MENGELWERK. andere biflyke eiscb kan hen allen aanzetten tot een gemeenschappelijk optreden. En daarin steekt ook niets, wat men zou moeten afkeuren. Voor een bepaald werkmans- belang mogen werkliedea van alle richting hun actie vereenigen. De solidariteit dringt zich in zulk een geval vanzelf op. Maar anders wordt de zaak, wanneer neven bedoelingen den atrljd doen ontaarden, wanneer het werkmansbelang ondergeschikt wordt ge maakt aan een zekere richting, en voor den arbeider de propagandist in de plaats treedt. En- dit toch zien wty, helaas, meermalen geschieden. De volksmenners trachten, paar dg geijkte uitdrukking, in troebel water te vi&achen, Zij trachten de ontevredenheid aan te blazen. Zü maken mbreuft op de vrijheid van derden. Zij ontrollen de banier van den klassen strijd en verbitteren door heftige taal de tegenpartij. Ea nu is het duidelijk, dat de werklieden, die op een ander en beter standpunt zich hebben geplaatBt, daaraan niet kunnen mede doen en de solidariteit ophoudt te bestaan. De afstand der beginselen is te groot dan dat men vertrouwen in elkander zou stellen, en ordelievende Christelijke werkfieden mogen in goen geval dulden, dat beweging voor zuivere arbeidersbelangen tot een propaganda middel voor revolutionnaire begrippen zou worden verlaagd. Werkstaking zat daarom, waar de ideeön zoozeer uiteenloopen, altijd een, bedenkelijke onderneming zijn, zelfs al strijdt men voor een zaak, die, op zichzelve beschouwd, billijk is. Als elke andere oorlog slaat ook deze strijd doorgaans diepe wonden aan beide partijen. Moge de tijd spoedig daar zIJd, dat alom in den lande kamers van arbeid en scheidsge rechten bestaan, om eerlijk en met degelijke kennis van zaken de belangen van patroon en arbeider te verzekeren T* Eet Nederlandschc Dagblad wijst naar aan leiding van de werkstaking er op hoe wederom gebleken is, dat werkstaking geen practiach middel ia, en herinnert aan do vroe gere verbodsbepalingen, welko het blad echter niet gaarne weer zou zien ingevoerd. De oude Code Pén al (artt. 414—416) verbood alle samenspanning of vereenigïng van de z\jde der werklieden, om den arbeid te staken of te beletten, ten einde het loon op te drij ven, en aan de andere elke dergelijke samen spanning der patroons, om, tegen recht en billijkheid id, het loon te verminderen. Zoo geheel onrechtvaardig waren die bepalingen dua niet betoogt het Dagblad verder. Zij verdienen niet al de blaam, waar moe zü in raam van de vrijheid van arbeid z\jn bejegend. Die vryheid is, op haar beurt, de oorzaak geworden van de grootste rampen. Zy heeft den zwakke machteloos overgeleverd aan den sterke, en daarom is de overdreven vrijheids liefde wel wat bekoeld, maar met dat al twij felen wij toch, of hot ooit mogelijk ia geweest, bovengenoemde bepalingen behoorlijk te band haven. "Wu betreuren het dus niet, dat zü in 1372 zijn afgeschaft, maar verlangen, dat men jecht doe wedervaren aan mannen als Gode- froy, Heemskerk, Van Zuylen en "Wintgons, die op de nadeelen dier afschaffing hebben gewozen. Ook nu Dog zjjn er menschen en moeten *r menschen zijn, die, als de procureurs, bun diensten niet weigeren mogen en dus ook niet halverwege het werk mogen staken;, en wanneer wij de hoogste laadsbelangon niet in oorlogstijd gevaar willen zien loopeD, zullen wU, evenals in het buitenland, de vrijheid van werkstaking aan het belang der defensie moeten opofferen. Arbeiders aan de werven en arsenalen, spoorwegbeambten, telegrafisten en alle civiele arbeiders en ambtenaren, die voor de defensie noodig zijn, maken zich aan landverraad schuldig, wanneer zü zich op het meest kritieke oogenblik aan den landsdienst onttrekken. Het algemeen belang gaat dan boven de bijzondere belangen, en voor bet bohoud der onafhankelijkheid moet elk offer worden ge bracht. Zal een werkstaking gelukken, dan moet zü algemeen ztjn. Enkele spelbrekers kunnen bet voor hun kameraden bederven, en hier loggen wü den vinger op de wonde plek. Zonder dwang is die algemeene deel neming meestal niet te verkrijgen. Altijd zün er werklieden genoeg, die tevreden zün of werkelijk een beter lot hebben dan de anderen. Zü, di9 een werkstaking doordrijven, zün lang niet altüd de besten. Meestal zyn het de luiaards en de onbe- kwamen, die jaloersch zün, dat andoren meer verdienen, en daarom vooral tegen het stuk werk zün gekant. De patroons kunnon dus bü hun verzet tegen de vaak onredelüke eischen der werkstakers gewoonlyk rekenen op de medewerking van tal van werklieden, en nu worden de werkstakers er zeer licht toe gebracht om op de niet-stakers een on- geoorloofden drang uit te oefenen. Zü staken het werk in naam van de vrij heid van arbeid, m3ar willen niet, dat hun kameraden in naam van diezelfde vrybeid aan den arbeid zullen blüven. Dat is onlogisch en de reden waarom de meeste werkstakers de achting van het publiek verspelen. De bovengenoemde artikelen in den Code Pén al keerden ook dat misbruik, en terecht heeft de wot van 1872, welke die artikelen afschafte, een nieuw artikel tegen het inbreuk maken op eens anders vryboid van arbeid ingevoerd. "Voorts wüst Het NedcrlandscJic Dagblad er op, dat het beginsel der werkstaking niet alleen voor industrieel© kringen van belang ie, en dat het daarom noodig is deze zaak eens goed onder de oogen te zien. „De grootste rechtsvragen hangen er mee samen", zoo betoogt het blad, Ben de meest belangrüke economische vraagstukken. Is bet contractbreuk, wanneer een werkman aan een werkstaking meedoet; is het overmacht, indien een fabrikant tan gevolge van een werkstaking nietr op ttfd kan afieveren; is bet een gepast of een ongepast gebruik van het recht van vereeniging en vergadering, indien de werk- Heden de werkstakingen ook internationaal orgaaiaeeren; kan werkstaking niet op zich zelf reeds, ook als zy niet met wanords ge» paard gaat, in sommige gevallen, als oproer en verzet, als afpersing en afdreiging, als misdrijf tegen het openbaar gezag of tegen de openbare orde of als samenspanning tegen de veiligheid van den Staat worden aange merkt; moet er geen onderscheid worden gemaakt tusschen werkstakingen in tyd van vrede of wanneer de staat van oorlog of van beleg bestaat of afgekondigd is; kan het deel nemen aan een werkstaking niet somtyds als een strafbaar feit worden aangemerkt, j alleen omdat zü ontydig is op touw gezet; j is da vryheid van werkstaking te rymen met de eischen der militaire discipline en met de i ambtelüke hiërarchie; kan het recht van militairen en ambtenaren op dit punt niet even good worden beperkt als het recht dier personen op het punt van het publlceoren van geschriften en van het petitioneeren; moet ten opzichte van vorsten het nalaten der noodige regeerings-handelingen niet als f troonsafstand worden aangemerkt, enz.? 1 Op ai die vragen kan niemand u nog een beslist antwoord geven. Het recht wordt niet 1 gemaakt, maar gevonden, nadat het gevormd 1 is door het leven. Wy moeten, dus eerst nog wat meer hebben doorleefd en ondervonden, opdat het recht hier vaste vormen hebbe aangenomen en ryp zy om door den wetgever beschreven te worden. Tot zoolang willen, ook wjj ons van een nader onderzoek onthouden. Het is ons genoeg, dat wy met een enkel woord den omvang van het vraagstuk hebben aangeduid. Ook hier ia er een zedelijke en een politieke zy.de naast de wettelüke. Een werkstaking kan wettig zyn, omdat zü niet verboden is, maar daarom nog niet zedelijk geoorloofd. Dwangmaatregelen, tegen werkstakingen kun nen wettelijk geoorloofd wezen, maar daarom nog niet verstandig zyn. Zonder veel tact wordt ook hier niets uitgericht en daar tact niet mogelyk is zonder een groote vryheiil van handeleD, betreuren wy het niet, dat de wettelijke rogeling der werkstaking voorloopig nog bijna geheel ontbreekt." De Nieuwe Arnïiemsche Courant, waarvar, zooals mou weet, de heer Pyttersen, lid van de Tweede Kamer, hoofdredacteur is, schrijft het volgende over bet aan de loden dier Kanier voor de inhuldiging voorgeschreven gala-kostuum: Ec rijst de vraag: Hebben de opper-cére- monieraeesters en de chef van het Militaire Huis h9t recht, voor te schrüven welke kleeding door de leden der Staten-Generaal zal worden gedragen Met andere woorden: Hebben zü het recht, leden der Staten-Generaal, die zich niet in ambts-kostuum on in gala aanmelden, den toegang tot de Nieuwe Kerk te weigeren? Luidt het antwoord op de eerste vraag be vestigend, dan kan dat op de tweede niet ontkennend luiden en zou daarmede zyn uit gemaakt, dat twee hofbeambten de macht en het recht zouden bezitten, leden der Staten- Generaal te beletten hun verpUchtingen na te komen; dat zy zich kunnen stellen boren de Grondwet. Art. 54 der Grondwet luidt: „De Koning (de Koningin), de regeering aanvaard hebbende, wordt zoodra mogelyk plegtig beëedigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam, ia een openbare en vereenigde vergadering der Staten-Generaal." Zün dus de genoemde hofbeambten in hur. recht, dan volgt daaruit, dat die leden der Staten-Generaal, welke de voorgeschreven kleeding niet dragen, niet aan de vergadering der Staten Generaal kunnen deelnemen. Zooals men ziet, is de quaestie niet zonder groote beteekonis. Yan ambtskostuum kan er by de leden der Staten Generaal geen sprake zijn. Er be staat geen enkel besluit of voorschrift, waarby dit is bepaald. Wel dragen de meeste leden bü plechtige gelegenheden een kostuum, maar zooals door den heer Van Kerkwyk indertijd in de Vragen des Tijds duidelük in het licht is gesteld, ia dit slechts een hofkostuum, voorgeschreven bü bezoeken aan bet Hof. Het ia dan ook voldoende bekend, dat er steeds leden ge vonden zün, die weigerden dit kostuum te dragen, een kostuum, dat bovendien vrye spelijag Iaat aan do fantaisie van den eigenaar of huurder. De een draagt een steek met pluim, de meesten zonder; sommigen hebben een pantalon met breede gouden bies, weder anderen zonder bies; hetzelfde geldt voor de rokken, die by den een ryk vergald, bü een ander zonder goud zün. Ook de kleuren wisselen. Maar waarom, zal men wellicht zeggen, waarom onderwerpen niet alle leden zich aan de gewoonte, door de meerderheid gevolgd? Hot antwoord kan luiden: "Wül het niet ieder voegt, pl. m. f 300 uit te geven voor een kostuum, dat hoogstens eenmaal 'sjaars wordt gedragen. Weder anderen zullen be zwaar maken juist omdat het een h o f- kostnum is, terwyl andereD, hun eenvoudige, burgerlyke afkomst indachtig, daarin een ver loochening zien van die afkomst, een breken met den brteden zoom ran het volk, waartoe zü bobooien. De groote Richard Cobden, zooals men weet, was hfi voorheen commis-voya- geur door den minister Gladstone uit- genoodigd tot een officieel diner, schreef het volgende: ,0a u de waarheid te zeggen, ik heb nooit den. moed gehad een gala-kostuum aan te trekken, en daar ik niet singulier wil scbünen door m gewone kleeding te komen, blüf ik Daver thuis." Waarom dan het voorbeeld van Cobden ook hierin niet gevolgd en thuis gebleven? Omdat, na de houding, door een drietal leden der Staten-Generaal aangenomen, aan dit wegblijven een geheel onjuiste en- onge- wen8chte beteëkeni§„ zou kunnen worden gegeven. Omdat de niet-gekostumeerda leden zich niet minder dan de anderen vertegen woordigers achten van de natie, in wier handen de koninklijke eed wordt afgelegd; omdat zü er evenzeer prijs op atollen, hunner zijds te beloven de onschendbaarheid der KoDmgjn, de rechten. Harer Kroon te zullen handhaven; omdat ook zü willen geacht worden te zyn steunpilaren van den Troon, bereid alles te doen wat in het belang der natie, te harer verdediging noodig is. Omdat zy in het openhaar uitspreken dier gevoelens niet belemmerd willen worden door een voor schrift van een daartoe onbevoegde autoriteit. Deze autoriteit heeft het recht voor te schrüven het kostuum, waarin men tot de Koningin, in haar paleis, tot diners,, raouts, bal?, recepties, enz. zaL worden toegelaten^ al betreuren wij bet, dat wel de gala-rok, maar niet de persoon die eer waardig wordt gekeurd, en men den burger onwaardig acht, voor Hare Majesteit te verschünen. Maar wy ontzeggen aan die autoriteit- het recht, voor te schrijven in welk kostuum de leden der Staten Generaal hun vergaderingen zullen bijwonen, en bywüze van protest tegen deze usurpatie van macht zouden wy wenscben, dat alle leden weigerden zich ditmaal aan dit voorschrift te onderwerpen. ün beau zèle ongetwijfeld! Maar toch veroorloven wy ons, zegt De Tijd, te vragen: of hier nu „de kool" wel inderdaad „bet sop" waard is, dat de heer P. er zoo kwistig over uitgiet. "Wy laten in het midden of onze afgevaardigden, wat de meerderheid aangaat, niet ruim zoo voordeelig. zich zouden voordoen in een gekleede zwarte jas als in een min of meer gogalonneerd staatsiekleed. Maarheeft de heer P. wel bedacht, dat, indien zjjn beroep op art. 51 van de Grond wet te dezer zake opging, daaruit zou volgen een onbeperkte bevoegdheid voor de afgevaar digden, om ter plechtigheid in de Nieuwe Kerk te verschyneu in het kostuum, dat zy- zelven verkozen? Ia een luchtig zomerjasje b\jv. de een, ia-esn weikmans-boezeroen de ander, een derde'.op klompen, een vierde met een winkelaloofje voor?.... Een aardige staalkaart van kleederdrachten misschien, maar toch wel watmal bü een gelegen heid als een „inhuldiging". Toch zou do heer P., wilde hy consequent zy'D, elk dwingend voorschrift omtront laat ons zeggen gekleede jas en witte halsbedekking voor uit den b-ooze en ongrondwettig moeten houdonl Is ook dit ztjn bedoe ling?.... 'Valsclxe Munters. Diep in het woud ligt een herberg ver scholen. Op de plaats, waar deze zich thans bevindt, stond eertüds een versterkt kasteel, on op de stevige fundamenten hiervan was de eenvoudige woning opgetrokken, welke er nu kaal, armoedig en vervallen uitzag. De weinige reizigers, die den eenzamen weg- door het bosch volgen, zün de eenige gaston dezer pleisterplaats. Alleen op marktdagen ie het er wat drukker en Lieaje, het mooie, fri8sche dienstmeisje, heeft dan soms werk allen, die een glas bier of brandewijn, of warm eten of brood aan haar bestellen, op hun wenken te bedienen. Den waard zelf ziet men weinig, zün vrouw nog minder. Hü is een man met een onheil spellende tronie, gluiperige oogen, waggelenden gang; de vrouw heeft het te druk met haar kinderen. Liesje zorgt voor alles. Liesje is de ziel van het huis. In de laatste maanden echter ia de glim lach van Liesjes lippen verdwenen, haar wan gen zien minder friscb, zy is nog altüd even vlug, maar toch, de opgewektheid, waarmede zü al te vurige bewonderaars zoo aardig op hun plaats kan zetten, en voor ieder een goed woord over heeft, is weg. Er zyn oogenblikken, dat zy lusteloos uit het raam ziet in het door de herfststormen onbarmhartig heen en weer gezweepte woud haar handen, die anders' nooit rustten, liggen dan werkeloos in haar schoof op haar naaiwerk. Zy luistert soms aandachtig toe on wordt dan beurtelings wit en rood. Is er iets te hooren? Ja^ heel in de diepte is het of er hamerslagen vallen. Hoe kan dat, hier, zoo ver in het woud? En dan, wanneer de herberg gevuld is met gasten, dan kan men Liesje soms zien, opgewonden, vroolyk, schater lachend, alleen opdat de anderen ook zullen lachen en zingen en het gelaid verdooveD, dat zü altyd hoort en dat haar wanhopig maakt: het doffe geluid dier hamerslagen. 's Nachts hoort men za nog duidelyker, want by het vallen van den avond komen er mannen in de herberg, één voor óén. Zü kloppen driemaal aan een zydeurtje, rac t n behoedzaam; alleon, wanneor Liesje voor oen der ramen zit, komen zü door do gewono deur binnen; zü weten dan, dat er geen vreemd volk in de gelagkamer is. Zij verdwijnen eren gauw aia ze gekomen zün; men weet niet waar. Het zün forsche mannes, eenige met sombere gezichten, andere vroolyk, lastig zelfs. Eén hunner blüftdikwüls achter en als er niemand by is, dan neemt hü het lieve gezicht van Liesje in zü'n handen en kust het telkens en telkens weer. Zü ziet dan naar hem op met tranen in do mooie blauwe oogen. „"Walter," zegt zü, „Walter, wanneer zult gü hen toch verlaten, die ellendolingon O, sedert ik je geheim weet, hebt ik rust noch duur. Och, lieve Walter, hut ons. samen van hier gaan! Vlied hun slecht gezelschap, dat je niets dan schande en ramp kan aan brengen!" Hü schudt het hoofd. Hü Ia een knappe jongen. Alios in hem. verraadt den man van goede opvoeding, maar die door eigen schuld steeds dieper en dieper gezonken is. „Later, myn beste, later l Eerst moet ik ryk zün, eerst middelen hebben om terug te keeren onder mijn gelyken en jou de plaats te geven, die je toekomt. Dan, Liesje, zult ge barones zjjn, mijn lieve, mooie vrouw l" Zü ook schudt het hoofd, treurig. „Neen, Walter, tot zulk oen prya^wil ik geen adel koopenl Geloof mü, hetgeen jo.doet is slecht; daarop kan geen zegen rusten. Laten wü van hier gaan; ik heb je trouw gezworen; ik volg je overal; dan zullen wt) een nieuw, een beter leven beginnen. Wat komt het er op aan of wü arm zün, als. wü ons hoofd vry kunnen opheffen!" Hij lacht en strijkt haar langs de kin. „Myn lieve, kleine dweepator L Geef mij een zoen, Liesje! En blyf trouw op je post, om ons tijdig te waarschuwen, als er onraad dreigt. Ik ken slechts één ramp op aarde, nl. armoede, en dan zou ik jou daaraan op offeren 1 Dag kind! Spoedig zün wü voorgoed klaar 1" „Och, Walter! Dan zal ik maar heengaan. Ik kan hier niet blüven sinds het my geen geheim meer is, wat hier plaats heeft." „En ik zeg, dat je blüven zult, Lize; ik verlang het en je kunt mü niet diep ramp zalig maken." Weg was hü; een luik onder zün voeten was opengegaan on in het zóó ontstane gat was bü verdwenen. Liesje bleef snikkend aan het raam staan. Ja, het was een vreeselyke ontdekking ge weest, toen zy bemerkte, dat onder de her berg in do gewelven van het oude kasteel valsche munters hun workplaats hadden. Liesjes eerste gedachte was toen weg te gaaD, terug te koeion naar haar brave, eeriyke ouders, maar het was te laat. Zü kon niet meer weg: zy had haar hart reeds gegeven aan één hunner, aan Walter, den zoon van een oud adellijk geslacht, dié echter door slechte makkers en oigen wangedrag boe langer hoe dieper was afgedaald. Z\j had hem echter lief met haar onschuldig, rein hart;, zy' droomdo er van hem op to heffen, te verbeteren; hü kon soms zoo aandachtig naar haar luisteren als zy hem goeden iaad gaf. Maar plotseling hoorde zü, dat hü tot do bende valsche munters behoorde, zelfs een van de opperhoofden er van was. Arm Liesje 1 Zü was zoo zwak om te biyveD, om zelfs hun slecht bedrijf te bewaken, op post te staan uren lang, uit vrees voor een overval der politie. Dat ging maanden lang goed. Spoedig, zei Walter, zou men gereed en rük zyn! Maar op zekeren avond, terwyl Liesje voor het raam stond, angstig luisterend naar elk geritsel, want eenige dagen geleden waren verdachte mannen in de herberg geweest en hadden haar zoo vreemd ondervraagd hoorde zy in de verte paardengetrappel. Buiten zichzelve van angst opent zy het luik, vliegt de trap af en verschünt in de werk plaats, waar de valsche munters druk aan hun gevaarlyken arbeid zün. Vlak voor haar staat Walter, met zün hand op do pers drukkend. „Vlucht! vlucht!" schreeuwt zü en sfielt dan weer terug naar boven. Een oogenblik later komen de mannen der wet en Liesje ontvangt hen, uiterlyk kalm, glimlachend en vriendelijk. Zy antwoordt op hun vragen zóó argloos onschuldig, dat zelfs de in hun vak vergry'sde mannen er door aan het twijfelen geraken. Maar toch moeten zy oen nauwkeurig onderzo3k instellen. Zy vangen er meo aan. Liesje volgt hen of gaat hun voor. Eindelyk vindon zü den weg naar de gewelven. Hoe houdt het meisje het vol? Inwendig beeft ze als een riet en zü schünt zoo kalm, zoo vroolyk. O, zy wist zelf niet, dat zy zoo huichelen konl Men treedt binnen. Daar is niets, niets meer! Geen spoor van de werkzaamheid van zooeven, geen spoor ook van de arbeiders. Liesjes moeite is niet onbeloond; maar aLs de mannen knorrig en ontevreden vertrokken zyD, voelt zü, fiat de taak boven haar krachten, veel te zwaar voor haar was. Zy neemt een kloek besluit. Zy vertrekt naar haar ouders, waar zü trachten zal de valsche munters en met dezen ook Walter te vergeten. Voor dezen keer ia Walter gered, maar zal hy uit dit geval leeren? En zoo niet, waarop het meeat te rekenen valt, hoe zal het hem een volgende maal vergaan? Neen, Lieaje is zün bedrijf te schandeiyk en te gevaarlyk. Om dat afschuweiyke bedryf moet ze Walter, hoezeer zij hem ook bemint, na hem éénmaal gered te hebben, er aan geven! Gemengd TVienws, Belangwekkende vondst. - To de vrouw van den brievenbesteller C. Roeif met haar kinderen op een open terrein k schen de Yan Rrigerabergen-straat eQ Stads-Ttenmertuinen te Amsterdam wandeii haalde een der kindoren onverwacht or^ een hoopje vuilnis een zwart voorwerp J voorschijn, dat een kleine lederen portefeuiu, bleek te zyn, inhoudende eenige papiertje met geslepen en ruwe diamanten, naar ecb;- ting van een deskundige ongovoer 550 gu]^. waard. Toen de brievenbesteller Boelofs thuis kwae stelde zyn vrouw hem van de vondst in kt- nis. en terstond begaf deze zich naar het^ Jitiebureau aan de Raampoort, waar de vonfr genoteerd werd. Daar zich in de portefeuille eenige qoitani^ van betaalde molenhuur-rekeniogen betonde? zal het niet moeilyk zyn om den eigenaarc- te sporen. Men denkt, dat de diamanten afkomstig jg van een diefstal, den 8sten Augustas in etsj diamantslijperij in de Elandstraat gepleegd De leden der Eerste en Tweedt Kamer zullen het afsteken van het groott vuurwerk te Amsterdam bijwonen op de tw« „IJsbrekers", die aan de De-Ruyter-kade g«. meerd worden, naast de zwem- en badinrich ting van den heer Heemstede Obelt, dus vlai tegenover de plaats, waar het vuurwerk oei stoktn wordt. Met het oog op de a. s. feesten j< door Burg. en Weths. van Amsterdam bepaal], dat op de openbare scholen van 5 tot en met 8 September vacantia zal zijn. Tevens ia be sloten, dat op de scholen der 4de klasse, welker cursus op 30 Augustus moest aan vangen, van 30 Augustus tot 8 Septembt; geen school zal gehouden worden, zooddt dj cursus aan die scholen dit jaar op den 9d^ September begint. Gisteravond om 6 uren werd h6j 8 jarig zoontje van den praamschipper Dj Bont aan de Croeselaan te Utrecht aange- reden door een bestelwagen der Staatsspoor- My. Het werd door een conducteur In bewns- teloozen toestand naar zyn woning aan tij Bleekerskade vervoerd, waar bleek, dat het aan rug en linkerarm verwond was. Het kind stierf gisteravond te 9 uren m de gevolgen. Men kan zich de droefenis voorstellen van den vader, die 's morgens zijn kind.gezond eo wèl had achtergelaten en het 's avonds reeds gestorven vond. Hfi was voor dien dag uit visschen geweest. {XI. D.) Omtrent een te Zundert gepleegda poging tot moord meldt de „N. Bred. Ct.:" Om redenen, die het beter is te verzwijgen ('t zij genoeg hier te zeggen, dat het een zeer notelige zaak gold), bega! zioli^eti zeken J. v. N,, wonende te Rucphen, naar Zuncert, ten einde daar te ontmoeten een twintig-jarigen landbouwer, J. B. H. genaamd. Niet zooira zag deze hem of hü en zyn kostvrouw drongen hom naar buiten, waar tegen v. N., die niet onverrichterzako scheen to willen terugkeeren, zich krachtig verzett?. Daarop ontstak zün tegenpartü in hevige woede en men werd handgemeen. Inmiddels bad de kostvrouw een geladen revolver ge nomen en die H. ter hand gesteld, waarop deze onmiideliyk 3 schoten loste, die alls v. N. hebben getroffen, twee in den onder buik en een van achteren. Terstond daarop zün beiden naar binnen gegaan, hun slachtoffer aan zün lot overlaten], Do broeder van v. N., die voorzichtigheids halve zijn broeder van uit Rucphen vru nagegaan, kwam kort daarop nht ver m H's woning een schuur voorby, van waA'oü by een dof gekreun hoorde. Hy trad naar binnen en trof daar zyn broeder hevig tloa- dend en niet in staat byna om zün oogosal te verhalen. Onmiddellijk iu toen geneeskundige hulp- ingeroepen en de justitie met het feit io kennis gesteld. Do toestand van den getrotfeue is zeer zorgwekkend. Bü de vele herinneringen aai Bismarck voegt het „Berl. Tageblatt" noj de volgende: Het was een eigenaardigheid van Bismard om geen moeite te doen, den afkeer, dien bj) voor sommige dingen had, te overwinnen. Veeleer maakte hy van zün hooge stelling gebruik om dien nadrukkelijk te kennen ta geven. Zoo had hy een afkeer vau Romein- sche letters en boeken in Romeinschen druk werden door hem met geen blik verwaardigd. Hü liet zelfs eens opeDiyk verklaren, dat bij slechts Duitsche letters las en daarmede reke ning gehouden diende te worden bü boeken, die aan zyn aandacht werden onderworpen. Een even diepen afkeer had Bismarck van potloodschrift. Zoolang hy aan de regeering was, mocht liem geen telegram worden voor gelegd, dat met potlood was overgeschreven. Hy wilde, dat dit met inkt zou geschieden, ea sedert ontving hy steeds, ook nadat hy zich op Friedrichsruh bad teruggetrokken, met inkt geschreven telegrammen. Programma van Muziekuitvoeringen. M.USIS SACRUM. Zondag 21 Aug., tchalfocbt door bet Stafmuzickcorpe der dd. Schntterö. Direoknr: de heer Jolx. C. Geyp. Eerste afdeeling: No.1. „A.11 Bight", Marach, L- H.Feendera; 2.0uvertore,U» Dragons de Villars", L. Maillart; 3. a„Resignation Gavotte, H. Brandts; b. „Eïn Knee in Ehren Niemand Wthren", B. Voliaiedt; 4. „Mamsel Üeber- muth", Potpourri, A. Schreinor. Twecdo i fdeel'n8» No, 5. Yaandelmarech; 6. Ouverture „La Mocti de Portici", F. E. D. Auber; 7. a. „LeeMuacadiotr» P. Wachs; b. „Z geunertanz", E. Berz; c. Whitworth-Cycle". Galop. Job. C. Geyp; 8. „Lus. 0 Cruder", Wale, R. Vollstedt; 9. Potpourri uit lïevuo „Luilekker'aud", Job. O. Geyp. Noa. 3a. 4 eu 7 b. Eerste uitvoering.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 6