i
N°. 11860
Maandag 24 October.
A0. 1898
r ï.io.
feze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§pn- en feestdagen, uitgegeven
3F" ©uilleton.
DAGBLAD,
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden,
Franco per post
ifcoodorlijko Nommers
1.40.
0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 1-6 regels 1.06. Iedere regel meer 0.17{', Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad,
wordt 0 05 berebend.
Een polytechnisch student, de heer J. R.
Van Mus8chenbroek, deelt in Belang $n Recht
mede wat prof. Pekelharing in een onderhoud
antwoordde op de vraag of voor de vrouw
[enheld bestaat zich te bekwamen
de exploitatie eener fabriek.
Oil eon ingenieurs diploma te kunnen be-
zit tecn»e' men <*ris examens afgelegd heb-
Hot eind-examen der H. B.S., het
examen B der Polytechnische School en het
examen C dierzelfde inrichting.
Dit laatste examen geeft recht op het radi
caal ais ingenieur, eventueel technoloog.
Tot de laatste twee examens heeft men
Èt toegang zonder dat men aan de daaraan
[afgaande heeft voldaan in de volgorde, zoo-
aii-hierboven is aangegeven.
De vraag is dus voor een meisje: Heeft ze
ang tot do genoemde examens en heeft
lelegenheid de noodigo kundigheden op te
doeD, na. a. w. heeft ze toegang tot die
inicbtingen, waar men zich voor deze examen3
kan bekwameD, dus hier tot de P. S. en
doH. B.-S.
Wat nu de examens betreft, is deze vraag
niet anders dan met „ja" te beantwoorden.
[tamers, in do Wet op het middelbaar
londoiwfls, titel V art. 55 2de alinea staat:
Tot die examens worden ook toegelaten
:ifl die het onderwijs aan die scholen niet
iben bijgewoond",
lit is dus zoo algemeen mogelijk.
In werkelijkheid zijn er al tal van meisjes,
het eindexamen H. B.-S. hebben gedaan,
nooit heoft men gehoord, dat de oxamen-
itnissie bezwaar maakte een vrouwelijke
ididate "tot ~Ii8t'~6lh3examen"' fW'Te laten,
[dat ze niet van het manlijk geslacht was.
at de P. S. betreft, boewei er, zoover ik
'woet, geen precedent is, hooit er aan het
laten tot het examen van een vrouwelijke
candidate, zoo die zich voordoet, niet getwijfeld
tofotorden.
Het de eerste vrouwelijke candidate, die
zich voordoet, zal het gunstige precedent
er zijol
Van do P. S. met haar zeer liberale bepa
lingen omtrent studie is die niet anders te
verwachten 1
Ik wil nu hiervan afstappen, om me met
do tweede vraag onledig te houden.
Wordt het meisje toegelaten tot de cur
sussen, welke ze heeft te volgen om zich
toH het afleggen der betreffende examens te
bekwamen 1
Wat de P. S. betreft, weer een volmondig
„ja" als antwoord op deze vraag.
Hot volgen der colleges op de P. S. is
absoluut vrij, aan geen andere voorwaarden
mmonden dan het Btorten der collegegelden,
het zich laten inschrijven bij den directeur
ei® het opgeven der colleges, welke men
Wffischt te volgen. (Zie het programma
dor P. S.)
1
Dus zelfs geen examen is verplichtend tot
het bewonen der colleges.
Meisjes, die zich, nadat ze zich vroeger van
polytechnische studie hadden onthouden, omdat
ze meenden geen toegang tot die school te
hebben, na lezing dezer regelen naar Delft
zouden opmaken om zich in te laten schrijven
aan de P. Szouden er trouwens de ervaring
opdoen, dat ze niet de eerste vrouwelijke
studenten aan de P. S. waren.
Hier bestaat ook het gunstige precedent.
Verleden jaar volgden bijv. twee meisjes
de colleges kunstgeschiedenis. Ook werkten
er eenige in de zalen voor handteekenen en
Bchilderen.
Stappen we ook hiervan af, om over te
gaan tot de vraag: „Heeft de vrouwelijke
leerlinge recht tot toegang op de H. B.-S.?"
Hier komen we op eenigszins lastiger terrein.
De autoriteit, waarmee men in veel gevallen
te maken heeft, is niet het Rijk, maar de
Gomeente. Er bestaat blijkbaar geen overeen
stemming in het optreden van de verschil
lende gemeenten.
Tegenover verscheidene, die wel meisjes tot
de H. B.-S. toelaten, blijkt Den Haag te staaD,
dat ze weigert.
Nu is de vraag: Heeft het daartoe het
recht?
Het schijnt zich te beroepen op de aan
wezigheid van een meisjes-Hoogere Burger
school. Daar we het echter hebben over een
inrichting, waar men zich kan bekwamen
voor het eindexamen H. B.-S., zooals het
wordt afgenomen door de Rijkscommissie, kan
deze laatste instelling gevoeglijk buiton be
schouwing blijven.
Het is duidelijk, dat dit slechts een afdoend
argument kon zijn, zoo die school, wat hot
beoogde doel, n.l. hot verworven van het
diploma eiudexamen H. B.-S., betrof, equiva
lent te noemen ware met de andere.
"^De vraag rest dus: Heeft het gemeente
bestuur het recht vrouwelijke leerlingen te
weren van de H. B.-S.?
Ik meen dat te mogen betwijfelen en wol
op de volgende gronden:
Do gemeente-H. B.-S. is een openbare school
(wet M. O. titel I art. 2 tweede alinea) en
moet als zoodanig, evenals de van Rijkswege
gesubsidieerde particuliere school, toegang
geven voor alle leerlingen, zonder onderscheid
der godsdienstige overtuiging (wet M. O. titel
I art. 2, vierde alinea).
Nu wordt er ia diezelfde wet nog eenige
malen over personen, waaraan het onderwijs
wordt gegeven, dus leerlingen, gesproken: in
het eene geval (titel I art. 5) onder den term
van kinderen, in het andere geval onder dien
van „jongelieden" (titel I art 3), nergens
echter onder dien van „jongens".
Waar er in dezelfde wet (titel II art. 21,
tweede alinea) verder nog gehandeld wordt
over Hoogere Burgerscholen voor meisjes, is
het duidelijk, dat onder de leerlingen, wier
onderwys door de wet op het M. O. geregeld
wordt, evengoed vrouwelijke als mannelijke
zijn te verstaan.
Waar dus de wet het toelaten van alle
leerlingen voorschrijft, is het tegen de wet
een meisje den toegang tot de H. B.-S. te
ontzeggen.
Zoo een meisje voldoet aan de oischen,
voor het toelaten der leerlingen gesteld, dient
ze dus de lessen te mogen volgen.
Ten slotte nog de opmerking, dat de door
Den Haag gepleegde handelwijze zou leiden
tot het volgende resultaat: dat men wel
toegelaten zou worden tot een examen, maar
niet tot de aangewezen openbare school,
ingesteld om gelegenheid te geven de kundig
heden, benoodigd voor dat examen, op te
doen, een coïocidentie van feiten, wier
absurditeit geen betoog behoeft.
De studie der Frieschetaal in
den vreemde. De jongste aflevering
van het Friesche tijdschrift Sljucht en Rjucht
bevat een gelijkend en goed liitgevoerd por
tret van den Amerikaanschen professor Thos.
R. Price, hoogleeraar aan het Colombia College,
te Nieuw-York.
De heer Price houdt thans in Europa ver
blijf ter bestudeering van de Noordsche talen,
inzonderheid van de Friesche taal, omdat deze
het meest met de Engelsche overeenkomt.
Gedurende de laatste drie maanden hield hij
zich in Friesland onledig met de studie van
de Friesche taal en letterkunde. Hy heeft
thans zyn reis voortgezet over Amsterdam
naar Dultschland.
Dezelfde aflevering bevat, in onberispelijk
Frie8ch, den navolgenden brief van prof. Price
aan den uitgever van dat tijdschrift:
Ljoüwert, Hotel de „Nieuwe Doelen",
dizze 28e fen Hearstmoanne 1898.
Eeechachte Bear Eismal
„Jou letter fen de 27ste ha ik krige. My
tinkt it is tofolle eare for nay. om myn por
tret en libbensbiskriuwing in jou blèd opnomd
to hawwen. Mar ik ha en butteop meijimm'
aide en skione tael; en yn 't bigjin fen de
oare wiko scil ik jo it portret stjüre, dat
Mandei klaar komt.
It earste jier reisgje ik yn Europa roun,
sa dat ik gjin fe3t adres opjaen kin, om jou
blêd ta8tjürre to litten. As jo my skriuwe
wblle yn October 1899, oan it „Colombia Col*
lege New-York City", wol ik tige graech
ynteikenje wirde fen Sljucht en Rjucht.
Mei heecbachting,
Jins tsjinner:
Thos. R. Price.
De Haagsche correspondent der Nieuwe
Groninger Courant schrijft:
Terwijl in de laatste jaren nu en dan reeds
aanvragen inkwamen by de Hofcommissie,
om het koniDkiyk wapen of den titel van
Hofleverancier van H. M. de Koningin
te mogen voeren, en daarop steeds is geant
woord, dat H. M. daarop niet beschikken zou
voordat zy de regeeriog zou hebben aanvaard,
is in de laatste weken een ware stroom van
dergelijke verzoeken los gekomen. En thans
heeft men gelijk reeds werd gemeld al
die aanvragen kort en goed afgewezen, onder
mededeeling, dat Koningin Wilhelmina slechts
by hoogo uitzondering de bedoelde onderschei
ding denkt te verleenen. Ik vind dat zeer
goed gezien. Langzamerhand is het inderdaad
al te veel gewoonte geworden om elk winke
lier, die het wapen of den titel van hofleve
rancier vroeg, deze gunst te bewijzen, zoo er
geen heel byzondere redenen bestonden om ze
te weigeren. En zoo kregen vleeschhouwers,
bakkers, kruideniers, schoenmakers, conüseurs,
kleermakers, sigarenhandelaren, modistenvan
den derden rang allengs een wapen voor de
deur, waarmee zy geurden, vakgenooten de
oogen uitstaken en het publiek vaak ten on
rechte een hoogen dunk gaven van hun zaak
en koopwaren. Het koninkiyk wapen werd
tot reclame gemaakt van allerlei neringen.
En al werd ook, by het toekennen er van,
uitdrukkeiyk bepaald, dat het wapen geen
recht geeft op leveringen aan het Hof, de
menigte liep er toch in en dacht, dat zoo'n
winkel, waaruit ook het „paleis" werd bediend,
goede waar moest leveren.
Daarenboven werden tot hiertoe geen geringe
misbruiken van het wapen en hofleveranciers-
attest gemaakt.
Lieden, die het voor een bepaald vak kregen,
bezigden het als reclame voor een andere,
mede door hen of onder hun firma gedreven
zaakgefailleorden, die het wapen met een
firma hadden overgenomen, voerden hot rustig
voort, nadat zy waren gesprongen. Men heeft
tot nog toe veel te weinig waarborgen geëischt,
dat het wapen alleen aan ten volle waardigen
werd verleend. Uit de dezer dagen door de
Hofcommissie genomen beschikking blyktnu,
dat men in die zaak wat omzichtiger en miuder
vrygevig zal worden. Het kon. wapen en de
titel Yan hofleverancier zal er in waarde en
bsteakenis door winnen.
Zwervelingen in de steden. Ik
sprak daareven, zoo schryft Fidc-Iio in het
Iiaarlenisch Dagblad, van menschen, die zich
hier pas gevestigd hebben. 'Wèlbekeken is do
menach toch een onrustig wezen. Al bestaan
do nomaden of zwervende volksstammen niet
meer, afstammelingen daarvan z(jn er blyk-
baar in Europa nog wel overgebleven. Alleen
zien ze er anders uit. Hun voorvaderen droegen
beestenhuideo, aten het vleosch liefst rauw
on konden vechten als leeuwen. De nazaten
dragen hooge hoeden en korsetten, kunnen
alleen eten verdragen, waarop ze niet behoeven
te byten, en vechten alleen, met een raketje
en een balletje met veeren. Ze zakken niet
meer op vlotten snelstroomende rivieren af,
maar laten hun teere meubeltjes met verhuis
wagens van de eene stad naar de andere
rijden en sporen die in een coupé van den
sneltrein achterna. Zy zwerven van Amsterdam
naar Haarlem, van Haarlem naar Arnbom,
van Arnhem naar Den Haag, van Den Haag
naar Utrecht, van Utrecht naar Nyraegen.
Eu boe vaak de menschen om een wisse
wasje in dezelfde etad van de eene straat
naar de andere verhuizen, zou ik niet durven
becyferen. Dat houdt met honderden koeren
niet op. Maar het allermooiste motief om te
verhuizen heb ik eens vernomen uit een
arbeiderskwartier. Daar was iemand verhuisd
naar een naburige straat, hoewel zfln nieuwe
huis geheel geiyk was aan het oude, maar
enkel en alleen omdat men in die straat geen
en in de straat, waar hy vandaan kwam, wèl
belasting betaalde.
Meüigeen weet het niet, maar oen feit is
het, dat in verscheidene straten, waar toch
werklieden wonen, die het geheele jaar door
een flink weekloon verdienen, niemand be
lasting betaalt. Men legt het belastingbiljet
er naast zich neer, laat hetzelfde lot ondergaan
aan de waarschuwing en de aanmaning en
dan was het uit. Soms werd er vanwege den
ryksontvanger wol eens met gerechtelyken
verkoop gedreigd, maar daar bleef h6t by, t
totdat nu dit jaar de bedreiging is uitgevoerd
en een inboedel inderdaad is vorkocht. Ik heb
gehoord, dat dit wel een bres heeft geschoten
in veler zelfvertrouwen en dat menige bewoner
van een „belastingvrye" buurt zfln penningske
toch maar by den ontvanger is komen offeren.
Do vraag is gedaan wat door de admiois-
tratie van de belastingen met de meubeltjes
wordt gedaan, die zy by die gerechtelyke
veilingen zelf koopt, omdat niemand van het
publiek wil bieden? "Wel, heel eenvoudig: zy
bergt die ergens op en zendt ter gelegener
tyd alles te zamen naar een publieke veiling.
Op die manier komt do fiscus toch, al is het
dan ook langs een lastigen omweg, aan zyn
geld.
Katholieke bladen meldden met ingenomen
heid, dat in onze academiesteden
Katholieke studenten-vereenigingen
zyn opgericht. Het Haagsche Dagblad doet
in dit juichkoor niet mede, doch betreurt
een dergeiyke afscheiding, zoowel in bet
belang der Katholieke studenten, die zich
door dit denkbeeld mochten voelen aange
trokken, als ter wille van een zoo hoog te
waardeeren deugd van de Hollandsche jonge
lingschap verdraagzaamheid.
„Voor den Katholieken student, zoowel als
voor don Protestant, voor den Israëliet als
voor den ongeloovige," zegt het blad o. a„is
het van zeer veel nut te leeren, dat anders
denkenden het even gosd meenen, en tevens
de ondervinding op te doeD, welke hun
gedachtongang is, welke misschien hun ver
diensten, welke hun fouten zfln.
Na den studietyd komt men in ons land
in een maatschappy, die buiten do politiek,
Goddank I nog met in vyandige kampen is
ingedeeld.
Begint men echter deze indeeling in den
jongelingsleeftyd reeds in to voeren, de rampen
zyn niet te overzien.
Men kweekt niet alleen bekrompenheid,
doch tevens baat. Een voorbeeld is België,
waar door de afscheiding tusschen katholieke
en niet-katholieke universiteiten in sommige
dagen, zooals by voorbeeld by de verkiezingen
geschiedt, de oenzydige gemoederen zoo verhit
zyn, dat studenten uit Leuven en Brussel
soms in plaats van als gentlemen te dis-
cu8siëoren elkaar met stokken en parapluies
afranselen.
Laten wy hier toch vooral dergeiyke af
scheidingen niet aankweeken en niet vyand-
schap opwekken in den naam der Christeiyke
liefde."
Het Yisschersmeisje.
i)
)o zon neigde ten ondergang en haar schijf
!M door lichte nevels omsluierd, zoodat zg
ion'ior glans in do zee onderdook, welker
branding met eentonig ruiachen het strand bi)
bet Bretagnisch visschersdorpje Jarnac bo-
.ipoeldo. Een dunne nevelwolk hing als een
lilvoren damp over het water, dat den laag3ten
IHrand der ebbe bereikt had, en terwill de
ried weder intrad, langzaam den kustzoom
versmalde sn met iedere nieuwe golf haar
vochtig gebied verder uitstrekte.
I IHet dorp lag buiten het bereik van den
bóogsten vloed op oen met spaarzame zand-
blver karig begroeiden heuvel, die in de
rchting van het strand tamelijk steil afbelde
eè verder naar het zuiden in zee vooruit-
springend, onder den naam van kaap Blanc-Nez
do bocht van Jarnac in zijn hoede nam; een
|glvaarlijke rij klippen, die bjj vloed onder
Water lagen, strekte zich aan gene zijde dezer
'kaap nog eenige hondorden schreden ver in
ieo uit on diende tot golfbreker voor de reede;
dp roode kerktoren van het dorpje was juist
H5ó ver zichtbaar als de voorposten dezer
Bippen reikten. De binnenhaven eindeiyk werd
lljbg door een smalle landtong beschermd, die
▼er in dQ bocht vooruitstak, en aan welker
Mpterste punt de binnenkomende visschers
plachten te landen.
Aan de deur van een der laatste huizen
van het kleine dorpje stond een jonge man,
in een donker gewaad gekleed; hy scheen op
iemand te wachteD, want hy staarde her-
haaldeiyk naar de zee, liep onrustig heen en
weer en gaf door houding en gebaren zyn
ongeduld te kennen.
Een ongeveer tienjarig meisje, blootsvoets
en met in den wind fladderend haar, sprong
op hem toe, vloog hem om den hals en sprak
neuswas:
„Kom, Berndt, laten wy ginds aan den
rand van den heuvel gaan zitten, waar de
weg voorbykomt, en op Margot wachten; gy
kunt my dan van „Madame 'Olie" (zy meende:
vrouw Holle) vertellen en van den wildon
jager of van don „homme clabitre" (kabou
terman)."
Berndt knikte. „Kom, Fran<joisel Laat ons
Margot afwachtenen oom Jozef 1"
Zwygend gingen zy naast elkander voort,
tot zy de bedoelde plaats bereikteD, van waar
zy de visschera op hun terugtocht zien konden.
Zy gingen zitten, en Berndt tuurde in de
verte, nog steeds het stilzwygen bewarend;
hoewel oogenschyniyk een zeeman, geleek de
jonge man met het blonde haar en de heldere
blauwe oogen in niets op de hoekige on alles
behalve fraaie gestalten, die de bevolkiDg van
Bretagnes kusten te zien geeft.
„Hoor eens, Berndt," zei eindelyk zyn ge
zellin mokkend, „weet gy wel, dat ge vandaag
zeer vervelend zyt? Waar denkt gy aan? Aan
uw vaderland? Of aan uw schip?"
„Ik denk aan" byna was hem de waar
heid ontsnapt, maar hy bedacht zich snel en
voegde er toen schoorvoetend by: „aan myn
gestrand schip en myn verdronken makkers."
„Denk toch niet aan zulke nare dingen!
Verheug u, dat onze mannen u gered hebben l
Ge woet toch wel, dat de ïyken der verdronkenen
op den bodem der zee rusten, maar dat hun
zielen rusteloos op de aarde moeten rond
wandelen tot den jongsten dag?"
Zonder antwoord af te wachten, ging het
meisje babbelend voort: „Oom Jozef zegt,
te Karnac staat op het open veld, heel oen-
zaam en ver verwyderd van alle menschelyke
woningen, een kleine kerk. Daar kwam hy
op zekeren nacht voorby en zag met verbazing,
hoe er helder licht door alle ramen van het
godshuis scheen; nieuwsgierig, wat daar wel
in het middernachteiyk uur mocht gebeuren,
wilde hy naderby treden en naar binnen zien;
maar de doodgraver van St.-Gervais, die by
hem was, hield hem terug en zeide: „Daar
binnen wordt gebeden door de verdronkenen,
en het hart wordt ziek, als men hun geraam
ten aanschouwt."
Het kind sidderde en drong dichter tegen
den jongen zeeman. „Oom Jozef kan meer
zien en heeft meer gezien dan andore menschen;
daarom is hy altyd zoo ernstig en somber,
en alles wat hy wil, moeten de andere men
schen doen; ook Margot moet hem volgen en
met hem trouwen; onze mooie, vroolykoMargot
met don rimpeligen, bruinen oom Jozef 1"
Berndt sprong met plotselingen schrik op:
„Uw oom met Margot trouwen, het kind van
zyn zuster? Maar dat mag immers niet?"
Frangoise lachte heel wys en sprak: „Wat
zyt ge toch doml Margot is immers myn
zuster niet; zy behoort in hot geheel niet by
ons. Vóór lange jaren ze was nog een klein
kind werd zy, evenals gy, lovend op ons
strand geworpen; om den hals droeg zy een
kettinkje van vreemde gouden munten; men
zegt, dat het Turksche waren, en dat het
een Grioksch schip van het eiland Chios was
geweest. „Grand'mère" heeft het my dikwijls
verteld; voor de goudstukken heeft oom Jozef
een schuit gekocht; ze behoort aan Margot,
maar Jozef is de commandant."
Ala in een droom staarde Berndt het kind
aaneensklaps sprong zy op met den uitroep
„Zy komeD, zy komen 1"
Uit den dunnen nevelsluier boven de land
tong doken menschelyke gedaanten op; het
waren de visschers, die, met den dageiyk6chen
buit beladen, den heuvel naderden, waarop
Berndt en Frangoise zaten. Weldra konden
dezen de afzonderlyko gezichten onderscheiden
de maDnen hadden de gereedschappen voor
boot en visschery op de schouders geladen,
terwyi de meisjes en vrouwen, deels twee
aan twee, deels alleeD, korven met visschen
en schaaldieren droegen. Geen vrooiyk gelach,
geen biy gezang weerklonk uit de lange ry
der flink voortstappende, zwygende gestalten
grove kleederen omhulden de ineengedrongen
ledematen; eenvoudige hoofddoeken verborgen
het haar der visschersvrouwen, die barrevoets
over het natte zand voortschreden; slechts
één harer onderscheidde zich niet alleen door
h^ar klassiek schoone trekken, die van het
gelaatstype der overigen zoo geheel en al
afweok, doch ook door een zorgvuldiger kleedy';
zy droeg niet alleen kousen en klompen, ter-
wyi zoowel oen wit voorschoot als een borst
doek de grove rokken bedekte; zelfs een
donkerrood lint slingerde zich door het zwarte
haar en werkte mede, om deze slanke figuur
als een koningin onder de overigen te doen
schynen. Van verre reeds tuurde zy naar den
heuvel: zou de uitdrukking van geluk op haar
aangezicht er de donkere blos, die haar gelaat
overtoog, wel de groetende en wenkende
zuster geldon?
Achter haar liep, mot oen zwaar net, be
nevens roeispanen, enz. beladen, een stoere
visscher, wiens onfraaie gelaatstrekken vooral
niet aantrekkeiyker gemaakt werden door de
gewoonte, de aarden püp ook by het spreken
niet uit den mond te nemen.
„Dat roode lint past goed by de roode
wangen", fluisterde hy het schoone meisje
toe. „Ik wed, dat wie aan het eene schuld
is, ook van het andere weetl"
„Wat zyt ge toch slim, oom Jozef 1" ant
woordde het meisje, zonder om te zien. „Gy
ziet meer dan andere menschen en weet ook
moer."
„Dat mag do drommel l Heb ikzelf niet
gehoord, hoe onze goede vriend daar gister
avond zeide, dat een rood lint in de zwarte
haren hem bovenmate zou bevallen?"
Slot volgt.)