PERSOVERZICHT. Burgerlijke Stand. De Vaderlandererkennonda, dat de toestand onzer financiën niet gunstig is, maar tege- 1 Ijk er tijd niet wetende, waarop bezuiniging of inkrimping to vinden zou zijn, wil „maar één kleinigheid vragen". Zou zegt het blad met het oog hierop de schrapping van het zevende school jaar uit het wetsontwerp op den Leer plicht niet te meerdere aanbeveling verdie nen? Bij wogneming daarvaD, met opneming der bepaling, dat de leerlingen tot het einde van het zesde schooljaar op de schooi moeten blyven, wordt toch het doel bereikt: boscher- ming van de verwaarloosde jeugd. Zij kan in zes jaren de noodzakelijkste kundigheden voor het leven aanleeren. Ouders, die hun kinderen zes jaren geregeld ter school zenden, kunnen niet van verwaar- loozing beschuldigd worden. Bij schrapping van bet zevende leerjaar wordt geen onnoodige dwang geoefend op ouders, die nu reeds be hoorlijk voor de belangen huDner kinderen waken. Het zevende schooljaar brengt boven dien een sterkere uitzetting der uitgaven mede door aanbouw van nieuwe schoollokalen, aanstelling van meerdere onderwijzers. Maant de tegenwoordige toestand van de schatkist niet te meer dez9 niet dringend noodige ver hooging van uitgaven achterwege te laten? Wij gelooven het vast en zouden zelfs gaarne op dit stuk reeds het ontwerp gewijzigd zien. Onder het hoofd „Bevordering van de Noderlandsche nijverheid geeft de Meute* Delftsche Courant het volgende te lezen: Ons land is een klein land, maar gelukkig geen arm land. Ons land is bij den vreemde ling nog steeds het spreekwoordelijk rijke Holland, en talloos veel vreemdelingen verla ten hun Heimatb, om in Nederland brood. ©n goud te verdienen, en talloos veel buiten- landsche fabrikanten weten wel, waar zi) den grootsten afzet hebbenhet is in het gastvrije, herbergzame land, dat wij bewonen. En de Noderlandsche Regeering doet tegen dat laatste niets. Zfl huldigt de leuze: Vrijheid, blijheid 1 Vrijheid, ja voor den vreemdeling om zijn producten en fabrikaten aan ons te slijten! Blijheid, ook voor den vreemdeling als deze in ruil voor zijn goederen de wichtigo Hol- landsche rijksdaalders opstrijkt. Immers, het is een overbekend feit, dat de overstelping met buitenlandsch fabriek3goed aan onze nijverheid haast al het werk uit de hand neemt. Wat behoorde dus de eerste zorg te zijn? Dien alles verzwelgenden stroom te koeren. Men heeft voor den werkman, tot zijn betere vorming, ambachtsscholen en cursus sen opgericht. Zoer mooie l Maar de werkman heeft geon gelegenheid van die genoten betere vorming te doen blijken, wanter 19 geen werk: de eene industrie vóór, do andere na gaat ten gronde, omdat het buitenland ons overstelpt met zijn fabrikaten, omdat, wat in Nederland den toon heet aan te geven, den vrijhandel predikt. Men schrijft voor den werkman wedstrijden uit, men tracht des werkmans kunstzia op te wokken door het openen van museums en tentoonstellingen, maar tegelijkertijd ontneemt mon den werkman z\ja brood. En waar blijft dan de lust om aan een wedstrijd deel te nemeD, en waar vindt de werkman dan het jeld, om tot zijn betere vorming museums en tentoonstellingen te bezoeken? Zoolang men onze grenzen wagenwijd laat openstaan voor den vrjjen invoer van allerlei vreemde fabrikaten en voortbrengselen, zal alle moeite tot opbeuring van onze vaderlandsche nijver heid wel verloren moeite zfin. Andere landen zjjn wel wijzer; zjj sluiten, gedachtig aan het spreekwoord „het hemd is nader dan de rok", hun grenzen voor den invoer hunner buren, ma^r het Nederlandsche volk, dat stoeds bekend heeft gestaan als een verstandige natie, bevoordeelt den vreemde ling boven het eigen landskind. „In geen enkel ander land schreef vóór eenigen tjjd De Nederlandsche Industrieel heoft de nijverheid van verschillende landen, met name de Duitsche, zulk een gunstig torrein gevonden voor de plaatsing barer producten als in Nederland. Waarheen men ook zijn blikken wendt, hetzij naar Amsterdam, hetzij aaar de kleine provinciesteden, overal treft men Duitsche goederen aan. Iedere tak der Duitsche nijverheid heeft in ons klein, maar rijk land een belangrijken afzet gevonden voor zijn producten, een afzet, die des te meer door de fabrikanten aan genen kant van den Rijn gewaardeerd zal worden, omdat men bier de voorkeur geeft aan de betere quali- teiteD, waarop meer verdiend kan worden...." En iets verder: „De groote magazijnen zijn vol koopwaren van allerlei aard, in Duitschland gefabriceerd. Do confectie-huizen van Berlijn leveren ons alleen voor zes millioen Mark. De galanterie-artikelen en kramerijen, de papieren, tapijten, meubelen, linnen en luxe-artikelen van Duitsche afkomst ziju ook zeer gezocht, en in onze koloniën neemt het verbruik van „Duitsche artikelen io gelijke verhouding toa"." Is het niet om gomeljjk en verdrietig te worden, als men deze zinnen leest? Onze Noderlandsche Regeering handelt als een vader, die voor de kinderen van zjjn buurman werkt en zijn eigen jongens gebrek laat lijden. Zou de tfid niet dringen, dat er eens pa3l en perk wierd gesteld aan dien door Diets ge motiveerder], bnitensporigen invoer van over de grenzeD, voornamelijk de Duitsche? Wat antwoordt de voorstander van vrii- handel hierop? Hij zogt: Door dien over- vloedigen invoer zijn de bewuste artikelen goedkoop en kan iedereen ze zich aanschaffen; ook de gewone man kan dan voor weinig geld koopen wat h\j noodig heeft, en der halve zoo wordt de gevolgtrekking ge maakt is de vrije invoer een zaak van het hoogste gewicht Met onderscheid, zeggen wij. Als het artikelen geldt, die een werkman noodig heeft, en die niet of in onvoldoende mate in Nederland gefabriceerd worden, heeft de vrijhaodelaar gelijk. Maar als het zaken betreft, die óf een werkman niet noodig heeft, öf hier te lande in voldoende mate kunnen worden of worden gemaakt, ie de vrjje invoer onverdedigbaar, is hijhet brood uit den mond nemen van den Nederlandschen nijvere, die wel belasting betalen mag, maar ook mag toezien, dat de vreemdeling met ons geld tot aanzien komt. Neem :byv. de nieuw modische kleereD, de confectie-artïkelen naar den allerlaatsten smaak: koopt de werkman die? Neem de kostelijke meubelen, die met waggonladingen te gelijk over de gronzen ons land binnenkomen: koopt de werkman di9? Neem de schitterende salonsieraden, die ter waarde van duizenden guldens te geiyk door onze buren op den gastvrijen Nederlandschen bodem worden uitgestort: koopt de werkman die? Dat kan mon zoo begrijpen; die koopen de rijke lui, maar de kleermaker, de timmor man, de meubelmaker, de houtsnijder in Nederlaud heeft er geen roodon duit aan verdiend. Wat het volk van al het ingevoerde wel koopt? Dat zijn de goedkoope modeartikelen en snuisterijen, die bij niot noodig heeft, en waarvan het te wenschen was, dat de geringe man ze heel niet kocht en zijn zuur verdiende penningen beter besteedde. Summa summarum: onze Nederlandsche Regeering geoft met de eeno en ontneemt met de andere hand. Zij geeft of zorgt voor industrie-onderwijs, zij begunstigt museums en njjverheidstentoonstellingen, maar haalt met de andere hand den werkman het brood uit den mond door begunstiging van den vreemdeling. Zij is als de vader, die zijn zoon innig liefheeft en als blijk daarvan hem wat bruidsuikers in de hand stopt, maar geen brood geeft. Moge dit spoedig anders worden l De eindcijfers der Indische begroo ting hebben velen den schrik om het hart doen slaan, maar, zogt Eet Vaderlanddie velen maken zich noodeloos bezorgd: „Deze alarmeerende beschouwing is niet slechts schrikbarend overdreven, z\j i3 ten eenenmale onjuist. Bjj do Indische bogrooting geven de bloote eindcijfers al een zeer slechten grondslag ter beoordeeling van den ünan- cieelen toestand, en wie telkens zoo opschrik ken, als het tekort groot schijnt, om zich gerustgesteld te gevoelen als er eens een jaar komt met een overschotje, hebben den rechten blik op dien toestand niet. Het zijn altijd de wisselvallige koffiobaten, die van het eene jaar op het andere met mil- lioenen, om niet te zeggen tientallen van roil- lioenen, uiteen kunnen loopen, waardoor wjj voor verrassingen gesteld worden, onaaoge name, als die over hot loopende dienstjaar, of aangename als ook wel voorgekomen zjjn, en nu is het zeer merkwaardig, dat juist zi), dio in ongunstige eindcijfers stof zien voor hun pessimisme, het sterkst aandringen op behoud, ja op uitbreiding van die dwangcul- tuur, die hun die boozen parten speelt. De les der cijfers moet integendeel deze zijn, dat wjj ons zooveel mogelijk moeten los maken van die dwangcnltuur". Het blad meent, dat wij juist op den goe den weg zijn, en om dit aan te tooneü, geeft het de volgende cijfers: „Raadpleegt men het gewone vergelijkend overzicht van middelen en uitgaveD, dat de Memorie van Toelichting verschaft, dan ziet men, dat de zoogenaamde „andere inkomsten", d. w. z. die uit belastingen, voortdurend krachtig stijgen en de zoogenaamde „andere uitgaven" met een bedrag van 2Sl/2 millioen overtreffen. De zoogenaamde andere inkomsten, die in 1893 nog maar 90 millioen waren, in de jaren 1894 en 1895 tot 96 millioen stogoü, in 1896 reeds 99 en in 1897 al 101 millioon gaven, zijn over het loopende jaar op 1021 millioen en voor 1899 op meer dan 105 mil lioen geraamd. Ook de „andere uitgaven" zjjn in dien tijd niot onbelangrijk gestegen, doch de raming over 1899 is nog geen tien millioen hooger dan over 1893, tor wijl de middelen in dien tijd mot meer dan 15 millioen toenamen. Als het doficit nog zoo hoog blijft, is het voor namelijk te wijten aan de uitgaven voor oorlog en marine, die, onder aftrek der ont vangsten uit dezen hoofde, nog weder zullen bedragen ruim 45*/t millioen, niet merkbaar minder dan vorige jaren". Die hooge uitgaven voor oorlog en marine acht Het Vaderland de teere plek in deze bogrooting. Het had zoo gaarne anders ge wild en ook andera gehoopt na de bemoe digende woorden, door den Minister van Koloniën op 12 Juli in de Eerste Kamer uit gesproken. En was in dit opzicht nu ook de toekomst maar rooskleurig, doch dit ls het geval ook al niet. „Die belofte van zoo spoodig mogeiyk te komen tot een groote vermindering van krygslasteD, in verband met 's Ministers in dezelfde zitting aan den dag gelegd verzet tegen opdrijving van marine-uitgaven, had ons in den waan gebracht, dat reeds deze begroo- tiüg een beteokenisvolle beperking van uitga ven zou aanwijzen. De herhaalde lofzangen op de in Atjeh verkregen resultaten hadden die illusie versterkt. Helaas, er blijkt niets van; zelfs ontbreekt elke aanwijzing op welke posten spoedig bezuiniging kan worden verwacht, ter wijl wij wel lezen van uitbreiding van marechaussees en buitengewone aan vulling van geschut- en oorlogsvoorraden. Men zal wellicht hiertegen aanvoeren, dat wel de raming over 1897 slechts weinig lager is dan die over 1898, maar dat de uitgaven over laatstbodoeld jaar bljjkens de Memorie van Toelichting de raming met 5 a 6 mil lioen zullen overtreffen. Wy vragen, welke waarborg is er, dat ook in 1899 de raming niet aanmerkelijk zal worden overschreden. Of zelfs aangenomen, dat het goed vertrou wen der Rsgeering op de duurzame verbete ring tn Atjeh die booze vrees zal beschamen, dan vragen wi), of het een bezuiniging van beteekenis mag heeten, dat de werkelijke uitgaven over 1899 wellicht 5 a 6 millioen minder zullen zijn dan over 1898, als men in aanmerking neemt, dat dia uitgaven dan wel bij die van 1898 en 1897 achterstaan, maar vrij wat moer zijn dan het gemiddelde over de drie daaraan voorafgaando jaren on 5 millioen meer dan over 1893. Dat noemen wij geen bezuiniging." Eet Vaderland zou op de uitgaven voor leger en vloot maar vast een 6 a 7 millioen willen bezuinigd zien; dat zou den toestand der Indische financiën al dadelijk heelwat beter maken. Het blad wijst verder op verschillende lichtpunten in de toekomst, en handhaaft zjjn meening, dat deze begrooting niet zwaarmoe dig behoeft te stemmen. Het Handelsblad is ook optimistisch ge- 3temd. Ongeveer 13 millioen tekort is niet zoo erg verontrustend, en gaat men de uit gaven nauwkeurig na, dan zön ze wel zóó te schikken, dat bet tekort tot 4 millioen slinkt. Het blad meent, dat het noodig is zich geheel onafhankelijk te maken van de koffiecultuur, en dat kan wel: „Laat ons precisooren. Er is een werkelijk tekort van vier millioen, en wjj zjjn op do ingediende begrooting voor zeven millioen van de koffie afhankelijk. De toestand is dus nu zoo, dat we, de koffiebaten buitea rekening latende, elf millioen zouden te kort komen. Is het nu ondeukbaar, dat gemiddeld per jaar één millioen door versterking van inkomsten en beperking van uitgaven wordt gewonnen, en men dus na een elftal jaren het doel heeft bereikt? Trouwens, ook wanneer de zuivere ontvangsten uit de koffie niet meer dan bijv. vier milliojn bedragen, kan men zeggen, dat, zoo niet geheel?, dan toch voldoende onaf hankelijkheid van de koffiecultuur vorkregen is. Zelfs wanneer men het beoogde doel slechts met een half millioen per jaar kon naderen, dan zou na veertien jaren reeds een bevredi gende toestand bereikt zijn." Het blad is hét dan ook geheel met den Minister van Koloniën eens, wat betreft de wijze, waarop naar versterking der middelen moot worden omgezien. De Nieuwe Rotterdamsche Courant schildert den toestand der Indische geldmiddelen als volgt: „Versterking der Indische financiën is sedert 1892 in overweging. De aanleiding daartoe behoeven wjj niet met veel woorden in herin nering te brengen. Terwijl de Atjeh-oorlog als een knagende worm door den bodem der schatkist boort, vraagt het belang der bevol king uitgebreider bestuurszorg; roept de ont wikkeling der bronnen van welvaart om ver betering der middelen van verkeer; eischen openbare veiligheid, onderwijs, gezondheidszorg nauwgezetter behartiging. Bij dien klimmenden drang tot uitgeveD, vloeit de bato uit de gouvernements-koffieteelt steeds schraler en meer ongestadig. Niet zonder goed gevolg wordt er naar gestreefd, deze gaping te vullen door zorgvuldiger exploitatio van bestaande, of door het openen van nieuwe bronneD. Maar ton deele werpen deze niet aanstonds de voordeelen af, welke de toekomst zien zal ton deele zouden de dadelijke voordeelen geen tred houden met het toenemen dor uitgaven en het slinken van sommige ontvangsten, zelfs Indien er op het wijs overleg nooit iet3 aan te merken viel. En het overleg laat wel eens te wenschen over. Het beheer eener uitge strekte kolonie beeft nu eenmaal niet de, om zoo te zeggen, mechanische zekerheid van een Europeesche bestuurs-inrichting. Elke nieuwe heffing moet echter recht streeks gevorderd worden door de behoeften van het oogenblik. Is dit bet geval niet, dan raakt zij verloren in de algemeene stijging der uitgaven en is men, by een volgende noodzakelijkheid, een hulpmiddel armer." Na er op gewezen te hebben, dat vroegere ministers er niet altijd in slaagden aan to toonen, dat er werkelijk behoefte aan ver sterking der middelen bestaat, vermaant het Rotterdamsche blad aldus: „Het moge waar wezen, dat de tekorten meer schijn dan werkelijkheid zjjn en voor een groot deel worden vastgelegd in openbare werkeD, die terstond of in de toekomst voor deel beloven af te werpen. Men moge met den heer Geertsema van meening zjjn, dat waar „geheel Indië minder schuld heeft dan de stad Amsterdam", de fiDanciöele toestand nog niet onrustbarend is. Het is echter ge raden, to waken, dat hij niet onrustbarend wordt. In aanmerking dient genomen te worden, dat rente en aflossing van denlndi- schen schuldenlast wel op rekening van Indië gebracht worden, maar de leeningen drukken toch het krediet van het moederland. De draagkracht van het eiland is ten deele afhankelijk van omstandigheden, op welke ons beleid niet den minsten invloed vermag uit te oefenen. Wanneer om één voorbeeld te noemen het dreigement der Duitscho bietenbouwers: „wjj zullen de rietsuiker uit de concurrentie wegdringen" eens tot vervulling kwam; of wanneer straks Cuba, onder AmerikaansChen ondernemingsgeest uit zfjn onmacht gebeurd, tot dusver ongekende hoeveelheden Cuba- rietsulker op de wereldmarkt wierp, zou de suikerindustrie op Java, die de staatsspoor wegen, de bedrijfsbelasting, de landrente en zooveel meer nog helpt voeden, in haar be staan bedreigd worden. Het komt ons daarom voor, dat, nu her haaldelijk het opleggen van Dieuwe lasten geweigerd ia wegens Diet gestaafde noodzake lijkheid; nu daarontegen in '96 de belasting op inlandsche tabak is afgeschaft zonder door Java op te brengen equivalent, en de bevol king door het geleidelijk inkrimpen der ge dwongen koffle-cnltuur ontheven werd van een deel der belasting In arbeid; er voor het toapassen der oeconomisch misschien onscha delijke verhooging van den accijns op brand en lichtstoffen, wegens dringende behoefte der schatkist, veel te zeggen valt." Het blad wijdt vervolgens uitvoerige be schouwingen aan de wfjze, waarop de Minister de middelen versterken wil, en bespreekt daarna in een tweede artikel de noodig ge worden reorganisatie van het gewestelijk be stuur, waaraan het verschillende opmerkiogen vastknoopt. Eén daarvan, de positie van den Gouverneur- generaal rakende, zij hier vermeld: „Eindelijk mocht toch ook wel eens over wogen worden of, terwfil alle hooge waardig heden in den Nederlandschen staatsdienst matig, of zolfs karig, bezoldigd worden, er ééne moet xfin, die van Gouverneur-Generaal, waarin gelegenheid bestaat in vijf jaar tyds, om met den volksmond te spreken, een „for tuin" over te leggen. Da minister Cremer heeft verleden jaar betoogd, dat er zoo'n groot gedeelte van het iDkomen heengaat aan de „pronk en praal", welke van het ambt onafscheidelijk, maar voor hem, die het bekleedt, meer een last dan een lust zjjn. Zou het onbeschoiden zfin te vrageD, hoeveel er in de landelijke en arbeidzame afzondering te Buitenzorg en gedurende de korte verblij ven in het paleis te Weltevreden aan die pronk en praal besteed wordt? Zou de in lander, om wien het te doen is, er veel van behoeven te merken, indien er van het trak tement een rondo som, een ton bijv. 'sjaars, gemaakt werd? Onze hoogste Indische bestuurs-inrichting is in veel opzichten nog geschoeid op een leest, die genomen is in een tijdvak, dat voorbij is- Dö minister Bergsma geloofde de pensioenen der hoogste Indische ambtenaren, welke buiten alle verhouding staan tot den. voot, waarop een ambteloos burger in Neder land leeft, niot beter te kunnen verdedigen dan door op te merken, dat zfi in 1837 vast gesteld en sedert onveranderd gebleven zjjn. Maar het is juist doordat de hoogste Indische staatslichamen in financiën en personeel ge constitueerd zijn fa een tijd, die van den tegenwoordigen in leefwijze, denkbeelden en voorstellingen ton eenenmale verschilde, dat ze verouderd, onhandelbaar en duur zijn." De Nederlander constateert, naar aanleiding van de miHioenenrede, dat er jaarlijks meer geld noodig ls, indien de uitgaven niet ingekrompen of haar regelmatige snelle toeneming Diet tegengehouden wordt. Op don voet, waarop wij thans leven, sluit onze be grooting niet meer. Ook is de toestand in Indië niet rooskleurig, het enorme defieit daar is voor een groot deel het gevolg van den Atjeh-oorlog; wij moeten daarmee wel door gaan, maar wat dat nog kosten kan weet niemand. Indien Indië eenmaal bleek niet meer bjj machte te zfjn de kosten van dezen voor haar geheel nutteloozen oorlog te dragen, zou Nederland ten slotte toch moeten betalen. De draagkracht der natie is niet toege nomen; de minister heeft erkend, dat voor het oogenblik de grens van het draagvermogen bereikt is. Nu vraagt het blad of de Kamers thans ook in do nieuwe vorhoogingen der lasten bebooren toe te stemmeD, waar van inkrimping der begrooting geen spoor is, terwijl van allerlei nuttige, doch niet dringende zaken, belangrijke verhoogingen wordoD voorgesteld. De Nederlander hoopt, dat do Tweede Kamer ditmaal haar plicht zal doen, door do ministers te dwingen de tering naar de nering te zetten. „Tal van posten kunnen worden geschrapt of uitgostold, zoo vorvolgt het blad. Waar goon geld is, behoort men wat zuiniger fee leven. De eigenlijke roeping der Tweede Kamer is, de koorden der beurs in handen te houden. Zij is het eenige lichaam, dat de natie be waren kan voor te zware belastingen. Doet zij dat niet, dan komt zfj haar plicht niet na. Iotusschen vreezen wij, dat geen enkele post zal worden geweigerd. Evenals de ministers, door allerlei uitgaven voor te stellen, zich gaarne vrienden maken, hebben ook veel Kamerleden er belang bi) „hun kiezers ter wille te zijn". Voor elke uitgaaf is natuurlijk altijd veel te zeggen. Het nuttige en aangename is meestal niet weg te rede neeren. En die ééne uitgaaf doet het 'mDiet. Waar zóóveel wordt uitgegeven moet men zuinig zijn? neen, kan dit beetje er nog wel bijl Maar het geheel der uitgaven wordt uit het oog verloren, en als dan ten slotte de minister komt met een verhooging van be- belastingen, om daaruit al die zoogenaamde kleine uitgaven Ie betalen, dan is Leiden in I nood. Doch: de schuld van den minister is het niet, want die staat voor een deficit. En zfi, die de belasting noodig gemaakt hebben door maar alles goed te keuren, zfjn vaak niet meer te vinden. Voor een goed deel zijn zij reeds van het staatstooneel verdwenen. Zullen de Kamerleden dit jaar den moeo hebben, om de belangen van allen te stellen boven die van tal van bijzondere personen en corporaties? Wy hopen het van harte, al gelooven wy het niet". De Berner-Couvontie-Bond. Naar men weet, is op de laatste algemeene vergadering van de Verooniging tot bevordering van de belabgen des Boekhandels bet voorstel vair het bestuur: „Aandringen by de Regeering op toetreding tot dö Berner-Conventie" met groote meerderheid van steromen verworpen. Daar dus van dien kant vooreerst geen gunstig resultaat te wachten bljjkt te zjjn, hebben een SO-tal landgenoot©», voorstanders van do toetreding tot de Bsrner-Conventie, dit besluit betreurende, eeD rondschrijven verspreid, ten einde een Bond te vormen, waartoe z\j allen als lid uitnoodigen, die, om welke reden dan ook, de toetreding van den Nederlandschen Staat tot de Berner-Conventie gewensebt achten. Zjj toch meenon, dat, met ter-zjjde-stelling van alle kleinero belangen, de toetreding tot de Berner-Conventie vereisebfc wordtt I. Omdat z\j een einde maakt aan bet nadrukken van boeken en muziek, versebenen in de aangesloten staten, en nadat onze eigen desbetreffende wetgeving zal zijn ver beterd en aangevuld ook aan het reprodu- ceeren van schilderijen, teokeningeD, enz. zonder toestem io ing van auteur, artist of oorspronkelyken vervaardiger. II. Omdat zfi een einde maakt aan bet zonder toestemming van den auteur of diens rechthebbende vertalen van zjjn werk, ge durende een zeker aantal jaren, waardoor hem geen zekerheid gegeven wordt, dat e vertaling in alle opzichten het oorspronkelijke werk weergeeft, en hem zijn billykerwyzo toekomend honorarium onthouden wordt. Het is bun overtuiging, dat deze Berner- Conventie-Bond, indien hfi een aantal leden telt onder onze lettorkundigen, artisten, geleerden, staatslieden, juristen, uitgevers, boek- en mnziekhandelaren, en alle anderen, die het eens zijn over de moreele zfide van de zaak, met kracht van overreding by de Regeering zal kunnen aandringen op toetreding tot de Conventie, waarmede een einde zal gemaakt worden aan een toestand, welke, in hun oog, niet te rymen is met hetgeen recht en billijkheid vorderen. Bjj het rondschrijven zijn gevoegd devoor- lbopige statuten, welke op een algemeene vergadering met eventueele wijzigingen vast gesteld kannen worden; want het is bun plan, zoodra een voldoend aantal instemmin gen verkregen zal zyn, de voorstanders tot eon vergadering byeen te roepen, opdat een bestuur gekozen worde en het plan de cam pagne vastgesteld. Zy verzoeken daarom ieder, die het in principe met hen eens is, daarvan kennis te geven aan den heer Wouter Nyhoff, 18 Nobel- straat, 's-Gravenhage. Het rondschrijven is geteekend door de heeren: C. G. Alsbacb, firma G. Alsbach Co., muziekuitgevers, Amsterdam; mr. F. Coe- nen Jr., Amsterdam; mr. Job. H. G. Cohen, Zwolle; L. Van Desseyl, Baarn; P. D. Dekoma, firma Wegner Motto, Amsterdam; Marcel lus Emant6, 's-Gravenhage; J. Funke, direc teur van het „Nieuws van den Dag"; prof. dr. J. H. Gallée, Utrecht; K. Groesbeek, firma Scbeltema Holkema, Amsterdam; prof. dr. A. G. Van Hamel, Groningen; H. J. Haverman, 's-Gravenhage; C. H. Den Hertog, Amster dam; J. H. Van Heteren, Amsterdam; E. B. Ter Horst Jr., firma J. B. Wolters, Groningen; Bart Van Hove, Amsterdam; Jozef Israëls, '8 Gravenhage; Kameke, kunstschilder, 's-Gra venhage; mr. H. Ph. De Kanter, lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland Haarlem; prof. dr. H. Kern, Lelden; dr. A. S. Kok, 's-Gravenhage; Frits Lapidoth, 's-Gravenhage; Vincent Loosjes firma Erven Loosjea, Haarlem; Jacob Maris, kunstschilder, 's Gravenhage; Joh. De Meester, Rotterdam; J. C. NtJgb, directeur van de „Nieuwe Rott. Courant"; Wouter Nyhoff, firma Martinus Nyhoff,'s-Gra venhage; W. G. Van Nouhuis, 's-Gravenbage; mr. L. J. Plemp van Duiveland, Rotterdam; Herman J. Robbers, Amsterdam; mr. A. G. N:' Swart, 's-Gravenhage; J. K. Tadema, firma F. Bohn, Haarlem; mr. H. Viotta, 's-Gra venhage. LEIDERDORP. Bevallen: J. C. De Groet, geb. v. d. Ham Z. G. G. Borreman, geb. Van Vliet Z. A. Boot, geb. De Graaf Z. OEGSTGEEST. GeboreD: Jan, Z. van P. De Mooij en C. De Mooij. Anna, D. van B. Star en J. v. d. Meij. Overleden: J. Koppert 60 gel», met J„ Wntman, te Zoeterwoude. W. v. d. Sluis 59 j., wear, van M. v. d. Wal, te Koudekerk. Weekblad voor de Jeugd. Dit weekblad, uitsluitend verkrijgbaar voor de abonnés op het Leidxh Dagblad, kost slechts 3 Cents per nummer en wordt iederen Woensdagavond bezorgd. Hot bevat gekleurde platen, verhaaltjes, versjes, enz., en ia voor kinderen een goed koop en zéér aantrekkelijk boekje. In de vestibule van het Leidsch Dagblad wordt elke week een nummer opgehangen, terwijl men zich tevens voor een abonnemeP' daar kan opgev j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 6