N". 11810.
ponderdag; 25 Augustus.
A0. 1898
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Spoorweg en Kerkhof.
LEID
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURRNTi
\ooi Lelden per 8 maanden. 1.10,
Franco per post1.40.
Altonderlpe Nommer» 0.05.
PBU8 DER AIWKH'I'WM'I'I ftlff
Van i 0 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 J. - Groetje
letters naar plaatsruimte. Voor het inca&seeron buiten de stad
wordt f 0.05 berekend
Tweede Blad.
Inschrijving voor do Rationale Blllltlc.
WAARSCHUWING.
Burgemooeter en Wethouders van Leidon horinneren
by deze de ingezetenen, dat, uit kracht van de net
vin 1 April 1892 (Slaatbblad No. 5G), het register
viq inschrijving voor de Nationale Militie den 31aten
Aogustus aans aande, dea namiddags te vier uren,
voorgoed wordt gesloten, en roepen mitsdien de
militiopliohtigen, die in het jaar 1879 zijn geboren
42 zich nog niet hebben doen inschrijven, op, om
de aaDgifie daartoe nog vóór dat tijdstip te doen,
ten einde de nadeelige gevolgen, die uit verzuim
ten deze voor hen zonden ontstaan, te voorkomen,
ook al mochten 2y ten gevolge ©ener vorgleeing
omtrent hot juiste jaar hunner geboorte, in do
meoDiDg hebben verkeerd, dat zij nog niet tot de
nngifte ter inschrijving gebonden wareD,
Zij noodigen daarom belanghebbenden, die 18 of
]9 jaren oud zijn, uit, zich zoo noodig spoedig
omtront het jaar, waarin zy geboren zijn, te verge
wissen, on zich, zoo dit jaar 1879 is, alsnog onvor-
wijld aan te melden tor Seorotario dezer gomoenti
(sfd. Nationale Militie on Schutterij), op de werk
dagen tuseohon des voormiddags half ien en des
namiddags dria uren, tot 81 Augustus 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leidon, F. WA8, Burgemeester.
16 Aug. 1898. VAN HEY3T, Secretaris.
Voor do feesten in September
worden de termen: Troonabeklimmiog, Regoe-
ringsaanvaarding, Inhuldiging door elkander
gebruikt. Het Handelsblad geeft een uiteen-
letting van de termen.
Wat, vraagt het blad, wat gebeurt er nu
eigenlijk in September en op 31 Augustus?
Aan de hand van de Grondwet willen wy
dit duidelijk maken.
Alloroerst dient nog eens te worden ge-
gd, daar het een fout betreft, die nog
herhaaldelijk wordt gemaakt dat „Kroning"
term is, die voor geen enkele van onze
Staatsgebeurtenissen past. Het is wel jammer,
omdat wij nu ook de sprekende symboliek
kroningsba&deling missen, doch het is en
Wijlt een feit, dat onze Koningin niet gekroond
wordt noch zichzelf kroont (gelijk do Czaar
doet). De eenige juiste term is dan ook
„inhuldiging", ontleend aan de vijfde afdeeling
van het tweede hoofdstuk 'der Grondwet,
waarboven te lezen staat:
„Van de inhuldiging des Konings". Misschien
zou het nog wèl zoo juist zijn om te spreken
van „plechtige beëediging en inhuldiging".
Hot oerste artikel van genoemde afdeeling
artikel 51) zegt ook: „Dj Koning, de regeo-
ing aanvaard bobbende, wordt zoodra mogelijk
plechtig beëedigd en ingehuldigd".
Een andere fout, die ook herhaaldelijk wordt
gemaakt, is deze, dat men spreekt van de
troonsbeklimming" der Koningin op 31 Aug.
aanstaande. Ook dit is onjuist. Slecht8 éénmaal
gewaagt de Grondwet van 'de „troonsbeklim
ming", nJ. in art. 24, waarin bepaald wordt,
dat het inkomen van den Koning „bij elke
troonsbeklimming door de wet wordt vastge
steld". Hieruit is reeds af te leiden, dat de
:roon8beklimming plaats heeft zoodra, by het
iveriyden van een Vorst, diena opvolger in
,jjn rechten treedt. Immers, indien do troons
beklimming voor Koningin Wilhelmina eerst
tü haar meerderjarigheid plaats greep, dan
zou daaruit, in verband met het voorafgaande
citaat uit art. 24, volgen, dat zy als Koningin
dan tydens haar minderjarigheid geen inkomen
uit 's lands kas kon geDieten. Dit zou op
zichzelf al dwaas genoeg zyn, maar boven
dien zou dit in stryd komen met art. 46,
waarin wordt gesproken van „de som, die
op het jaariyksch inkomen van
de Kroon zal worden genomen
voor de kosten van het regentschap". Dit
gaat dus uit van de veronderstelling, dat ook
tydens de minderjarigheid van den Vorst het
inkomen der Kroon reeds was uitgekeerd.
Metterdaad is dit dan ook zoo opgevat door
een wetgever, die by de wet van 19 Februari
1891 het inkomen der Kroon heeft vastge
steld.
De juiste term voor de Staatsgebeurtenis,
welke voor ons op 31 Augustus uit de meer
derjarigheid der Koningin voortvloeit, is alweer
uit art. 51 af te leiden. Wy verwijzen naar
het uit dat artikel hierboven geciteerde; men
zal zien, dat op 31 Augustus a. s. do
regoeringsaanvaarding door Koningin
Wilhelmina geschiedt.
De troonsbeklimming heeft dus
plaats gehad op 23 Novombor 1890, by het
overiydon van Koning Willem III.
De regoeringsaanvaarding ge
schiedt op 31 Aug. a. s.
En op 6 Sept. hebben wy de inhuldi
ging.... als men de beëediging daar
onder begrypt.
In een artikel in De Telegraaf behandelde
de heer J. Schuitemakors de vraag of paci
ficatie op schoolgebied mogelyk is.
De schryver behandelt in zeer korte trekken
de geschiedenis van ons schoolwezen, waar
als een roode draad het streven zichtbaar is,
om: „onder het aanleeren van ge
paste en nuttige kundigheden
de school dienstbaar te doen
zyn aan".... het bevorderen der
Regeering8inzichten.
In dit artikel van den heer Schuitemakers
worit ook Groen van Prinsterer genoemd,
die „de ziel werd der beweging togén de
openbare school, daar hy wel inzag, dat zyn
ideaal, de Christeiyke Staatsschool, niet zou
zyn te bereiken."
„Hoewel er één wet wa3 voor het geheele
land, één toepassing was er niet. Ondanks
den geest en do letter der wet, werd toege
laten in vele scholen in het Noorden, dat uit
den bybel werd gelezen in de school en met
gebed begonnen en geëindigd werd, terwyi
in vele scholen ton Zuiden van den Moerdyk
de bepaling aangaande het „zich onthouden
van en niet toelaten wat strydig is met den
eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige
begrippen van andersdenkenden" opgevat
werd in den zin niet van de andersdenkenden,
die misschien zouden kunnen komen, maar
in dien van de andersdenkenden, die er niet zyn.
Met andere woorden, dat in die scholen,
die uitsluitend of byna uitsluitend bezocht
werden door katholieke leerlingen, de opeDbaro
school een katholieke, geen neutrale
is. Een wetsduiding, die herhaaldeiyk openiyk
door de Regeering bestreden, doch tot heden
toe oogluikend is toegelaten. Wanneer dan
ook de oponbare school door de geestelykheld,
vooral in het Zuiden, hevig werd aangevallen,
„de moderne-secteschool, die nog meer kwaad
sticht dan de jeneverpest" en de openbare
onderwyzera aldaar zich daarover bezwaard
gevoelden, dan werd hun de troost geschonken,
dat niet bedoeld werd hunne openbare
school."
Vervolgens staat de schryver stil by de
pogingen, om aan het verlangen der tegen
standers van de bestaande regeling te voldoeD,
en dharna by do bekende wot-Kappeyne, welke
bgna zonder wyzrging tot stand kwam.
„Ds schoolwetparty behaalde haar grootste
overwinning. Dö stryd tegen de openbare
school werd heviger dan ooit. De minister
had trouwens openiyk verklaard: „Ik weet
zeer goed, dat ik geen verzoeningbreng,
maar strydDaartegenover bezwjjuen
is mogelijk, maar, wat my betreft, wyken-
nooitWant op dat oogenblik zou
hot gedaan zyn met de liberale
part y." Volgons Kappeyne valt dus de
liberale party met de oponbare school en
valt ook deze met gene. Als dat dan zoo is,
dan volgt daaruit, dat de openbare school
een part yschool moet zyn, geen nationale
school kan wezen, en dat zy, als zy is, zooals
dpze minister haar wenscht, moet dienen:
„onder he't aanleeren van", enz.tot het
bevorder n der politieke en godsdienstige
inzichten der Regeering."
Op het oogenblik, dat de wet van Kappeyne
in het Staatsblad verscheen, stond de school-
wetparty op bet toppunt harer macht.
„Wio zou toen gezegd-hebben, dat slechts
een goede tien jaar later het ministerie-Mackay
het subsidie-stolsel er door zou krijgen, dat
zoo lang voor onaannemeiyk was verklaard!
Hot subsidie-stelsel zou de Pacificatie
brengen 1 Helaas de schoolstryd was nog
niet uit. Nu minister Borgeeius zyn wets
ontwerp op den leerplicht heeft ingediend,
biykt, dat de schoolquaestie nog altyd een
brandende quaestie is. De toestand is
echter aanmerkeiyk gewijzigd. Da band tus-
schen de liberale party en de openbare school
is niet zóó hecht meer als vroeger. Er zijn
er, die ondeugend genoeg zyn om to beweren,
dat de diensten, die de openbare onderwyzers
by de verkiezingen heetten te bewijzen, inder
tijd zeer werden gewaardeerd, maar dat nu
er onder hen zoo volon zyn, die de liberale
party den rug tookoeron, do liefde tot „het
troetelkindje" merkbaar is verkoeld."
En dan vraagt de schryver of wellicht thans
de tyd zou gekomen zyn, dat do gesubsidiöerde
byzondere school de neutrale staatsschool ver
vangt, zooals de Christelyke staatsschool in
het begin dezer eeuw heeft moeten ruimen voor
de openbare, zooals wy die kennen? Hierop
laat de schryver het volgende betoog volgen
Als d o z o vraag van regeoring3wege ge
daan werd, dan zou do schoolstrijd eerst
recht fel ontbranden. Zal er ooit werkoiyk
Pacificatie komen, dan zal dit alleen kunnen
gescbiedon als de Staat niet langer
party kiest. De vrüo school, door de
ouders tot stand gebracht, moet gelijke be
scherming hebben als de openbare. Het ideaal
eener school is die eener vereeniging van
ouders, die in zake onderwys en opvoeding
hetzelfde willsn en dezelfde richting zyn toe
gedaan. Is dat ideaal ook al niet o v o r a 1
bereikbaar, laat ten minste daar, waar het
bereikt kan worden, de Staat zyn krachtigen
steun verleenen. Alleen door de volledige toe
passing der recht8goiykhoid is vrede
mogelijk. Eerst dan kunnen do verschillende
richtingen tot haar recht komen. Het beginsel
der vryheid en geiykheid is niet alleen theorie,
maar practyk. Meer dan thans zal het voiks-
onderwys volkszaak worden.
Het beginsel der gewetensvryheid komt
tot volledige uitvoering, daar de ouders by
de keuze der school slechts mot hun geweten
en niet tevens met hun beurs behoeven te
rade te gaan. De belangstelling in het volks-
QnflerytjB zal uit don aard der zaak toenemen
naarmate de ouders langer in de gelegonheid
zyn gesteld, om zich meer rechtstreeks te
bemoeien met do zaak, die toch hun in de
eorsto plaats aangaat. In vryo, eeriyke con
currentie zullen de ondorwyzers zich kunnen
wijden aan hun schoone roeping, elk volgens
zyn eigen inzicht. De onderwyzer gevoelt zich
geheel thuis op zyn terrein; by weet, dat
hy staat te midden van kinderen, wier ouders
by de gewichtige vragen van godsdienst en
zedelykheid, opvoeding en onderwys met hem
eensdenkend zyn. Niet langer wordt van boven
af de richting aangegeven. De pressie beeft
opgehouden.
De tyd van „do Heeren moeten het weten"
is reeds lang voorby. Laat hy ook op 't
gebied van het onderwys voorby zyn. De
ouders moeten het weten; zoo behoort het
te worden l Lettende op do teekenen der tyden
en ziende welk een groot onderscheid er be
staat tusschen de zienswyze der liboraleo io
den tyd van Kappeyne en die van de vry-
zinnigen als Borgcsius, is de hoop gewettigd,
dat de tyd niet zoo heel ver meer is, dat de
voorstanders van het openbaar en die van het
byzonder onderwys elkander niet langer als
tegenstanders, maar als vrienden beschouwen,
die hetzelfde doel willen bereiken, zy het ook
langs verschillende wegen: de ontwikkeling
van het volk van Nederland!"
De slotzin van dit artikel kan de goedkeuring
van De Zeeuw niet wegdragen. Hierby tee-
kont hot Goe8sche blad het volgende aan
„De teekenen zyn sinds lang aanwozig, dat
wy van radicale zyde niets voor de verwe
zenlijking van dit groote denkbeeld hebben te
verwachten.
Borgesiue, fanatiek tegenstander der Chr.
school, zou met ICerdyk en Tak en hoe zy
meer heeten mogen, ooit op do anti-revolu
tionaire lyn willen overkomen en het Staats
schoolidee aan het ideaal der vrye school ten
offer brengen.
Geloove wie 't wil, wy niet.
Doch langzamerhand moeten hun zonen,
wier 8tudi9 en denkrichting een heel anderen
kant uitgaan, en wier uitgangspunt Diet ligt
by 1878, maar later, voor dit denkbeeld ge
wonnen worden.
Van de ouden verwachten wy niets.
Maar het hoofdbeginsel van het Unierapport
heeft den steun van 't aaDtal niet noodig.
Het heoft de kracht, om werkeiykheid to wor
den, in zich.
Laten do Vissers en Schuitemakers en
andere oerlyko tegenstanders onzer beginselen
maar voortgaan met de bestudeering er van,
zy zullen er des te meer van overtuigd worden."
In het Ncderlandsch Tijdschrift voor Verlos
kunde en Gynaecologie schryft dr. H. Van
Buuren, arts te Kedin', ter toelichting van
zyn meoning, dat men voor do oploiding
van vroedvrouwen vooral élèves zou
moeten zooken onder de inlandsche Christinnen
„Naar wat ik van de zqnding in Indië ge
zien heb, is z(J zonder twijfel tot heil en geluk
van den inlander.
In hot algemeen bestaat een dwaas, onge
motiveerd vooroordeel togen de zendiog. Men
denkt zich oen mengsel van kwezelary en
huichelary.
Het tegendeol is waar. Zy leert don inlander
do goede eigenschappen, die by mist, zooals
eerlijkheid, spaarzaamheid, moraliteit, enz.
Waren allo ambtenaren niet alleen dienaren
van den fiscus, maar ook van do zonding, Indiö
zou oen idoaal land zfinl"
Het Algemeen Handelsblad t9ekont hier
by aan
„Deze eenvoudige, wy zouden haast zoggen
nuchtere opmerking van iemand, die veel met
de inlanders in aanraking komt, heeft grooto
waarde! Hy pryst de zending.... niet omdat
deze met zyn godsdienstige overtuiging strookt,
maar op grond van haar resultaten, o adat men
den boom leert kennen aan zyn vruchten.
Inderdaad, daarom ware het een zegen voor
Iadië, indien alle ambtenaren toonden voor-
standors van do zending te zyn en haar steun
den, voor zoover dat met huu.olficiöele be
trekking slechts overeen to brengen was. Eon
ambtenaar kan zooveel ton goedo werken,
zonder dwang, alleen door woord en voorbeeld."
De Tijd heeft oen tweetal ingezonden hoofd
artikelen gepubliceerd met „gedachten over
leerplicht", waarvan vooral het laatste de
aandacht verdient.
De schryver behandelt daarin nl. de vraag:
of do Stait het recht heoft in casu dwin.
gend op to treden. En ofschoon gonoigd der
Staat dit reebt in absoluten zin af te stryden
verklaart hy toch, dat de Staat zyn rechter
en plichten hoeft en in het byzonder thans
nu wy oen maatschappelijke verwarring bo
levoD, soms gerechtigd en verplicht i3 om
op buitengewone wyze zyn gezag to doan
gelden.
Het slotgedeelte van dit artikel latou wy
hier in zyn geheel volgen
„Al zien wy echter geen kans do juiste
hoogte van ontwikkoling af to meten, waarop
thans in het algemeen genomen iedereen zekor
dient te staan, toch komt het ons voor, dat
een zekere ontwikkeling tegenwoordig cok
voor de lagere klassen noodzakelyk is. Wy
spreken van de lagere klassenwant om ba^r
Maar juist daarom kon zy nu niets zeggen,
nu by, wat anders nooit gebeurde, mismoedig
van de vergadering kwam, want zy voelde
2ich nu terstond veel ongelukkiger dan hy,
en was uiterst nieuwsgierig naar het voor
gevallene. Toen zy dan ook vernam, dat ook
vrouw van Lars niets wist, moest zy
verder, naar de andere buren. Daar kreeg zy
dan ook spoedig de gewenschte inlichtingen,
ttas terstond van dezelfde meening als haar
aan en vond, dat Lars „onbegrypeiyk" was,
'm niet te zeggen „valsch." Maar toen zy
laar meening te kennen gaf, gevoelde zy,
dat do beide mannen nog niet in openlyke
vijandschap leefden; integendeel, zy hielden
Oog veel van elkander.
Er werd weder een vergadering belegd.
Lars Högstad reed 's morgens het erf van
Aakreop. Knud kwam buiten en zette zich
naast hem op den wagen. Zy groetten elkan
der op de gewone manier, praatten onderweg
met elkaar over verschillende zaken, maar
roerden de quaestie niet aan. De vergadering
^vas voltallig, er waren ook enkelen gekomen
om to luisteren, wat Koud volstrekt niet
beviel; want het was een bewys, dat het
De hofstede draagt in Noorwegen denzolfdon
Saam als do bezitter.
district door de zaak in gisting was gekomen.
Lars had weer een stroohalm in den mond
en ging by de kachel staan, om zich te war
men, want de herfst was gekomen met zyn
koude buien. De verslaggever las het voorstel
voor, zacht en omzichtig; by voegde er by,
dat het van den voogd kwam, die in die soort
van zaken niet gelukkig placht te zyn. Hot
gebouw was immers een geschenk, en ge
schenken verkocht men toch niet, vooral niet
als de nood het niet eischte.
Lars, die in de vergaderingen anders nooit
gesproken had, vroeg tot aller verwondering
plotseling hot woord. Zyn stem beefde, hetzy
van spyt, dat hy Knud Aakre moest tegen
spreken, hetzy uit vrees van te verliezen.
Zyn motieven waren intusschen waar en ge
wichtig en troffen telkens den spyker zóó op
zyn kop, dat men in vergaderingen als deze
vroeger nog nooit zoo iets gehoord had. Toen
hy zyn meening had uitgewerkt, voegde by
er nog by: „Wat het gezegde betreft, het
voorstel komt van den voogd en deugt daarom
niet, dat heeft met do zaak niets uit te staan,
evenmin wie het huis gebouwd heeft, of op
welke wyze het in het bezit der gemeente
gekomen is."
Knud Aakre was rood van toorn en schoof
onophoudeiyk heen en weer, zooals hy altyd
deed, wanneer by ongeduldig werd; niettemin
antwoordde hy kalm en voorzichtig.
Hy zeide, dat er spaarbanken genoeg in
het land waren, en zelfs wel dicht in de
buurt, volgens zya meening veel te dicht. Wilde
men er echter volstrekt een oprichten, dan
waren er nog wol andere middelen, om tot
dat doel te komen dan door de teetamenteu
der dooden en ten koste van de piëteit der
levenden. Zyn stom beefde een weinig, toen
hy dit zeide; by herstelde zich echter, toen
by weer over het koronmagazyn zelf sprak,
en beproefde te bewyzen, dat het een zeer
nuttige inrichting was.
Lars bleef hem hierop het antwoord niet
schuldig en voegde er dan nog by„Naar de
woorden van den spreker te oordeelen, heerscht
er nog twyfel, of dit district bestaat voor
de levenden of voor de dooden. Verder weet
ik niet, of hier de liefde of de baat van één
familie beslissen moet, dan wel het algemeen
welzyn."
Knud antwoordde snol: „Ik weet niet, of
de spreker van zoooven niet een van degonen
is, die het minste van deze familie hebben
genoten zoowel van die leden, die dood zyn,
als van die, welke nog leven."
Het eerste doolde daarop, dat Knuds ryke
grootvader eertyds de boerdery van den groot
vader van Lars had waargenomen, toen deze
een klein reisje naar het tuchthuis moest
maken.
De stroohalm, die langen tyd in hevige
beweging was geweest, kwam nu opeens
tot rust.
„Ik heb niet de gewoonte, overal over my
en myn familie te praten," zeide Lars kalm,
bedaard, op bestraffenden toon, en daarop gaf
hy nog een overzicht van de zaak, dat op een
bepaald doel was gericht en daardoor onweer
staanbaar was.
Knud moest zelf bekennen, dat hy de zaak
nooit in zoo'n licht had gezieD, noch zulke
bewijsgronden daarvoor bad hooren aanvoeren;
hy mo3st onwillekeurig tot hem opzien; Lars
stood daar, verheven, indrukwekkend met
zyn hoog gewelfd voorhoofd en zyn schit
terende, diep liggende oogen. Hy had de
lippen sterk opeen gedrukt, de stroohalm
spoelde nog in den hoek van den mond, maar
om hem heerschte diepe stilte, als vreesde men
zyn kracht. Hy hield de handen op den rug
en stond rechtop, terwyi zyn diepe stom uit
een afgrond scheen op te stygen. Knud zag
hem voor het eerst in zyn leven in zyn ware
gestalte en voelde een onbeschryfiyken angst
in zfcjn binnenste, want nu begreep hy het:
deze man was van hot begin af zyn meerdere
geweest! Hy had alles opgenomen, wat Knud
zelf wist en vertolde, maar by had het kaf
van het koren gescheiden en was zoodoende
tot de hoogte gestegen, die hy nu bereikt had.
Knud had hem het geestelyke voedsel
gegeven en hem bemind; nu was Lars een
reus geworden, die zyn meester haatte,
vreeseiyk haatte; Knud voelde dat instinct
matig, toen hy hem aanzag, hy vergat zichzelf
en riep woedend uit: „Maar, Lars, wat duivel
beheerscht u toch?" Hy kon zich niet meer
inhouden. „Gy, dien ik zoo...., die my
haat, diehy kon geen woord meer
zeggen en viel achterover in zyn stoel. Maar
om zijn aandoening te verbergen, die hy vooral
Lars niet wilde laten biyken, deed hy zich
geweld aan, sloeg op de tafel, dat het dreunde,
en zyn oogen schoten bliksems van onder de
zware, borstelige wenkbrauwen. Lars deed
alsof niemand hem in de redo ware gevallen,
wendde het hoofd een weinig naar de andoren
en vroeg, of men de zaak soms mot vuist
slagen wilde beslissen; in dat geval zou het
overbodig zyn verder te spreken.
Deze kalmte bracht Knud nu geheel van
zijn stuk. „Wat is er toch zoo plotseling me*"
ons gebeurd?" schreeuwde hy. „Wy, die tot
nog toe in liefde en vol vlyt het goede hebber
bevorderd, staan nu plotseling vol woed
tegenover elkaar, alsof een booze geest on
aandreef." Hy zag Lars hierby met fonkelend
oogen aan.
Deze antwoordde: „Dien boozen geest zult
gyzelf wel meegebracht hebben, Knud, wan!
ik heb my slechts tot de zaak bepaald. Dezo
is voor u echter slechts dat, wat gy er var
wilt maken; maar nu moeten wy zien, of uw
liefde en uw yver ook stand zullen houden,
als de zaak zóó wordt als wij zo will6n
maken."
„Zyn de zaken van het district door my
soms verwaarloosd?" Niemand antwoordde
op die vraag. Dat krenkte Knud en hy voegde
er by: „Ik dacht inderdaad, dat ik iets tot
stand gebracht had; iets, dat het district tot
nut strekte maar misschien heb ik my
daarin vergist." Hy was weer hevig opge
wonden, want hy had een vurigen geest, die
zich in verschillende stemmiDgen uitto en
dikwyis eon heeten stryd mot zichzelf voerde.*1
{Werdt va volgd).