N®. 11834- I>ondei-clag 33 September. A°. 1898 feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. GILES. DA&BLA PBUS DEZER COURANT: Voor Lolden per 8 cnaandeo. i i f 1.10. Franco per post 1.40. Afeonderljkb Nommers 0.06. PHUB DER ADVEBTEHTIËH t "Van 1-9 regois f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. - Grootera letters Daar plaatsruimte. - Voor het IncassoereD bulten de stad wordt f 0.05 berekend Oflloiöolo Kcnuisg'ovlngon. Bekendmaking* De Burgemeester van Leiden Gezien art. 85 der Verordening op de Straat- politie (afd. II van do politie op liet rijden), Bepaalt: dat op Donderdag den 22sten September a. 8. ge- durendo den alhier te houden K1NDEROPTOCHT van halftwee tot vijf uren laDgs don weg, dien de optocht neemt, goon rijtuigen, paarden of voer tuigen zullen mogen stilstaan, alsmede, dat met geen rijtuigen, paarden of voertuigen (rijwielen daaronder begrepen) de stoet zal mogen worden voorbijgereden, aoch, dezen ontmoetende, de be stuurders zich naar elders dienen te verwijderen. Leiden, 17 September 1898. De Burgomeester voornoemd, F. WAS. De Burgemeester van Leiden noodigt een ieder uit om gedurende de feesten op Donderdag 22 en Vrijdag 23 September e. k. zooveel mogelijk RECHTS TE HOUDEN. Legden, 17 September 1898. De Burgemeester voornoemd, F. WAS. Jo turgemeester van Leiden, vertrouwende, dat do bevolking zal willen medewerken tot het welslagen van de feesten, noodigt een ieder uit, om op Donderdag en Vrijdag den 22sten en 23sten dezer, gedurende de alsdan te houden optoch ten, het MIDDENGEDEELTE DER STRATEN vrij te houden, niet met den stoet mede te loopen en allo belemmeringen uit den weg te ruimen. Leiden, 17 September 1898. De Burgemeester voornoemd, F. WAS. De Burgemeester van Leiden, Gezien art. 67 en art 85 der verordening on de Straatpolitie (afd. II van do politie op hot rijden), BEPAALT lo. dat op Vrijdag don 23sten Sept. e. k. tijdens den ALLEGORI3CHEN OPTOCHT het rijden met rijtuigen, paarden en voertuigen (ook mot rjjwielon aan de hand is verboden in de volgende straten, en aldaar ook niet met rijtuigen, paarden en voertuigen zal mogen worden stilge staan Koordeinde, Breeetraat, Hoogewoerd, Plan tage, Utrechtsche Veer, Kraaierstraat, Steenscbuur (zjjde Nutsschool), Rapenburg (zijde Houtstraat), Korenbrugsteeg, Korenbrug, Nieuwe Rijn (tusschen Korenbrug en Heerengracht), Hooigracht, Bakker- steeg (tueschen Hooigracht en Haarlemmerstraat), Haarlemmerstraat (tusschen Bakkersteeg en Turf markt), Turfmarkt, Oude Vest, Koude Hoek, Hee- reogracht (zijde Gereformeerde Kerk); 2o. dat in den avond van dien dag, van 7 uren tot middernacht, het rijden met rijtuigen,paarden en voertuigen (rijwielen aan de hand hieronder begrepen) is verboden in de volgende straten: Galgewater, Noordeinde, Rembrandstraat, Groen- hazengracht, Rapenburg, Doezastraat, Steenschuur, Hoogewoerd, Utrechtsche Veer, Nieuwe Rijn, Hee- rongracht, Kalvermarkt, Havenplein, Houtmarkt, Langegracht, Mare, Lammermarkt, Nieuwe Bees tenmarkt, Beestenmarkt, Turfmarkt, PaardeDsteeg, Kort-Rapenburg, cd verder la nlle da&rtfasschcn gele* gen straten en stegen, zullende de toe gangen tot die wegen met BLUIT- KOOMEN worden afgesloten j 3o. dat op dien dag in de gebeele stad binnen de buitensingels, op plaatsen waar het rijden is toegestaan, stapvoots moet worden gereden. Leiden, 17 September 1898. De Burgemeester voornoemd, F.j WAS. Da Nieuwe Rolterdamsche Courant houdt een narede en -betrachtiüg over de inhuldi gingefeesten. Het blad wijst o. a. op de correspondenties der buitenlandsche bladen. „Verrassend, overweldigend het woord is niet te veel was," zegt de N. R. Ct.t „voor den vreemdeling wat hy zag en hoorde van onze Koningin en van de stemming des volks. Republikeinen geraakten in verbaste- ring. Eenstemmig was het oordeel omtrent doze hoofdpunten in heel de ry onzer feesten. Den adel der jonge Voretin In gestalte, gebaar en woord hebben allen gevoeld, en onuit- wischbaar is het beeld, dat zy ontvingen van haar persoonlykheid, toen zy daar stond in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, met klare stem sprekende tot haar Volk en met opge heven hand den eed afleggende op de Grond wet. Daar was geen wyding, geen zalving, geen kroning; daar werd eenvoudige taal gesproken, gevolgd door het bekende eeds formulier van de Grondwet; en door dien eenvoud, door den rustigen ernst, het warme gevoel, het besef hunner beteekenis, de op rechtheid en de bezieling, waarmede de woor den werden uitgesproken, heeft die taal allen aangegrepen en dieper geschokt dan wyding en zalving en kroning hadden kunnen doen. Machtig was de indruk by de vreemdelingen, die elders kroning of jubileum hadden byge- woond, dat hier alle vertoon was buitenge sloten, dat bier iets voorviel van hooge be teekenis en eenvoudige waarheid: het eerste openiyk optreden eener nieuwe vorstin na de aanvaarding der regeering, waarby zy zich plechtig verbindt tot een loven van toewyding aan het beil des volks, het aloud verbond tusschen Nederland en Oranje opnieuw be zegelende, het woord baars Vaders op3niyk beamende: „Oranje kan nooit, ja nooit genoeg voor Nederland doen." Geheel van denzelfden aard was de indruk, dien de vreemdeling ontving van de houding des volks. In geen land ter wereld had hy zoo iets bygewoond; hy heeft de warmte, de innigheid gevoeld, waarmee onze Koningin werd toegejuicht. Byna alle vertegenwoordigers der vreemde pers verklaren, dat betgeen in hun land by soortgelyke gelegenheden voor valt, geen denkbeeld kan geven van hetgeen zy hier hebben aanschouwd; de stormachtige toejuiching, de geestdrift, de geestvervoering, de natuuriyke biydschap in alle wyken onzer steden, de algemoene versiering en illuminatie, ook van afgelegen straten en stegen, het zich tooien met oranje door alle klassen en standen hebben hen getroffen on bekoord, een enkele ontzet zelfs. Daarin hebbon zy de frischheid, de jeugd, de kracht, ook de ruwe kracht van het Nederlandsche volk herkend en zyn innige gehechtheid aan het Huis van Oranje." Ea het blad eindigt: „De eenheid onzer natie, tie vastheid van ons parlomontair koningschap, de gehechthoid aan onze onafhankelijkheid, de besliste wil om meester te zyn in eigen huis zyn voor aller oog helder aan het licht getredeD. Met hartolyke waardeoring is herinnerd wat Neder land voor de algemeene vryheid, voor kunst en wetenschap is geweest, wat Noord-Amerika en Engeland aan dit land te danken hebben. De wenschelykbeid van het voortbestaan van kleine, vryzinnige staten is erkend, ook voor de toekomst; onze staatkundige levens vatbaarheid wordt niet betwyfeld, en voor de algemeene beschaving een voordeel gerekend. Yan een nation éteinte is geen sprake meer; met warmte wordt gewaagd van het geen Nederland nog beteekent als krachtig, handeldryvend en zeevarend volk en koloniale mogendheid, en naast de oude bekende namen der zeventiende eeuw wor-den de namen ge noemd van onze tegenwoordige geleerden en kunstenaars. Zulke waardoering kan niet anders dan ons goed doen, maar zy legt ver plichtingen op; zy moet ons prikkelen om dat gunstige oordeel waardig te zyn en te blyvon, om die goede verwachtingen niet te boschamen. En door welk middel? LaDgs wel ken weg? De Koningin-Weduwe Regentes heeft hem ons in haar afscheidswoord gewe zen: „Ons land zy groot in alles, waarin ook een klein volk groot kan zijn l" En dat kan het zyn op hot gebied van kunst en weten schap, van zeevaart, handel en bedryf, door ondernemingsgeest hier en in Oost en West. Dat kan het z'\jn op het gebied van wetgeving en bestuur, vryheid waarborgende, voor onder- wyo en opleiding zorgende, het volk verhef fende, de zwakken steunende, recht en ge rechtigheid handhavende, wakende, dat geen belang worde gekrenkt, geen kracht verloren ga. Dat kan ieder van ons door trouwe toe wyding en yverigo plichtsbetrachting, door gemeenschapszin en achterstelling van alle zelfzucht by ataata- en algemeen maatschappe lijk belang, door samenwerking op zoo menig gebied, wasr die mogelijk is, ook by verscbil van godsdienstige meening en politieke gezind heid. Zoo kunnen deze feosten op ons werken als een verfrisschend bad on het Nederlandsche volk jong worden met zyn jonge Koningin l" Da Haag8che Briefschryver van De Tijd schryft het volgende omtrent de Koningin: „Ik zou te voel van uw ruimte moeten vergen, wanneer ik al do merkwaardige uitingen van H. M. in deze dagen wilde opteekenen, welke onder het publiek bekend werden. Éón echter is er onder die vele, die my zóó treffend voorkomt, dat ik haar uw lezers niet wil onthouden. Men verhaalt nameiyk, dat H. M. de Koningin, na de tref fende openbaring van de volksgeestdrift by haar verschenen op het balkon, toen de intocht was afgeloopen, in de armen haror Moeder viel, deze met aandoening de woorden toe- voegond: „Waarmede heb ik dit alles ver diend?" waarop Koningin Emma zou hebben geantwoord: „Het werd voor u verworven!" Welk een edele gemoedsstemming sprak zich uit in die taal der jeugdige KoningiD, en welk een diepen zin bezat het antwoord van Koningin Emmal Toch mag worden gezegd, dat, ja, Koningin Wilhelmina een oogst der liefde inzamelde, waarvoor haar vaderen het zaad hebben gestrooid, maar ds geestdriftige toejuiching, welke Haar allerwegen ten deel valt, moet voor een niet onbelangryk gedeelte mede worden verklaard uit haar lieve en innige persoonlykheid. Koniogin Wilbelmina bezit een teeder ge moed. Zy is gevoelvol in hooge mate. Dat bleek ook uit don indruk, die door de ont zettende tyding nopens den moord, op de Keizerin van Oostenryk gepleegd, by Haar werd verwokt. Men had die tyding zoo lang mogeiyk voor Haar geheim gehouden, ook door medewerking van den Oostenrykschen gezant. Eindelyk - in den avond van Zondag kon het feit niet langer voor Haar verborgen worden gehouden, al vreesde men, dat Haar gemoedsstemming er zeer onder zou ïydeD. De tyding schokte Haar zichtbaar en zy riep uit: „Arme vrouw, arme Keizer 1 Dr. Jac. Baart de la Faille, voorzitter van het sub-comité „Leeuwarden en Omstreken" voor de oprichting van Volks sanatoria voor borBtlyders in Nederland, betoogt in de Leeuwarder Courant, dat met het Koninkiyk plan om Oranje-Nassau-oord te doen inrichten voor sanatorium, zy, die de oprichting van Volks sanatoria voorstaaD, niet van bun taak ontheven zyn. Integendeel, nu juist wekt schr. de inge zetenen van de stad zyner inwoning op om hun giften in te zenden, opdat het Vorstelijk voorbeeld navolging kunne vinden. Zou men niet gelet hebben vraagt schr. op de wenschelykbeid, de noodzakelijkheid, in de circulaire van het centraal-coraitó dui- deiyk uitgesproken, dat niet één, maar meerdere dergelijke inrichtingen in het leven worden geroepen? De hooge geefster heeft daar wel degeiyk op gelet. ZH Wt den wensch uitgosproken, dat door B ar hi eerste sanatorium op Oranje-Nass-u-uuri worde gesticht. Dat doel kan mGt do middelen, waarover H. K. H. thans beschikt, zeker, maar toch op bescheiden schaal worden bereikt. Heeft men niet onlangs in de dagbladen (zie N. Roti. Ct. 7 Aug. 11.) kunnen lezen, dat 550,000 florynen noodig zyn geweest, om in demby- heid van Weenen een sanatorium te stichten, waar nog slechts 800 zieken hulp kunnen vinden? Onze voortreffelijke Koningin-Moeder hoeft slechts vóór willen gaanaan ons is het, dat edelo voorbeeld te volgen. Da oprichting van het eerste sanatorium in een boschryk oord is verzokerd: er is niet minder dringende be hoefte aan eon sanatorium aan de zeekust. Duizendon on- en minvermogende landgenoo- ten, aan wie het niet vergund is ver van huis genezing te zooken, zien reikhalzend uit naar de sanatoria, die bestemd zyn, de doodelyke kwaal, die hen belaagt, in de beginselen te bostryden en daardoor verbeterd of genezen tot het leven en do maatschappy terug te koeren. Het Nederlandsche Dagblad schryft onder het hoofd Vrouwenkiesrecht: Zy, die voor vrouwenkiesrecht ijveren,' hebben de gelegenheid der inhuldigingsfeesten waargenomen om haar belangen aan de Koningin op te dragen. Op zichzelf was dat niet onnatuuriyk of ongepast, maar toch heeft die stap ons leed gedaan. Van vrouwenkiesrecht, wy zeiden bet reeds vroeger, verwachten wy weinig heil, maar evenmin veel kwaad. Wy vinden geen termen er voor te yvereD, maar zouden ook niet meenoD, dat het begin van het einde was gekomeD, indien het werd ingevoerd. Zonder Grondwetsherziening evenwel is het niet te krygen en daarom herhalen wy hier een reeds vroeger geformuleerd protest. Van Grond wetsherziening mag vooreerst geen sprake zyn. Er z(jn thans andere, voel ernstiger dingen aan de orde. Op elk gebied van wet geving byna hebben wy een belangrijken achterstand in te haleD, een gevolg van vroeger stilstaaD. Meer dan ooit moet dus de wetgevende machine in werkiüg worden gezet en onder die omstandigheden mag niemand er aan denken, haar, door een Grondwets herziening, voor eenige jaren opnieuw tot stilstaan to veroordeelen. De vrouwen moeten politiek inzicht genoeg hebben, om te be- grypeD, dat kleine belangen aan groote moeten worden opgeofferd. Doen zy dat niet, dan zyn zy voor kiesrecht nog niet ryp. Hebben wy eerst onze legerorganisatie voltooid, zyn onze wetboeken herzien, is de verhouding tusschen oudors en kinderen beter geregeld, is onze sociale wetgeving aangevuld, zyn de groote gebreken van ODze onderwyswetten weggenomen, is bet groote onrecht tegenover het bijzonder ondorwys hersteld, dan kan het vrouwenkiesrecht misschien eens aan de orde worden gesteld, maar inmiddels moeten de dames geduld hebben en zich door ingespannen arbeid voorbereiden voor de nieuwe taak, die haar wellicht eenmaal wacht. Onder „Een passe-partout?" lezen wy in De Maasbode: De Amsterdammer (de groene) komt weer aandringen op herziening van de Grond wet, omdat deze met pasklaar is voor de verschillende politieke meeningen. Het blad schryft: „Hoelang zullen liberalen van allerlei slag het duldeo, dat de Grondwet door wettig vor- kozen volksvertegenwoordigers moet bezworea worden, terwijl men zeker weet, dat een deel van hen geen zitting kan nemen, zonder een handeling te verrichten, waardoor zy hun geweten geweld aandoen. Deze quaestie, wy bobben het herhaaldeiyk gezegd, komt niet weder van de baan vóór de Grondwet is berzion, zóó, dat ook socia-' listen volksvertegenwoordigers kunnen worden, niet tot het afleggen van monarchistische ver klaringen verplicht." J Het individu heeft dus de Grondwet niet te volgen, maar de Grondwet het individu. Volgens Roomsch recht is de wet een ver ordening der rede, tot algemeen welzyn uit gevaardigd door hem, die de zorg voor de gemeenschap heeft. Volgens liberaal recht echter als Di 2) Toen do banknoot door een klerx van het huis Bink en Co., een zekeren mr. Martin, aan den slager vertoond werd, herinnerde deze het zich nauwkeurig, door do aanduiding van den naam Giles op de rugzyde, en een kruis met rooden inkt, dat hy er zelf op gezet had, zoomede door oen vlek, die er op gekomen was, door dat het op een stukje vet was gevallen, toen de heer, die het in betaling gaf, het op het blok wiorp. ,Eq hoe was ds naam van dien heer infor meerde mr. Martin. ,Zyn naam, mynheer? Wel, mr. Grafton, die bier in de buurt woont." „En wie is mr. Grafton „Esn groot grondbezitter, een neef van Lord Bantzee." Mr. Martin ging den heer Grafton een bezoek brengen, en de 5-ponds-banknoot voor den dag haleade, deeldo hy hem mede, wat de slager verteld had. „Dat alles is volkomen waar," sprak mr. Grafton; ,Ik heb hem werkelijk met die bank noot betaald. Ik herinner ze my zeer goed; ze was verscheidene weken in myn bezit." „Weet gy nog, mynheer, van wlen gy ze ontvangen hebt?" ,Ja, van een hotelhouder in Bath. By gaf ze my by de inwisseling van een biljet van 20 pond, nadat hy het bedrag der hotelrekening er afgetrokken had." „Hebt gy er iets tegen, my een briefje aan dien hotelhouder mee te geven, mynheer?" „Volstrekt niet." Eu mr. Grafton ging zitten en schreef, wel niet juist een brief, maar een vorklaring, hetgeen op hetzelfde neerkwam. Met dit document gewapend, reisde mr. Martin naar Bath, zocht den hotelhouder op, vertoonde mr. Graftons verklaring en baalde het bankbiljet van 5 pd. et. te voorsohyo." Ook de hotelhouder „herinnerde zich do bank noot volkomen" en had daarvoor, naar hy zeide, een reden, die wasdat een koopman aldaar geweigerd had er goud voor te geven, omdat hy dacht, dat de firma, die ze uitgaf, een beetje zwak stond. „Zwak?" riep mr. Martin verontwaardigd uit. „Waarlyk, mynheer, ik zou in etaat zyn „Wel, ik hoop, dat gy mo zult vergeven, mynheer, zoo ik u onwillens mocht beleodigd hebben," viel de gezette, vroolyke en goed geluimde hotelhouder hem in de rede. „Ik had geenszins de bedoeling te beleedigen, myoheor, dat verzeker ik u. Gy hebt my om inlichtingen gevraagd, en ik heb er u in alle geval een gegeven." „En mag ik vragen, mynheer, van wien gy het biljet ontvangen hebt?" „Ja, mynheer, van een heer.'' „Wat voor heer?" „Van den heer, wiens naam op de achter- zyde geschreven staat. Gy moet het my niet kwaiyk nemen, maar, om u de waarheid te zeggen, ik had op dat oogenbhk kwado noten hooren kraken over die firma, want er liepen geruchten, myoheor1 en ik nam de bank noot van mr. Gilos, dio verscheidene dagen mot een vriend van hom hier logeerde, aan op de uitdrukkelyko voorwaarde, dat, zoo de firma failliet ging, vdór ik het biljet weer kwyt was, hy zicbzelven tot dat bedrag als myn schuldenaar zou beschouwen. Maar, myo heor, ik heb nog vior andere banknoten van 5 pd. at. van mr. Giles overgonomen, precies gelyk aan deze." „En wat is er van die andere geworden?" „Ik heb zo volgens don gewonen loop van zaken weer van de hand gedaan, mynheer. Het zyn toch geen valsche, hoop ik?" Do Hemel beware, neenl Waren ze nieuw, toen gy ze ontvingt?" „Voor zoover ik my herinneren kan, ja! Ze waren in alle geval niet zoo vuil als dit." „Eu wie is deze mr. Giles?" „Wel, mynheer, hy was esn heer, die hier oenige dagen met een vriend kwam logeereD." „En wat is mr. Giles?" „Wel, ik zou zeggenhy was oen heor met vermogen, iemand, die van zyn inkomen leeft." „En waar woont hy?" „Als ik in myn booken nakyk, kan ik het u zeggen, mynheer; want alvorens ts vertrekken, heeft hy op myn verzoek zyn adres achter- gelaton. Juist, hier etaat het: „George Giles, Esq., Eagl Lodge, by Exeter, Devonshire." „Wat soort van een persoon was mr. Giles?" „Wel, mynheer, ik heb u gezegd, dat hy een heer was, esn gentleman." „Maar zyt gy er zeker van, dat hy een gentleman was?" „Een en twintig jaar lang, mynheer, ben ik de eerste bottelier van een aanzienlijk edelman geweest, die zoowel in zyn huis in de stad als op zyn buitengoed do oersto kringen van het koninkryk ontving; en sedert den dood van zyn Lordschap ben ik do eigenaar van dit hotel geweest, dat lang niet het kieinsto op deze plaats is, mynheor. Welnu, van al die ervaring voorzien, meen ik, dat het inderdaad moeilyk zou zyn te beweren, dat ik een gontleman niet zou kennen, wanneer hg tot my sprak of ik tot hem. Ja, mynheer, mr. Giles was, en als hy nog leeft, is een gentleman, geboren en getogen, mynheer i Als hy zich aan my had voorgesteld als hertog of markies, zou ik geen oogenblik aan zün woord gotwyfeld hebbon. Zyn gesprokken, zyn manieren, zyn houdiog, zyn voorkomon, myn heer, waren bopaald van dien aard, dat ik tevreden kon zyn." „Maar do naam Gilos ls goon byzonder aristocratische," hield mr. Martin vol. „Misschien niet, mynheer," hernam de hotel houder. „Maar, dewyl de families tegenwoordig verschillend trouwen, steekt er niet veel in namen, mynheer. Ik heb op het oogenblik in huis een heer, wiens naam is Smith, mynheer. Daeniettemin is hy, naar ik vernomen heb, een kleinzoon van een van Engelands fierste hertogen. Namen, mynheer? Wel, de naam van den schoenpoetser in mgn hotel - ik heb zyn doopcedel gezien - is Augustus Philips Howard, on die van den eersten bediende Alfred Montmorency. Howards vader was schoenmaker, dio van Montmorency een kloin groenboertje, dat zyn geheele leven in Black Boy Alley gewoond hoeft. Nadat mr. Martin den hotelhouder voor zyn inlichtingen bedankt en in het hotel gedineerd had, nam hy eon postkoets en vertrok naar Exeter, waar hy onderzoek deed naar mr. Giles. Niemand had van zulk een hoer in den omtrek gehoord. Eaglo Lodge Er bestond geen plaats van dien naam. Daar de leiddraad, om tot de ontdekking te komen, hier afbrak, keerde mr. Martin naar Londen terug en deelde zyn chefs de byzonder- heden zyner reis mede. Toen mr. Bink da van mr. Gilos gegeven beschryving gehoord had, grinnikte hy sarcastisch en riep uit: ,Hm! Dat dacht ik wel. Een gentleman 1 Jawell" Weer verliep er een jaar, en alle hoop om to weten te komen, door wlen hy bestolen was geworden, was uit de borst des bankiers verdwenen, toen hy op zekeren namiddag, terwyi hy door New-Bond-street wandelde, vóór zich een persoon zag loopen, die er als een gentleman uitzag en wieDS oor en nek een grooten indruk op hem maakten. Hy volgde den man en was dikwyis zoo dicht mogeiyk achter hem zoo dicht, dat hy duideiyk het weefsel van zyn huid kon onder scheiden. Toen de bankier in Piccadilly wasj ODgeveer tegenover „Het Witte Paard," nam hy een proef. „Mr. Giles I" riep hy zacht, {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5