk onderzoek in te stellen. Maar in dit geval ware het een ernstige plicht geweest, dewyl zeker kon worden verwacht, dat alle andere bladen het bericht zouden overnemen, met het oog op de dierbare persoonlijkheid, welke het gold. Daar men ook in de residentie dacht, dat geen orgaan zulk een belangryk bericht zou openbaar maken zonder deugdeiyken grond, maakte het diepen indruk. Ook in de een voudige kringen was het spoedig verspreid en déar werd het op eigenaardige wyze be sproken. Een myner vrienden moest juist dezer dagen een armenbezoek afleggen, en nog vóór hy ter zake kon komen, voegde het arme moedertje, naar wie by kwam zieD, hem to gemoet: „Wel, mynheer, wat zegt gy du van die m willen ze onze lieve Koningin ook al vermoorden?" Op deze uit drukking volgden eenige min-liefiyke woorden aan het adres der anarchisten, door haar „archi8ten" genoemd. „Och", zoo eindigde zy, „waarom biyft het lieve kind maar niet hier; hier is zy veilig, ze moesten ze hier maar eens te na komen welke laatste woorden vergezeld gingen van een zwaai met de armen, die een overduidelijk bow\js gaf vau de verontwaardiging, die het arme mensch eventueel niet tegen een handtastelyko verdediging van het gezag zou doen opzien. In beschaafder termen, maar gedreven door dezelfde Oranjeliefde, werd ook in burger kringen de tyding besproken, waarby het by vernieuwing bleek, dat de „Oranjeroze" op den troon als het schoonste en beminnelijkste sieraad in don nationalen hof gewaardeerd wordt. De besliste tegenspraak werd met blijdschap begroet en vooral de bijzonderheid, dat geen vreemd en verdacht volk om Het Loo rond zwierf. De Anislerdamsche Courant behandelde ook de quaestie van do bruikbaarheid der Openbare School voor de Israë lieten, en meent te kunnen constateeren, dat, boe schoon de theorie omtrent de Open bare School luidt, de praktyk niet erg meevalt. „Dit is, meenen wy, het hart zelf der zaak en dit kan men, ook vóór de publicatie van dr. Dünners antwoord aan B. en Ws. reeds vaststeliondo orthodoxe joden zyn gehecht aan hun godsdienst, die hen afhoudt van de moderne levens- en wereldbeschouwing, waarin veel openbare onderwyzers zich thuis voelen: zy vormen een ware „party van orde", die weerstand biedt aan socialistische inblazingen en die wel weet, dat onder de tegenwoordige rechtsbedoeling van ons land voor hen vei ligheid en vryheid verzekerd zyn; ze zien in diepgaande verandering (ook in clericalisme) geen heil; in het staatkundige zyn zy dus op de hand der liberalen en uiteraard zyn ze conservatief. Is het wonder, dat er een botsing komt tusschen deze elementen en de eigenaardige figuren, die men in de onderwyzorwereld ont moet? Wy zeggen vry uit: wo verbazen ons, dat de schok dier twee tegenovergestelde leeringen zich niet eerder heeft doen gevoelen. Inderdaad, ons Openbaar Onderwys doorleeft een tydperk van crisis: het ware belachelyke struisvogelpolitiek dit nu nog te willen ont kennen of de beteekenis ook van het nieuwe feit te onderschatten. Het is een sprekend teeken, dat nu niet van clericale (immers ge nomen in den zin van Dordtsch ofRoomsch), maar van Joodscho zyde verzet komt niet tegen het stelsel, maar tegen de praktyk van ons Openbaar Onderwys." Men neme, dus zegt het blad, van deze klacht ernstig kennis, en doet men dat, dan zal men moeten erkenneD, dat er in der joden klacht veel waarheid ecbuilt. „Wil men in dien geest de zaak nagaarj dan kan men niet anders dan tot de slotsom komen, dat in de bezwaren der joden tegen den geest onzer openbare onderwyzers zeer veel waarheid schuilt. Wy zeggen: tegen den geest der onderwyzers. Wy kunnen niet zeggen: tegen den geest van hot onder wys, omdat ons het feiten-materiaal, om deze stolling te bewyzen, zou ontbreken. W|j kunnen Diet met de stukken aantoonen, dat de socia listische onderwyzers zich niet geheel van socialistische kleur by hun onderwys onthou den. Maar daar zelfs een socialistisch onder- wyzer toch ook maar een mensch is, een „individu" (welk woord immers beteekent een „onverdeeldheid", oen eenheid), wagon we de gissiDg, dat niet altyd het onderwys van den socialist zich van allo vreemde by- mengingen zal kunnen onthoudoD. Een gissing, di9 te gereeder gemaakt mag worden, daar „het socialisme" van zooveel onderwyzers niet maar schynt de W6tenschappeiyke overtuiging, dat de collectivistische wjjze van voortbrenging voor de menscbelyke samenleving theoretisch de beste ware; doch hun „socialisme" er een is, dat terecht het evangelie der ontevreden heid mag heeten; omdat het zich kond doet in een geest vao verzet (met een anarchistisch bysmaakje); omdat het.... in één woord ge- teekend wordt door het feit, dat de heer Berg- meyer te gelijk is oponbaar onderwyzer (te Dordrecht) en redacteur van Recht voor Allen V' Het blad begrypt niet goed hoe het mogelyk is, dat socialistische onderwyzers op de Open bare School blyven; dat k&n toch niet, en meent, dat het tyd wordt tot behoud van de neutrale school orde op de zaken te stellen. „Het vroeger onvoorziene feit, dat tot onder wys, strekkend om christelijke en maatschap pelijke deugden aan te leeren, vijanden van en onverschilligen voor die deugden zich op geven, behoeft regeling. De Staat heeft to overwegen of hy inderdaad dienaren kan gebruiken, die niet dan met verkrachting hunner innerlyke overtuiging de gevraagde diensten verrichten kunnen. Het is een zaak tusschen die hoeren en hun geweten, in hoe ver zy zei ven zoodanig gedrag voor zichzelf kunnen verantwoorden. Maar de Staat heeft te vragen hoe het door hem vereiachte werk verricht wordt. En dan, wy herhalen het, wy kunnen niet gelooven, dat een redacteur van Recht voor Allen in „christelijke en maatschappelijke deugden" de jeugd onderrichten zal. Da val- sche positie, die de man zelf niet zou moeten willen, moet zyn werk schaden. Caveant consulesl Het is oen ernstig teeken des tyds, dat de joden zich van het openbaar onderwys afwenden. Zullen straks meerdere lagen der maatschappij volgen? Het staat te vreezen, zoolang voor ouders te duch ten valt, dat hun kinders door H.H. eocialiaten worden grootgebracht. Wat wy dan willen? Wy willen, dat de theorie van het neu traal, het openbaar onderwys in de practyk baar bevestiging vinde. Alleen dat, niet meer en ni t minder. Wy willen, dat wie als open baar onderwyzer optreedt, oen zeer stellige en ondubbelzinnige verklaring aflsgge, dathy h&t volstrekt neutraal karakter van bet onder wys zonder eenig voorbehoud zal eerbiedigen; de verklaring ook, dat by uit eigen vrye over tuiging, uit inneriyken aandrang, de jeugd zal opvoeden tot christelijke en maatschappelijke deugden. Een socialist, die dat verklaart,.... houdt dio Diet op socialist te zyn? Houdt die althans niet op gevaariyk te zyn voor den goeden naam van ons onderwys? Zoo, meenen wy, zal kunnen gostuit worden wat nu bezig ia voltrokken te worden: de openbare school, door de openbare onderwy zers vermoord." De socialistische onderwijzer, die hoofd redacteur van Recht voor Allen werd, ant woordt op het in ons vorig O/erzicbt aange haalde artikel van do Nieuwe Rotterdamschc Courant, die zoo ongeveer redenurJj als de AmsUrdamsche Courant deed: „Ziezoo, dit is ten miuste duidelijk. Do onderwijzer is dus volgens dit blad een ander staatsburger als de overige Nederlanders. Voor zyn armzalig traktement, waar hy ter nauwernood van loven kan, heeft hy zyn persoonlijke vryheid verkocht on behoort hy de hearen naar de oogen te zieD. Nu, velen deden dit vroeger en nog zyn er maar al te veel, die dit doen eD daarvoor door do macht hebbers met baantjes worden beloond. Maar het zou er verre van af zyn, dat deze rechts regel goed zou zyn. Bovendien, de N. Rolt. Cl. heeft haar woorden van afkeuring binnen gehouden, toen prof. Bellaar Spruyt het mot eenige zyner broodheeren, n.l. leden van don Amsterdamschen gemeenteraad, te kwaad kreeg. Zy heeft indertyd met eenigen trots herinnerd aan de kordate houding van prof. BuyB tegenover minister Heemskerk in de jaren '66 on vervolgens, toon Buys krachtig don minister weerstond en deze aartsconser vatief den stoutmoedigen professor mot ont slag dreigde. En thans? Hoe treurig wordt het woord van Da Góoestet bewaarheid, waar hy zegt, dat „de liberalen van gisteren de ketterjagers van heden zyn geworden." Volgt dan verder de verklaring, dat do socialistische onderwyzers de by de ouders moest geliefden zyo, en dat de redacteur van plan is noch de openbare school noch Rcchl voor Allen vaarwel te zeggen. Ook de getuigenissen van de Joodscho goo8teiykheid Demen in aantal toe. Thans io het o. a. de heer Wagenaar, opperrabbyn van Gelderland, die zyn opinie over de Openbare School aan een medewerker van de Nieuwe Amhemsche Courayxt hoeft meegedeeld. Deze heer verklaarde, dat by graag de oprichting van confe8Sioneele scholen als overbodig bs- schouwd zou hebbeD, omdat hy het een „dierbaar kleinood" achtte, dat kinderen van verschillende gezindten, voorbestemd om straks naast elkaar in do maatschappy te leven, ock op de schoolbanken roeds de praktyk dor verbroedering zouden leeren. Maar er zyn overwegende redenen, die dringend eischen dit geliefd denkbeeld I03 to laten „Er zyn," verklaarde de heer Wagenaar, „zoodanige beweeggronden; er z(jn overwo- 18) „Daar hebt gy good aan gedaan, Otto," zeide zy. „Arme jongeluil Daar zit gy nu den halven nacht en leert en studeert en kwelt u; geen wonder, dat er tegenwoordig zooveel jongelui bleek en kortzichtig zyn. Arme Ottol Wilt gy niet een beetje rusten of zal ik liever een kopje chocolade en oen paar zachte eieren klaar maken?" Van nu af aan werd bet regel, dat Otto twee of drie nachten in de week niet thuis kwam, maar by Van Markwold bleef. Wel is waar opperde vader in den beginne eenige bedenkingen tegen den persoon van den gast heer, maar dan riep Otto beleedigd uit: „Moet ik dan tegen Van Markwold zeggen: „Collega, gy zyt oen gevaariyk mensch"? Kan ik dan bier ln de buurt met de men- schen omgaan? Ik moet verheugd zyD, dat Van Markwold zoo goed i3 zyn kamers voor n>U beschikbaar te stellen. Of zal ik wellicht twee uren vroeger opbreken dan de anderen en bij het vergelykend examen voor het eon of ander ambt moeten aanzien, dat ik niet slaag, omdat ik my niet genoeg voorbereid heb?" Tegen deze beweegreden kon de oude Koster biets inbrengen, en zoo onthield hy zich van lodera tegenspraak. Otto was immers vol wassen, en moest dus zelf het beste weten, wat hem te doen stond I Ten laatste viel den jongelieden echter de voortdurende gastvrijheid te zwaar, maar Van Markwold schafte nieuwen raad. „Weet gy wat, collega," zeide hy tot Otto, „huur toch een kamer; hier in den omtrek zyn ze nogal goedkoop. Gemakkeiyker kuDt gy het u toch niet inrichten. Uw oude behoeft er niets van te weten. Officiéél woont gy by hem in en niet-officiëel overnacht gy, zoo dikwyls gy het verkiest, in uw kwartier. Tegenover uw ouders dien ik voor dekmantel." Otto lachte dit zaakje wol toe, maar over de kosten „Da kosten zyn het bepraten niet waard, Koster," verklaarde Van Markwold; „de kamer behoeft toch niet bovenmate élégant te zyn; zy is enkel om te slapen. Vyftien of twintig gulden per maand is een bagatel." „Voor my niet." „Zyt gy weder zoo platzak, Koster? Het hindert niets; ik help u, ik heb een Dieuwen geldman ontdekt, een kerel om mee op te schieten, zeg ik je." Otto trok een leeiyk gezicht en protesteerde heftig. „Daar heb ik genoeg vandank-jel Met wisselzaken laat ik my nimmer weder in I" Medeiydend lachte Van Markwold. „Gy hebt toch hazenmoed, Koster," meende hy spottend; „dat is toen een stryd met papa geweest, hè? Ik verzeker je, dat gy er niet van dood zult gaan. Zooals gezegd, is de geld schieter een nette vent, berekent een kleine winst ik geloof maar dertig procent en prolongeert tot in het oneindige." Wekenlang weerstond Otto de verzoeking. Eindelyk kon hy het niet meor volhoudeD, zóó dringend had hy geld noodig. Zyn vader zou er niets van woteD, overlegde hy by zicbzelven. Binnenkort zou hy ambtenaar aan het minis terie worden dat hoopte hy ten minste door de voorspraak van den officier van justitie te verkrygen en dan verdiende hy geld genoeg om den wissel to voldoen. Hy kon een ryke vrouw trouwen of, wanneer by geluk had, zou hy met de werkzaamheden van een rechter vertrouwd worden en had dan kans op promotie. Op den eersten wissel volgde spoedig een tweede en op dezen in korten tyd eenderde; de gezelschappen, welke hy bezocht, de familiën, waarin hy verkeerde, maakten menige uitgave noodzakeiyk. De heer Goring had een dochter, en deze niet van zich af te stooten, bield hy voor geraden. De officier van justitie Goring bewoonde de geheels benedenverdieping van een smaak vol huis in de Keurvorstenstraat; zyn inkomen zoowel als do inkomsten van zyn groot ver mogen veroorloofden hem een meer dan be- haagiyk leven te leiden on altyd zyn neiging voor gezellig onderhoud bot te vieren. Gedu rende het koude jaargetyde vereenigdo hy tweemaal in de maand de vrienden en familie leden om zich heen. Heden, den derden Woensdag in Januari, was slechts een klein gezelschap vrienden verschenen. De buitengewoon strenge koude en do scherpe oostenwind, welke al eenige dagen door de straten loeide, maakten elk uit gaan tot een marteling. Niettegenstaando dit heerschte er in den kleinen kring, die uit eenige vrienden van den huisheer met hun vrouwen en eonige jonge rechtsgeleerden be stond, een aangename stemming. Men had zooals altyd by Goring voortreffe- lyk gegeten, en daarna waren de oudere boeren in do eetzaal achtergebleven, om hier onder het genot van eenige flesschen gooden wyn rechtskundige vraagstukken op te lossen. In het damessalon nam tante Martha, een bloedverwante van den officier, welke dame sedert den dood van dion3 gade het huishouden b?8tuurde, de honneurs waar en vulde de glazen van de dames met zoeten drank, opdat de zich viytig roerende tongen behooriyk nat ge houden werden. Het jongere volkje had zich naar de muziek kamer begeven. Constance, de dochter van den gastheer, zong met baar niet volle, maar welluidende en goed geschoolde stem een paar liederen van Schubert, terwyi oen muzikale advocaat haar op de piano begeleidde. Constance was de eenige jonge dame in hot gezelschap, en het verdroot haar natuurlijk zeer spoedig den heeren wat voor te zingen, daar er geen vriendin was, die haar zoo nu en dan eens kon aflossen. Zy legde het muziekblad, dat de advocaat haar zooeven overgereikt had, weder op het klavier terug. „Wil nu oen van de heeren iets ten beste geven?" vroeg zy en zag vragend den kring rond. „U, mynheer Van Markwold?" Deze viel het monocle van schrik uit de oogen. „Mejuffrouw schertst", zeide hy, „ik zingon en dat nog wol na het schoone geluid van mejuffrouw „Maar ik weet, dat gy muzikaal zyt. Hebt gy my zelfs niet onlangs verteld, dat gü by de pret jes in uw studentenleven altyd als voorzanger fongeerdet en hot klavier bespeeldot?" „Dat is lang geleden, mejuffrouw." „Hoogstons vier jaar; ik vind het niet aardig van o, u zoo lang te laten verzoeken." „Och, mejuffrouw", verdedigde de geplaagde zich en klemde het oogglas weder in zyn oog, welk glas hy den geheelen avond in tegen woordigheid van de oudere heeren verborgen tusschen vost en overhemd gedragen had en smartelyk ontbeerde; „ik zou me aan eon groote onbescheidenheid schuldig maken, wan neer ik zoo onmiddellijk na de juffrouw myn..,. pardongrogstem liet hooren en aldus den indruk verstoorde, welken het meer dan hemelsche gezang van u, mejuffrouw „Ik bid u, mynheer Van Markwold, geen vleieryen l" viel do jonge dame hem in de rede, „Ik vlei Diet, ik roep de heeren tot getuigen, dat ik slechts oen feit constateer." De spreker zag den kring zyner collega's rond, waaruit een gemompel van goedkeuring zich liet hooren. Juffrouw Constance lachte. „Natuuriyk", zeide zy, „de heeren zyn voor een vleiery steeds bereid; wanneer echter niemand van u zingen wil, is de heer Schelling zeker wel zoo beleefd ons iets op de piano voor te dragen/' (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5