N#. 11836 Maandag 26 September. A". 1898 $826 <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van fori- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton, GILES. LEIDSCH DAGBLAD. PRUS DRZEB COUTULNTJ I Voor Ledden per 8 caaandeo, t v, f l.HX Franco per post r. 1.40. Afzonderlijke Nommors 0.06. wS ggg; PBU8 DKR ADVERTENTEÊN Van 1 8 regels 1.06. Iedere regel meer f 0.17 J. - Grootere letterB naar plaatsruimte Voor hot lncasseereo buiten de stad wordt f 0.05 berekend Omtrent vervroegde winkelsluiting |zegt de Utrcchlsche Courant: Hot is al een geruimen ttjd geleden, dat |wü de aandacht inriepen van onze lezers voor quae8tie van vervroegde winkelsluiting en Ido toezegging gaven, hun op do hoogte te Izullen houden omtrent den voortgang van de I beweging. De „beweging I" Oho, zoo ver waren wij Inog in lange niet. Wij verkeeren nog in een I toestand van absolute rust. De quaestie van vervroegde winkelsluiting was en bleef sluimerende. Wat zou men er I zich ook warm over maken, zoo werd er ge- Iredeneerd, het hoorde in Utopia thuis, waar I dingen, welke wij in onze luchtstreken illusiên I noemden, verwezenlijkt werden. In ons land I moest men daar niet mee aankomen. Toch raakt het vraagstuk in elke stad van I eenige beteekenis de belangen van honderden I en duizenden^ patroons zoowel als bedienden, I die, van den vroegen ochtend tot den laten I avond aan winkel of magazijn gebonden, I roeds met een enkel vrü avonduurtje zouden gebaat zijn. Maar terwijl wij in Nederland heel interes- I sant over de quaestie aan het praten waren, staken onze Oostelijke naburen al dadelijk de handen uit de mouw. Wat een activiteit wist Duitschland op dit gebied den laatsten tijd te ontwikkelen l Indertijd hebben wij eon ganscho reeks van plaatsen genoemd, waar het onderling overleg werkzaam was om tot een vroegere winkelsluiting om 8 of 9 uren te geraken. Hier en daar waren de voorloopige resultaten inderdaad niet onbevredigend. In enkele steden werd met een eenstemmigheid, de goede zaak waardig, een besluit in dien geest genomen. Intusschen zijn in de meeste gevallen die resultaten niet duurzaam ge bleken. Wat toch was regel? Na korteren of I langeren tijd kwamen er enkelen die treffende oenstemmigheid verbreken en met de heele vervroegde winkelsluiting was het gedaan, voorgoed gedaan. De bewijzen? Och, wie oogen heeft om te zien, kan er dagelijks getuige van zijn. Het jongste bewijs komt uit Linden-Han- nover, waar een poos geleden de negen-uur- winkelsluiting was ingevoerd geworden. Nau welijks was het besluit daartoe tot uitvoering gebracht, of reeds waren er een groot getal winkeliers, die zich aan het besluit niet stoorden en bij neergelaten, soms zelfs bij opgehaalde gordijnen verkochten als ware er nooit een quaestie van vervroegde sluiting aan do orde geweest. Met name de kleinhandelaars, die vergunning hebben tot den verkoop van ster ken drank in het klein, maakten zich aan dit euvel schuldig. Men raadt de rest. Heefteen- maal A. het goede voornemen den rug toege keerd, dan volgt straks B., daarna C. en de boelo beweging is in weinig tijd verloopen. Zoo ging het in Linden en zoo is het ook reeds elders gegaan. En het kan ons niet ver wonderen, dat in Duitschland, waar men er niet lang over denkt, veel min er lang over redeneert om 's lands wetgever te hulp te roepen, hoe langer hoe meer de meening ingang vindt, dat een 8-uur-sluiting bij de wet dient te worden ingevoerd. In ons land moet de geest van initiatief nog wakker worden geschud. De proef nemingen in den jongsten tijd hebben zich ten onzent tot een tweetal bepaald. In Rot terdam hebben eenige winkeliers zich aan het hoofd gestold van een beweging tot ver vroeging van het sluitingsuur. Het resultaat is vrij pover. Dezelfde concurrentie, die aan leiding heeft gegeven tot een al later en later verschuiven van het tijdstip van sluiten, is ook de oorzaak geweest van het fiasco van een maatregel, welks welslagen zoo afhankelijk is van de eenheid van handelen van heD, die, één van belangen, vóór alles één dienen te wezen in de keuze van doel en middelen. In Utrecht hebben de boekverkoopersbedienden een poging gedaan om tot vroegere sluiting te komen. De patroons waren spoedig gewonnen; de patroons, d. w. z. allen op één na. En aan dien eenling komt, helaas, de treurige eer toe, het tot-stand-komen van den zoo vurig begeerden maatregel te hebben belet. Ons land heeft dus twee pogingen aan te wijzen, die beproefd werden, zonder dat het beoogde resultaat werd bereikt. Is daarmede genoeg gedaan? Moet het nu hierbij blijven Neen, waarlijk niet. Het wordt zelfs hoog tijd, dat de poging, die op het eene terrein heeft gefaald, op een ander gebied worde hervat. Daar zullen er zijn, dio ook in ons land zullen willen aan sturen op een regeling by do wet. "VYy doen daaraan vooralsnog niet mede. Eerst moet het bewezen zjjn, uit de ervaring, dat de weg van onderling overleg ook ten onzent niet tot het doel leidt. Eerst moet het gebleken zljD, uit do feiten, dat de overgroote meer derheid der belanghebbenden een vervroegde winkelsluiting wil. En hoe ter wereld zou het anders biykon dan uit hun streven in woorden en in daden Willen de belanghebbenden werkeiyk be reiken, wat zij wenschen, dan moeten zfi beginnen met dien akeligen geest van niets-doen en kalm-afwachten van zich af te schudden, dan dienen zy, patroons en bedionden, onder ling tot overleg te komen. Dan moet er iets gedaan. Welnu, hopen wy, dat in het thans komende seizoen do verschillende Handelsverenigingen het vraagstuk van „vervroegde winkelsluiting" op haar agenda zullen brengen, opdat de winkel stand het is een geluk, dat het verlangen van den werkgever en dat van den bediende hier samengaan gelegenheid vinde van zyn wenschen op duideiyke wyze getuigenis af te leggen. Door sommige bladen wordt onder den indruk van de vresseiyke gobeurtenis te Genóve weer het onderwerp de doodstraf behandeld. De Nieuwe IJselbode o. a. zei: „Het zou verwonderiyk zfin, Indien deze wandaad, in Zwitserland gepleegd, niet ver over de grenzen van den lande zyn nawerking deed gevoelen en indien niet die nawerking als een harer wegen den Rynstroom koos. Die nawerking zal daar als een vraag ongeveer in dezen vorm voor het volksgenaoed opryzen Is het genoegzame vergelding, wanneer een volk, dat zyn liefste leven door een sluip moordenaar verstoord ziet, dien sluipmoorde naar voor heel zyn leven in een dier cel gevangenissen opsluit, waar aan de gemakkon des levens niets wordt onthouden, al is er ook de kleine schaduwzyde aan verbonden van het gemis der persooniyke vryheid, waarin de celbewoner trouwens niet ver by den fabrieksarbeider ten achter staat? Noodzakelykerwyze dringt zich deze vraag aan het volksbewustzyn op." De Amhemsche Courant, dit citeerende, teekent er by aan: „Het is duidelyk, dat hier een aanhanger der vergeldingstheorie aan het woord is. Haar nog eens te bestryden, nadat zy in ons land op zoo meesterlyko wyze reeds bestreden werd door wyien de ministers Van Lilaar en Modderman by de verdediging van de afschaffing dor doodstraf en van de handhaving van dit beginsel in ons nationaal strafwetboek, by do behandeling waarvan ook jhr. mr. A. F. De Savornin Lohman die afschaffing bepleitte, het kan veilig overbodig worden geacht. Immers, de genoemde juristen-en zeker niet als wetenschappelyke mannen de premiers v e n u s waren of zyn in hot staatkundige een katholiek, oen liberaal en een anti- revolutionnair, zoodat gelukkig door juriston van alle richtingen in ons land de oude en verouderde leer der „wrekende gerechtigheid" veroordeeld wordt. Maar wel dunkt ons een woord van ernstig protest en een verwijzing naar de adviezen dier mannen gepast, telkens als de door hen veroordeelde theorie weder opdoemt en dreigt ons „volksbewustzyn" op een dwaalspoor te leiden." De Arnh. Ct. is het met de kenschetsing der celstraf, die De N. IJselbode geeft, in het geheel niet eens. Maar al ware die juist, dan zou, naar zy aanmerkt, daaruit wel de nood zakelijkheid van verscherping dier straf volgen, maar niet die van do wederinvoering der doodstraf. Het Vaderland zou de doodstraf ook in Indiö willen zien afgeschaft. De doodstraf, meent heo blad, behoort te verdwynon uit het wetboek eener beschaafde natie. Zy is een barbaarsch strafmiddel, in stryd met het recht, en de rechtsorde k a n en moet gehandhaafd worden zonder haar. Ook in Indiö. Laat het zfiD, dat de eigenaardige toestan den ginds het gevaar voor ernstige verstoring der rechtsorde grooter doen zyn dan in het moederland, er volgt niet uit, gelijk de des kundige commissie maar klakkeloos aanneemt, dat d u s het wapen dor doodstraf niet uit handen kan worden gegeven. Want niet hierop komt bet aan, of het gevaar voor verstoring der rechtsordo groot is, maar of om dat ge vaar te bezweren de doodstraf een deugdeiyk middel is. De ondervinding elders heeft nimmer geleerd, dat do doodstraf meer dan andere straffen van misdaden afschrikt of dat de toepassing der doodstraf de misdaden beperkte. Ook is het geen argument vóór de hand having, dat er in het Indisch gebied onge baande en onherbergzame oorden zyn, waar het bestuursapparaat nagenoeg niet vertegen woordigd is en waar kwaaddoeners zich ge- makkeiyk kunnen organiseeren en aan de wrekondo hand der gerechtigheid kunnen ontkomen, want een eerste vereischte om de doodstraf, gelyk elke andere straf, too te passen, is, dat mon den misdadiger gepakt heeft; dat valt dikwyis moeiiyk, maar als men hem eenmaal heeft, kan men evengoed een andere straf op hem toepassen als de doodstraf. Verder wyst de technische commissie er met nadruk op, dat in een strafwetboek voor inlanders de doodstraf vooralsnog moeiiyk zou kunnen gemist worden, en dat men dan ook rekening moet houden met het geval, dat Europeanen en inlanders aan hetzelfde feit zouden schuldig staan. „Ware het met het oog op zoodanige gevallen goed gezien de doodstraf voor de schuldigen van den eonen landaard toe te laten, voor die van den anderen volstrekt uit te sluiten?" Zoo wy aannemeö, zegt Het Vader land dat in een strafwetboek voor inlan ders do doodstraf nog niet kan worden gemist, dan is het niet omdat deze straf minder be zwaren heeft, wanneer zy op minder beschaaf den wordt toegepast, maar omdat verstandige politiek vordert het recht aan te passen aan de voorstellingen en begrippen der bevolking. De inlandsche bevolking zou een strafrecht niet begrijpen, waarin de doodstraf niet was opgenomen, en al i3 het onze plicht haar tot andere begrippen op to leiden, de staat van beschaving, waarin zy thans verkeert, duldt voorshands niet met deze haar opvatting to breken. Maar is dat nu een reden om eerst ook voor Indo's, straks ook voor volbloed- Europeanen mede een straf in te voeren, die met hooger gpeil van beschaving zich niet rymen laat? Er is geen enkel argument, dat daarvoor pleit. Als het geval zich voordoet, dat een Europeaan en een inlander aan bet zelfde feit schuldig zyn, is er niets in, wat het rechtsgevoel van het volk behoeft te schokken, als men den eon met don dood straft en den ander niet. Wel te verstaan, zoolang men uitgaat van het standpunt, waarop de geheele redeneering der noodzake- ïykheid van do doodstraf voor inlanders ge baseerd is, dat hun rechtsbegrippen anders zyn dan de onze, hun beschaving lager is dan de onze. Yoor hen is dan toch de Euro peaan een wezen van ander maaksel dan zy zelf, iemand met andere begrippen en met ander recht. Waarom zou het nu hel rechts gevoel schokken, als dan ook een ander straf recht op hen wordt toegepast? Staan de Indo- Europeanen zooveel lager dan de volbloed Europeanen, dan mag bet een fout geweest zyn hen tot Europeanen te verklaren, maar dan is het geen reden, om, waar men huivert het voor Europeanen passende recht voor hen te doen gelden, dan ook maar voor alle Euro peanen met een lager vorm van recht genoegen te nemen. Wie zich aan de rechtsorde vergrepen heeft, moet leeren de rechtsorde te eerbiedigen, en als by dat geleerd hoeft, of als men grond heeft om aan te nemen, dat by het geleerd heeft, moet hem gelegenheid gegeven wordon weder een plaats in de maatschappij in te nemen. Onder de straffen, die aan dezen eisch beantwoorden, kan de doodstraf nooit behooren. Dat een beschaafde maatschappy haar niet missen kan, is oen bewering, die in de lucht hangt. De doodstraf kan alleen noodig zyn tegen hem, die een aanslag pleegt op den staat zelf, die aan hoogverraad of landverraad zich schul dig maakt. Dan kan een dadelijke en strenge repressie door middel van een exemplaire straf noodig zyn om het kwaad in het begin te stuiten. Maar in gewone tyden moet de staat de rechtsorde op andere wyze weten te beveiligen. Reeds werd melding gemaakt van het plan, door een commissie van 74 Kamers van Koop handel en Fabrieken aan H. M. de Koningin- Regentes aangeboden om een betere en niet by koninkiyk besluit, doch by de wet gere gelde vertegenwoordiging van den handel te verkrijgen. Daarin werd voorgesteld de Kamers van Koophandel en Fabrieken nu juister Kamers van Koophandel en Nijverheid genoemd op ongeveer dezelfde wyze te doen verkiezen. Haar werkkring zou zyn het gevon van ad viezen, mededeelingon en voorstellen aan de betrokken autoriteit omtrent do handels- en nyverheidsbelangen der gemeenten. Haar rechten en verplichtingen worden echter volgens het plan belangrijk uitgebreid: de uitvoering van plaatselijke verordeningen omtrent marktwezen en handelsbeurzen kun nen haar worden opgedragen, zyzynbevo?gd tot hot beheeren en stichten van inrichtingen ten dienste van handel en ny verheid, hot ver- leenen van subsidie aan dergeiyke inrichtingen, het afgeven van certificaten van oorsprong, het instellen van scheidsgerechten, enz. Voorts wordt voorgesteld Districtskamers on een Centraal-Bureau op te richten. De Districtskamers behandelen zaken van meer algemoeüen aard. Haar leden worden gekozen door do Kamers van Handel eu Nyverheid van het district. Haar werkkring komt in het district vry wel overeen met die van do Kamers van Koop handel, doch zy behandelt zaken, welke niet één stad, doch het geheele district aangaan. De geldeD, waarover zy te beschikken beeft, wordon haar dan ook niet, zooals by de Kamers van Koophandel, uit de gemeente-, doch uit de Ryksfinancién verstrekt. Het Centraal-Bureau vorgomakkeiykt en regelt de werkzaamheden van do Kamers en Districtskamers, neemt de zorg voor een biblio theek op zich en geeft een orgaan voor handel en nyverheid uit. Moet het leven van een Britsch onderdaan dan afbangon van de vergelijking tusscben den vorm van zijn hoofd of een gedeelte er van en dien van den een of anderen misdadiger? Laat de rede, de gerechtigheid en do monsch- lievendheid zegevierend opstaan en het een parig verbieden! Er is ook veel klem gelegd op het merk- of litteeken aan mijn rechterhand. Is er iemand by deze rechtbank of in dit koninkryk, die vry is van eenig merk- of lit teeken aan zyn rechterhand een litteekon, overbiyfsel van een of andere lichte wonde, die hij in zyn kindsheid of jongelingsjaren of in zyn later leven opdeed? Ik durf beweren, dat er niet één is. Wy hebben allen ons in het een of ander tydperk van ons leven gebrand of gesneden. Bedenkt, dat do straf voor de misdaad, waarvan ik beschuldigd word, de doodstraf is 1 Kunt gy op uw geweten een medemenscb tot zulk een vreeselyk lot veroordeelen als dat van opge hangen te worden, op een zoo nietig, zoo onvoldoend bewys als dat, hetwelk gy heden gehoord hebt De geleerde raadsbeeren hebben u in hun advies gezegd: Laat de gevangene zich vóór u verantwoorden voor het bezit der banknoten, die hy aan den hotelhouder over deed! De laatste zos weken ben ik opgesloten geweest in een donkere cel van Newgate. Welke golegenheid heb ik gehad om don heer te ontdekken, van wien ik ze meer dan twintig maanden geleden te Doncaster ont ving, een hoer, dien ik nooit te voren noch ooit daarna gezion beb een heer, dien ik by de wedrennen ontmoette en met wien ik toen een weddenschap op een paard aanging? Ik won zyn geld en hy betaalde my. Misschien zal dit onomwonden getuigenis van iemand, die toegeeft, dat by een speler is, niet byzonder ten zynen voordeele uitgelogd worden vóór een jury, maar ik wensch er don nadruk op te leggen, dat het spel in het oog der wet geen misdaad is, en dat zolfs de regeering geldelyke baten betrekt uit de wedrennen. Het laatste en zeker het zwakste punt, waarop ik uw aandacht moet vestigen, is dit: Er is als verzwarende omstandigheid tegen my ingebracht, dat er geen mr. Giles, van Eagle Lodge, te vinden was. Er bestonden zoodanig persoon en zulk een plaats nietl Wat zyn de feiten Een baDkiereklerk - en gy zult u herinneren, wat hy in een kruisverhoor be kende gaat naar Exeter, stapt in een hotel af, vraagt den hotelhouder, of hy een zekoren mr. Giles, van Eagle Lodge, kent De hotel houder zegt: Neen! Daarna praat by (de bankiersklerk) met den schoenpoetser en de staljongens, en dezen weten niets van zoo'n persoon of zulk een plaats. Dan wandelt by de stad rond en informeert by verschillende winkeliers, die hem evenmin inlichtingen kunnen verschaffen. Hierop keert hy terug, volkomen overtuigd, dat er geen mr. Giles en geen Eagle Lodge bestaat, juist alsof bet volstrekt noodzakeiyk was, dat een heer, die in den omtrek van Exeter komt woneu, zyn bestaan moet opgeven aan den hotelhouder en het personeel van het logement Old Dun Cow of aan die weinige winkeliers, by wie de bankiersklerk geliefde te informeeren." De rechter nam zyn requisitoir, eerder ten gunste van den beschuldigde dan andersom, en de jury trok zich terug om haar uitspraak te overwegen. Zy bleef vau vier uren tot by elven afwezig, toen zy in de raadszaal terug keerde en onder een ademlooze stilte hun „schuldig" uitsprak. De rechter, die hier over wel eenigszins verwonderd scheen, ver oordeelde den gevangene niet tot de galg, maar gelastte, dat het doodvonnis herzien moest worden. Dit was vrywel gelykluidend met traneportatie over zee gedurende het overige van zyn aardsche leven. Na een korte periode op proef aan boord van een afgedankt vaartuig, word George Giles op een schip voor veroordeolden overgebracht, bestemd voor Sydney, in New-South-Wales. Ofschoon de hotelhouder van Bath getui genis heeft afgelegd nopens de manieren, de houding en het optreden van den beschuldigde, is zyn uiteriyk voorkomen nog niet beschreven geworden. Men verneme dan, dat hy blauwe oogen had, die een buitengewoon zachte en innemende uitdrukking bezaten, een ade laarsneus en een goed govormden mond, waarin twee ryen parelwitte tanden schitter den, - een eenigszins vooruitstekende kin on esn zeer fijn gevormden bals. Zyn haar was van een kastanjebruine kleur. In het kort, Giles was niet alleen een schoon man, maar zag er ook byzonder innemend uit; en zyn leeftyd ging op het tydstip van zyn voroor- doeling do vyf en twintig jaren niet te boven. Da dokter van het schip, waarop GiloB uit het land zyner vaderen naar de afgelegen strafkolonie werd overgevoerd, werd zeer voor den jongen man ingenomen en legde hot er op aan diens positie, gedurende de vyf maan den, dat zy op zee waren, zoo t«'einig onaan genaam te maken als hem maar mogeiyk was. Dit deed hy, door hem op te dragen voor de hut te zorgen, waarin de medicynkisten en de hospitaalbenoodigdbeden geborgen waren en hem toe te staan daar to slapen en zyn maaltyden te gebruiken, in plaats van onder do 490 veroordeelden aan boord. „Ik ben zeer benieuwd uw geschiedenis te kennen," zei de geneesheer tot Giles op zekeren dag, dat zy alleen waren. „Ik heb geen geschiedenis te verhalen, mynheer," was het antwoord. „O, wel zeker I Kom, vertel ze myi Ik weet, waarvoor gy werdt gedeporteerd, door de scheepspapieren en een afschrift van het vonnis, van Newgate. Maar hoe kwam dat? Ge waart Bchuldig, veronderstel ik?" „Wel, mynheer, ik werd veroordeeld, en dat komt op hetzelfde neer, voor zoover het my thans aangaat." „Maar kom, vertel het my eens! Ik heb met aandacht het verslag van de rechtzaak gelezen, en het goval komt my zoo vreemd en zoo twyfelachtig voor." „Ik kan u niets vertellen buiten hetgeen gy reeds in dat rapport gelezen hebt, mynboer." „Zeker kunt gy dat. Byvoorbeeld: Waart gy schuldig of niet?" „Ik zou er liever niets meer over willen zeggen; maar als gy er op aandriDgt, aarzel ik niet te betuigen, dat dit niet de band is, waarin de baDkier zyn beurs legde, in ver trouwen zwerendo op dit litteeken aan de binnenzyde van myn duim." „Gy zyt dus de andere man, die in gezel schap was van den straatroover?" „Neen, mynheer, evenmin." „Dus zyt ge onschuldig?" „Wederom moet ik u verzooken, mynheer, my niet verder over deze zaak te ondervragen. Ik ben zeer gevoelig voor uw welwillendheid te my waart; maar ik zou my liever uw grootste ongenoegon op den hals willen halen dan dit gesprek voort te zetten, hetwelk zoo byzonder pyniyk is voor myn gevoelens." „Zeer goed. Maar er is één vraag, die ik u moet doen, en ik weet zskor, gy zult u er niet tegen verzetten ze te beantwoorden.'" „En die vraag is, mynheer?" „Was Giles uw ware naam of niet?" „Neen, mynheer.'; „Welke dan?" {Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5