N". 11810. ponderdag; 25 Augustus. A0. 1898 feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Spoorweg en Kerkhof. LEID DAGBLAD. PRIJS DEZER COURRNTi \ooi Lelden per 8 maanden. 1.10, Franco per post1.40. Altonderlpe Nommer» 0.05. PBU8 DER AIWKH'I'WM'I'I ftlff Van i 0 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 J. - Groetje letters naar plaatsruimte. Voor het inca&seeron buiten de stad wordt f 0.05 berekend Tweede Blad. Inschrijving voor do Rationale Blllltlc. WAARSCHUWING. Burgemooeter en Wethouders van Leidon horinneren by deze de ingezetenen, dat, uit kracht van de net vin 1 April 1892 (Slaatbblad No. 5G), het register viq inschrijving voor de Nationale Militie den 31aten Aogustus aans aande, dea namiddags te vier uren, voorgoed wordt gesloten, en roepen mitsdien de militiopliohtigen, die in het jaar 1879 zijn geboren 42 zich nog niet hebben doen inschrijven, op, om de aaDgifie daartoe nog vóór dat tijdstip te doen, ten einde de nadeelige gevolgen, die uit verzuim ten deze voor hen zonden ontstaan, te voorkomen, ook al mochten 2y ten gevolge ©ener vorgleeing omtrent hot juiste jaar hunner geboorte, in do meoDiDg hebben verkeerd, dat zij nog niet tot de nngifte ter inschrijving gebonden wareD, Zij noodigen daarom belanghebbenden, die 18 of ]9 jaren oud zijn, uit, zich zoo noodig spoedig omtront het jaar, waarin zy geboren zijn, te verge wissen, on zich, zoo dit jaar 1879 is, alsnog onvor- wijld aan te melden tor Seorotario dezer gomoenti (sfd. Nationale Militie on Schutterij), op de werk dagen tuseohon des voormiddags half ien en des namiddags dria uren, tot 81 Augustus 1898. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leidon, F. WA8, Burgemeester. 16 Aug. 1898. VAN HEY3T, Secretaris. Voor do feesten in September worden de termen: Troonabeklimmiog, Regoe- ringsaanvaarding, Inhuldiging door elkander gebruikt. Het Handelsblad geeft een uiteen- letting van de termen. Wat, vraagt het blad, wat gebeurt er nu eigenlijk in September en op 31 Augustus? Aan de hand van de Grondwet willen wy dit duidelijk maken. Alloroerst dient nog eens te worden ge- gd, daar het een fout betreft, die nog herhaaldelijk wordt gemaakt dat „Kroning" term is, die voor geen enkele van onze Staatsgebeurtenissen past. Het is wel jammer, omdat wij nu ook de sprekende symboliek kroningsba&deling missen, doch het is en Wijlt een feit, dat onze Koningin niet gekroond wordt noch zichzelf kroont (gelijk do Czaar doet). De eenige juiste term is dan ook „inhuldiging", ontleend aan de vijfde afdeeling van het tweede hoofdstuk 'der Grondwet, waarboven te lezen staat: „Van de inhuldiging des Konings". Misschien zou het nog wèl zoo juist zijn om te spreken van „plechtige beëediging en inhuldiging". Hot oerste artikel van genoemde afdeeling artikel 51) zegt ook: „Dj Koning, de regeo- ing aanvaard bobbende, wordt zoodra mogelijk plechtig beëedigd en ingehuldigd". Een andere fout, die ook herhaaldelijk wordt gemaakt, is deze, dat men spreekt van de troonsbeklimming" der Koningin op 31 Aug. aanstaande. Ook dit is onjuist. Slecht8 éénmaal gewaagt de Grondwet van 'de „troonsbeklim ming", nJ. in art. 24, waarin bepaald wordt, dat het inkomen van den Koning „bij elke troonsbeklimming door de wet wordt vastge steld". Hieruit is reeds af te leiden, dat de :roon8beklimming plaats heeft zoodra, by het iveriyden van een Vorst, diena opvolger in ,jjn rechten treedt. Immers, indien do troons beklimming voor Koningin Wilhelmina eerst tü haar meerderjarigheid plaats greep, dan zou daaruit, in verband met het voorafgaande citaat uit art. 24, volgen, dat zy als Koningin dan tydens haar minderjarigheid geen inkomen uit 's lands kas kon geDieten. Dit zou op zichzelf al dwaas genoeg zyn, maar boven dien zou dit in stryd komen met art. 46, waarin wordt gesproken van „de som, die op het jaariyksch inkomen van de Kroon zal worden genomen voor de kosten van het regentschap". Dit gaat dus uit van de veronderstelling, dat ook tydens de minderjarigheid van den Vorst het inkomen der Kroon reeds was uitgekeerd. Metterdaad is dit dan ook zoo opgevat door een wetgever, die by de wet van 19 Februari 1891 het inkomen der Kroon heeft vastge steld. De juiste term voor de Staatsgebeurtenis, welke voor ons op 31 Augustus uit de meer derjarigheid der Koningin voortvloeit, is alweer uit art. 51 af te leiden. Wy verwijzen naar het uit dat artikel hierboven geciteerde; men zal zien, dat op 31 Augustus a. s. do regoeringsaanvaarding door Koningin Wilhelmina geschiedt. De troonsbeklimming heeft dus plaats gehad op 23 Novombor 1890, by het overiydon van Koning Willem III. De regoeringsaanvaarding ge schiedt op 31 Aug. a. s. En op 6 Sept. hebben wy de inhuldi ging.... als men de beëediging daar onder begrypt. In een artikel in De Telegraaf behandelde de heer J. Schuitemakors de vraag of paci ficatie op schoolgebied mogelyk is. De schryver behandelt in zeer korte trekken de geschiedenis van ons schoolwezen, waar als een roode draad het streven zichtbaar is, om: „onder het aanleeren van ge paste en nuttige kundigheden de school dienstbaar te doen zyn aan".... het bevorderen der Regeering8inzichten. In dit artikel van den heer Schuitemakers worit ook Groen van Prinsterer genoemd, die „de ziel werd der beweging togén de openbare school, daar hy wel inzag, dat zyn ideaal, de Christeiyke Staatsschool, niet zou zyn te bereiken." „Hoewel er één wet wa3 voor het geheele land, één toepassing was er niet. Ondanks den geest en do letter der wet, werd toege laten in vele scholen in het Noorden, dat uit den bybel werd gelezen in de school en met gebed begonnen en geëindigd werd, terwyi in vele scholen ton Zuiden van den Moerdyk de bepaling aangaande het „zich onthouden van en niet toelaten wat strydig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden" opgevat werd in den zin niet van de andersdenkenden, die misschien zouden kunnen komen, maar in dien van de andersdenkenden, die er niet zyn. Met andere woorden, dat in die scholen, die uitsluitend of byna uitsluitend bezocht werden door katholieke leerlingen, de opeDbaro school een katholieke, geen neutrale is. Een wetsduiding, die herhaaldeiyk openiyk door de Regeering bestreden, doch tot heden toe oogluikend is toegelaten. Wanneer dan ook de oponbare school door de geestelykheld, vooral in het Zuiden, hevig werd aangevallen, „de moderne-secteschool, die nog meer kwaad sticht dan de jeneverpest" en de openbare onderwyzera aldaar zich daarover bezwaard gevoelden, dan werd hun de troost geschonken, dat niet bedoeld werd hunne openbare school." Vervolgens staat de schryver stil by de pogingen, om aan het verlangen der tegen standers van de bestaande regeling te voldoeD, en dharna by do bekende wot-Kappeyne, welke bgna zonder wyzrging tot stand kwam. „Ds schoolwetparty behaalde haar grootste overwinning. Dö stryd tegen de openbare school werd heviger dan ooit. De minister had trouwens openiyk verklaard: „Ik weet zeer goed, dat ik geen verzoeningbreng, maar strydDaartegenover bezwjjuen is mogelijk, maar, wat my betreft, wyken- nooitWant op dat oogenblik zou hot gedaan zyn met de liberale part y." Volgons Kappeyne valt dus de liberale party met de oponbare school en valt ook deze met gene. Als dat dan zoo is, dan volgt daaruit, dat de openbare school een part yschool moet zyn, geen nationale school kan wezen, en dat zy, als zy is, zooals dpze minister haar wenscht, moet dienen: „onder he't aanleeren van", enz.tot het bevorder n der politieke en godsdienstige inzichten der Regeering." Op het oogenblik, dat de wet van Kappeyne in het Staatsblad verscheen, stond de school- wetparty op bet toppunt harer macht. „Wio zou toen gezegd-hebben, dat slechts een goede tien jaar later het ministerie-Mackay het subsidie-stolsel er door zou krijgen, dat zoo lang voor onaannemeiyk was verklaard! Hot subsidie-stelsel zou de Pacificatie brengen 1 Helaas de schoolstryd was nog niet uit. Nu minister Borgeeius zyn wets ontwerp op den leerplicht heeft ingediend, biykt, dat de schoolquaestie nog altyd een brandende quaestie is. De toestand is echter aanmerkeiyk gewijzigd. Da band tus- schen de liberale party en de openbare school is niet zóó hecht meer als vroeger. Er zijn er, die ondeugend genoeg zyn om to beweren, dat de diensten, die de openbare onderwyzers by de verkiezingen heetten te bewijzen, inder tijd zeer werden gewaardeerd, maar dat nu er onder hen zoo volon zyn, die de liberale party den rug tookoeron, do liefde tot „het troetelkindje" merkbaar is verkoeld." En dan vraagt de schryver of wellicht thans de tyd zou gekomen zyn, dat do gesubsidiöerde byzondere school de neutrale staatsschool ver vangt, zooals de Christelyke staatsschool in het begin dezer eeuw heeft moeten ruimen voor de openbare, zooals wy die kennen? Hierop laat de schryver het volgende betoog volgen Als d o z o vraag van regeoring3wege ge daan werd, dan zou do schoolstrijd eerst recht fel ontbranden. Zal er ooit werkoiyk Pacificatie komen, dan zal dit alleen kunnen gescbiedon als de Staat niet langer party kiest. De vrüo school, door de ouders tot stand gebracht, moet gelijke be scherming hebben als de openbare. Het ideaal eener school is die eener vereeniging van ouders, die in zake onderwys en opvoeding hetzelfde willsn en dezelfde richting zyn toe gedaan. Is dat ideaal ook al niet o v o r a 1 bereikbaar, laat ten minste daar, waar het bereikt kan worden, de Staat zyn krachtigen steun verleenen. Alleen door de volledige toe passing der recht8goiykhoid is vrede mogelijk. Eerst dan kunnen do verschillende richtingen tot haar recht komen. Het beginsel der vryheid en geiykheid is niet alleen theorie, maar practyk. Meer dan thans zal het voiks- onderwys volkszaak worden. Het beginsel der gewetensvryheid komt tot volledige uitvoering, daar de ouders by de keuze der school slechts mot hun geweten en niet tevens met hun beurs behoeven te rade te gaan. De belangstelling in het volks- QnflerytjB zal uit don aard der zaak toenemen naarmate de ouders langer in de gelegonheid zyn gesteld, om zich meer rechtstreeks te bemoeien met do zaak, die toch hun in de eorsto plaats aangaat. In vryo, eeriyke con currentie zullen de ondorwyzers zich kunnen wijden aan hun schoone roeping, elk volgens zyn eigen inzicht. De onderwyzer gevoelt zich geheel thuis op zyn terrein; by weet, dat hy staat te midden van kinderen, wier ouders by de gewichtige vragen van godsdienst en zedelykheid, opvoeding en onderwys met hem eensdenkend zyn. Niet langer wordt van boven af de richting aangegeven. De pressie beeft opgehouden. De tyd van „do Heeren moeten het weten" is reeds lang voorby. Laat hy ook op 't gebied van het onderwys voorby zyn. De ouders moeten het weten; zoo behoort het te worden l Lettende op do teekenen der tyden en ziende welk een groot onderscheid er be staat tusschen de zienswyze der liboraleo io den tyd van Kappeyne en die van de vry- zinnigen als Borgcsius, is de hoop gewettigd, dat de tyd niet zoo heel ver meer is, dat de voorstanders van het openbaar en die van het byzonder onderwys elkander niet langer als tegenstanders, maar als vrienden beschouwen, die hetzelfde doel willen bereiken, zy het ook langs verschillende wegen: de ontwikkeling van het volk van Nederland!" De slotzin van dit artikel kan de goedkeuring van De Zeeuw niet wegdragen. Hierby tee- kont hot Goe8sche blad het volgende aan „De teekenen zyn sinds lang aanwozig, dat wy van radicale zyde niets voor de verwe zenlijking van dit groote denkbeeld hebben te verwachten. Borgesiue, fanatiek tegenstander der Chr. school, zou met ICerdyk en Tak en hoe zy meer heeten mogen, ooit op do anti-revolu tionaire lyn willen overkomen en het Staats schoolidee aan het ideaal der vrye school ten offer brengen. Geloove wie 't wil, wy niet. Doch langzamerhand moeten hun zonen, wier 8tudi9 en denkrichting een heel anderen kant uitgaan, en wier uitgangspunt Diet ligt by 1878, maar later, voor dit denkbeeld ge wonnen worden. Van de ouden verwachten wy niets. Maar het hoofdbeginsel van het Unierapport heeft den steun van 't aaDtal niet noodig. Het heoft de kracht, om werkeiykheid to wor den, in zich. Laten do Vissers en Schuitemakers en andere oerlyko tegenstanders onzer beginselen maar voortgaan met de bestudeering er van, zy zullen er des te meer van overtuigd worden." In het Ncderlandsch Tijdschrift voor Verlos kunde en Gynaecologie schryft dr. H. Van Buuren, arts te Kedin', ter toelichting van zyn meoning, dat men voor do oploiding van vroedvrouwen vooral élèves zou moeten zooken onder de inlandsche Christinnen „Naar wat ik van de zqnding in Indië ge zien heb, is z(J zonder twijfel tot heil en geluk van den inlander. In hot algemeen bestaat een dwaas, onge motiveerd vooroordeel togen de zendiog. Men denkt zich oen mengsel van kwezelary en huichelary. Het tegendeol is waar. Zy leert don inlander do goede eigenschappen, die by mist, zooals eerlijkheid, spaarzaamheid, moraliteit, enz. Waren allo ambtenaren niet alleen dienaren van den fiscus, maar ook van do zonding, Indiö zou oen idoaal land zfinl" Het Algemeen Handelsblad t9ekont hier by aan „Deze eenvoudige, wy zouden haast zoggen nuchtere opmerking van iemand, die veel met de inlanders in aanraking komt, heeft grooto waarde! Hy pryst de zending.... niet omdat deze met zyn godsdienstige overtuiging strookt, maar op grond van haar resultaten, o adat men den boom leert kennen aan zyn vruchten. Inderdaad, daarom ware het een zegen voor Iadië, indien alle ambtenaren toonden voor- standors van do zending te zyn en haar steun den, voor zoover dat met huu.olficiöele be trekking slechts overeen to brengen was. Eon ambtenaar kan zooveel ton goedo werken, zonder dwang, alleen door woord en voorbeeld." De Tijd heeft oen tweetal ingezonden hoofd artikelen gepubliceerd met „gedachten over leerplicht", waarvan vooral het laatste de aandacht verdient. De schryver behandelt daarin nl. de vraag: of do Stait het recht heoft in casu dwin. gend op to treden. En ofschoon gonoigd der Staat dit reebt in absoluten zin af te stryden verklaart hy toch, dat de Staat zyn rechter en plichten hoeft en in het byzonder thans nu wy oen maatschappelijke verwarring bo levoD, soms gerechtigd en verplicht i3 om op buitengewone wyze zyn gezag to doan gelden. Het slotgedeelte van dit artikel latou wy hier in zyn geheel volgen „Al zien wy echter geen kans do juiste hoogte van ontwikkoling af to meten, waarop thans in het algemeen genomen iedereen zekor dient te staan, toch komt het ons voor, dat een zekere ontwikkeling tegenwoordig cok voor de lagere klassen noodzakelyk is. Wy spreken van de lagere klassenwant om ba^r Maar juist daarom kon zy nu niets zeggen, nu by, wat anders nooit gebeurde, mismoedig van de vergadering kwam, want zy voelde 2ich nu terstond veel ongelukkiger dan hy, en was uiterst nieuwsgierig naar het voor gevallene. Toen zy dan ook vernam, dat ook vrouw van Lars niets wist, moest zy verder, naar de andere buren. Daar kreeg zy dan ook spoedig de gewenschte inlichtingen, ttas terstond van dezelfde meening als haar aan en vond, dat Lars „onbegrypeiyk" was, 'm niet te zeggen „valsch." Maar toen zy laar meening te kennen gaf, gevoelde zy, dat do beide mannen nog niet in openlyke vijandschap leefden; integendeel, zy hielden Oog veel van elkander. Er werd weder een vergadering belegd. Lars Högstad reed 's morgens het erf van Aakreop. Knud kwam buiten en zette zich naast hem op den wagen. Zy groetten elkan der op de gewone manier, praatten onderweg met elkaar over verschillende zaken, maar roerden de quaestie niet aan. De vergadering ^vas voltallig, er waren ook enkelen gekomen om to luisteren, wat Koud volstrekt niet beviel; want het was een bewys, dat het De hofstede draagt in Noorwegen denzolfdon Saam als do bezitter. district door de zaak in gisting was gekomen. Lars had weer een stroohalm in den mond en ging by de kachel staan, om zich te war men, want de herfst was gekomen met zyn koude buien. De verslaggever las het voorstel voor, zacht en omzichtig; by voegde er by, dat het van den voogd kwam, die in die soort van zaken niet gelukkig placht te zyn. Hot gebouw was immers een geschenk, en ge schenken verkocht men toch niet, vooral niet als de nood het niet eischte. Lars, die in de vergaderingen anders nooit gesproken had, vroeg tot aller verwondering plotseling hot woord. Zyn stem beefde, hetzy van spyt, dat hy Knud Aakre moest tegen spreken, hetzy uit vrees van te verliezen. Zyn motieven waren intusschen waar en ge wichtig en troffen telkens den spyker zóó op zyn kop, dat men in vergaderingen als deze vroeger nog nooit zoo iets gehoord had. Toen hy zyn meening had uitgewerkt, voegde by er nog by: „Wat het gezegde betreft, het voorstel komt van den voogd en deugt daarom niet, dat heeft met do zaak niets uit te staan, evenmin wie het huis gebouwd heeft, of op welke wyze het in het bezit der gemeente gekomen is." Knud Aakre was rood van toorn en schoof onophoudeiyk heen en weer, zooals hy altyd deed, wanneer by ongeduldig werd; niettemin antwoordde hy kalm en voorzichtig. Hy zeide, dat er spaarbanken genoeg in het land waren, en zelfs wel dicht in de buurt, volgens zya meening veel te dicht. Wilde men er echter volstrekt een oprichten, dan waren er nog wol andere middelen, om tot dat doel te komen dan door de teetamenteu der dooden en ten koste van de piëteit der levenden. Zyn stom beefde een weinig, toen hy dit zeide; by herstelde zich echter, toen by weer over het koronmagazyn zelf sprak, en beproefde te bewyzen, dat het een zeer nuttige inrichting was. Lars bleef hem hierop het antwoord niet schuldig en voegde er dan nog by„Naar de woorden van den spreker te oordeelen, heerscht er nog twyfel, of dit district bestaat voor de levenden of voor de dooden. Verder weet ik niet, of hier de liefde of de baat van één familie beslissen moet, dan wel het algemeen welzyn." Knud antwoordde snol: „Ik weet niet, of de spreker van zoooven niet een van degonen is, die het minste van deze familie hebben genoten zoowel van die leden, die dood zyn, als van die, welke nog leven." Het eerste doolde daarop, dat Knuds ryke grootvader eertyds de boerdery van den groot vader van Lars had waargenomen, toen deze een klein reisje naar het tuchthuis moest maken. De stroohalm, die langen tyd in hevige beweging was geweest, kwam nu opeens tot rust. „Ik heb niet de gewoonte, overal over my en myn familie te praten," zeide Lars kalm, bedaard, op bestraffenden toon, en daarop gaf hy nog een overzicht van de zaak, dat op een bepaald doel was gericht en daardoor onweer staanbaar was. Knud moest zelf bekennen, dat hy de zaak nooit in zoo'n licht had gezieD, noch zulke bewijsgronden daarvoor bad hooren aanvoeren; hy mo3st onwillekeurig tot hem opzien; Lars stood daar, verheven, indrukwekkend met zyn hoog gewelfd voorhoofd en zyn schit terende, diep liggende oogen. Hy had de lippen sterk opeen gedrukt, de stroohalm spoelde nog in den hoek van den mond, maar om hem heerschte diepe stilte, als vreesde men zyn kracht. Hy hield de handen op den rug en stond rechtop, terwyi zyn diepe stom uit een afgrond scheen op te stygen. Knud zag hem voor het eerst in zyn leven in zyn ware gestalte en voelde een onbeschryfiyken angst in zfcjn binnenste, want nu begreep hy het: deze man was van hot begin af zyn meerdere geweest! Hy had alles opgenomen, wat Knud zelf wist en vertolde, maar by had het kaf van het koren gescheiden en was zoodoende tot de hoogte gestegen, die hy nu bereikt had. Knud had hem het geestelyke voedsel gegeven en hem bemind; nu was Lars een reus geworden, die zyn meester haatte, vreeseiyk haatte; Knud voelde dat instinct matig, toen hy hem aanzag, hy vergat zichzelf en riep woedend uit: „Maar, Lars, wat duivel beheerscht u toch?" Hy kon zich niet meer inhouden. „Gy, dien ik zoo...., die my haat, diehy kon geen woord meer zeggen en viel achterover in zyn stoel. Maar om zijn aandoening te verbergen, die hy vooral Lars niet wilde laten biyken, deed hy zich geweld aan, sloeg op de tafel, dat het dreunde, en zyn oogen schoten bliksems van onder de zware, borstelige wenkbrauwen. Lars deed alsof niemand hem in de redo ware gevallen, wendde het hoofd een weinig naar de andoren en vroeg, of men de zaak soms mot vuist slagen wilde beslissen; in dat geval zou het overbodig zyn verder te spreken. Deze kalmte bracht Knud nu geheel van zijn stuk. „Wat is er toch zoo plotseling me*" ons gebeurd?" schreeuwde hy. „Wy, die tot nog toe in liefde en vol vlyt het goede hebber bevorderd, staan nu plotseling vol woed tegenover elkaar, alsof een booze geest on aandreef." Hy zag Lars hierby met fonkelend oogen aan. Deze antwoordde: „Dien boozen geest zult gyzelf wel meegebracht hebben, Knud, wan! ik heb my slechts tot de zaak bepaald. Dezo is voor u echter slechts dat, wat gy er var wilt maken; maar nu moeten wy zien, of uw liefde en uw yver ook stand zullen houden, als de zaak zóó wordt als wij zo will6n maken." „Zyn de zaken van het district door my soms verwaarloosd?" Niemand antwoordde op die vraag. Dat krenkte Knud en hy voegde er by: „Ik dacht inderdaad, dat ik iets tot stand gebracht had; iets, dat het district tot nut strekte maar misschien heb ik my daarin vergist." Hy was weer hevig opge wonden, want hy had een vurigen geest, die zich in verschillende stemmiDgen uitto en dikwyis eon heeten stryd mot zichzelf voerde.*1 {Werdt va volgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5