MENGELWERK. De -wielrijder en de tijger- De wielersport had op my altyd een buiten gewone aantrekkingskracht uitgeoefend en van hot tydstip af, dat ik nog een kleine jongen was en uren lang zwoegde en zweette op een plompe, zware rammelkast, tot op het oogenblik, dat ik de tntajphe, gelukkige be zitter werd van een volledig eerste-klasse- rywiel met gutta-percha-banden en kogelassen van de beste soort, had ik de gezelligste en aangenaamste uren doorgebracht op den rug van mijn ijzeren paard. Door mijn veelvuldige en dikwyls maar al te iang durende tochtjes was evenwel de ontwikkeling mijner lichame lijke krachten ver vooruit gekomen op mijn geestesontwikkeling. Inderdaad haatte it dan ook alle boeken en voornamelijk de studie boeken, en ik voelde my alleen dan gelukkig en tevreden, wanneer lk op mijn gemak, maar toch nog altijd in SDelle vaart, op mijn tweewieler laDgs bosschen en velden voortjoeg. Mijn ouders woonden in een aanzienlijk dorp in Engeland en daar zij met een talrijk kroost gezegend waren, maakten zy zoer weinig aanmerkingen, toen een rijke oom het plan opporde mij een betrekking als officier in een regiment, dat op het punt stond naar iDdië te vertrekken, te verschaffen. Ik had toen den leeftijd van negentien jaren bereikt en voor mjjn jeugdigen overmoed en mijn levens lust scheen zoo iets het toppunt van geluk te zijn. Voor mijn smeekbeden zwichtten de oudeluitjes al zeor spoedig en ik werd dus officier. Een prachtige nieuwe bicycle van de laatste uitvinding kreeg ik van mijn vader ten ge schenke, opdat ik daarmede in dat verre land de uren, die ik vrij dienst was, zoo aan genaam mogelijk zou kunnen doorbrengon. Groot was mijn blijdschap, toen ik aan boord van mijn schip bemorkte, dat een ander jong officier in mijn regiment eveneens wiel rijder was. In den tegenwoordigen tijd, nu zich bfina iedereen op bet beoefenen van dien tak van sport toelegt, zou dit niet vreemd meer schijnen; maar om mijn verrassing en vreugde te rechtvaardigen, moet men bedenken, dat een rijwiel in den tyd, waarvan ik spreek, een zeldzaamheid was, en de wielrijder een persoon, tot wien mon met bewondering en eerbied opzag. Onze vélocipèdes waren hoogstwaarschijnlijk de eerste, die in Iodiê werden gezien, en toen wü eenige dagen na onze aankomst te zamen door de stad redeD, zou iemand, die de oorzaak niet kende, hebben kunnen denkeD, dat de een of andere Oostorsche potentaat zijn triom feerenden intocht in ds stad hield.- Ik zou een heel boekdeel vol kunnen schrij ven met de merkwaardige en zonderlinge ge vallen, die zich aan ons voordedeD, wanneor wy tochtjes maakten door de omstreken. Op de eene plaats zag men de menschen van schrik en ontsteltenis wegvluchten; op de andere bleven zij met wijd opengesperde oogen en gapenden mond, als aan den grond vast genageld, BtaaD, bij het zien van dit nieuw modisch vervoermiddel. Op zekeren avond besloten Frits en ik met ons beiden eens een wedren van tien mijlen te houden. Niet ver van onze legerplaats verwijderd iep een groote weg, die minstons over een afstand van tien mijlen uitmuntend voor ons plan geschikt was, daar hij effen en goed hard was en tameljjk wel in een rechte lyn voortliep. Hij leidde eerst door een open vlakte, maar verderop kwam mon in een woeste, verlaten streek, en hoe verder mon dan nog ging, hoe wilder en verwarder de omgeving werd, totdat de weg eindelijk verloren ging in een ruw en ondoordringbaar kreupelboscb. Dezen weg had ik ook uitgekozen om mij voor den wedren toe te rusten. Frits had tot oefeningsvold een pad gekozen, dat op eenigen afstand van het kamp rondom ettelijke huisjes van inboorlingen liep en ongeveer anderhalve mjjl lang was. Dóór zou bij zyn spieren en longen sterken voor den komenden kamprit. Nadat wi) ons gedurende een heele week geoefend hadden op een wijze, die de haren van een modernen athleet te berge zou doen rfizeD, terwijl wij tot voedsel niets dan bijna rauw, doch zeer fijn gesneden vleesch nuttig den en alleen kleine teugjes zuiveren brande wijn drooken, beschouwden wij ons gereed om den beslissingstocht te ondernemen; en het avontuur, dat ik nu zal beschrijven, had plaats op den avond vóór den dag, dien wij tot het doen van onzen rit bepaald hadden. Ik was op het punt om mijn machine te bestijgen, waarop ik voor den laatsten keer mijn gewonen oefeningstocht zou doeD, toen een officier mij staande hield met de woorden „Heb je al over den tijger hooren spreken, Henri „Neen," antwoordde ik. „De inboorlingen hebben juist het bericht hier gebracht, dat er in de kreupel bosschen, ongeveer tien mijlen van hier, een tijger is gezien. Ga van avond dus Diet te ver weg, als ik je raden mag." „Nu, die ie goed," lachte ik. „Ik geloof, dat eeD tijger nogal moeite zou hebbeD, om mij op m\jn fiets te pakken te kriJgeo. Drom mels, ik zou hem mijn hielen laten zien; dat beloof ik je. Maak je dus maar niet ongerust over me." Ik had toen nog nooit eenig groot, wild b9est gezien, en de voorstelling, die ik m\j van een tijger maakte, was een klein, dun, slaperig dier, zooals ik er eens een gezien had in een rondreizende menagerie. Ik reed dus gerust weg en voordat ik een mijl ver was, dacht rk reeds heelemaal niet meer aan de waarschuwing van mijn vriend. Nogal tamelijk vlug deed ik mijn voeten op en neer gaaD, maar ik spande toch niet alle krachten in, daar ik den terugweg zoo snel wilde afleggen als ik maar eenigszins koD. 8poedig had ik mijn gewone halte op tien mijlen afBtands van de legerplaats be reikt; maar omdat dit mijn laatste oefenings tocht was, besloot ik nog een paar mijlen verder te rijden, om daarna den geheelen weg ineens door zoo snel mogelijk af te leggen. Dat deed ik dan ook en na eenige minuten bevond ik mij aan den zoom van het kreupel boscb. Daar steeg ik af en begon my gereed te maken voor mijn torugrit. Ik smeerde mijn machine, draaide iedere schroef aan en onderzocht of alles goed in orde was. Daarna zette ik mij neer op een steenklomp om wat uit te rusten en om van het schoons tafereel, dat zich voor mijn oogen ontrolde, gedurende eenige oogenblikken te genieten. Mooi, indrukwekkend was dit zonder twijfel. Boven mij rezen de grootste bergen omhoog, wier besneeuwde toppen door de stralen der ondergaande zon roodachtig gekleurd waren; hier zag men een waterval als eon draad van goud of zilver, die zich langs de berghelling naar beneden stortte en zich tusschen de massa's van boomen en rotsblokken door kronkelde. Daar bemerkte men mets dan ondoordringbare bosschen, die er in de verte zoo donker en onheilspellend uitzagen, dat men er bang van zou worden. Weer verder en meer naar beneden ontwaarde men uitge strekte, groene weilanden, waarop menig stuk vee zijn voedsel zocht. Niet ver van mij verwijderd bevond zich een waterbekken of liever een klein meer, hetwelk door de beekjes, die van de bergen afstroomden, gestadig van nieuw, versch water werd voorzien. Boven en iD dit meer zag men watervogels van elke soort en het was alsof de oevers er van leefden door de groote hoeveelheid vogels, die hier ronddartelden en wier vederen in pracht en glans en verschei denheid van kleuren mot de bloemen konden wedijveren. Maar nu de zon al lager en lager gedaald was, waren de schitterende roode kleuren op de bergtoppen niet meer aanwezig en de koude sneeuw begon er grijs en spook achtig uit te zieD. Een vluchtend dier, dat veel op een vos goleek, rende dicht by my den weg over en hierdoor werd ik uit mjjn mijmeringen tot de werkelijkheid teruggeroe pen. Haastig maakte ik mij gereed om te vertrekken, want ik wist, dat het spoedig duister zou zy'D, daar er in Indiö bijna geen schemering bestaat. Toen ik opstond, vielen mjjn oogen op iets, dat mü zóó deed ontstellen, dat ik mijn rijwiel bijna om liet vallen. Geen veertig meter van mij af ontwaarde ik een tijger. Ik kende hot beest goed genoeg, om dit te kunnen opmaken. Maar welk een contrast vormdo dit majestueuze dier met den kleinen, half verhongerden tijger, dien ik vroeger gszi9n had! Hij was juist uit het dichte kreupelbosch te voorschijn gekomen en zocht nu waarschijnlijk op een gemakkelijke manier zich een avondmaal te verschaffen. Het plotselinge gezicht van den tijger had mij een oogenblik van streek gebracht, maar ook slechts een enkel oogenblik. Wat heb ik te vreezen? dacht ik. Ik heb hier mijn karretje en een voorsproDg van veertig meter; als ik hem hiermee niet kan ontkomen, zou het toch wel erbarmelijk met my gesteld zijn. Hij had mi) nog niet gezien en daarom profiteerde ik nog enkele oogenblikken om dat prachtige dier in zijn natuurstaat met bewondering en ontzag te aanschouwen. Toen beklom ik mijn machine en zetto doodbedaard en op mijn gemak aan. Het gedruiscb, dat dit veroorzaakte, ontging de opmerkzaamheid van den tijger niet. Hij rekte zich uit en onmiddellijk daarna kwam hij mot groote, prachtige sprongen door het hooge gras en over de rotsblokken heen op den weg aanloopen. Oogenscbijnlijk wilde hy dat buitengewone voorwerp wat nauwkeuriger bekijken, want kwaad zag hij er bepaald Diet uit. Nu bevond de tijger zich op den weg achter my, maar de veertig meter, die ik hem vóór was, dacht ik, zouden wel voldoende zjjn voor myn veilig heid. Toch bykte ik mij voorover en begon wat sneller te trappen. Zou hfi de jacht na een paar honderd meter opgeven of zou hij ze volhouden? Ik hoopte, dat hjj me een heel eind zou blijven vervolgen en maakte in mijn geest reeds een prachtige beschrijving, welko ik over myn wedren met eon tijger naar huis zou zenden. Weinig dacht ik nog, welk een vreeselyke rit het voor my zou worden. Ik koek om. Wel drommels, hy was iets van plan, die tyger; hy hield ten miDste goed vol. Ik kon den afstand niet bepalen, maar zeker was ik op myn voorsprong toch niets vooruit gekomen. Nu dus met volle kracht voorwaarts! Toen ik, nadat ik de volgende halve mijl zoo vlug als ik kon had afgelegd, weer naar den tyger keek, bemerkte ik tot mijn angst, dat ik geen vingerbreed gewonnen had. Ik kon niet nalaten met bezorgdheid aan den nog af te leggen afstand van tien myien te denkeD. Met beklemd hart vroeg ik mij af boe ik deze inspanning zoo lang zou kunnen volhouden. Maar ik bad geen tyd tot zulke overwegingen. Vooruit moest het en vooruit ging het, mijn spieren en het ijzeren paard moesten opwegen tegen de woeste kracht van dit dier. Ik deed myn best en voor het overige stelde ik myn vertrouwen op de Voor zienigheid. Er bleef geen twyfel meer over omtrent de bedoelingen van den tyger. Hy zette zyn vervolging voort, terwijl by nu en dan zulk een gebrul uitstiet, dat de grond er van dreunde. Weer had ik minstens een myi in vliegende vaart afgelegd, toen lk omkeek en bemerkte, dat het beest langzaam, maar zeker den af stand tusschen ons verkortte. Ik berekende, dat wy nog ongeveer zeven myien van het kamp verwyderd moesten zijn en voordat ik vier mijlen verder zou wezeD, wisfc ik, dat de tyger my zou hebben inge haald. O, de angst van deze oogonblikken deed my de minuten als uren toeschynen! Weer had ik een myi afgelegd en nog een. Nu kon ik achter my zyn stappen hooreD, al vlugger en vlugger, al harder en harder 1 Ik keek om en zag, dat ik geen twintig meter meer vóór was. Hoe vreeseiyk zag dat dier er uit! Nog huiver ik, als ik er aan denk. De tong hing uit zyn muil en het eenige geluid was een voortdurend gebrul van woede, terwyi zyn oogen letteriyk vlammen schoten. Het scheen my een oogenblik toe een ver- 8Chrikkeiyke nachtmerrie te zyn; maar neen, ik boog my voorover, terwyi een koude rilling my langs den rug liep, en weer spoedde ik my vooruit, altyd vooruit. Myn loven stond op het spel en dit wilde ik, zoo niet redden, dan toch rekken zoolang ik kon. Het minste ongeluk zou voor my noodlottig kunnen worden: een plotselinge schok, het losgaan van een schroef en ik zou verloren zyn, vermoord, verscheurd worden door dat woeste beest. De krachten van een mensch raken even wel uitgeput en ik voelde maar al te wel, dat dit spoedig met de myne het geval zou zyn. Myn adem ging in korte, dikke snikken in en uit myn beklemde borst; het duizelde my voor de oogen, ik kon niets duidelijk meer onderscheiden ik hield op: myn beenen wilden wel, maar konden niet meer, en het was my alsof duizenden vyanden voor my uitdwarrelden, om my torug te houden. Myn borst werd in elkaar gedrukt; ik kon geen adem meer halen en Toen nog eenige oogenblikken, welke my een eouw toeschenen en krak! met een donderend gebrul zat de tyger boven op my en werd ik tegen den grond gedrukt. Daarop hoorde ik schieten, een verward geroep van menscbenstemmen en ik verloor De Leidsche Cricket- en Voetbal- tereenigini,' „Ajax." Zondag a.6. beeft bet eerste elftal wedstrijd tegen „H. V.-V. II" in Den Haag en het tweede elftal tegen „Hollanaia II" uit D n Haag, hier ter stede op het terrein aan den Oegsfc- geesterweg, ingang naast „Villa Pomona." Voor hen, die de voetbalwedstrijden denken bjj te wonen, zullen eenige regels en een verklariDg van het spel zeker niet onwel kom zyn. In een door kalkiynen omsloten, en in 2 vakken verdeeld stuk van het veld komen twee partyen, ieder elf man (elftal, eleven) sterk en gekleed in hun eigen clubkostuum, het bewustzyD, want verder herinnerde lk my niets meer. In dien toestand bracht ik verscheidene dageD, door een hevige koorts aangetast, door langzamerhand evenwel kwam ik weer by en vernam toen de byzonderheden aangaande myn bevryding. Eenige officieren waren met een jager uit het land op weg om op den tyger jacht to maken. Te dien einde zou er by het kreupelbosch aan den een of anderen boom een geit worden vastgebonden, wier geblaat in de stilte van den nacht don tyger spoedig daarheen zou hebben gelokt. De jagers zouden zich dan dicht by die plek in de rondom staande boomen verschuilen, om daar op hun gemak den loop der dingen af te wachten. Terwyi zy zich naar de bestemde plaats begaven, liep hun gesprek over onzen op handen zynden wieierwedstryd en zy ver wachtten ieder oogenblik my op myn terug tocht te ontmoeten. Toen zy een klein boschje voorby waren gegaan, bemerkten zy my nog ongeveer een kwartmyi van hen verwyderd en gehuld in een stofwolk, welke myn ver- 8chrikkeiyken vervolger aan hun gezicht ont trok. Spoedig evenwel zagen zy in welke bacheiyke positie ik verkeerde. Het geweldige dier wierp zich juist op my, toen ik hen bereikte. Myn vrienden bleven van angst staan zonder dat zy ook slechts het geringste tot myn redding beproefden, en zy durfden niet schieten, uit vrees, dat zy my raakten. De jager echter, een man met ijzeren zenuwen en gewend aan het zien van plotselinge ge varen van elke soort, sprong snel toe en zyn geweer bijna tot by het linkeroor van den tyger vooruit stekende, vunrde hy twee maal, nog juist bytyds om myn leven te redden. Men trok my onder het lichaam van myn dooden vyand weg, terwyi iedereen, die hierby tegenwoordig was, dacht, dat het met my gedaan was. Zy maakten een draagbaar van takken, legden my er op en droegen my naar het kamp, waar ik gedurende ver scheidene weken tusschen leven en dood dobberde, totdat myn jeugdige krachten ein delijk de overhand behaalden op den schok, dien myn zenuwgestel geleden had. Probleem No. 92 van A. y. Eelde, Middolbürg. Oplossingen te adresseeron: Bureel „Leidsch Dagblad", motto „Scbaakpro bleem". Opl. probl No. 91. (Nadat het schaakbord is omgedraaid), 1 L d 3, enz. Goede opl. No. 90 ontvangen van: Leiden: J. v. Beveren, B. Paulides, B. C. M. Savi. Middelburg; A. v. Eelde. bijeen. Iedere party gaat In haar vak en stelt zich aldns op: Vyf man voor (fortoards), welke de aan vallers vormen en hebben het vyandeiyk doel goaX) te bestoken, daar achter volgen drie man {half backs) om die voorhoede te dekken en tevens om de twee achter hen staande, achterhoedespolers (baclis), te steunen, wanneer de vyandelyke voorhoede doorbreekt Achter deze twee laatsten bevindt zich het doel (goal), met den daarin staanden doelverdediger (keeper), di9 de eenigste speler is, welke den bal met de handen mag aanraken. Vliegt de bal door het doel, dan heeft de party, waarvan de voorhoede de bal er door zond, 1 punt. Verder bevinden zich nog ia de besloten', ruimte een scheidsrechter en twee grensrechters. I De scheidsrechter ziet toe, dat er geen ruwheden begaan worden en er niet ▼alsch gespeeld wordt. Gebeurt iets dergelijks' (met de handen den bal aanraken, duwen met; de ellebogen en achteroploopen), dan bedient by zich van een fluitje, waarop allo spelers onmiddeliyk het spel moeten stakon en aani de benadeeldo party een vrye trap (free kick) wordt toegestaan. Is het geval niet uit te maken dan werpt de scheidsrechter den bal in de hoogte en mogen de spelers, nadat de bal den grond heeft aangeraakt, weder met hun spel voort* gaan. Voorts laat de scheidsrechter (referee) zjjn fluitje, hooren wanneer de eerste crie-ksvar- tier-spelons voorby zyn; men eenige minuten pauze {half time) heeft en van vak verwis-I seld wordt. Dit laatste vooral met 't oog op wind, zon en meerdere of mindere bruikbaarheid van den grond in het eene vak ten opzichte van het andere. De grensrechters geven aan, door middel van een vlag, voor welke party de bal is, wanneer hy „uit het veld" is; voor de tegenparty van hem, die den bal er uit heeft getrapt. De spelers zyn gekleed in een door hun vereeniging vast aangenomen kostuum, voor elke vereeniging verschillend, zoodat men in het spel onmiddellijk kan zien aan de trui of aan de broek, of een vriend of een vyand in de natyheid is. Voor „Ajax" is het kostuum: zwarte trui met roode sjerp, rooJ-zwart petje, j roode broek, sportkousen en natuuriyk_voetbal- schoenenbuiten dia laatsten kan geen voetbal- speler. Een gewone schoen is meestal te puntig en het leer en de constructie niet sterk genoeg. De toeschouwers kunnen verder inlichtingen by het bestuur, waarvan altyd eenige le:en by weJstryden aanwezig zün, verkrygen. Gemengd Nieuws. De Haarlemsche rechtbank heeft veroordeeld: F. J. Massa, letterzetter, zonder vaste woonplaats, wegens bedelary, tot 2 dagen hechtenis en 2 jaar opzending; J. Lindenaar, C. v. d. Meer en C. Maarse, werklieden te Aalsmeer, wegens mishandeling, elk tot f 10 boete of 10 dagen hechtenis; J. Mans, koop man, te Haarlemmermeer, wegens diefstal, tot 6 maanden gevangenisstraf. Zware mishandeling. Op 13 Augustus 11. by het zaaddorschen op een boerenplaats by Appingedam werkte de arbeider J. tegen den zin van den arbeider M., die het werk gestaakt ha J, door. Vandaar wrok by M. on zinnen op wraak, 's Zondags, daags daarop, kwam M. zyn collega J. in Appingedam op straat tegen, Zy gingon in een kroeg, spraken nog even over het geval van den vorigeu dag en dronken gl.iasjes jenever. Maar toen M. eenige glaasjes had genoten, verzocht by, zonder dat J. het merkte, den kastelein hem by verdere bestel ling water in het glas to doen. Zyn slachtoffer J. dronk door en werd smoordronken. Arm in arm verlieten zy de herberg en M. nam J. mee naar zijn woning. Eerst zt J. op een stoel; toen hy hiervan opstond, verloor by het evenwicht en viel tegen een kastje. Dat was voor M. het sein op hem af te springen, h?m te slaan en op zyn lichaam rond te gaan trappen. Daarop nam M., geholpen door een paar an Ic-ren, die in M's woning waren, J. op om hem uit de deur te zetten. Eerst tuimelde J. tegen een kozyn, lattr gooide M. hem tegen een deurpost; opgenomen, i werd hy toen naar zyn woniog, oieaangrenzend was, gebracht. Spoedig bhek, dat J. ernstig gekneusd en verwond was, 's avonds constateerde dit dokter reeds en 's morgens daarop bleek de schouder ontwricht, twe9 ribben waren ge« broken en zyn linkerbeen was erg gekneusd. Deze en een anders dokter, gisteren tor terechtzitting van de rechtbank te Groningen gehoord, verklaarden, dat J. nooit weer het volle gebruik van zfln arm zou terugkrygen. Verschillende uitlatingen aan getuigen gedaan, bewezen het handelen met voorbedachten rade. Beklaagde ontkende, maar twee getuigen hadden de mishandeling bygewoond. H09 bekl. den schrik er onder had, bloek uit het getuigenis van een dezer. Eerst, in instructie, had hy niet alles verteld, wat by gezien had; Waarom niet? vroeg do president. „Ja, kiek, meneer, M. is een goeie kerel,1 maar ik was toch bang alles te zeggen, want dan kon H., als hy dronken is, my wel eena doodsteken." Het O. M. eischte gevangenisstraf vaq drie jaar. Mr. Cleveringa, uit Appingedam, voerde ambtshalve beklaagdes verdediging. Renters bureau meldt uit S al! Kim Hongniuk en twee andere mannen, die, naar uit het onderzoek gebleken is, de leiders waren van een samenzwering met het doel den koning van Korea te vergiftigen, zyn den lOden dezer maaod in de gevangenis opg«; bangeD. De bevolking sleepte hun lyken dool do straten. Door den vrederechter van St. Nicolaas (Belgiö) werd togen een inwoner cier stad een boete van 10 fr. geölscht. Deze bad nl. niet geantwoord op een schreven van den burgemeester, die hem tot verbouwing van zyn huis had gemaand. Wel had by zjjn huis laten verbouwen, maar vergeten te scbrö* vod. En dat was hem door den burgemeester zóó kwalijk genomen, dat dexe proces-verbaal liet opmaken. SCHAAKRUBRIEK. Maandag 17 October 1898. Redactie: L. S.-V. „Morphy". Adres: R. Van Ram, Haarlemmerstraat 26, Leiden. Schaaknieuws. Janowski heeft zich naar Amerika begeven om met Showalter een match te spelen. De voorwaarden zyn nog niet bekend. Het volgend jaar zal te Londen een groot tornooi gehouden worden. Reeds is een aanzienlijk fonds daarvoor aanwezig. Onder anderen heeft de voorzitter van de „British Chess Klub", Sir George Newnes, voor een bedrag van 200 pd. st. gete^kend. Schaakpartij No. 76. Gespeeld in het meestertornooi van den Duitschen Schaakbond te Frankfort a./M. 1887.. Italiaansche Partij. Schiffero, Harmonist. Wit. Zwart. e 4 1 e 5 Pf 3 2 P c 6 Lc4 3 L c 5 c3 4 P f 6J d 4 5 e d 4: c d 4: 6 Lb4 L d 2 7 L d 2 P d 2 8 dB e d 5 9 P d 6 D b 3 10 Pc 6 e 7 0-0 11 0-0 Tfl el 12 e6 a 4 13 D c 7 Beter is D b 6. Tal cl 14 P f 4 Deze zet, die den witten looper den weg naar f 7 woIer opent, geeft wit ge legenheid tot een schitteren den aanval. P g 5 16 Pe7 g 6 T e 816 T e 8 Zwart doorziet h9t groote gevaar niet; by kon zich nog met L e 8 door een pionoffer redden. Lf 7: 4- 17 Kh 8 L e 8: 18 P e 2 4- K h 1 19 Pel: Pf 7 20 P h 6 H- 21 D g 8 -f- 22 L g 6 23 Kg8 Kf 8 K e 7 h g 6: Het paard mag natuurlyk niet genomen worlen. D g 7 -f- 24 K d 8 D f 8 4- 26 K d 7 P e 4 26 D d 8 D d 6 4- 27 K e 8 P f 6 4- 28 opgegeven. Deze party werd als de mooiste van het geheele tor nooi met een byzonder6 prys bekroond. abode wil Mat In 3 zetten. f g h

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 10