N°. 11798, Donderdajj XI Augustus. A0. 1898 <§826 (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Een verhaal van de Goudkust. LEIDSCI DAGBLAD PRIJS DKZEE COÜEAUTl Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. Franco per post f 1.40. AJsonderlyke Nommers 0.05. PRUS DER ADVERTENTU&N» Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regeJ meer f 0.17$. - Groctere letters naar pi?-"* 'umta Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 t id Tweede Blad. Bet Centrum zegt: Hot volgende bericht circuleert in de pers „In een armenhuis te Haarlem hsDonderdag een der weinig over ig obleven oud-stryders van 1830 over 1 e d e d." „Een uit velen" schreven wy boven dit [enebt. Wij bedoelen hiermede niet, dat de Jud-striJders van 1830 nog velen in getal zijn, Jnaar wèl, dat betrekkelijk zeer groot hot aan- hal is van hen, die op hun ouden dag het genadebrood moeten eten. 1 In België genieten do oud strijders een ideljjk pensioen. Ten onzent gaan zij voor meerendeel gehuld in lompen, moeten zij borden onderhouden door familieleden, die pot zelf niet broed hebben, of... 6terven zy i bet armenhuis. Eq dat, terwjjl ons budget van oorlog pro- Jortiesgewijze tot de aanzienlijkste van Europa >ehoort 11 Be Nederlander schrijft: „Tweeërlei wordt, ten bewijze, dat de arbei- jer recht heeft op een pensioen van (staatswege, als axioma vooropgesteld. ,lo. Dat het vrij 3 concurrentiestelsel aan consumenten zeker voordeel verschaft, dat [huD eigenlijk niet toekomt, en verhindert, [dat de productieprijs de volle verzekerings premie in zich sluit; voorts, dat de staats bjjdrage een tegenwicht is tegen hetgeen d e etgeving in sommige opzichten voor de meer bevoorrechten beeft gedaan; „2o. Dat een ieder voor eigen lot aanspra kelijk moet blijven zoo lang hy kan, maar [(krachtens de wet) door de gemeenschap n o e t gesteund worden, wanneer hy daartoe [niet by machte is. „Het zou ter oplossing van de ponaionnoo- [rings-quaestie wel wenscheiyk zyn, indien beide stellingen eens grondig, door afdoende [argumenten, werden toegelicht. Immers be- teekont pensionneering uit de staatskas, dat i een onderhouden wordt met het geld van Jden ander, en moet dus worden aangetoond [op wolken grond laatstbedoelde met lüat onderhoud van eerstbedoelde mag en moet Kordon belast." Onder het hoofd „Cynisme" zegt De Haasbode Wy ontdekten in een zeer achtenswaardig [persoon do eigenaardige gewoonte van een [jong academie-burger. De trots van een studiosus is, anders te ffloon dan de wereld van „proleten" rondom jhom; zyn vreugde stygt, als hy bemerkt, dat p|jn anders doen den toorn opwekt van het [gewone menschdom. Wat kan het hem schelen; hij durft nu [eenmaal, hy i3 vrü en volkomen onaf hankelyk. In de Haagsche Courant (zie on3 vorig [Overzicht) heeft dr. H. J. Betz ook eens ge- ltoond, wat hy zoo al durft. Wat bazelt men nog langer over ïykverbranding? heet het. Da clericalen verzetten zich er tegen, wat daert het ons? Wy zyn volkomen vry, om te doen en te laten wat we willen, en zouden we ons door de clericalen eenige wet laten voor8chryvon? Wy merken allereerst op, dat deze studen tikoze opvatling met het gewone begrip van vryheid zeer weinig gemeens heeft. Losban digheid ia niet de ware vryheid. Niet alleen de positieve wetten van den Staat trekken de lynen, waarbinnen de vrye man zich mag be wegen. Ongeschreven wetten der natuur bin den evenzeer. En we zullen zieD, hoe sterk ze in deze zaak klemmen. Want al meent de heer Betz, dat enkel een godsdienstig vooroordeel de ïykverbranding zoo impopulair maakt, zyn meening is een zeer oppervlakkige. Wy herinneren hem aan deze rechtsbron: quod universaliter, uniformiter, constanter, invicibiliter omnibus inest, naturale est. Wat overal, gelijk vormig, voortdurend, onuitroeibaar aan allen gemeen is, ligt ingeschapen ia de natuur des menschen. Wio zal aan de gewoonte om ïykon te be graven doze eigenschappen willen ontkennen? Begraven van ïykon ligt dus in 's menschen natuur. Een cynisch schouderophalen voor deze natuurlijke neiging des menschen geeft misschien biyk van stout te durven, het stoot geenszins de waarheid weg. Als dr. Batz nu verder beweert, dat „de hope vau de opstanding de3 vleesches" voor de clericaleD het argument tegen ïykverbran ding is, dan diene de opmerking, dat, zoo hij met cleiicalen de leden der R.-K. Kerk be doelt, dezen om geheel andere redenen de crematie tegenhouden. De Roomsche Kerk, van het begin van haar bestaan af, koesterde voor haar dooden immer een heilige piëteit. De ziel van den Christen begeleidt zy met haar gebeden ty do opstyging tot God; het lichaam brengt zy grafwaarts, en. aan deze begrafenis verbond zy een liturgie, welke 19 eeuwen lang troost beeft gebracht aan hen, die achterbleven. Zal de Kerk eon oud beproefde liturgie, zoo volmaakt in overeenstemming met de behoeften van het menschenhart, prysgeven ter wille van een gril der „vryzinnigen"? Meent dat niet. Hygiënische noch aesthetkche gronden plei ten vóór de nieuwigheid. Natuur, gewoonte, poëzie en piëteit, alles pleit er tegen. Aan grillen, vooral aan onnatuuriyke, geeft de Kerk niet too. Nimmer I De Tijd zegt omtrent dit onderworp: Aangenomen, dat de heer Betz en misschien ook anderen in lijkverbranding werkeiyk iets meer zien dan een opzetteiyke demonstratie tegen het Christendom en de daarin gebruike- lyke manier van lykbebandeling, komt het ons toch wel wat vreemd voor, dat het nu opeens zoo wordt voorgesteld alsof het voorstaan van „anti-clericale liefhebberyen" door een handjevol menschen genoeg reden zou zyn om zo in te voeren. Trouwens, als iets anders heeft zich de _eisch tot wetswy'zigiog hier te lande nooit voorgedaan. Zoowel door de personen, die haar propageerden, als door de wyze van propaganda- maken heeft het ïykverbranden zoo niet formeel dan toch o c c a s i o n o o 1 de be- teekenis van verzet tegen het begraven als chri8teiyk voorschrift. Als wetenschappeiyk systeem heeft men het zoo weinig kunr.en handhaven, dat enkele ïyko ventjes voor geheel Europa volstaan kunnen. En daar kunnen onze Nederlandsche excentrieken toch immers gebruik van makon? Wat willen zo moer? In het Handelsblad is- opgenomen een schryven van dr. Prederik Van Eeden, waarin deze, er aan herinnerende hoe door de ver- oenigde Nederlandsche genootschappen tegen het alcoholisme een manifest is uitgevaardigd, ton einde ons volk aan to manen ditmaal nuchteren feest te vieren, het denkbeeld aan de hand doet, zich voor dit doel tot do Koningin zelve te wenden. Na aangewezen te hebben ho9 alcohol geslacht op geslacht vergiftigen kaD, acbryft de beer Van Eeden: „Met de kennis van deze feiten kan het niet betwyfeld worden of goheel-onthouding is oen daad niet alleen van persooniyke voor zichtigheid, voor ons en onze kinderen, maar ook van naastenliefde. Dubbel wordt zy dat voor hooggeplaatste, publiek levende, invloed- ryke personen. Het alcoholisme komt voor by hoog en laag. Evengoed als by ons en onze kinderen kan alcohol-intolerantie zich voordoen by wie ons regeert of wio haar zullen opvolgen. Wanneer dus onze jongo Koningin verklaart zelf geen alcohol te willen gebruiken, wat haar zooals den meesten beschaafden jongen vrouwen maar een zeer geringe opoffering zyn zal, on verder niet gaarne te zien, dat er by de tallooze fee&tmL-jo-, waaraan zy moet deelnemen, alcohol geschonken wordt, dan verricht ze, op de gemakkelykste wijze, een onberekenbare weldaad voor haar volk. Want al zullen de ceremoniemeesters het hoofd schudden en de generaals mopperen, en de wynleveranciers razen, als zy zoo flink is als men beweert en hoopt dan zal zy daar weinig om behoeven te geven, het zal haar noch haar kroon, noch haar popu lariteit kosteD, haar volk zal haar hoogor eeren en de mopperaars zullen zich moeten schikken. Nog herinner ik my met schaamte hoe wy als studenten oen ander Hollandsch regent een serenade brachten en hoo waardig en veel meer beschaafd de oudo boer Paul K* üger stond met zyn glas melk in de hand tegen over ons, studenten, met onzen champagne en onze fuifgozichten. Kan Koningin Wilhelmina, inderdaad door inachtneming van de striktste constitutioneele onzydigheid, alleen door haar persooniyk initiatief, wel een fraaier, heilzamer daad doen by de aanvaarding der regeering, tot staving van den roep, die van haar uitgaat, dat ze verstandig is en onafh3nkelyk en in vollen ernst het goede wil voor haar volk?" Nu allengs het feest der inhuldiging van de Koningin nadert, acht De Heraut het oogenblik gekomen, om de positie te resu- meeren, welke by die plechtigheid aan de Religie zal worden toegekend. En dan constateert het blad met blydschap, dat het aan de mannen des ongeloofs niet gelukt is, de religieuze behoefte van het volk ten deze tot zwygen te brengen en dat nie mand het heeft aangedurfd alle uiting van het religieuze leven te onderdrukken. Het blad wyst er op, dat te 's-Gravenhago de Koningin by een byeenkomst in een kerk gebouw zal tegenwoordig zyn; dat men in alle gezindheden zal saamkomer, hetzy 's mor gens, hetzy 's avonds op den 3Isten Augustus; dat in Oost-Indiö een officiöele uitnoodiging van den Gouverneur-Generaal aan de gezind heden i3 uitgegaan, om tot het gebed voor de Koningin op 6 September te vergaderen; dat men op Curasao op 31 Augustus even eens min of meer officiöel oen ure des gebeds zal houden. „Men m3g dus zeggen," betoogt nu De Heraut, „dat het volk algemeen het gebed gewild heeft, dat de Koningin het zocht, zy het ook op min officiöele wyze, en dat het alleen do Regeering is, die er zich principiëel buiten hield in het moederland, om in de koloniën juist datgene te doen, wat hier van Calvinistische zyde gevraagd was. Deze stand van zaken nu is gunstig, in zoover by toont, dat in Nederland de Religie zich niet laat ignoreeren en dat men tegenover den Islam een feestviering zonder Religie op Buitenzorg niet heeft aangedurfd. Maar te geiyk ongunstig, in zooverre alle officiöele erkentenis van den band tusechon den St3at der Nederlanden on tusschen God Almachtig, opzettelyk en met zekere zorg ontweken en gemeden is. Het is alles een daad van particulieren. DeStakt der Nederlanden houdt er zich buiten. Iets, waaruit tevens hier het ongemak voort vloeit, dat alle eenheid en orde ontbreken zal. Er zal verschil van dagen, verschil van uren wezen; en een „Zondag", zooals de lieden het gemakshalve noemeD, d. i. een dag vry van arbeid, zal er op 31 Augustus niet zyn. Alleen van Calvinistische zyde hoeft men een poging aangewend, om dezen ban te breken. Men kent de interpellatie van den beer Donner en weet hoe in alle Calvinistische organen voor bet gronddenkbeeld van die interpellatie goyverd is. De Regemng, zoo wilde men onzerzyds, had officieel de onderscheidene gezindheden, zoo hier als in de Koloniën, behooren uit te noodigen, om op 31 Augustus, des voor middags te tien uren, de gemeenten te doen samenkomen, ten einde Gods beschermingen Gods zegen over onze Koniügin in te roepen. Doch onze stem bleef die eens roependen in de woestyn. De Regeering maakte er zich van af. De Staten-Generaal deden er het zwygen toe. En wat niet minder te betreuren valt, noch van Lutbersche, noch van Roomsche, noch van Ethischo zyde werd steun geboden. Naar het schynt, werd de leemte, die bier overbleef, niet gevoeld, en het feit niet be treurd, dat de Staat der Nederlanden by het aanvaarden der nieuwe regeering het zonder God zou doen. Te meer hopen we daarom, dat de CiLi- nieten in den lande ook ten deze hun verzet tegen de algemeene opinie zullen volhouden. Hud protest mag niet zwygen. Niet alsof we daarom aan de algemeene feestviering ons ontrukken zouden. Integendeel, als het „oude Oranjevolk" willen we daarby zelfs voorop gaan. Alleen maar, zy on bly ve het ook nu onze leuze nietNederland on Oranje, noch ook: Oranje en Nederland, maar als vanouds God, Nederland en Oranje. En daarby de naam des Heeren steeds voorop." De Amhemsche Courant is over het geheel zeer ingenomen met het wetsontwerp, hou dende maatregelen tegen het verwaar- ioozen van kinderen. Intusschen drukt het blad den wensch uit, „dat aan de bevoegdheden van don voogöy- raad zoodanige uitbreiding worde gegeven, dat indien, zoowel by ontheffing als by ont zetting van het ouderlyk gezag, blykt, dat do particuliere liefdadigheid te kort schiet, door dien raad dan als uiterste redmiddel de staats- voogdy zal worden uitgeoefend. Is eenmaal de noodzakelykheid erkend, en die wordt nauweiyks meer betwist, dat ver- waarloozing der ouderplichten, machtsmisbruik en willekeur tegenover minderjarige kinderen behooren te worden gekeerd, dan kan de Staat, naar onze overtuiging, Diet eenvoudig volstaan met opheffing van het ouderlyk ge zag of ontzetting daaruit, maar dan aanvaardt hy or ook de verantwoordeiykheid voor, dat het kind onder ander gezag tegen nieuwo verwaarloozing gewaarborgd zy. En dit nu is niet het geval, indien van staatswege een aanvraag om ontheffiDg alleen moet worden afgewezen, omdat er niemand bereid blykt de taak der opvoediDg over te nemen, on daarom het kind overgelaten blyft aan etn „nooddruft, die eon bly vend karakter aanneemt van volslagen hulpeloosheid", en evenmin indien, by gerechtelijke ontzetting, een bloed verwant of vreemde belast wordt met een voogdy togen zyn wil, zoodat hy zich aan de daaraan verbonden verplichtingen allicht zoo veel mogolyk zal trachten te onttrekken. In verband met de tentoonstelling voor vrouwenarbeid heeft De Standaard aan dit onderwerp een drietal artikelen gewyd. In het laatkte zegt De Standaard o. a.: Bang behoeft men voor de vrouwen-eman cipatie niet te z|jn, omdat ze haar onder stelling nooit waar kan maken, en haar doel nooit kan bereiken. Haar onderstelling, dio wordt uitgedrukt door de formule: vrouw man, stuit kortweg af op de realiteit. Het heeft aan God, en niet aan onze Feministen, gestaan, hoe de mensch zou be staan on ingedeeld zyD. En of al uit den diepsten wortel van het ongeloof, of wil men Sommigen van hon waren ontevreden op ISaiiki, die zich zoo koelbloedig onderwierp laan de zoo openiyk tentoongespreide ver- I achting, en ware de man niet zoo goed Ibekood geweest by den stam en geduld als leen noodzakeiyk kwaad, zonder wien men [geen rhum of jenever kon krygen, dan zou I hun verontwaardiging een meer handtasteiyken [vorm hebben aangenomen. De hoofden echter wisten niet hoe diep koning Sariki by den blanke in de schuld j stond, en kenden de zeer krachtige redenen I niet, waarom hy net deed of hy de ruwheid I van den door bem geïnviteerden gast niet bemerkte. Voor den vorm gebood de Koning den tolk, om aan den handelaar te vragen of hy wenschta, dat de dans zou beginnen. Een dof gebrom was al hot antwoord en j ten laatste gaf Sariki het zoo lang uitgestelde teeken. De maan was nu prachtig verrezen en wierp toet haar koude stralen een zilverwit licht op j do groote open plek, vlak voor de groote j parasol. Enkel een palmboom stond aan den linkerkant, en de schaduw van zyn prachtig, J vederachtig gebladerte viel op het open terrein, j dat daardoor met kanten figuren bedekt scheen. Een enorme menigto omringde don kring, en do plaats werd alleen open gehouden door het krachtdadig optreden van een aantal in het wit gekleede Fetish-prieaters, die hun afgeschilde takken voor de aangezichten van do opdringende nogerscbaar zwaaiden. Hier en daar groepen van Otufo-meisjes, herkenbaar aan hun hooge strooien hoeden en aan de strooken van rood lakeD, te zamen g6komen onder do hoede van de waakzame priesteres sen, de kleine meisjes keken vol ongeduldige verwachting naar het ledige midden. Plotseling kwam een troep DOgers onder luid gillende kreten van den eenen kant van het plein opdagen en gingeD, terwyl zy met buitengewone sprongen een rondedans maak ten, naar h6t middelpunt van de door de maan beschenen plaats. Het waren de uit voerders van den Kotoclo-danszy geleken meer op duivels dan op meoscheD, met hun beschilderde lichamen en spookachtigon hoofd tooi. Zy sprongeD, wrongen zich in allerlei bochten en stampten op echt Afrikaansche manier; het geraas was oorverdoovend en het geheele demonische tooneel was sterk in tegenspraak met de kalme schoonheid van het maanlicht. Met bet hoofd op do borst gezonken en de oogen verdoofd door do kracht van den drank, dien hy zooveel had ingenomen, behoefde John Murphy niet als een hinderpaal voor het nachteiyk, afschuweiyk feest beschouwd te worden. De man was driekwart dronken en nam niet meer notitie van den dans en het daarbybehoorend getier dan of by in zyn gowone dwaze houding in zyn hangmat lag, dio in de veranda van zyn factory heen en weder schommelde. De Koning en do Felishpriestere, die er omheen stonden, bemerkten alras de wezen loosheid van den handelaar; dus mocht do dans voortgezet worden met al de ken merkende byzonderheden, die zoo vurig door don Krobostam gewenscht werden. Voor den dag kwamen de doodskoppen, zeven en twintig in getal, de knekels, de strengen met tanden en al het overige; dien nacht waren er genoeg afschuwelykhedeo, om den bloed- dorstigsto van allen te voldoen. Zy dansten en juichten urenlang, dronken palmwynuitde hersenpannen dor doodskoppen, die zy rondzwaaiden. Maar het kon toch niet altyd voortduren, zoodat ëén voor éón de mannen met de gotatoueerde en beschilderde huid uit den ronddraaienden kring verdwenen. De menigte er omheen danste ook, en er bleef nog een groot aantal van de kleine Otufo- meisjes, die maar niet genoeg van hun onge wone vrijheid konden profiteereD, rond do dansplaats staan, torwyi zy de vlugge dansers bewonderden en toejuichten. Adjua was by hen; Bippo stond naast haar en zy hadden wat men in Amerika noemt „een goed uurtje." Hun vryage werd echter ineens afgebroken door het roepen van Bippo's meester. Door de koele nachtlucht wat opgefrischt, was de man uit zyn alcoholisch sluimeren ontwaakt en riep zyn „joDgen", om iets aan den Koning te ver- tolkeD. John Murphy was ontwaakt, zooals de drinkebroers zeggen, „met een zwaar hoofd" en zyn humeur was er niet beter op geworden. Als we kunneD, zyn we gaarne realistisch, doch zyn ruwe aanmerkingen, door z|jn to'k aan den Koning overgebracht, zouden zeker de ooren der lezers kwetsenhet is dan ook alleen noodig te zoggen, dat de handelaar constateerde, dat, aangezien hy nu toch op den berg was, zy even goed eenigo minuten over zaken konden spreken. Er waren eenige zaken, vervolgde hy, die hy zonder uitstel met Sariki wilde vereffenen, en.... „weetje wat, zeg hem, Bip, dat ik niet langer door hem aan het lyDtjo wil gehouden worden." Deze boodschap maakte, dat de arme Koning in het geheel niet op zyn gemak was. Elk oogenblik kon de lont in het kruit ge stoken worden. De blanke was er toe in staat, om daar allerlei byzonderheden te openbaren betreffende het beleenen van de groote parasol en van de andere kostbaarheden van den stam, terwyl eenigeu van do hoofden en van de Fetishpriesters, die or omheen stonden, hun ooren reeds spitsten. Met een groote gejaagd heid vroeg Sariki aan Murphy om de behan deling van het handelspraatje tot een ge schikter tydstip uit te stollen, maar de koeb nachtlucht, die zich nu meer en moer deed gevoelen, nu de opwekking van het dansen voorby was, verergerde de kwade luim van den blanken man zeer, en hy wilde juist driftig worden, toen zyn rood omrande oogen op Adjua vielen. Het Otufo-mei8je was vooruit gedrongeD, om naast Bippo te staan, en zy scheen in het holdore maanlicht zóó mooi en zóó friscb, dat de handelaar haar opeens vurig bewondtrdo. „By den HemelI dat is een mooie negerin," zeido hy te gelyk met nog meer lieflykheden, voor openbaarmaking ongeschikt. Ofschoon John Murphy tot nog toe zyn gesprekken met den Koning door bemiddeling van den tolk govoerd had, was dit maar een ceremonieel, dat in "West Afrika altyd tusschen blanken en inboorlingen wordt toegepast. Door zyn lang verbiyf in Krobo sprak do handelaar dezo taal even goed als zyn eigene. By deze gelegenheid, vond by, kon het ceremonieel wel achterwege blyven, en don Koning onder den arm nemend, trok hy hem ter zyde; eenige minuten spraken zy samon, niet beluisterd door priesters of door het volk. Do uitslag van hun samenspraak was zeker bevredigend voor heide partyen, want zy koerden in de beste harmonie naar hun zit plaatsen terug. „Daar is ze," zei de handelaar, op Adjua wyzend. Het kleine meisje, by intuïtie voelend, dat zy in oen onaangename zaak betrokken werd, trachtte zich zoo klein te maken als maar mogeiyk was en sloop achter do monigto weg, doch werd teruggebracht door een van 's Konings dienaren en moest voor Sariki en den blanke komen staan. Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5