MENGELWERK.
De -wielrijder en de tijger-
De wielersport had op my altyd een buiten
gewone aantrekkingskracht uitgeoefend en van
hot tydstip af, dat ik nog een kleine jongen
was en uren lang zwoegde en zweette op
een plompe, zware rammelkast, tot op het
oogenblik, dat ik de tntajphe, gelukkige be
zitter werd van een volledig eerste-klasse-
rywiel met gutta-percha-banden en kogelassen
van de beste soort, had ik de gezelligste en
aangenaamste uren doorgebracht op den rug
van mijn ijzeren paard. Door mijn veelvuldige
en dikwyls maar al te iang durende tochtjes
was evenwel de ontwikkeling mijner lichame
lijke krachten ver vooruit gekomen op mijn
geestesontwikkeling. Inderdaad haatte it dan
ook alle boeken en voornamelijk de studie
boeken, en ik voelde my alleen dan gelukkig
en tevreden, wanneer lk op mijn gemak,
maar toch nog altijd in SDelle vaart, op mijn
tweewieler laDgs bosschen en velden voortjoeg.
Mijn ouders woonden in een aanzienlijk
dorp in Engeland en daar zij met een talrijk
kroost gezegend waren, maakten zy zoer weinig
aanmerkingen, toen een rijke oom het plan
opporde mij een betrekking als officier in een
regiment, dat op het punt stond naar iDdië
te vertrekken, te verschaffen. Ik had toen
den leeftijd van negentien jaren bereikt en
voor mjjn jeugdigen overmoed en mijn levens
lust scheen zoo iets het toppunt van geluk
te zijn. Voor mijn smeekbeden zwichtten de
oudeluitjes al zeor spoedig en ik werd dus
officier.
Een prachtige nieuwe bicycle van de laatste
uitvinding kreeg ik van mijn vader ten ge
schenke, opdat ik daarmede in dat verre land
de uren, die ik vrij dienst was, zoo aan
genaam mogelijk zou kunnen doorbrengon.
Groot was mijn blijdschap, toen ik aan
boord van mijn schip bemorkte, dat een ander
jong officier in mijn regiment eveneens wiel
rijder was. In den tegenwoordigen tijd, nu
zich bfina iedereen op bet beoefenen van dien
tak van sport toelegt, zou dit niet vreemd
meer schijnen; maar om mijn verrassing en
vreugde te rechtvaardigen, moet men bedenken,
dat een rijwiel in den tyd, waarvan ik spreek,
een zeldzaamheid was, en de wielrijder een
persoon, tot wien mon met bewondering en
eerbied opzag.
Onze vélocipèdes waren hoogstwaarschijnlijk
de eerste, die in Iodiê werden gezien, en toen
wü eenige dagen na onze aankomst te zamen
door de stad redeD, zou iemand, die de oorzaak
niet kende, hebben kunnen denkeD, dat de
een of andere Oostorsche potentaat zijn triom
feerenden intocht in ds stad hield.-
Ik zou een heel boekdeel vol kunnen schrij
ven met de merkwaardige en zonderlinge ge
vallen, die zich aan ons voordedeD, wanneor
wy tochtjes maakten door de omstreken. Op
de eene plaats zag men de menschen van
schrik en ontsteltenis wegvluchten; op de
andere bleven zij met wijd opengesperde oogen
en gapenden mond, als aan den grond vast
genageld, BtaaD, bij het zien van dit nieuw
modisch vervoermiddel.
Op zekeren avond besloten Frits en ik met
ons beiden eens een wedren van tien mijlen
te houden.
Niet ver van onze legerplaats verwijderd
iep een groote weg, die minstons over een
afstand van tien mijlen uitmuntend voor ons
plan geschikt was, daar hij effen en goed
hard was en tameljjk wel in een rechte lyn
voortliep. Hij leidde eerst door een open vlakte,
maar verderop kwam mon in een woeste,
verlaten streek, en hoe verder mon dan nog
ging, hoe wilder en verwarder de omgeving
werd, totdat de weg eindelijk verloren ging
in een ruw en ondoordringbaar kreupelboscb.
Dezen weg had ik ook uitgekozen om mij
voor den wedren toe te rusten. Frits had tot
oefeningsvold een pad gekozen, dat op eenigen
afstand van het kamp rondom ettelijke huisjes
van inboorlingen liep en ongeveer anderhalve
mjjl lang was. Dóór zou bij zyn spieren en
longen sterken voor den komenden kamprit.
Nadat wi) ons gedurende een heele week
geoefend hadden op een wijze, die de haren
van een modernen athleet te berge zou doen
rfizeD, terwijl wij tot voedsel niets dan bijna
rauw, doch zeer fijn gesneden vleesch nuttig
den en alleen kleine teugjes zuiveren brande
wijn drooken, beschouwden wij ons gereed
om den beslissingstocht te ondernemen; en
het avontuur, dat ik nu zal beschrijven, had
plaats op den avond vóór den dag, dien wij
tot het doen van onzen rit bepaald hadden.
Ik was op het punt om mijn machine te
bestijgen, waarop ik voor den laatsten keer
mijn gewonen oefeningstocht zou doeD, toen
een officier mij staande hield met de woorden
„Heb je al over den tijger hooren spreken,
Henri
„Neen," antwoordde ik.
„De inboorlingen hebben juist het bericht
hier gebracht, dat er in de kreupel bosschen,
ongeveer tien mijlen van hier, een tijger is
gezien. Ga van avond dus Diet te ver weg,
als ik je raden mag."
„Nu, die ie goed," lachte ik. „Ik geloof,
dat eeD tijger nogal moeite zou hebbeD, om
mij op m\jn fiets te pakken te kriJgeo. Drom
mels, ik zou hem mijn hielen laten zien; dat
beloof ik je. Maak je dus maar niet ongerust
over me."
Ik had toen nog nooit eenig groot, wild
b9est gezien, en de voorstelling, die ik m\j
van een tijger maakte, was een klein, dun,
slaperig dier, zooals ik er eens een gezien
had in een rondreizende menagerie. Ik reed
dus gerust weg en voordat ik een mijl ver
was, dacht rk reeds heelemaal niet meer aan
de waarschuwing van mijn vriend.
Nogal tamelijk vlug deed ik mijn voeten
op en neer gaaD, maar ik spande toch niet
alle krachten in, daar ik den terugweg zoo
snel wilde afleggen als ik maar eenigszins
koD. 8poedig had ik mijn gewone halte op
tien mijlen afBtands van de legerplaats be
reikt; maar omdat dit mijn laatste oefenings
tocht was, besloot ik nog een paar mijlen
verder te rijden, om daarna den geheelen weg
ineens door zoo snel mogelijk af te leggen.
Dat deed ik dan ook en na eenige minuten
bevond ik mij aan den zoom van het kreupel
boscb. Daar steeg ik af en begon my gereed
te maken voor mijn torugrit. Ik smeerde
mijn machine, draaide iedere schroef aan en
onderzocht of alles goed in orde was. Daarna
zette ik mij neer op een steenklomp om wat
uit te rusten en om van het schoons tafereel,
dat zich voor mijn oogen ontrolde, gedurende
eenige oogenblikken te genieten.
Mooi, indrukwekkend was dit zonder twijfel.
Boven mij rezen de grootste bergen omhoog,
wier besneeuwde toppen door de stralen der
ondergaande zon roodachtig gekleurd waren;
hier zag men een waterval als eon draad van
goud of zilver, die zich langs de berghelling
naar beneden stortte en zich tusschen de
massa's van boomen en rotsblokken door
kronkelde. Daar bemerkte men mets dan
ondoordringbare bosschen, die er in de verte
zoo donker en onheilspellend uitzagen, dat
men er bang van zou worden. Weer verder
en meer naar beneden ontwaarde men uitge
strekte, groene weilanden, waarop menig stuk
vee zijn voedsel zocht.
Niet ver van mij verwijderd bevond zich
een waterbekken of liever een klein meer,
hetwelk door de beekjes, die van de bergen
afstroomden, gestadig van nieuw, versch water
werd voorzien. Boven en iD dit meer zag
men watervogels van elke soort en het was
alsof de oevers er van leefden door de groote
hoeveelheid vogels, die hier ronddartelden en
wier vederen in pracht en glans en verschei
denheid van kleuren mot de bloemen konden
wedijveren. Maar nu de zon al lager en lager
gedaald was, waren de schitterende roode
kleuren op de bergtoppen niet meer aanwezig
en de koude sneeuw begon er grijs en spook
achtig uit te zieD. Een vluchtend dier, dat
veel op een vos goleek, rende dicht by my
den weg over en hierdoor werd ik uit mjjn
mijmeringen tot de werkelijkheid teruggeroe
pen. Haastig maakte ik mij gereed om te
vertrekken, want ik wist, dat het spoedig
duister zou zy'D, daar er in Indiö bijna geen
schemering bestaat.
Toen ik opstond, vielen mjjn oogen op iets,
dat mü zóó deed ontstellen, dat ik mijn rijwiel
bijna om liet vallen.
Geen veertig meter van mij af ontwaarde
ik een tijger. Ik kende hot beest goed genoeg,
om dit te kunnen opmaken. Maar welk een
contrast vormdo dit majestueuze dier met
den kleinen, half verhongerden tijger, dien ik
vroeger gszi9n had! Hij was juist uit het
dichte kreupelbosch te voorschijn gekomen en
zocht nu waarschijnlijk op een gemakkelijke
manier zich een avondmaal te verschaffen.
Het plotselinge gezicht van den tijger had
mij een oogenblik van streek gebracht, maar
ook slechts een enkel oogenblik.
Wat heb ik te vreezen? dacht ik. Ik heb
hier mijn karretje en een voorsproDg van
veertig meter; als ik hem hiermee niet kan
ontkomen, zou het toch wel erbarmelijk met
my gesteld zijn.
Hij had mi) nog niet gezien en daarom
profiteerde ik nog enkele oogenblikken om
dat prachtige dier in zijn natuurstaat met
bewondering en ontzag te aanschouwen. Toen
beklom ik mijn machine en zetto doodbedaard
en op mijn gemak aan.
Het gedruiscb, dat dit veroorzaakte, ontging
de opmerkzaamheid van den tijger niet. Hij
rekte zich uit en onmiddellijk daarna kwam
hij mot groote, prachtige sprongen door het
hooge gras en over de rotsblokken heen op
den weg aanloopen.
Oogenscbijnlijk wilde hy dat buitengewone
voorwerp wat nauwkeuriger bekijken, want
kwaad zag hij er bepaald Diet uit. Nu bevond
de tijger zich op den weg achter my, maar
de veertig meter, die ik hem vóór was, dacht
ik, zouden wel voldoende zjjn voor myn veilig
heid. Toch bykte ik mij voorover en begon
wat sneller te trappen.
Zou hfi de jacht na een paar honderd meter
opgeven of zou hij ze volhouden? Ik hoopte,
dat hjj me een heel eind zou blijven vervolgen
en maakte in mijn geest reeds een prachtige
beschrijving, welko ik over myn wedren met
eon tijger naar huis zou zenden.
Weinig dacht ik nog, welk een vreeselyke
rit het voor my zou worden. Ik koek om.
Wel drommels, hy was iets van plan, die
tyger; hy hield ten miDste goed vol. Ik kon
den afstand niet bepalen, maar zeker was ik
op myn voorsprong toch niets vooruit gekomen.
Nu dus met volle kracht voorwaarts! Toen
ik, nadat ik de volgende halve mijl zoo vlug
als ik kon had afgelegd, weer naar den tyger
keek, bemerkte ik tot mijn angst, dat ik geen
vingerbreed gewonnen had.
Ik kon niet nalaten met bezorgdheid aan
den nog af te leggen afstand van tien myien
te denkeD. Met beklemd hart vroeg ik mij af
boe ik deze inspanning zoo lang zou kunnen
volhouden. Maar ik bad geen tyd tot zulke
overwegingen. Vooruit moest het en vooruit
ging het, mijn spieren en het ijzeren paard
moesten opwegen tegen de woeste kracht
van dit dier. Ik deed myn best en voor het
overige stelde ik myn vertrouwen op de Voor
zienigheid.
Er bleef geen twyfel meer over omtrent
de bedoelingen van den tyger. Hy zette zyn
vervolging voort, terwijl by nu en dan zulk
een gebrul uitstiet, dat de grond er van dreunde.
Weer had ik minstens een myi in vliegende
vaart afgelegd, toen lk omkeek en bemerkte,
dat het beest langzaam, maar zeker den af
stand tusschen ons verkortte.
Ik berekende, dat wy nog ongeveer zeven
myien van het kamp verwyderd moesten zijn
en voordat ik vier mijlen verder zou wezeD,
wisfc ik, dat de tyger my zou hebben inge
haald. O, de angst van deze oogonblikken
deed my de minuten als uren toeschynen!
Weer had ik een myi afgelegd en nog een.
Nu kon ik achter my zyn stappen hooreD, al
vlugger en vlugger, al harder en harder 1 Ik
keek om en zag, dat ik geen twintig meter
meer vóór was. Hoe vreeseiyk zag dat dier
er uit! Nog huiver ik, als ik er aan denk.
De tong hing uit zyn muil en het eenige
geluid was een voortdurend gebrul van woede,
terwyi zyn oogen letteriyk vlammen schoten.
Het scheen my een oogenblik toe een ver-
8Chrikkeiyke nachtmerrie te zyn; maar neen,
ik boog my voorover, terwyi een koude rilling
my langs den rug liep, en weer spoedde ik
my vooruit, altyd vooruit. Myn loven stond
op het spel en dit wilde ik, zoo niet redden,
dan toch rekken zoolang ik kon. Het minste
ongeluk zou voor my noodlottig kunnen worden:
een plotselinge schok, het losgaan van een
schroef en ik zou verloren zyn, vermoord,
verscheurd worden door dat woeste beest.
De krachten van een mensch raken even
wel uitgeput en ik voelde maar al te wel,
dat dit spoedig met de myne het geval zou
zyn. Myn adem ging in korte, dikke snikken
in en uit myn beklemde borst; het duizelde
my voor de oogen, ik kon niets duidelijk meer
onderscheiden ik hield op: myn beenen
wilden wel, maar konden niet meer, en het
was my alsof duizenden vyanden voor my
uitdwarrelden, om my torug te houden. Myn
borst werd in elkaar gedrukt; ik kon geen
adem meer halen en
Toen nog eenige oogenblikken, welke my
een eouw toeschenen en krak! met een
donderend gebrul zat de tyger boven op my
en werd ik tegen den grond gedrukt.
Daarop hoorde ik schieten, een verward
geroep van menscbenstemmen en ik verloor
De Leidsche Cricket- en Voetbal-
tereenigini,' „Ajax."
Zondag a.6. beeft bet eerste elftal wedstrijd
tegen „H. V.-V. II" in Den Haag en het tweede
elftal tegen „Hollanaia II" uit D n Haag,
hier ter stede op het terrein aan den Oegsfc-
geesterweg, ingang naast „Villa Pomona."
Voor hen, die de voetbalwedstrijden denken
bjj te wonen, zullen eenige regels en een
verklariDg van het spel zeker niet onwel
kom zyn.
In een door kalkiynen omsloten, en in 2
vakken verdeeld stuk van het veld komen
twee partyen, ieder elf man (elftal, eleven)
sterk en gekleed in hun eigen clubkostuum,
het bewustzyD, want verder herinnerde lk
my niets meer.
In dien toestand bracht ik verscheidene
dageD, door een hevige koorts aangetast, door
langzamerhand evenwel kwam ik weer by
en vernam toen de byzonderheden aangaande
myn bevryding. Eenige officieren waren met
een jager uit het land op weg om op den
tyger jacht to maken. Te dien einde zou er
by het kreupelbosch aan den een of anderen
boom een geit worden vastgebonden, wier
geblaat in de stilte van den nacht don tyger
spoedig daarheen zou hebben gelokt. De jagers
zouden zich dan dicht by die plek in de
rondom staande boomen verschuilen, om daar
op hun gemak den loop der dingen af te
wachten.
Terwyi zy zich naar de bestemde plaats
begaven, liep hun gesprek over onzen op
handen zynden wieierwedstryd en zy ver
wachtten ieder oogenblik my op myn terug
tocht te ontmoeten. Toen zy een klein boschje
voorby waren gegaan, bemerkten zy my nog
ongeveer een kwartmyi van hen verwyderd
en gehuld in een stofwolk, welke myn ver-
8chrikkeiyken vervolger aan hun gezicht ont
trok. Spoedig evenwel zagen zy in welke
bacheiyke positie ik verkeerde. Het geweldige
dier wierp zich juist op my, toen ik hen
bereikte. Myn vrienden bleven van angst
staan zonder dat zy ook slechts het geringste
tot myn redding beproefden, en zy durfden
niet schieten, uit vrees, dat zy my raakten.
De jager echter, een man met ijzeren zenuwen
en gewend aan het zien van plotselinge ge
varen van elke soort, sprong snel toe en
zyn geweer bijna tot by het linkeroor van
den tyger vooruit stekende, vunrde hy twee
maal, nog juist bytyds om myn leven te
redden.
Men trok my onder het lichaam van myn
dooden vyand weg, terwyi iedereen, die hierby
tegenwoordig was, dacht, dat het met my
gedaan was. Zy maakten een draagbaar van
takken, legden my er op en droegen my
naar het kamp, waar ik gedurende ver
scheidene weken tusschen leven en dood
dobberde, totdat myn jeugdige krachten ein
delijk de overhand behaalden op den schok,
dien myn zenuwgestel geleden had.
Probleem No. 92 van A. y. Eelde,
Middolbürg.
Oplossingen te adresseeron: Bureel
„Leidsch Dagblad", motto „Scbaakpro
bleem".
Opl. probl No. 91.
(Nadat het schaakbord is omgedraaid),
1 L d 3, enz.
Goede opl. No. 90 ontvangen van:
Leiden: J. v. Beveren, B. Paulides,
B. C. M. Savi.
Middelburg; A. v. Eelde.
bijeen. Iedere party gaat In haar vak en stelt
zich aldns op:
Vyf man voor (fortoards), welke de aan
vallers vormen en hebben het vyandeiyk
doel goaX) te bestoken, daar achter volgen
drie man {half backs) om die voorhoede te
dekken en tevens om de twee achter hen
staande, achterhoedespolers (baclis), te
steunen, wanneer de vyandelyke voorhoede
doorbreekt Achter deze twee laatsten bevindt
zich het doel (goal), met den daarin staanden
doelverdediger (keeper), di9 de eenigste
speler is, welke den bal met de handen mag
aanraken. Vliegt de bal door het doel, dan
heeft de party, waarvan de voorhoede de
bal er door zond, 1 punt.
Verder bevinden zich nog ia de besloten',
ruimte een scheidsrechter en twee
grensrechters. I
De scheidsrechter ziet toe, dat er
geen ruwheden begaan worden en er niet
▼alsch gespeeld wordt. Gebeurt iets dergelijks'
(met de handen den bal aanraken, duwen met;
de ellebogen en achteroploopen), dan bedient
by zich van een fluitje, waarop allo spelers
onmiddeliyk het spel moeten stakon en aani
de benadeeldo party een vrye trap (free
kick) wordt toegestaan.
Is het geval niet uit te maken dan werpt
de scheidsrechter den bal in de hoogte en
mogen de spelers, nadat de bal den grond
heeft aangeraakt, weder met hun spel voort*
gaan.
Voorts laat de scheidsrechter (referee) zjjn
fluitje, hooren wanneer de eerste crie-ksvar-
tier-spelons voorby zyn; men eenige minuten
pauze {half time) heeft en van vak verwis-I
seld wordt. Dit laatste vooral met 't oog op
wind, zon en meerdere of mindere bruikbaarheid
van den grond in het eene vak ten opzichte
van het andere.
De grensrechters geven aan, door
middel van een vlag, voor welke party de bal
is, wanneer hy „uit het veld" is; voor de
tegenparty van hem, die den bal er uit heeft
getrapt.
De spelers zyn gekleed in een door hun
vereeniging vast aangenomen kostuum, voor
elke vereeniging verschillend, zoodat men in
het spel onmiddellijk kan zien aan de trui of
aan de broek, of een vriend of een vyand in
de natyheid is. Voor „Ajax" is het kostuum:
zwarte trui met roode sjerp, rooJ-zwart petje, j
roode broek, sportkousen en natuuriyk_voetbal-
schoenenbuiten dia laatsten kan geen voetbal-
speler. Een gewone schoen is meestal te
puntig en het leer en de constructie niet
sterk genoeg.
De toeschouwers kunnen verder inlichtingen
by het bestuur, waarvan altyd eenige le:en
by weJstryden aanwezig zün, verkrygen.
Gemengd Nieuws.
De Haarlemsche rechtbank heeft
veroordeeld: F. J. Massa, letterzetter, zonder
vaste woonplaats, wegens bedelary, tot 2 dagen
hechtenis en 2 jaar opzending; J. Lindenaar,
C. v. d. Meer en C. Maarse, werklieden te
Aalsmeer, wegens mishandeling, elk tot f 10
boete of 10 dagen hechtenis; J. Mans, koop
man, te Haarlemmermeer, wegens diefstal,
tot 6 maanden gevangenisstraf.
Zware mishandeling. Op 13
Augustus 11. by het zaaddorschen op een
boerenplaats by Appingedam werkte de
arbeider J. tegen den zin van den arbeider
M., die het werk gestaakt ha J, door. Vandaar
wrok by M. on zinnen op wraak, 's Zondags,
daags daarop, kwam M. zyn collega J. in
Appingedam op straat tegen, Zy gingon in
een kroeg, spraken nog even over het geval
van den vorigeu dag en dronken gl.iasjes
jenever. Maar toen M. eenige glaasjes had
genoten, verzocht by, zonder dat J. het
merkte, den kastelein hem by verdere bestel
ling water in het glas to doen. Zyn slachtoffer
J. dronk door en werd smoordronken. Arm
in arm verlieten zy de herberg en M. nam
J. mee naar zijn woning. Eerst zt J. op
een stoel; toen hy hiervan opstond, verloor
by het evenwicht en viel tegen een kastje.
Dat was voor M. het sein op hem af te
springen, h?m te slaan en op zyn lichaam
rond te gaan trappen. Daarop nam M., geholpen
door een paar an Ic-ren, die in M's woning
waren, J. op om hem uit de deur te zetten.
Eerst tuimelde J. tegen een kozyn, lattr gooide
M. hem tegen een deurpost; opgenomen, i
werd hy toen naar zyn woniog, oieaangrenzend
was, gebracht.
Spoedig bhek, dat J. ernstig gekneusd en
verwond was, 's avonds constateerde dit
dokter reeds en 's morgens daarop bleek de
schouder ontwricht, twe9 ribben waren ge«
broken en zyn linkerbeen was erg gekneusd.
Deze en een anders dokter, gisteren tor
terechtzitting van de rechtbank te Groningen
gehoord, verklaarden, dat J. nooit weer het
volle gebruik van zfln arm zou terugkrygen.
Verschillende uitlatingen aan getuigen gedaan,
bewezen het handelen met voorbedachten rade.
Beklaagde ontkende, maar twee getuigen
hadden de mishandeling bygewoond. H09
bekl. den schrik er onder had, bloek uit het
getuigenis van een dezer. Eerst, in instructie,
had hy niet alles verteld, wat by gezien had;
Waarom niet? vroeg do president.
„Ja, kiek, meneer, M. is een goeie kerel,1
maar ik was toch bang alles te zeggen, want
dan kon H., als hy dronken is, my wel eena
doodsteken."
Het O. M. eischte gevangenisstraf vaq
drie jaar.
Mr. Cleveringa, uit Appingedam, voerde
ambtshalve beklaagdes verdediging.
Renters bureau meldt uit S al!
Kim Hongniuk en twee andere mannen, die,
naar uit het onderzoek gebleken is, de leiders
waren van een samenzwering met het doel
den koning van Korea te vergiftigen, zyn den
lOden dezer maaod in de gevangenis opg«;
bangeD. De bevolking sleepte hun lyken dool
do straten.
Door den vrederechter van
St. Nicolaas (Belgiö) werd togen een inwoner
cier stad een boete van 10 fr. geölscht. Deze
bad nl. niet geantwoord op een schreven van
den burgemeester, die hem tot verbouwing
van zyn huis had gemaand. Wel had by zjjn
huis laten verbouwen, maar vergeten te scbrö*
vod. En dat was hem door den burgemeester
zóó kwalijk genomen, dat dexe proces-verbaal
liet opmaken.
SCHAAKRUBRIEK. Maandag 17 October 1898.
Redactie: L. S.-V. „Morphy". Adres: R. Van Ram, Haarlemmerstraat 26, Leiden.
Schaaknieuws.
Janowski heeft zich naar Amerika begeven om met Showalter een match te spelen.
De voorwaarden zyn nog niet bekend.
Het volgend jaar zal te Londen een groot tornooi gehouden worden. Reeds is een
aanzienlijk fonds daarvoor aanwezig. Onder anderen heeft de voorzitter van de „British
Chess Klub", Sir George Newnes, voor een bedrag van 200 pd. st. gete^kend.
Schaakpartij No. 76.
Gespeeld in het meestertornooi van den Duitschen Schaakbond te Frankfort a./M. 1887..
Italiaansche Partij.
Schiffero,
Harmonist.
Wit.
Zwart.
e 4
1
e 5
Pf 3
2
P c 6
Lc4
3
L c 5
c3
4
P f 6J
d 4
5
e d 4:
c d 4:
6
Lb4
L d 2
7
L d 2
P d 2
8
dB
e d 5
9
P d 6
D b 3
10
Pc 6 e 7
0-0
11
0-0
Tfl el
12
e6
a 4
13
D c 7
Beter is D b 6.
Tal cl 14 P f 4
Deze zet, die den witten
looper den weg naar f 7
woIer opent, geeft wit ge
legenheid tot een schitteren
den aanval.
P g 5 16 Pe7 g 6
T e 816 T e 8
Zwart doorziet h9t groote
gevaar niet; by kon zich nog
met L e 8 door een pionoffer
redden.
Lf 7: 4- 17 Kh 8
L e 8: 18 P e 2 4-
K h 1 19 Pel:
Pf 7 20
P h 6 H- 21
D g 8 -f- 22
L g 6 23
Kg8
Kf 8
K e 7
h g 6:
Het paard mag natuurlyk
niet genomen worlen.
D g 7 -f- 24 K d 8
D f 8 4- 26 K d 7
P e 4 26 D d 8
D d 6 4- 27 K e 8
P f 6 4- 28 opgegeven.
Deze party werd als de
mooiste van het geheele tor
nooi met een byzonder6 prys
bekroond.
abode
wil
Mat In 3 zetten.
f g h