MENGELWERK.
Zijn eerste vrouw.
Zy hadden te zamen het geheele landhuis,
de nieuwe, sierlyke woning der jonge Trouw,
van beneden tot boven bezichtigd; nu liet
het paar, bestraald door het heerlijke gouden
schijnsel van de ondergaande zon, den blik
weiden over het wOlaangelegde park en het
kleine blauwe meer, door frissche boschjes
omgeven, en over de vlakte, welke aan den
horizon ovorging in een heuvelry. Het was
een verrukkelijke zomeravond.
„Hoe schoon!" riep de jonge echtgenooto uit.
„Zie eens, Karei", hernam zij na een poosje
en wee8 naar een met mos bedekt dak, dat
dicht bij het meer van tusschen de boomen
to voorschijn kwam; „wat is dat voor een
huisje?"
Hij trok haar zachtkens naar zich toe.
„Dat", zei by met gedempte stem, „is
Helena's paviljoen. Wy noemden het zoo,
omdat zy daar by voorkeur vertoefde; zy
hield van de stilte. Ik heb het geheel gelaten
zooals het by haar leven was en het afgesloteo.
Binnenkort gaan wy er wel eens samen heen,
nietwaar Suze?"
Zy knikte even.
„Laat ons nu Daar binnen gaan", zei ze;
„ik ben moe."
Helena, van wie hy sprak, was zyn eerste
vrouw geweest. Slechts een jaar had hy haar
de zyne mogen noemeD. Na een langdurig
lyden was zy bezweken. Natuuriyk wist Suze
dit, maar nooit had zy er ernstig over nage
dacht. Zy beminde hem vurig, evenals hy
haar, en daaraan alleen had zy genoeg. Eerst
hier, in deze woning, word zy sterk aan die
eerste vrouw herinnerd. Korten tyd geloden nog
was haar oog in zyn studeerkamer gevallen
op het portret van een schoone, blonde vrouw,
en op haar vraag wie dat was had hy ge
antwoord:
„Dat is Heiena's portret."
Nu was het haar als vertoefde die hier nog
in levenden ïyve, en zy werd zóó bleek en
stil, dat haar echtgenoot al spoedig tot haar
zeide:
„Ik geloof, dat je zelfs heel erg vermoeid
zyt. Wy zullen ons ter ruste begeven 1"
Zy was den volgendon morgen vroeg weer
by do hand en zoo vrooiyk en frisch als een
viscbje in het water; de schaduw van den
vorigen avond was van haar blozend, jeugdig
gelaat verdwenen.
Toen haar man na het ontbyt naar zyn
studeerkamer ging, volgde zy hem, zonder
dat hy het bomerkto. Hy was voornemens
voor zyn schryftafel te gaan zitteü, toen zyn
blik op het tafeltje viol, waarop hefc portret
placht te staan. Hy schrikte. Yan de plaats,
waar by gewoon was Helena's beeltenis te
aanschouwen, koek hem een aardig, lachend
kinderbekje, door donkere lokken omgeveD,
aan. Hy keerde zich om en zag zyn vrouw
op don drempel der deur staan.
„Een verrassing, Suze," zeide hy; „dat
ben jy immers, nietwaar?"
„Ja, ja," riep zy, hem omhelzende. „Je
bent toch niet boos, dat ik de portretten
verwisseld hob? Hoor eens, mannetje, ik
>ehoor je nu zóó geheel en al toe, dat ik
wil, dat ook myn verleden je eigendom zal
zyn; steeds hob ik jo toebehoord, zonder dat
ik het wiet. En dan zy omklemde hem
steeds vaster kan ik de gedachte niet ver
dragen, dat een ander, zy het ook slochts
haar beeld, je nader aan het hart ligt dan ik."
„Jaloor8ch op een overledene," sprak hy
op ern8tigen toon.
„Noem het zoo je wil. Ik weet, dat het
voortspruit uit myn vurige liefde voor jou.
Nu moet ik je nog iets dringend vragon:
Geef my den sleutel van dat paviljoen F'
„Wy zouden er samen heengaan, dacht ik."
„Neen, dat wil ik niet. Maar ik vind het
ook niet aangenaam, als jy daar zonder dat
ik het weet vertoeft. Zoo je me liefhebt,
Karei, geef me dan den sleutel!"
Hy weifelde, maar zy vroeg het hem zóó
dringend, zy was zóó onwederstaanbaar in
haar vrooiyke, vriendelyko schoonhoid, met
haar donkere, sprekende, nu vochtige oogen,
dat hy moost toegeven. Het is een naïef
verlangen, zeide hy tot zicbzelven; maar zo
is ook niet veel meer dan een groot kind.
Nu volgden er zalige, heeriyke dagen, en
Suze8 geluk was bjjna onvermengd. Bijna,
want zy, die haar echtgenoot nooit van haar
zyde zou hebben willen missen, begreep niet
hoe hy het halve dagen en langer nog zonder
haar kon uithouden en door bosschen en over
velden onvermoeid zonder haar kon ryden en
zonder haar rondloopen.
„Het is oogsttyd, myn kind," was al wat
by antwoordde op haar zachte verwyten daar
over; „een goed landheer moet dan over alles
het oog laten gaan".
Het verwendo stadskind vond het buiten
leven zeer eentoüig; de vertroetelde dochter
en lievelingszuster voelde zich buiteD eenzaam.
Dikwyia rees voor haar het beeld van de
oerste vrouw on vroeg zy zichzelve af: Zou
zy moer geduld of een koeler hart dan ik
gehad hebbon? Of houdt hy nog meer van
haar dan van my? Zou hy nog dikwyis aan
haar denken, en met welke gevoelens?
„Straks moot ik naar de stad ryden", zei
Karei op zekeren dag tot haar. „Heb je ook
lust om met me mee te gaan?"
„Naar dat akelige, kleine gat?" vroeg zy
lachend. „Neen, lieve, ga jy maar alleen, hoor 1
Ik zal bier stilletjes op je blyven wachten".
Het was echter niet alleen do minachting
voor het kleine gat, die haar drong thuis te
blyven. Zy was voornemens iets ten uitvoer
te brengen, wat zy enkel in Kareis afwezig
heid kon doen. De gedachte aan de moge
lijkheid, dat zy dien sleutel van het paviljoen,
hoe zorgvuldig zy hom ook bewaarde, zou
kunnen verliezen, en dat haar man hem zou
vinden, verontrustte haar lang. Die sleutel
moest verdwynenzy wilde hem in het water
gooien; dan was zy gerust. Zy noemde zich
zelve wel een zottiD, maar verontschuldigde
zich toch. Ik houd ook zooveel van hem, zei
ze dan tot zichzolve.
Een tydlang nadat Karei reeds was weg
gereden, draalde zy nog; toen echter was
haar besluit genomen. Het was een zoele
dag en aan den horizon in het noorden
kwamen donkere, dreigende wolken opzetten.
Hoe bang zy ook anders voor onweer was,
heden sloeg zy op die verschynselen geen
acht. Zy ging den tuin door; do byen en kevers
gonsden over do door reseda omgevon kleurige
bloembedden.
„Waarom is in dezen tuin toch zooveel
reseda gezaaid?" had zy op zekeren dag den
tuinman govraagd, en zy had ten antwoord
gekregeD
„Do reseda was de lievelingsbloem van de
overleden mevrouw. Als u hierin misschien
verandering aangebracht wenscht te zieD,
danZy had het hoofd geschud en was
vorder gewandeld.
Nu liep zy door een rechte laan van popu
lieren; aan het einde van die laan lag het
paviljoen, een onoogiyk, geelachtig optrekje.
Een siddering voer haar door de leden, maar
zy had zich stellig voorgenomen het geheim-
nisvolle heiligdom te leeren kennen voordat
zy het voor altyd sloot. Daarbinnen was het
halfdonker en koel; zy opende de vensters,
stiet de luiken open, die slechts aangeduwd
waren, en zag uit naar een kleine veranda,
welke uitzicht op het meer gaf. Daarop koerde
zy zich om.
Zy bevond zich in een klein vertrek, een
voudig gemeubileerd met ouderwetscho meu
belen. Z{j keek schuw rondom zich; het was
haar alsof de geest van die vrouw do ruimte
nog vervulde; van die vrouw, die de eenzaam
heid beminde en met reseda dweepte. Boven
de met leder bekleede sofa hingen drie por
tretten; twee daarvan stelden Kareis ouders
voor, dat in het midden hemzelvon, toen hy
nog een kind was.
Zyn verleden heeft zy bierheen meegenomen,
dacht Suze; de meubelen zyn zeker nog uit
den tyd zyner moeder.
By het veneter hing een rek met boeken.
Het eene boek na het andere nam zy ter
hand; zij zag daarin telkens teekens en met
potlood onderstreopto zinnen.
„Zy was ernstiger dan ik," zei Suze, „en
degeiyker; zy las, naar het schynt, niets
dan stichtelyke boeken."
Op een kozyn stond een naaidoos en daarop
een werkmandje, vóór dat kozyn een leuning
stoel. Da plaats, waar deze laatste stond,
was zóó gokozon, dat zy, die er in zat, juist
naar het punt kon zien, waar het uitzicht
vry was naar den weg, welken Karei moest
komen, als by uit de stad of van zyn akkers
terugkeerde. Suze wist dat; het was haar,
als had zy de stille, blonde vrouw gosd gekend.
Zy dood het werkmandje open; voltooid
en begonnen naaiwerk lag daariD, alsmede
kleedingstukken van de kleinste afmeting.
Met oen hevig kloppend hart en in tranen
zwemmende oogen sloot Suze het deksel.
Het was een wreed noodlot geweest, dat de
hoop on al het geluk der arme vrouw had
doen schipbreuk lyden.
In do nabyheid van het andere venster
stond een ouderwetsche schryftafel; daarop
lag een schryfmap. Deze was gesloten. Suze
nam ze op, aarzelde en legde ze weer neer;
daarop echter haalde zy een kleinen sleutel
ring uit den zak, eneen sleuteltje paste
en het slot sprong openl Weldra lagen voor
Suze eenige vellen papier, een soort van dag
boek, naar het scheen, waarin met een fraaie
vrouwenhand was geschreven. Zy bekeek ze
vluchtig; zy voelde, dat ze daarop geen recht
had. Boeds wilde zy de map sluiten; daar
viel haar oog op een nauweiyks voor de helft
beschreven blad en zy las de laatste regels:
„En indien, zooals ik geloof, myn dagen geteld
zyn, dan moge eenmaal een andere u zoo
gelukkig maken als ik het gaarne zou gedaan
hebbeD, zoo God my er den tyd en de kracht
toe verleend had. Als Ik maar niet geheel,
niet geheel vergeten word
Suze lag op de knieën en, het gelaat in
de handen verbergend, barstte zy in tranen
los. „Arme, liovo, goede vrouw," stameldo zy.
Hoor, wat was dat voor een gekraak?
Verschrikt sprong zy op. De blinden sloegen
tegen den buitenmuur, de regenvlagen beukten
de trappen der veranda en het was byna
nacht geworden. Door de boomen ruischte
en loeide het. Een verblindende bliksemstraal
schoot door bet uitspansel, een dreunende
donderslag rolde door de lucht en de regen
viel kletterend neer.
„O Hemel, help myi" jammerde Suze. „O
Helena, lieve Helena 1" Zy zonk voor de schryf
tafel neer en drukte de map tegen haar borst,
als hield zy een levend wezen omklemd.
„Ik kan niet zoo jong sterven als gy; ik
ben nog volstrekt niet goed genoeg en ik
kan geen aandenken nalateD, dat hem de
herinnering aan my dierbaar en onuitwischbaar
maakt. O, help my I Bid voor my, lieve Helenal"
De donder rolde, de bliksem schoot onaf
gebroken door het luchtruim, alles kraakte,
huilde en ruischte om haar heen, boe lang
wist zy niet. Zy had voor het eer6t in haar
leven werkeiyk ernstige, moeilyke oogen-
blikken. Eindelijk hield het oproer In de natuur
op en werd het lichter in het kleine vertrek.
Het onweer was voorby. Toen Suze opstond,
hoorde zy buiten luide en angstig haar naam
roepen. Het was de stem van haar echtgenoot.
„Hier ben ikl" riep ze, de deur van het
paviljoen uittredend. Over opeengestapelde
stammen, afgerukte takken en bladeren, waar
naar zy verwonderd keok, kwam hy mot
groots stappen naar haar toe, sloot haar in
zyn armen en riep uit:
„Ben je daar? Ben je ongedeerd? Ik heb
zoo'n angst om jo uitgestaan," voegde hy
er by. „Ik kwam naar huis, toen het onweer
begon; overal zocht ik naar je, maar tever
geefs, tot eindelijk de tuinmansjongen my
vertelde, dat hy je in de popelenlaan had
zien wandelen. Ik snelde hierheen en vind
zie zelve eens die drie krachtige stammen
door den storm afgebroken en op den grond
geslingerd. Bedenk eens: als je daar op dat
oogenblik geweest waart?" Hy huiverde er
van en sloeg opnieuw zyn arm om haar middel.
„Ik dacht Biet, dat je hierbinnen waart!"
Zy nam hem met zich in de kleine ruimte
en zeido tot hem, terwyi zy het hoofd tegen
zyn schouder legde:
„Ik was hier by onze zuster, nietwaar,
Karei? Ik kwam hier met een boos hart,
met eon gemoed vol jaloezie; maar zy heeft
my zooveel geleerd, zooveel, dat ik nu nog
niet kan opnoemen. En als wy nu weer in
hui3 zyn, zal ik allereerst haar beeltenis op
de oude plaats zetten. Zy zou er niet booB
om zyn, als ze het wistl"
Zwygend kuste hy haar, zoo teeder en zoo
innig I Daarop betraden zy do veranda. Zy
zagen hoe kalm het weer was geworden; zy
zagen millioenen regendroppolen aan de boomen
flikkeren en glinsteren. Zy aanschouwden den
vrooiyk lachenden hemel boven hun hoofden.
Zy zagen vóór zich een onbegrensde, zalige
toekomst!
Zwijgend stonden ze daar en toch wist
ieder van hen wat do ander gevoelde: den
zegenenden invloed van een verheerlijkte, die
vreedzaam en vriendelijk lachend neerzag op
het geluk, dat voortgesproten was uit en nu
bloeide op de puinboopen van haar eigen geluk.
INGEZONDEN.
Gevaarlijke Jongensstreek.
Gisteravond omstreeks 9 uren deed zich
het volgende voor.
Op den hosk van den Stillen BUn vas
dun yzerdraad strak gespannen, van af een
der tuinraraen, op manshoogte, tot aan het
hek aan den waterkant, zoodat ejk voorby-
ganger daar zeker mede in botsing moest
komen zooals my dan ook gebeurde.
Natuurlijk maakte ik den draad los om
hem te depooeeren als bewijsmiddel tor plaatse
waar dit behoort, waarna ik rustig uitkoek
naar de vermoedelijke daders.
By do Haarlemmerstraat stonden een drietal
jongens van 15 jarigen leeftijd te lachen
om de uitwerking hunner laffe daad, ora by
myn komst het hazenpad te kiezen, maar
niet zoo vlug of het gelukte my een van hen
te pakken te krygen en aan den daar ge-
posteerden politie agent over te leveren, die
echter niet in staat was zyn plicht te ver
vullen, dank zy het opdringen en gooien van
een bende jongens, maar bovendien nog, liefst
direct 1 het bewys wilde hebbeD, dat juist
die jongen het gedaan had.
Het doel van myn scbryven is:
lo. het publiek aan te raden zich niet te
bemooien met zaken, waar het niet6 van
weet, en de politi-, di9 toch juist in bet
belang van orde en veiligheid mo t werken,
liever to holpeD in plaats van te temoeiiyken;
2o. BolLndschen jongens te vragen, echte
jongensstreken uit to halen, maar geen
gevaarlijke baldJadighoden want w«t had het
gevolg geweest, als bv. een rijtuig aangekomen
was en het paard met den kop er tegen aan
geloopen was? Of een wielryder vol gang er
mede in aanraking was gokomen?
Zeer goed heugt het my nog, dat jaren
geleden een schoenmaker over een touw viel
en levenslang ongelukkig word. Dat was ook
een jongensstreek.
"Wilt gij, jongens, weten 't verschil tusschen
een aarcigen en een gemeenen streek? vraag
je zelf dan af: als ze met my deden, wat ik
nu met een ander wil doen, zou ik dan een
ongeluk kunnen krygen, of't kwaiyk nemen?
Neen? Gaat dan gerust je gang.
Ja? Begint er niet mede en raadt het zelfs
je vrienden af.
7 Oct. 1898. 8.
KOLiONIËN.
BATAVIA, 81 Aug.—5 Sept.
Ten bewyze boe moeilijk het dlkwjjle Is
om met Inlandsche Vorsten om te springen,
deelt de schryver dor Indische brioven in bet
„N. v. d. D." het volgende mede, dat dezor
dagen met een dier heeren gebeurde.
De Sultan van Pontianak had zijn verlangen
te kennen gegeven ons oorlogsschip „De Ruy-
ter" te zien. Den commandant van dien oor
logsbodem werd daarvan officiöel kennis ge
geven en allee tot de ontvangst van den Sul
tan in gereedheid gebracht. Toon Zyne Hoog
heid die door den Resident van Batavia
begeleid zou worden op het punt stond in
zyn rijtuig te stappen tot den voorgenomen
tocht, vroeg de Sultan den Resident of er,
hem ter eere, saluutschoten gelost zouden
worden.
„Neen", zei de Resident, dat eerbewya komt
u niet toe".
„Dan ga ik niot", antwoordde de Sultan en
maakte zich gereed zyn huis weer binnen te
stappen.
Maar onze Resident, ook niet mis en van
oordeel, dat men dergelijke heeren flink moet
aanpakken, zei: „Mynheer de Sultan, als u
niet gaat, zal ik onmiddeliyk den Grooten
Heer, den Gouverneur Generaal, die macht
heeft over al deze landen, kennis geven, dat
u den heer commandant van „De Ruyter"
beleedigd hebt, door hem belet te vragen en
hem daarna voor niets te laten wachten".
De Sultan krabde zich eens achter het oor,
bedacht zich oen oogonblik en zei toen, dat hy
toch maar gaan zou. Hy wist wel, dat er met
den Grooten Hoer niet te spelen viel, en koos
eieren voor zyn geld.
By besluit van den gouverneur-generaal
van Nederlandsch Indiê van 2 September is
aan de hierna te melden, in Ned.-Indié ver-
biyf houdende gepensionneerde officieren van
het leger aldaar, een hoogere rang verleend,
te weten:
de rang van kolonel: aan den gepension-
neerden luitenant kolonel der infanterie B.C.
Yan de Sande; aan den gepensionneerden luit.-
kolonel der artillerie D. Twiss; de rang van
luit.-kolonel aan den gepens. majoor der in
fanterie B. E. Mekern; de rang van majoor
aan de gepens. kapiteins der infanterie H. P.
Krul], A. Yan Veen, E. H. "Waleson en J. H.
F. Popp; de rang vaa kapitein aan den ge-
psnsionneerden lsten lalt. der infanterie A. E.
C. Y. H. Veerman.
Tot gouverneur van Celebes en Onder-
hoorigheden zou, naar de „J.-B." vernam, wor
den benoemd do resident dor wosfcerafdeeling
van Borneo, de heer Yan Höevell.
De gepensionneerde kapitein der infan
terie Kleian zou 6 September door den Gou
verneur-Generaal worden ontvangen ter aan
bieding van het verzoekschrift aan H. M. de
Koningin tot het in het leven roepen eeuer
inrichting tot opleiding van officieren voor het
leger in Ned.-Indië. Aan de strekking van
het adres hebbeD, naar de „J.-B." meldt, eenige
duizenden ingezetenen hun adhaesie betuigd.
ATJEH.
Aan een op den BOsten Augustus van den
civiel en militair gouverneur van Aljeh en
Onderhoorigheden ontvangen telegram wordt
door de „J.-B." het volgende ontleend:
De colonne Willems heeft, ten gevolge
van terreinbezwareD, Tamseh niet bereikt.
Do colonne onder commando van den kolonel
Yan Heutsz kwam, zonder tegenstand te
ondervinden, den 24sten Augustus vóór de
kloof, bedoeld in het vorig telegram. De ingang
dier kloof en do steile hellingen waren
volkomen versperd en de talrijke vijand opende
op korten afstand een hevig vuur, dat echter,
dank zy de dekking, die het zwaar geboomte
verschafte, weinig nadeel toebracht. Daar een
aanval op 's vijands sterke hellingen in het
front niet mogeiyk was, werd door het oer
woud een pad over het hoog gebergte gekapt
en zoo, na passeering der waterscheiding
tusschen Noord- en "West-kust, een zijtak van
de Tamseh rivier bereikt.
Den 25sten werd, trekkende door de bedding
van di3n moeilyken bergstroom en van de
hoofdrivier, Tam6eh van de Zuidzijde bereikt.
Oemar, die de kloof bezet had, verliet, toen
deze omtrekking gelukt was, zyn stellingen en
vluchtte overhaast met zyn benden, vrouwen
en kinderen naar Lageun op de Westkust,
In Tamseh werd geen tegenstand geboden.
Den 26eten werd rust gehouden en de
Tamsohvallei opgenomen.
Den 276ten werd door de versperde kloof,
waarby men al kappende, voor een afstand
van vier kilometer vyf uren noodig had, naar
Baugga getrokken en den 28sten naar Segli.
Tegenstand werd nergens geboden.
Onze verliezen bedroegen: gesneuveld by de
kloof een inlanlsch fuselier; niet levensge
vaarlijk gewond de Europeesche fuselier De
Mooy, en twee inlandsche minderen.
Toekoe bin Keumala, die de colonne ver
gezelde, overviel en doodde twee achterbly vers
van Oemar.
De colonne Willoms kreeg by den opm
twee on by den terugmarsch vier vyand
in handen.
In het gebergte vallen dagelyks zware rege
De gezondheidstoestand is gunstig.
Yolgens een door de regeering uit Kott*
Radja ontvangen telegram vernielde een pa
trouble uit Indrapoeri, welke van 26 tot 2a
dezer don bovenloop der Djerir-rivier tot Sa
ba Nawa bezocht, verschillende nederzettingen
van den vyand, doodde zy drie Atjehers, ter.
wyi vier tromplaadgeweren, ryst en kleeding.
stukken buitgemaakt werdenonzerzyds werj
do inlandsche marechaussee Sarim niet leven»
gevaariyk gewond.
Pcdlr.
We vernemen, dat de troepen van Ped
in het laatst van deze maand of in bet beg
van October zullen worden teruggeroepen ec
dat de commandant van het leger hun terug
keer zal vieren met een luisterrijk feest. (B. IV
Lombok.
Niet alleen het kleine detachement je cavaleri
gaat van Lombok weg, maar ook nog ee
gedeelte van bet garnizoensbataljon word!
opgedoekt. In verband daarmede schynt men
niet voornemens te zijn, om er eon overat®
te handhaven, maar zou het in de bedoeling
liggen, om een majoor of kapitein aan het
hoofd van het garnizoen te stellen.
De toestand schynt dus door resident
Lielriack zeer rooskleurig te worden ingezien;
trouwens, dit was ook op te maken uit den
speech van den gouverneur-generaal by
gelegenheid van den verjaardag onzer
Koningin. B.-N
Door den gouverneur-generaal van Ned.-Indiö
zijn de volgendo beschikkingen genomen:
DEPARTEMENT VAN OORLOG. Geplaatst:
bij do 5de afdeeling van het departoment van
oorlog, do kapitein-intendant op het bureau van
c_-n gewestelijken intendant te Batavia ter bc-
Bchikking van den hoofdintendant der militaire
administratie J. C. Palm.
Overgeplaatst: bij de troepenmacht in
Atjeh ter nadere indeeling: de kapitein bij het
atrafdetachement te Ngawi, F. A. Bedier de Prairie;
de kapitein bij het 17de bataljon infanterie te
Padang, C. R. TV. M. Van Alderwerelt van Rosen-
burgh;
de kapitein bij het 15de bataljon infanterie te
Tjimabi, J. A. Soeters;
de kapitein bij het garnizoens-bataljon van Sara,
Westkust te Solok, J. L. A. Do Gravo;
de kapitein bn het 2de recruten-bataljon te
Willem 1, J. M. Van den Ende;
de kapitein bij het 13de bataljon infanterie te
Soerabaia, A. J. P. Kessler;
do 1ste lnitenant bij het 17de bataljon infanterie
to Padang, J. F. Pen Ouden;
de 1ste en 2de luitenants bij hot 1ste reserve-
bataljon te Malang, P. W. H. Van Straaten en
W. Ruinen;
do lsto luitenant bij het lOdo bataljon infanterie
te Batavia, J. J. Verbrugb.
Verlengd: met een maand het hem verleend
vorlof naar Oengaran, wegens ziekte, aan don 2den
luitenant der genie in de 2do militaire afdeeiing
op Java, H. W. O. Do Bruyn.
Verleend: een maand vorlof nnnr 'Pomoi
wegens ziekte aan deD militairen apotheker der
lste klasse, A. M. Hisgen;
oen maand vorlof naai Soekaboemi en Bandoeng
wegens ziekte, aan den kapitein der infanterie bij
het subsistentenknder te Batavia, II. A. De Graaft.
Overgeplaatst: naar het linkerbalf 4de
bataljon, de kapitein der infanterie, geëvacueerd
van Atjeh naar Padang, M. J. Van Alphen de Veer.
Ontslagen: op verzoek, wegeDS volbrachten
diensttijd, eorvol en met behoud van recht op
pensioen uit Hr. Ms. rnililairen dienst, de kapiteins
der infanterie A. Dekker on C. A. Poulus.
Overgeplaatst: de lste luit. der art. H. M.
E. Brodhaag van het detachement der 3de com
pagnie artillerie (3de borgbatterij) te Lombok naar
de 3de compagnie artillerie (ode bergbatterij) te
Soerabaia.
Benoemd: tot magazijnmeester 3de klasse
(2do luit.) bij de Militaire Administratie en maga
zijnmeester 4de klasse, D. L. Baron Van Slinge-
landt.
Bevorderd: tot lsten luit. bij het wapen
der inf. de tweede luitenants: J. F. Van Kroon en
J. P. Donk.
Abonnós, die zich over de
bezorging van bet Leldsch
Dagblad hebben te beklagen,
en dus ook hun, die dit over de post
ontvangen, wordt dringend verzocht daarva?
kennis te geven aan ons Buroel, hetzfl
mondeling of schrifteiyk.
Probleem No. 01 van R. Stoinweg,
Berlijn,
voorstellend „Een anker der hope", der
overwonnenen in de Beriynsche tor
nooien 1897 opgedragen.
Oplossingen te adresseeren: „Bureel
Leidsch Dagblad", motto „Schaakpro^
bleem".
Opl. probl. No. 90.
Df2, L X D, Le54- PXL=p
e 4 D e 8 -+- P X D
dreiging Dd2-f- PXD=p
Den componist hulde voor deze ulfc^
stekende zelfmatopgave.
Goede opl. No. 89 ontvangen van:
Leiden: B. C. M. Savi, „Anonyj
mus", J. v. Beveren, R. Paulides.
Middelburg: A. v. Belde.
Noordwyk: H. B. J. H.
SCHAAKRUBRIEK. Maandag 10 October 1898.
Redactie: L. S.-V. „Mobphy". Adres: R. Vmn Dam, Haarlemmerstraat 86, Leiden*
De leden van den Nederl. Schaakbond ontvingen deze week het tydschrift.
Vermeldenswaard is zeker wel het feit, dat volgens de ledenlyst van den bond Leiden
evenveel schaakclubs telt (nl. zes) als Amsterdam.
Het Leidsch schaakgenootschap zal, zooals gewoonlyk, weder een onderlinge winterwed-
stryd houden in twee klassen. Voortaan zullen twej schaakavonden gehouleu worden, op
Maandag en Donderdag.
Zwart.
bed e f g h
vil
Bodem der zee.
Het anker wordt gelicht, waarna wit in twee
zetteo mat geeft.