N®. 11834-
I>ondei-clag 33 September.
A°. 1898
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
GILES.
DA&BLA
PBUS DEZER COURANT:
Voor Lolden per 8 cnaandeo. i i f 1.10.
Franco per post 1.40.
Afeonderljkb Nommers 0.06.
PHUB DER ADVEBTEHTIËH t
"Van 1-9 regois f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. - Grootera
letters Daar plaatsruimte. - Voor het IncassoereD bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
Oflloiöolo Kcnuisg'ovlngon.
Bekendmaking*
De Burgemeester van Leiden
Gezien art. 85 der Verordening op de Straat-
politie (afd. II van do politie op liet rijden),
Bepaalt:
dat op Donderdag den 22sten September a. 8. ge-
durendo den alhier te houden
K1NDEROPTOCHT
van halftwee tot vijf uren laDgs don weg, dien de
optocht neemt, goon rijtuigen, paarden of voer
tuigen zullen mogen stilstaan, alsmede, dat met
geen rijtuigen, paarden of voertuigen (rijwielen
daaronder begrepen) de stoet zal mogen worden
voorbijgereden, aoch, dezen ontmoetende, de be
stuurders zich naar elders dienen te verwijderen.
Leiden, 17 September 1898.
De Burgomeester voornoemd,
F. WAS.
De Burgemeester van Leiden noodigt een ieder
uit om gedurende de feesten op Donderdag 22 en
Vrijdag 23 September e. k. zooveel mogelijk
RECHTS TE HOUDEN.
Legden, 17 September 1898.
De Burgemeester voornoemd,
F. WAS.
Jo turgemeester van Leiden, vertrouwende,
dat do bevolking zal willen medewerken tot het
welslagen van de feesten, noodigt een ieder uit, om
op Donderdag en Vrijdag den 22sten en 23sten
dezer, gedurende de alsdan te houden optoch
ten, het
MIDDENGEDEELTE DER STRATEN
vrij te houden, niet met den stoet mede te loopen
en allo belemmeringen uit den weg te ruimen.
Leiden, 17 September 1898.
De Burgemeester voornoemd,
F. WAS.
De Burgemeester van Leiden,
Gezien art. 67 en art 85 der verordening on de
Straatpolitie (afd. II van do politie op hot rijden),
BEPAALT
lo. dat op Vrijdag don 23sten Sept. e. k.
tijdens den
ALLEGORI3CHEN OPTOCHT
het rijden met rijtuigen, paarden en voertuigen
(ook mot rjjwielon aan de hand is verboden in
de volgende straten, en aldaar ook niet met rijtuigen,
paarden en voertuigen zal mogen worden stilge
staan Koordeinde, Breeetraat, Hoogewoerd, Plan
tage, Utrechtsche Veer, Kraaierstraat, Steenscbuur
(zjjde Nutsschool), Rapenburg (zijde Houtstraat),
Korenbrugsteeg, Korenbrug, Nieuwe Rijn (tusschen
Korenbrug en Heerengracht), Hooigracht, Bakker-
steeg (tueschen Hooigracht en Haarlemmerstraat),
Haarlemmerstraat (tusschen Bakkersteeg en Turf
markt), Turfmarkt, Oude Vest, Koude Hoek, Hee-
reogracht (zijde Gereformeerde Kerk);
2o. dat in den avond van dien dag, van 7 uren
tot middernacht, het rijden met rijtuigen,paarden
en voertuigen (rijwielen aan de hand hieronder
begrepen) is verboden in de volgende straten:
Galgewater, Noordeinde, Rembrandstraat, Groen-
hazengracht, Rapenburg, Doezastraat, Steenschuur,
Hoogewoerd, Utrechtsche Veer, Nieuwe Rijn, Hee-
rongracht, Kalvermarkt, Havenplein, Houtmarkt,
Langegracht, Mare, Lammermarkt, Nieuwe Bees
tenmarkt, Beestenmarkt, Turfmarkt, PaardeDsteeg,
Kort-Rapenburg,
cd verder la nlle da&rtfasschcn gele*
gen straten en stegen, zullende de toe
gangen tot die wegen met BLUIT-
KOOMEN worden afgesloten j
3o. dat op dien dag in de gebeele stad binnen
de buitensingels, op plaatsen waar het rijden is
toegestaan, stapvoots moet worden gereden.
Leiden, 17 September 1898.
De Burgemeester voornoemd,
F.j WAS.
Da Nieuwe Rolterdamsche Courant houdt een
narede en -betrachtiüg over de inhuldi
gingefeesten.
Het blad wijst o. a. op de correspondenties
der buitenlandsche bladen.
„Verrassend, overweldigend het woord
is niet te veel was," zegt de N. R. Ct.t
„voor den vreemdeling wat hy zag en hoorde
van onze Koningin en van de stemming des
volks. Republikeinen geraakten in verbaste-
ring. Eenstemmig was het oordeel omtrent
doze hoofdpunten in heel de ry onzer feesten.
Den adel der jonge Voretin In gestalte, gebaar
en woord hebben allen gevoeld, en onuit-
wischbaar is het beeld, dat zy ontvingen van
haar persoonlykheid, toen zy daar stond in
de Nieuwe Kerk te Amsterdam, met klare
stem sprekende tot haar Volk en met opge
heven hand den eed afleggende op de Grond
wet. Daar was geen wyding, geen zalving,
geen kroning; daar werd eenvoudige taal
gesproken, gevolgd door het bekende eeds
formulier van de Grondwet; en door dien
eenvoud, door den rustigen ernst, het warme
gevoel, het besef hunner beteekenis, de op
rechtheid en de bezieling, waarmede de woor
den werden uitgesproken, heeft die taal allen
aangegrepen en dieper geschokt dan wyding
en zalving en kroning hadden kunnen doen.
Machtig was de indruk by de vreemdelingen,
die elders kroning of jubileum hadden byge-
woond, dat hier alle vertoon was buitenge
sloten, dat bier iets voorviel van hooge be
teekenis en eenvoudige waarheid: het eerste
openiyk optreden eener nieuwe vorstin na de
aanvaarding der regeering, waarby zy zich
plechtig verbindt tot een loven van toewyding
aan het beil des volks, het aloud verbond
tusschen Nederland en Oranje opnieuw be
zegelende, het woord baars Vaders op3niyk
beamende: „Oranje kan nooit, ja nooit genoeg
voor Nederland doen."
Geheel van denzelfden aard was de indruk,
dien de vreemdeling ontving van de houding
des volks. In geen land ter wereld had hy
zoo iets bygewoond; hy heeft de warmte, de
innigheid gevoeld, waarmee onze Koningin
werd toegejuicht. Byna alle vertegenwoordigers
der vreemde pers verklaren, dat betgeen in
hun land by soortgelyke gelegenheden voor
valt, geen denkbeeld kan geven van hetgeen
zy hier hebben aanschouwd; de stormachtige
toejuiching, de geestdrift, de geestvervoering,
de natuuriyke biydschap in alle wyken onzer
steden, de algemoene versiering en illuminatie,
ook van afgelegen straten en stegen, het
zich tooien met oranje door alle klassen en
standen hebben hen getroffen on bekoord,
een enkele ontzet zelfs. Daarin hebbon zy de
frischheid, de jeugd, de kracht, ook de ruwe
kracht van het Nederlandsche volk herkend
en zyn innige gehechtheid aan het Huis van
Oranje."
Ea het blad eindigt:
„De eenheid onzer natie, tie vastheid van
ons parlomontair koningschap, de gehechthoid
aan onze onafhankelijkheid, de besliste wil
om meester te zyn in eigen huis zyn voor
aller oog helder aan het licht getredeD. Met
hartolyke waardeoring is herinnerd wat Neder
land voor de algemeene vryheid, voor kunst
en wetenschap is geweest, wat Noord-Amerika
en Engeland aan dit land te danken hebben.
De wenschelykbeid van het voortbestaan
van kleine, vryzinnige staten is erkend, ook
voor de toekomst; onze staatkundige levens
vatbaarheid wordt niet betwyfeld, en voor de
algemeene beschaving een voordeel gerekend.
Yan een nation éteinte is geen sprake
meer; met warmte wordt gewaagd van het
geen Nederland nog beteekent als krachtig,
handeldryvend en zeevarend volk en koloniale
mogendheid, en naast de oude bekende namen
der zeventiende eeuw wor-den de namen ge
noemd van onze tegenwoordige geleerden en
kunstenaars. Zulke waardoering kan niet
anders dan ons goed doen, maar zy legt ver
plichtingen op; zy moet ons prikkelen om
dat gunstige oordeel waardig te zyn en te
blyvon, om die goede verwachtingen niet te
boschamen. En door welk middel? LaDgs wel
ken weg? De Koningin-Weduwe Regentes
heeft hem ons in haar afscheidswoord gewe
zen: „Ons land zy groot in alles, waarin ook
een klein volk groot kan zijn l" En dat kan
het zyn op hot gebied van kunst en weten
schap, van zeevaart, handel en bedryf, door
ondernemingsgeest hier en in Oost en West.
Dat kan het z'\jn op het gebied van wetgeving
en bestuur, vryheid waarborgende, voor onder-
wyo en opleiding zorgende, het volk verhef
fende, de zwakken steunende, recht en ge
rechtigheid handhavende, wakende, dat geen
belang worde gekrenkt, geen kracht verloren
ga. Dat kan ieder van ons door trouwe toe
wyding en yverigo plichtsbetrachting, door
gemeenschapszin en achterstelling van alle
zelfzucht by ataata- en algemeen maatschappe
lijk belang, door samenwerking op zoo menig
gebied, wasr die mogelijk is, ook by verscbil
van godsdienstige meening en politieke gezind
heid. Zoo kunnen deze feosten op ons werken
als een verfrisschend bad on het Nederlandsche
volk jong worden met zyn jonge Koningin l"
Da Haag8che Briefschryver van De Tijd
schryft het volgende omtrent de Koningin:
„Ik zou te voel van uw ruimte moeten
vergen, wanneer ik al do merkwaardige
uitingen van H. M. in deze dagen wilde
opteekenen, welke onder het publiek bekend
werden. Éón echter is er onder die vele,
die my zóó treffend voorkomt, dat ik haar
uw lezers niet wil onthouden. Men verhaalt
nameiyk, dat H. M. de Koningin, na de tref
fende openbaring van de volksgeestdrift by
haar verschenen op het balkon, toen de intocht
was afgeloopen, in de armen haror Moeder
viel, deze met aandoening de woorden toe-
voegond: „Waarmede heb ik dit alles ver
diend?" waarop Koningin Emma zou hebben
geantwoord: „Het werd voor u verworven!"
Welk een edele gemoedsstemming sprak zich
uit in die taal der jeugdige KoningiD, en welk
een diepen zin bezat het antwoord van Koningin
Emmal Toch mag worden gezegd, dat, ja,
Koningin Wilhelmina een oogst der liefde
inzamelde, waarvoor haar vaderen het zaad
hebben gestrooid, maar ds geestdriftige
toejuiching, welke Haar allerwegen ten deel
valt, moet voor een niet onbelangryk gedeelte
mede worden verklaard uit haar lieve en
innige persoonlykheid.
Koniogin Wilbelmina bezit een teeder ge
moed. Zy is gevoelvol in hooge mate. Dat
bleek ook uit don indruk, die door de ont
zettende tyding nopens den moord, op de
Keizerin van Oostenryk gepleegd, by Haar
werd verwokt. Men had die tyding zoo lang
mogeiyk voor Haar geheim gehouden, ook
door medewerking van den Oostenrykschen
gezant. Eindelyk - in den avond van Zondag
kon het feit niet langer voor Haar verborgen
worden gehouden, al vreesde men, dat Haar
gemoedsstemming er zeer onder zou ïydeD.
De tyding schokte Haar zichtbaar en zy riep
uit: „Arme vrouw, arme Keizer 1
Dr. Jac. Baart de la Faille, voorzitter van
het sub-comité „Leeuwarden en Omstreken"
voor de oprichting van Volks sanatoria
voor borBtlyders in Nederland,
betoogt in de Leeuwarder Courant, dat met
het Koninkiyk plan om Oranje-Nassau-oord
te doen inrichten voor sanatorium, zy, die de
oprichting van Volks sanatoria voorstaaD, niet
van bun taak ontheven zyn.
Integendeel, nu juist wekt schr. de inge
zetenen van de stad zyner inwoning op om
hun giften in te zenden, opdat het Vorstelijk
voorbeeld navolging kunne vinden.
Zou men niet gelet hebben vraagt schr.
op de wenschelykbeid, de noodzakelijkheid,
in de circulaire van het centraal-coraitó dui-
deiyk uitgesproken, dat niet één, maar
meerdere dergelijke inrichtingen in het
leven worden geroepen? De hooge geefster
heeft daar wel degeiyk op gelet. ZH Wt
den wensch uitgosproken, dat door B ar hi
eerste sanatorium op Oranje-Nass-u-uuri
worde gesticht.
Dat doel kan mGt do middelen, waarover
H. K. H. thans beschikt, zeker, maar toch
op bescheiden schaal worden bereikt. Heeft
men niet onlangs in de dagbladen (zie N.
Roti. Ct. 7 Aug. 11.) kunnen lezen, dat 550,000
florynen noodig zyn geweest, om in demby-
heid van Weenen een sanatorium te stichten,
waar nog slechts 800 zieken hulp kunnen
vinden?
Onze voortreffelijke Koningin-Moeder hoeft
slechts vóór willen gaanaan ons is het, dat
edelo voorbeeld te volgen. Da oprichting van
het eerste sanatorium in een boschryk oord
is verzokerd: er is niet minder dringende be
hoefte aan eon sanatorium aan de zeekust.
Duizendon on- en minvermogende landgenoo-
ten, aan wie het niet vergund is ver van huis
genezing te zooken, zien reikhalzend uit naar
de sanatoria, die bestemd zyn, de doodelyke
kwaal, die hen belaagt, in de beginselen te
bostryden en daardoor verbeterd of genezen
tot het leven en do maatschappy terug te
koeren.
Het Nederlandsche Dagblad schryft onder
het hoofd Vrouwenkiesrecht:
Zy, die voor vrouwenkiesrecht ijveren,'
hebben de gelegenheid der inhuldigingsfeesten
waargenomen om haar belangen aan de
Koningin op te dragen. Op zichzelf was dat
niet onnatuuriyk of ongepast, maar toch heeft
die stap ons leed gedaan.
Van vrouwenkiesrecht, wy zeiden bet reeds
vroeger, verwachten wy weinig heil, maar
evenmin veel kwaad. Wy vinden geen termen
er voor te yvereD, maar zouden ook niet
meenoD, dat het begin van het einde was
gekomeD, indien het werd ingevoerd. Zonder
Grondwetsherziening evenwel is het niet te
krygen en daarom herhalen wy hier een reeds
vroeger geformuleerd protest. Van Grond
wetsherziening mag vooreerst geen sprake
zyn. Er z(jn thans andere, voel ernstiger
dingen aan de orde. Op elk gebied van wet
geving byna hebben wy een belangrijken
achterstand in te haleD, een gevolg van
vroeger stilstaaD. Meer dan ooit moet dus de
wetgevende machine in werkiüg worden gezet
en onder die omstandigheden mag niemand
er aan denken, haar, door een Grondwets
herziening, voor eenige jaren opnieuw tot
stilstaan to veroordeelen. De vrouwen moeten
politiek inzicht genoeg hebben, om te be-
grypeD, dat kleine belangen aan groote moeten
worden opgeofferd. Doen zy dat niet, dan
zyn zy voor kiesrecht nog niet ryp. Hebben
wy eerst onze legerorganisatie voltooid, zyn
onze wetboeken herzien, is de verhouding
tusschen oudors en kinderen beter geregeld,
is onze sociale wetgeving aangevuld, zyn de
groote gebreken van ODze onderwyswetten
weggenomen, is bet groote onrecht tegenover
het bijzonder ondorwys hersteld, dan kan het
vrouwenkiesrecht misschien eens aan de orde
worden gesteld, maar inmiddels moeten de
dames geduld hebben en zich door ingespannen
arbeid voorbereiden voor de nieuwe taak, die
haar wellicht eenmaal wacht.
Onder „Een passe-partout?" lezen wy in
De Maasbode:
De Amsterdammer (de groene) komt weer
aandringen op herziening van de Grond
wet, omdat deze met pasklaar is voor de
verschillende politieke meeningen.
Het blad schryft:
„Hoelang zullen liberalen van allerlei slag
het duldeo, dat de Grondwet door wettig vor-
kozen volksvertegenwoordigers moet bezworea
worden, terwijl men zeker weet, dat een deel
van hen geen zitting kan nemen, zonder een
handeling te verrichten, waardoor zy hun
geweten geweld aandoen.
Deze quaestie, wy bobben het herhaaldeiyk
gezegd, komt niet weder van de baan vóór
de Grondwet is berzion, zóó, dat ook socia-'
listen volksvertegenwoordigers kunnen worden,
niet tot het afleggen van monarchistische ver
klaringen verplicht." J
Het individu heeft dus de Grondwet niet
te volgen, maar de Grondwet het individu.
Volgens Roomsch recht is de wet een ver
ordening der rede, tot algemeen welzyn uit
gevaardigd door hem, die de zorg voor de
gemeenschap heeft.
Volgens liberaal recht echter als Di
2)
Toen do banknoot door een klerx van het huis
Bink en Co., een zekeren mr. Martin, aan den
slager vertoond werd, herinnerde deze het zich
nauwkeurig, door do aanduiding van den naam
Giles op de rugzyde, en een kruis met rooden
inkt, dat hy er zelf op gezet had, zoomede
door oen vlek, die er op gekomen was, door
dat het op een stukje vet was gevallen, toen
de heer, die het in betaling gaf, het op het
blok wiorp.
,Eq hoe was ds naam van dien heer infor
meerde mr. Martin.
,Zyn naam, mynheer? Wel, mr. Grafton,
die bier in de buurt woont."
„En wie is mr. Grafton
„Esn groot grondbezitter, een neef van Lord
Bantzee."
Mr. Martin ging den heer Grafton een bezoek
brengen, en de 5-ponds-banknoot voor den dag
haleade, deeldo hy hem mede, wat de slager
verteld had.
„Dat alles is volkomen waar," sprak mr.
Grafton; ,Ik heb hem werkelijk met die bank
noot betaald. Ik herinner ze my zeer goed;
ze was verscheidene weken in myn bezit."
„Weet gy nog, mynheer, van wlen gy ze
ontvangen hebt?"
,Ja, van een hotelhouder in Bath. By gaf
ze my by de inwisseling van een biljet van 20
pond, nadat hy het bedrag der hotelrekening
er afgetrokken had."
„Hebt gy er iets tegen, my een briefje aan
dien hotelhouder mee te geven, mynheer?"
„Volstrekt niet." Eu mr. Grafton ging zitten
en schreef, wel niet juist een brief, maar een
vorklaring, hetgeen op hetzelfde neerkwam.
Met dit document gewapend, reisde mr. Martin
naar Bath, zocht den hotelhouder op, vertoonde
mr. Graftons verklaring en baalde het bankbiljet
van 5 pd. et. te voorsohyo."
Ook de hotelhouder „herinnerde zich do bank
noot volkomen" en had daarvoor, naar hy
zeide, een reden, die wasdat een koopman
aldaar geweigerd had er goud voor te geven,
omdat hy dacht, dat de firma, die ze uitgaf,
een beetje zwak stond.
„Zwak?" riep mr. Martin verontwaardigd
uit. „Waarlyk, mynheer, ik zou in etaat
zyn
„Wel, ik hoop, dat gy mo zult vergeven,
mynheer, zoo ik u onwillens mocht beleodigd
hebben," viel de gezette, vroolyke en goed
geluimde hotelhouder hem in de rede. „Ik had
geenszins de bedoeling te beleedigen, myoheor,
dat verzeker ik u. Gy hebt my om inlichtingen
gevraagd, en ik heb er u in alle geval een
gegeven."
„En mag ik vragen, mynheer, van wien gy
het biljet ontvangen hebt?"
„Ja, mynheer, van een heer.''
„Wat voor heer?"
„Van den heer, wiens naam op de achter-
zyde geschreven staat. Gy moet het my niet
kwaiyk nemen, maar, om u de waarheid te
zeggen, ik had op dat oogenbhk kwado noten
hooren kraken over die firma, want er liepen
geruchten, myoheor1 en ik nam de bank
noot van mr. Gilos, dio verscheidene dagen
mot een vriend van hom hier logeerde, aan
op de uitdrukkelyko voorwaarde, dat, zoo de
firma failliet ging, vdór ik het biljet weer
kwyt was, hy zicbzelven tot dat bedrag als
myn schuldenaar zou beschouwen. Maar, myo
heor, ik heb nog vior andere banknoten van
5 pd. at. van mr. Giles overgonomen, precies
gelyk aan deze."
„En wat is er van die andere geworden?"
„Ik heb zo volgens don gewonen loop van
zaken weer van de hand gedaan, mynheer.
Het zyn toch geen valsche, hoop ik?"
Do Hemel beware, neenl Waren ze nieuw,
toen gy ze ontvingt?"
„Voor zoover ik my herinneren kan, ja!
Ze waren in alle geval niet zoo vuil als dit."
„Eu wie is deze mr. Giles?"
„Wel, mynheer, hy was esn heer, die hier
oenige dagen met een vriend kwam logeereD."
„En wat is mr. Giles?"
„Wel, ik zou zeggenhy was oen heor met
vermogen, iemand, die van zyn inkomen leeft."
„En waar woont hy?"
„Als ik in myn booken nakyk, kan ik het u
zeggen, mynheer; want alvorens ts vertrekken,
heeft hy op myn verzoek zyn adres achter-
gelaton. Juist, hier etaat het: „George Giles,
Esq., Eagl Lodge, by Exeter, Devonshire."
„Wat soort van een persoon was mr. Giles?"
„Wel, mynheer, ik heb u gezegd, dat hy
een heer was, esn gentleman."
„Maar zyt gy er zeker van, dat hy een
gentleman was?"
„Een en twintig jaar lang, mynheer, ben
ik de eerste bottelier van een aanzienlijk
edelman geweest, die zoowel in zyn huis in
de stad als op zyn buitengoed do oersto
kringen van het koninkryk ontving; en sedert
den dood van zyn Lordschap ben ik do eigenaar
van dit hotel geweest, dat lang niet het
kieinsto op deze plaats is, mynheor. Welnu,
van al die ervaring voorzien, meen ik, dat het
inderdaad moeilyk zou zyn te beweren, dat
ik een gontleman niet zou kennen, wanneer
hg tot my sprak of ik tot hem. Ja, mynheer,
mr. Giles was, en als hy nog leeft, is een
gentleman, geboren en getogen, mynheer i
Als hy zich aan my had voorgesteld als hertog
of markies, zou ik geen oogenblik aan zün
woord gotwyfeld hebbon. Zyn gesprokken, zyn
manieren, zyn houdiog, zyn voorkomon, myn
heer, waren bopaald van dien aard, dat ik
tevreden kon zyn."
„Maar do naam Gilos ls goon byzonder
aristocratische," hield mr. Martin vol.
„Misschien niet, mynheer," hernam de hotel
houder. „Maar, dewyl de families tegenwoordig
verschillend trouwen, steekt er niet veel in
namen, mynheer. Ik heb op het oogenblik in
huis een heer, wiens naam is Smith, mynheer.
Daeniettemin is hy, naar ik vernomen heb,
een kleinzoon van een van Engelands fierste
hertogen. Namen, mynheer? Wel, de naam
van den schoenpoetser in mgn hotel - ik heb
zyn doopcedel gezien - is Augustus Philips
Howard, on die van den eersten bediende
Alfred Montmorency. Howards vader was
schoenmaker, dio van Montmorency een kloin
groenboertje, dat zyn geheele leven in Black
Boy Alley gewoond hoeft.
Nadat mr. Martin den hotelhouder voor zyn
inlichtingen bedankt en in het hotel gedineerd
had, nam hy eon postkoets en vertrok naar
Exeter, waar hy onderzoek deed naar mr.
Giles. Niemand had van zulk een hoer in den
omtrek gehoord. Eaglo Lodge Er bestond geen
plaats van dien naam.
Daar de leiddraad, om tot de ontdekking
te komen, hier afbrak, keerde mr. Martin naar
Londen terug en deelde zyn chefs de byzonder-
heden zyner reis mede. Toen mr. Bink da
van mr. Gilos gegeven beschryving gehoord
had, grinnikte hy sarcastisch en riep uit:
,Hm! Dat dacht ik wel. Een gentleman 1
Jawell"
Weer verliep er een jaar, en alle hoop om
to weten te komen, door wlen hy bestolen
was geworden, was uit de borst des bankiers
verdwenen, toen hy op zekeren namiddag,
terwyi hy door New-Bond-street wandelde,
vóór zich een persoon zag loopen, die er als
een gentleman uitzag en wieDS oor en nek
een grooten indruk op hem maakten. Hy
volgde den man en was dikwyis zoo dicht
mogeiyk achter hem zoo dicht, dat hy
duideiyk het weefsel van zyn huid kon onder
scheiden. Toen de bankier in Piccadilly wasj
ODgeveer tegenover „Het Witte Paard," nam
hy een proef. „Mr. Giles I" riep hy zacht,
{Wordt vervolgd.)