MENGELWERK. Zijn eerste vrouw. Zy hadden te zamen het geheele landhuis, de nieuwe, sierlyke woning der jonge Trouw, van beneden tot boven bezichtigd; nu liet het paar, bestraald door het heerlijke gouden schijnsel van de ondergaande zon, den blik weiden over het wOlaangelegde park en het kleine blauwe meer, door frissche boschjes omgeven, en over de vlakte, welke aan den horizon ovorging in een heuvelry. Het was een verrukkelijke zomeravond. „Hoe schoon!" riep de jonge echtgenooto uit. „Zie eens, Karei", hernam zij na een poosje en wee8 naar een met mos bedekt dak, dat dicht bij het meer van tusschen de boomen to voorschijn kwam; „wat is dat voor een huisje?" Hij trok haar zachtkens naar zich toe. „Dat", zei by met gedempte stem, „is Helena's paviljoen. Wy noemden het zoo, omdat zy daar by voorkeur vertoefde; zy hield van de stilte. Ik heb het geheel gelaten zooals het by haar leven was en het afgesloteo. Binnenkort gaan wy er wel eens samen heen, nietwaar Suze?" Zy knikte even. „Laat ons nu Daar binnen gaan", zei ze; „ik ben moe." Helena, van wie hy sprak, was zyn eerste vrouw geweest. Slechts een jaar had hy haar de zyne mogen noemeD. Na een langdurig lyden was zy bezweken. Natuuriyk wist Suze dit, maar nooit had zy er ernstig over nage dacht. Zy beminde hem vurig, evenals hy haar, en daaraan alleen had zy genoeg. Eerst hier, in deze woning, word zy sterk aan die eerste vrouw herinnerd. Korten tyd geloden nog was haar oog in zyn studeerkamer gevallen op het portret van een schoone, blonde vrouw, en op haar vraag wie dat was had hy ge antwoord: „Dat is Heiena's portret." Nu was het haar als vertoefde die hier nog in levenden ïyve, en zy werd zóó bleek en stil, dat haar echtgenoot al spoedig tot haar zeide: „Ik geloof, dat je zelfs heel erg vermoeid zyt. Wy zullen ons ter ruste begeven 1" Zy was den volgendon morgen vroeg weer by do hand en zoo vrooiyk en frisch als een viscbje in het water; de schaduw van den vorigen avond was van haar blozend, jeugdig gelaat verdwenen. Toen haar man na het ontbyt naar zyn studeerkamer ging, volgde zy hem, zonder dat hy het bomerkto. Hy was voornemens voor zyn schryftafel te gaan zitteü, toen zyn blik op het tafeltje viol, waarop hefc portret placht te staan. Hy schrikte. Yan de plaats, waar by gewoon was Helena's beeltenis te aanschouwen, koek hem een aardig, lachend kinderbekje, door donkere lokken omgeveD, aan. Hy keerde zich om en zag zyn vrouw op don drempel der deur staan. „Een verrassing, Suze," zeide hy; „dat ben jy immers, nietwaar?" „Ja, ja," riep zy, hem omhelzende. „Je bent toch niet boos, dat ik de portretten verwisseld hob? Hoor eens, mannetje, ik >ehoor je nu zóó geheel en al toe, dat ik wil, dat ook myn verleden je eigendom zal zyn; steeds hob ik jo toebehoord, zonder dat ik het wiet. En dan zy omklemde hem steeds vaster kan ik de gedachte niet ver dragen, dat een ander, zy het ook slochts haar beeld, je nader aan het hart ligt dan ik." „Jaloor8ch op een overledene," sprak hy op ern8tigen toon. „Noem het zoo je wil. Ik weet, dat het voortspruit uit myn vurige liefde voor jou. Nu moet ik je nog iets dringend vragon: Geef my den sleutel van dat paviljoen F' „Wy zouden er samen heengaan, dacht ik." „Neen, dat wil ik niet. Maar ik vind het ook niet aangenaam, als jy daar zonder dat ik het weet vertoeft. Zoo je me liefhebt, Karei, geef me dan den sleutel!" Hy weifelde, maar zy vroeg het hem zóó dringend, zy was zóó onwederstaanbaar in haar vrooiyke, vriendelyko schoonhoid, met haar donkere, sprekende, nu vochtige oogen, dat hy moost toegeven. Het is een naïef verlangen, zeide hy tot zicbzelven; maar zo is ook niet veel meer dan een groot kind. Nu volgden er zalige, heeriyke dagen, en Suze8 geluk was bjjna onvermengd. Bijna, want zy, die haar echtgenoot nooit van haar zyde zou hebben willen missen, begreep niet hoe hy het halve dagen en langer nog zonder haar kon uithouden en door bosschen en over velden onvermoeid zonder haar kon ryden en zonder haar rondloopen. „Het is oogsttyd, myn kind," was al wat by antwoordde op haar zachte verwyten daar over; „een goed landheer moet dan over alles het oog laten gaan". Het verwendo stadskind vond het buiten leven zeer eentoüig; de vertroetelde dochter en lievelingszuster voelde zich buiteD eenzaam. Dikwyia rees voor haar het beeld van de oerste vrouw on vroeg zy zichzelve af: Zou zy moer geduld of een koeler hart dan ik gehad hebbon? Of houdt hy nog meer van haar dan van my? Zou hy nog dikwyis aan haar denken, en met welke gevoelens? „Straks moot ik naar de stad ryden", zei Karei op zekeren dag tot haar. „Heb je ook lust om met me mee te gaan?" „Naar dat akelige, kleine gat?" vroeg zy lachend. „Neen, lieve, ga jy maar alleen, hoor 1 Ik zal bier stilletjes op je blyven wachten". Het was echter niet alleen do minachting voor het kleine gat, die haar drong thuis te blyven. Zy was voornemens iets ten uitvoer te brengen, wat zy enkel in Kareis afwezig heid kon doen. De gedachte aan de moge lijkheid, dat zy dien sleutel van het paviljoen, hoe zorgvuldig zy hom ook bewaarde, zou kunnen verliezen, en dat haar man hem zou vinden, verontrustte haar lang. Die sleutel moest verdwynenzy wilde hem in het water gooien; dan was zy gerust. Zy noemde zich zelve wel een zottiD, maar verontschuldigde zich toch. Ik houd ook zooveel van hem, zei ze dan tot zichzolve. Een tydlang nadat Karei reeds was weg gereden, draalde zy nog; toen echter was haar besluit genomen. Het was een zoele dag en aan den horizon in het noorden kwamen donkere, dreigende wolken opzetten. Hoe bang zy ook anders voor onweer was, heden sloeg zy op die verschynselen geen acht. Zy ging den tuin door; do byen en kevers gonsden over do door reseda omgevon kleurige bloembedden. „Waarom is in dezen tuin toch zooveel reseda gezaaid?" had zy op zekeren dag den tuinman govraagd, en zy had ten antwoord gekregeD „Do reseda was de lievelingsbloem van de overleden mevrouw. Als u hierin misschien verandering aangebracht wenscht te zieD, danZy had het hoofd geschud en was vorder gewandeld. Nu liep zy door een rechte laan van popu lieren; aan het einde van die laan lag het paviljoen, een onoogiyk, geelachtig optrekje. Een siddering voer haar door de leden, maar zy had zich stellig voorgenomen het geheim- nisvolle heiligdom te leeren kennen voordat zy het voor altyd sloot. Daarbinnen was het halfdonker en koel; zy opende de vensters, stiet de luiken open, die slechts aangeduwd waren, en zag uit naar een kleine veranda, welke uitzicht op het meer gaf. Daarop koerde zy zich om. Zy bevond zich in een klein vertrek, een voudig gemeubileerd met ouderwetscho meu belen. Z{j keek schuw rondom zich; het was haar alsof de geest van die vrouw do ruimte nog vervulde; van die vrouw, die de eenzaam heid beminde en met reseda dweepte. Boven de met leder bekleede sofa hingen drie por tretten; twee daarvan stelden Kareis ouders voor, dat in het midden hemzelvon, toen hy nog een kind was. Zyn verleden heeft zy bierheen meegenomen, dacht Suze; de meubelen zyn zeker nog uit den tyd zyner moeder. By het veneter hing een rek met boeken. Het eene boek na het andere nam zy ter hand; zij zag daarin telkens teekens en met potlood onderstreopto zinnen. „Zy was ernstiger dan ik," zei Suze, „en degeiyker; zy las, naar het schynt, niets dan stichtelyke boeken." Op een kozyn stond een naaidoos en daarop een werkmandje, vóór dat kozyn een leuning stoel. Da plaats, waar deze laatste stond, was zóó gokozon, dat zy, die er in zat, juist naar het punt kon zien, waar het uitzicht vry was naar den weg, welken Karei moest komen, als by uit de stad of van zyn akkers terugkeerde. Suze wist dat; het was haar, als had zy de stille, blonde vrouw gosd gekend. Zy dood het werkmandje open; voltooid en begonnen naaiwerk lag daariD, alsmede kleedingstukken van de kleinste afmeting. Met oen hevig kloppend hart en in tranen zwemmende oogen sloot Suze het deksel. Het was een wreed noodlot geweest, dat de hoop on al het geluk der arme vrouw had doen schipbreuk lyden. In do nabyheid van het andere venster stond een ouderwetsche schryftafel; daarop lag een schryfmap. Deze was gesloten. Suze nam ze op, aarzelde en legde ze weer neer; daarop echter haalde zy een kleinen sleutel ring uit den zak, eneen sleuteltje paste en het slot sprong openl Weldra lagen voor Suze eenige vellen papier, een soort van dag boek, naar het scheen, waarin met een fraaie vrouwenhand was geschreven. Zy bekeek ze vluchtig; zy voelde, dat ze daarop geen recht had. Boeds wilde zy de map sluiten; daar viel haar oog op een nauweiyks voor de helft beschreven blad en zy las de laatste regels: „En indien, zooals ik geloof, myn dagen geteld zyn, dan moge eenmaal een andere u zoo gelukkig maken als ik het gaarne zou gedaan hebbeD, zoo God my er den tyd en de kracht toe verleend had. Als Ik maar niet geheel, niet geheel vergeten word Suze lag op de knieën en, het gelaat in de handen verbergend, barstte zy in tranen los. „Arme, liovo, goede vrouw," stameldo zy. Hoor, wat was dat voor een gekraak? Verschrikt sprong zy op. De blinden sloegen tegen den buitenmuur, de regenvlagen beukten de trappen der veranda en het was byna nacht geworden. Door de boomen ruischte en loeide het. Een verblindende bliksemstraal schoot door bet uitspansel, een dreunende donderslag rolde door de lucht en de regen viel kletterend neer. „O Hemel, help myi" jammerde Suze. „O Helena, lieve Helena 1" Zy zonk voor de schryf tafel neer en drukte de map tegen haar borst, als hield zy een levend wezen omklemd. „Ik kan niet zoo jong sterven als gy; ik ben nog volstrekt niet goed genoeg en ik kan geen aandenken nalateD, dat hem de herinnering aan my dierbaar en onuitwischbaar maakt. O, help my I Bid voor my, lieve Helenal" De donder rolde, de bliksem schoot onaf gebroken door het luchtruim, alles kraakte, huilde en ruischte om haar heen, boe lang wist zy niet. Zy had voor het eer6t in haar leven werkeiyk ernstige, moeilyke oogen- blikken. Eindelijk hield het oproer In de natuur op en werd het lichter in het kleine vertrek. Het onweer was voorby. Toen Suze opstond, hoorde zy buiten luide en angstig haar naam roepen. Het was de stem van haar echtgenoot. „Hier ben ikl" riep ze, de deur van het paviljoen uittredend. Over opeengestapelde stammen, afgerukte takken en bladeren, waar naar zy verwonderd keok, kwam hy mot groots stappen naar haar toe, sloot haar in zyn armen en riep uit: „Ben je daar? Ben je ongedeerd? Ik heb zoo'n angst om jo uitgestaan," voegde hy er by. „Ik kwam naar huis, toen het onweer begon; overal zocht ik naar je, maar tever geefs, tot eindelijk de tuinmansjongen my vertelde, dat hy je in de popelenlaan had zien wandelen. Ik snelde hierheen en vind zie zelve eens die drie krachtige stammen door den storm afgebroken en op den grond geslingerd. Bedenk eens: als je daar op dat oogenblik geweest waart?" Hy huiverde er van en sloeg opnieuw zyn arm om haar middel. „Ik dacht Biet, dat je hierbinnen waart!" Zy nam hem met zich in de kleine ruimte en zeido tot hem, terwyi zy het hoofd tegen zyn schouder legde: „Ik was hier by onze zuster, nietwaar, Karei? Ik kwam hier met een boos hart, met eon gemoed vol jaloezie; maar zy heeft my zooveel geleerd, zooveel, dat ik nu nog niet kan opnoemen. En als wy nu weer in hui3 zyn, zal ik allereerst haar beeltenis op de oude plaats zetten. Zy zou er niet booB om zyn, als ze het wistl" Zwygend kuste hy haar, zoo teeder en zoo innig I Daarop betraden zy do veranda. Zy zagen hoe kalm het weer was geworden; zy zagen millioenen regendroppolen aan de boomen flikkeren en glinsteren. Zy aanschouwden den vrooiyk lachenden hemel boven hun hoofden. Zy zagen vóór zich een onbegrensde, zalige toekomst! Zwijgend stonden ze daar en toch wist ieder van hen wat do ander gevoelde: den zegenenden invloed van een verheerlijkte, die vreedzaam en vriendelijk lachend neerzag op het geluk, dat voortgesproten was uit en nu bloeide op de puinboopen van haar eigen geluk. INGEZONDEN. Gevaarlijke Jongensstreek. Gisteravond omstreeks 9 uren deed zich het volgende voor. Op den hosk van den Stillen BUn vas dun yzerdraad strak gespannen, van af een der tuinraraen, op manshoogte, tot aan het hek aan den waterkant, zoodat ejk voorby- ganger daar zeker mede in botsing moest komen zooals my dan ook gebeurde. Natuurlijk maakte ik den draad los om hem te depooeeren als bewijsmiddel tor plaatse waar dit behoort, waarna ik rustig uitkoek naar de vermoedelijke daders. By do Haarlemmerstraat stonden een drietal jongens van 15 jarigen leeftijd te lachen om de uitwerking hunner laffe daad, ora by myn komst het hazenpad te kiezen, maar niet zoo vlug of het gelukte my een van hen te pakken te krygen en aan den daar ge- posteerden politie agent over te leveren, die echter niet in staat was zyn plicht te ver vullen, dank zy het opdringen en gooien van een bende jongens, maar bovendien nog, liefst direct 1 het bewys wilde hebbeD, dat juist die jongen het gedaan had. Het doel van myn scbryven is: lo. het publiek aan te raden zich niet te bemooien met zaken, waar het niet6 van weet, en de politi-, di9 toch juist in bet belang van orde en veiligheid mo t werken, liever to holpeD in plaats van te temoeiiyken; 2o. BolLndschen jongens te vragen, echte jongensstreken uit to halen, maar geen gevaarlijke baldJadighoden want w«t had het gevolg geweest, als bv. een rijtuig aangekomen was en het paard met den kop er tegen aan geloopen was? Of een wielryder vol gang er mede in aanraking was gokomen? Zeer goed heugt het my nog, dat jaren geleden een schoenmaker over een touw viel en levenslang ongelukkig word. Dat was ook een jongensstreek. "Wilt gij, jongens, weten 't verschil tusschen een aarcigen en een gemeenen streek? vraag je zelf dan af: als ze met my deden, wat ik nu met een ander wil doen, zou ik dan een ongeluk kunnen krygen, of't kwaiyk nemen? Neen? Gaat dan gerust je gang. Ja? Begint er niet mede en raadt het zelfs je vrienden af. 7 Oct. 1898. 8. KOLiONIËN. BATAVIA, 81 Aug.—5 Sept. Ten bewyze boe moeilijk het dlkwjjle Is om met Inlandsche Vorsten om te springen, deelt de schryver dor Indische brioven in bet „N. v. d. D." het volgende mede, dat dezor dagen met een dier heeren gebeurde. De Sultan van Pontianak had zijn verlangen te kennen gegeven ons oorlogsschip „De Ruy- ter" te zien. Den commandant van dien oor logsbodem werd daarvan officiöel kennis ge geven en allee tot de ontvangst van den Sul tan in gereedheid gebracht. Toon Zyne Hoog heid die door den Resident van Batavia begeleid zou worden op het punt stond in zyn rijtuig te stappen tot den voorgenomen tocht, vroeg de Sultan den Resident of er, hem ter eere, saluutschoten gelost zouden worden. „Neen", zei de Resident, dat eerbewya komt u niet toe". „Dan ga ik niot", antwoordde de Sultan en maakte zich gereed zyn huis weer binnen te stappen. Maar onze Resident, ook niet mis en van oordeel, dat men dergelijke heeren flink moet aanpakken, zei: „Mynheer de Sultan, als u niet gaat, zal ik onmiddeliyk den Grooten Heer, den Gouverneur Generaal, die macht heeft over al deze landen, kennis geven, dat u den heer commandant van „De Ruyter" beleedigd hebt, door hem belet te vragen en hem daarna voor niets te laten wachten". De Sultan krabde zich eens achter het oor, bedacht zich oen oogonblik en zei toen, dat hy toch maar gaan zou. Hy wist wel, dat er met den Grooten Hoer niet te spelen viel, en koos eieren voor zyn geld. By besluit van den gouverneur-generaal van Nederlandsch Indiê van 2 September is aan de hierna te melden, in Ned.-Indié ver- biyf houdende gepensionneerde officieren van het leger aldaar, een hoogere rang verleend, te weten: de rang van kolonel: aan den gepension- neerden luitenant kolonel der infanterie B.C. Yan de Sande; aan den gepensionneerden luit.- kolonel der artillerie D. Twiss; de rang van luit.-kolonel aan den gepens. majoor der in fanterie B. E. Mekern; de rang van majoor aan de gepens. kapiteins der infanterie H. P. Krul], A. Yan Veen, E. H. "Waleson en J. H. F. Popp; de rang vaa kapitein aan den ge- psnsionneerden lsten lalt. der infanterie A. E. C. Y. H. Veerman. Tot gouverneur van Celebes en Onder- hoorigheden zou, naar de „J.-B." vernam, wor den benoemd do resident dor wosfcerafdeeling van Borneo, de heer Yan Höevell. De gepensionneerde kapitein der infan terie Kleian zou 6 September door den Gou verneur-Generaal worden ontvangen ter aan bieding van het verzoekschrift aan H. M. de Koningin tot het in het leven roepen eeuer inrichting tot opleiding van officieren voor het leger in Ned.-Indië. Aan de strekking van het adres hebbeD, naar de „J.-B." meldt, eenige duizenden ingezetenen hun adhaesie betuigd. ATJEH. Aan een op den BOsten Augustus van den civiel en militair gouverneur van Aljeh en Onderhoorigheden ontvangen telegram wordt door de „J.-B." het volgende ontleend: De colonne Willems heeft, ten gevolge van terreinbezwareD, Tamseh niet bereikt. Do colonne onder commando van den kolonel Yan Heutsz kwam, zonder tegenstand te ondervinden, den 24sten Augustus vóór de kloof, bedoeld in het vorig telegram. De ingang dier kloof en do steile hellingen waren volkomen versperd en de talrijke vijand opende op korten afstand een hevig vuur, dat echter, dank zy de dekking, die het zwaar geboomte verschafte, weinig nadeel toebracht. Daar een aanval op 's vijands sterke hellingen in het front niet mogeiyk was, werd door het oer woud een pad over het hoog gebergte gekapt en zoo, na passeering der waterscheiding tusschen Noord- en "West-kust, een zijtak van de Tamseh rivier bereikt. Den 25sten werd, trekkende door de bedding van di3n moeilyken bergstroom en van de hoofdrivier, Tam6eh van de Zuidzijde bereikt. Oemar, die de kloof bezet had, verliet, toen deze omtrekking gelukt was, zyn stellingen en vluchtte overhaast met zyn benden, vrouwen en kinderen naar Lageun op de Westkust, In Tamseh werd geen tegenstand geboden. Den 26eten werd rust gehouden en de Tamsohvallei opgenomen. Den 276ten werd door de versperde kloof, waarby men al kappende, voor een afstand van vier kilometer vyf uren noodig had, naar Baugga getrokken en den 28sten naar Segli. Tegenstand werd nergens geboden. Onze verliezen bedroegen: gesneuveld by de kloof een inlanlsch fuselier; niet levensge vaarlijk gewond de Europeesche fuselier De Mooy, en twee inlandsche minderen. Toekoe bin Keumala, die de colonne ver gezelde, overviel en doodde twee achterbly vers van Oemar. De colonne Willoms kreeg by den opm twee on by den terugmarsch vier vyand in handen. In het gebergte vallen dagelyks zware rege De gezondheidstoestand is gunstig. Yolgens een door de regeering uit Kott* Radja ontvangen telegram vernielde een pa trouble uit Indrapoeri, welke van 26 tot 2a dezer don bovenloop der Djerir-rivier tot Sa ba Nawa bezocht, verschillende nederzettingen van den vyand, doodde zy drie Atjehers, ter. wyi vier tromplaadgeweren, ryst en kleeding. stukken buitgemaakt werdenonzerzyds werj do inlandsche marechaussee Sarim niet leven» gevaariyk gewond. Pcdlr. We vernemen, dat de troepen van Ped in het laatst van deze maand of in bet beg van October zullen worden teruggeroepen ec dat de commandant van het leger hun terug keer zal vieren met een luisterrijk feest. (B. IV Lombok. Niet alleen het kleine detachement je cavaleri gaat van Lombok weg, maar ook nog ee gedeelte van bet garnizoensbataljon word! opgedoekt. In verband daarmede schynt men niet voornemens te zijn, om er eon overat® te handhaven, maar zou het in de bedoeling liggen, om een majoor of kapitein aan het hoofd van het garnizoen te stellen. De toestand schynt dus door resident Lielriack zeer rooskleurig te worden ingezien; trouwens, dit was ook op te maken uit den speech van den gouverneur-generaal by gelegenheid van den verjaardag onzer Koningin. B.-N Door den gouverneur-generaal van Ned.-Indiö zijn de volgendo beschikkingen genomen: DEPARTEMENT VAN OORLOG. Geplaatst: bij do 5de afdeeling van het departoment van oorlog, do kapitein-intendant op het bureau van c_-n gewestelijken intendant te Batavia ter bc- Bchikking van den hoofdintendant der militaire administratie J. C. Palm. Overgeplaatst: bij de troepenmacht in Atjeh ter nadere indeeling: de kapitein bij het atrafdetachement te Ngawi, F. A. Bedier de Prairie; de kapitein bij het 17de bataljon infanterie te Padang, C. R. TV. M. Van Alderwerelt van Rosen- burgh; de kapitein bij het 15de bataljon infanterie te Tjimabi, J. A. Soeters; de kapitein bij het garnizoens-bataljon van Sara, Westkust te Solok, J. L. A. Do Gravo; de kapitein bn het 2de recruten-bataljon te Willem 1, J. M. Van den Ende; de kapitein bij het 13de bataljon infanterie te Soerabaia, A. J. P. Kessler; do 1ste lnitenant bij het 17de bataljon infanterie to Padang, J. F. Pen Ouden; de 1ste en 2de luitenants bij hot 1ste reserve- bataljon te Malang, P. W. H. Van Straaten en W. Ruinen; do lsto luitenant bij het lOdo bataljon infanterie te Batavia, J. J. Verbrugb. Verlengd: met een maand het hem verleend vorlof naar Oengaran, wegens ziekte, aan don 2den luitenant der genie in de 2do militaire afdeeiing op Java, H. W. O. Do Bruyn. Verleend: een maand vorlof nnnr 'Pomoi wegens ziekte aan deD militairen apotheker der lste klasse, A. M. Hisgen; oen maand vorlof naai Soekaboemi en Bandoeng wegens ziekte, aan den kapitein der infanterie bij het subsistentenknder te Batavia, II. A. De Graaft. Overgeplaatst: naar het linkerbalf 4de bataljon, de kapitein der infanterie, geëvacueerd van Atjeh naar Padang, M. J. Van Alphen de Veer. Ontslagen: op verzoek, wegeDS volbrachten diensttijd, eorvol en met behoud van recht op pensioen uit Hr. Ms. rnililairen dienst, de kapiteins der infanterie A. Dekker on C. A. Poulus. Overgeplaatst: de lste luit. der art. H. M. E. Brodhaag van het detachement der 3de com pagnie artillerie (3de borgbatterij) te Lombok naar de 3de compagnie artillerie (ode bergbatterij) te Soerabaia. Benoemd: tot magazijnmeester 3de klasse (2do luit.) bij de Militaire Administratie en maga zijnmeester 4de klasse, D. L. Baron Van Slinge- landt. Bevorderd: tot lsten luit. bij het wapen der inf. de tweede luitenants: J. F. Van Kroon en J. P. Donk. Abonnós, die zich over de bezorging van bet Leldsch Dagblad hebben te beklagen, en dus ook hun, die dit over de post ontvangen, wordt dringend verzocht daarva? kennis te geven aan ons Buroel, hetzfl mondeling of schrifteiyk. Probleem No. 01 van R. Stoinweg, Berlijn, voorstellend „Een anker der hope", der overwonnenen in de Beriynsche tor nooien 1897 opgedragen. Oplossingen te adresseeren: „Bureel Leidsch Dagblad", motto „Schaakpro^ bleem". Opl. probl. No. 90. Df2, L X D, Le54- PXL=p e 4 D e 8 -+- P X D dreiging Dd2-f- PXD=p Den componist hulde voor deze ulfc^ stekende zelfmatopgave. Goede opl. No. 89 ontvangen van: Leiden: B. C. M. Savi, „Anonyj mus", J. v. Beveren, R. Paulides. Middelburg: A. v. Belde. Noordwyk: H. B. J. H. SCHAAKRUBRIEK. Maandag 10 October 1898. Redactie: L. S.-V. „Mobphy". Adres: R. Vmn Dam, Haarlemmerstraat 86, Leiden* De leden van den Nederl. Schaakbond ontvingen deze week het tydschrift. Vermeldenswaard is zeker wel het feit, dat volgens de ledenlyst van den bond Leiden evenveel schaakclubs telt (nl. zes) als Amsterdam. Het Leidsch schaakgenootschap zal, zooals gewoonlyk, weder een onderlinge winterwed- stryd houden in twee klassen. Voortaan zullen twej schaakavonden gehouleu worden, op Maandag en Donderdag. Zwart. bed e f g h vil Bodem der zee. Het anker wordt gelicht, waarna wit in twee zetteo mat geeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 10