K°. 11786,
Donderdag; 28 Juli.
A0. 1898
(§<mrant wordt Qagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Peuilleton.
De Bruidsmarsch.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PBUS DEZEB COUBANTi
Voor Leiden per 8 maanden. f 1.10.
Franco per poet 1.40.
/Jzonderiyke Nommere 0.06.
PRUB DER AnvKR'fHHTI iftw-
Van l regels f 1.06. tedere regel meer f 0.17- Groctera
letters naar plaatsrmmta
wordt f 0.05 berekend
Voor het incasseeren buiten de etad
Het Handelsblad bevat een „Van Dag tot
rDag", uit bekende pen gevloeid en in een
Izwitserscbe „Kuranstalt" geschreven, waarin
ook een woord van dank voorkomt aan schrij
vers „vriend en tegenstander" Dr. Kuyper.
lezen hier o. a.
„En nu een ander woord van dank, en
dat wel aan „myn vriend en tegenstander"
f dr. Kuyper, wien de eere toekomt, dat de
journalisten uit den vreemde hier voor
treffelijk zullen worden ontvangen, en dat ze
fvan ons dierbaar vaderland, naar wemeenen,
£een zonnigen, machtigen indruk ontvangen
'zullen.
Wat is het aangenamer te waardeeren en
te bewonderen dan te gispen en te bestrijden l
Ik beb van verre iets gezien en iets gehoord
van het organisatie-talent, de oorspronkelijk-
Iheid en werkkracht, de vindingrijkheid, het
goede humeur, zelfs by pijnlijke ongesteldheid,
(den on8tuimigen IJver van mijn confrère en
[plaatsvervanger, dr. A. Kuyper, den president
I der commissie pour la róception de laPresse
lEtrangöre, welke namens onzen „Nederland-
lachen Journalistenkring" die ontvangst heeft
voorbereid.
Wel, ik gevoel mij als een kleine jongen,
lals ik mijn werkkracht vergelijk by die van
dien man vol leven en geestkracht, die vriend
[en vijand gelijkelijk biologeert door zijn oog,
zijn wil, zijn woord, en bewondering afdwingt
[door vele groote gaven, hem geschonken.
Het geheim van zijn kracht by deze gele-
I genheid echter wil ik openbaar maken.
-Mogen vele theologen en staatslieden en
steile Calvinisten en leergrage studenten mij
mijn ontdekking vergeven 1
Zq is deze:
Dr. A. Kuyper is vóór alles, boven alles
[journalist. Hy heeft ons machtige beroep, die
I groote beweegkracht van dezen tijd, lief. Hy
[ijvert gaarne voor de eer, voor het prestige
j der journalisten. Dat bindt ons, journalisten,
|aan hem, ook al zyn we het in zooveel glad
[oneens met hem.
En daarom mag myn eerste daad by de
hervatting van myn arbeid deze zyneen
jBaluut van dankbaarheid en hulde, met de pen
te brengen aan dr. A. Kuyper, president van
l de commissie tot ontvangst der journalisten
[van Europa en Amerika.
Als hy aanstaande maand naar de Ver-
eenigde Staten vertrekt, neme hy de over-
Ituiging mede, dat zyn „confrères" hem ook
lin zyn afwezigheid dank zullen wyden voor
bet werk, dat hy heeft voorbereid.
De Standaard zegt onder het hoofd; „Niet
[meegevallen" het volgende:
Naar algemeen verluidt, is op de jongst
Iuitgeschreven leening van 57 millioen
[slechts voor een kleine 20 ingeschreven;
leo dat terwyl by na elke solide leening voor
1 het tweevoud koopors pleegt te lokken.
Dit hindert nu wel 'sHyks kas niet, want
het syndicaat staat voor hot totaal aanspra-
keiyk; maar het maakt in de handelswereld
toch geen aangenamen indruk, wyl het toont,
dat een Nederlandsch 3-pcts.-certificaat op de
wereldmarkt niet grif meer 96'/t waard is.
Althans hot blykt tot dien prys niet meer
een zoo begeerlyk goed te zyD, dat men er
storm om loopt; en het gevaar is verre van
denkbeeldig, dat, als het syndicaat spuien
gaat, ook onze andere fondsen er den terug
slag van zullen ondervinden.
Dit du leidt tot twee vragen.
De eerste is, of de Regeering, door een
andere wyze van de uitgifte te regelen, dit
échec niet had kunnen voorkomen; en de
tweede luidt, of zy, die voor twee jaren tegen
de conversie der 31/, pets. protesteerden, du
van achteren toch niet in het gelyk worden
gesteld.
Toen piofiteerde het Ryk van een koers
voor onze drie percents van 100 pet. en
wentelde daardoor eon niet onbelangryken
rentelast van zich af.
Doch hoe geoorloofd en prysiyk dit op
zichzelve zyn moge, wanneer gezegd kan
worden, dat de prys, waarvoor men conver
teert, zekere duurzaamheid bezit, reëel is,
uit moreel oogpunt blyft het toch aan beden
king onderhevig, of een mogendheid zulk
profijt zich mag toeöigenen van een i n c i-
denteelen koers, waarvan te voorzien is,
dat hij geen stand kan houden.
Vooral of dit zedelyk goed loopt, waar het,
gelyk toen, stukken gold, die voor geen gering
deel in handen waren van houders, die door
de wet of anderszins tot belegging in Neder-
landscbe Staatsfondsen verplicht waren.
Het Huisgezin maakt de volgende opmer
kingen:
De examen-manie in ons land grenst
aan het beepotteiyke. Men zal weldra zelfs
niet meer het beroep van schoenpoetser mogen
uitoefenen, alvorens de cordons van een by
de wet aangestelde examen-commiseie ge
passeerd te hebben.
In het Voorloopig Verslag op den leerplicht
treffen wy weer een staaltje aan van die
echt Chineesch-Nederlandache zucht om overal
een examen by te pas te brengeD.
Er waren leden, die ten opzichte van het
einde van den leerplichtigen leeftyd zekere
vryhGid wenschten te laten. Zy zagen niet
in, waarom het noodig is, kinderen, die ge
noeg geleerd hebben, op de school te houdeD,
enkel omdat zy een bepaalden leeftyd nog
niet hebben bereikt.
Hiertegen werd plechtstatig en in vollen
ernst aangevoerd, dat het geven van bedoelde
vryheid „alleen mogelyk zou zyn, wanneer
van de kindereD, die vóór een bepaalden tyd
de school willen verlaten, een examen werd
afgenomen."
Nu spreekt het vanzelf, dat het hier de
bedoeling niet kan zyn, den onderwyzer, in
wiens klasse de kinderen zitten, met het
afnemen van dat examen te belasten, om de
eenvoudige reden, dat die ook zonder examen
heel goed weet, of de kinderen „genoeg ge
leerd hebben." Het is duideiyk, dat daarvoor
de instelling van een staatscommissie wordt
noodzakelyk geacht, onder voorzitterschap,
natuuriyk, vaa oen inspecteur of schoolopziener,
evenals by de akten-examens.
Maar zal men dan ook niet spoedig van
de kinderen, die de bewaarschool verlaten,
een toelatings-examen voor de lagere school
gaan vorderen?
Dr. Schaepman had nog zoo'n ongeiyk niet,
toen hij den Hollandschen jongen in zyn vers
aan Hildebrand by gelegenheid van diens
70sten verjaardag de woorden in den mond
legde:
Maar toch, op die examens
Komt alles, alles aan.
Examens om te komen,
Examens om te gaan.
Wy worden, ja zoo waariyk,
Op onzer bakers schoot,
Gedrild reeds voor de examens.
Zóó wordt jong-Holland groot l
Als hoofdartikel plaatste De Tijd een be
schouwing over de examens voor de
h u 1 p a k t e. Wy ontleenen daaraan het
volgende:
De commissie, welke over het lot der can-
didaten te beslissen heeft, bestaat uit v y f
heeren: een inspecteur en vier schoolopzie
ners. Daar er nu slechts drie inspecteurs zyn,
bestaan veel commission uit één districts- en
vier arrondissements-schoolopzieners.
„De commissie kan zich door deskundigen
laten bystaan," zegt art. 58.
Volgens onze meening hebben we hier met
een regeling der genoemde examens te doen,
welke op den duur geen stand kan houden.
De arrondissement8- en vele districts-school-
opzieners zyn in ons land maar hoogst zelden
vakmannen: dokters, advocaten, rechters,
griffiers, enz. worden by voorkeur tot dit ambt
benoemd.
Deze heeren dienden echter op de hoogte
te zyn van al hetgeen er op het examen ge
vraagd wordt door de deskundigen; zy moes
ten kunnen oordeelen over elke vraag, die
den candidaat by het mondeling examen ge
daan wordt; zy dienden in staat te zyn, een
oordeelkundige keuze te doen uit de opgaven
voor het schriftelyk examen, welke hun door
de deskundigen worden toegezondenzy moes
ten een degelyke controle kunnen uitoefenen
op de verbetering van het ingeleverde werk;
want zy moeten ten slotte uitmaken, of
den candidaat een voldoend of een onvoldoend
cyfer behoort toegekend te worden.
Doordat de commissie slechts uit vyf leden
bestaat, worden de schoolopzieners by het
mondeling examen den geheelen dag bezig
gehouden. Aan hetzelfde tafeltje wordt soms
op één dag achtereenvolgens geëxamineerd
in rekenen, zingen, goschiedenis, teekenen,
opvoedkunde en aardrykskunde.
De schoolopziener bepaalt telkens in
overleg met een deskundige het cyfer, dat de
candidaat verdiend heeft. Maar boe zal er een
goede maatstaf ter beoordeeling kunnen aan
gelegd worden, indien de booordeelaar zelf
niet op de hoogte is van de zaak, en niet
weet uit te maken, welke der gestelde vragen
al of niet moeilyk, welke al of niet gewich
tig en bolangryk waren? En als het uur der
eindbeslissing slaat, welke der vyf hoeren rech
ters heeft dan een gevestigde ovortuiging
aangaande de ontwikkeling van den candidaat?
Men ziet, dat het voor de vyf heeren der
commissie uiterst moeilyk is, over het gehou
den examen te oordeelen.
Maar ook wordt door deze examens aan
de arrondi8sement88choolopzienor8 te voel tyd
ontroofd, die zy in eigen zaken en aan school
toezicht beter konden besteden.
Wy kunnen ons dan ook goed voorstellen,
dat de heeren schoolopzieners, die soms twee
maanden en langer by de examens moeten
tegenwoordig zyn, zich langzamerhand be-
giunen te verveleD, met weinig opgewektheid
naar de vragen luisteren, die zy al honderden
keeren hoorden stelleD, en gauw kribbig en
ontevreden worden, indien de arme candidaat
niet dadelyk een fiksch antwoord woet te
geven. Op die wyze kan het gebeuren, dat
candidaten worden afgewezeD, die goed be
slagen ten ys kwamen, maar het ongeluk
hadden, vóór de commissie te moeten ver-
schynen, nadat de examens al weken en
weken geduurd hadden en de schoolopzieners
het onverklaarbaar vonden, dat do sukkelaars
niet flink wisten te antwoorden op vragen,
die de heeren examinatoren zeiven nu zoo
eenvoudig vonden, maar waarop zy zeker in
de eerste dagen van het examen allicht het
antwoord hadden moeten schuldig biyven.
Eindeiyk komt het voor, dat de leden der
commissie tevens directeur of leeraar zyn aan
inrichtingen, die haar leerlingen aan het
examen onderwierpen.
Hot is natuuriyk verre van ons, deze heeren
van partydigheid te willen beschuldigen,
maar iedereen zal gereedeiyk inzien, dat vele
examinatoren zeer „humaan" zullen zyn, indien
zij de candidaten van den schoolopziener
moeten ondervragen, die by het examen tegen
woordig is.
Verklaarbaar wordt deze handelwyze, indien
men bedenkt, dat de moeste deskundigen tot
do vriendjes der schoolopzieners moeten ge
rekend worden, en dat zy door deze laatsten
tot het vereerend en wiostgevend baantje van
deskundige worden benoemd.
Het is duideiyk, dat op die wyze wel eens
dingen gebeuren, die het daglicht niet kunnen
verdragen, en dat er normaallessen gevonden
worden, die vooral succes met haar candidaten
op het examen hebben, als mynheer de school
opziener, tevens directeur dier normaallessen,
lid der commissie is.
De scbryver zou een regeliog, als by de
examens voor do hoofdakte, waar alle des
kundigen tevens lid zyn van de commissie,
verkieslyk achten, en hoopt, dat de onder-
wy8wet op dit punt weldra gewyzigd moge zyn.
Over de flnanciêeie zyde van het l e e r-
plicht-ontwerp schreef mr. S. J. V.
een artikel in Het Centrumten betooge, dat
zoovelen, ook De Residentiebodetegen de
kosten opzieö, ja zich erg bang maken voor
de geldelyke gevolgen. Men schermt dan byv.
met de vrees, dat „do rykeren en rykiten"
ons vaderland zullen verlaten. Die sonbjie
profetie hing het Hacigsche Dagblad ook op,
zegt mr. V. toen do vermogensbelasting
stond ingevoerd te worden. En dan zal, als
natuuriyk gevolg, de koopkracht sterk ver
minderen, vreest men. Mr. V. betoogt echter,
ook gesteund door een artikel van De Tijd
dat de koopkracht onzer „rykeren en ryksten",
ook thans, nu zy in ons land woonachtig zyn,
voor een goed deel aan buitenlanders ten
goede komt
Men kan hetzelfde argument ook bezigen,
zegt hy, als straks de arbeidswetten aan de
orde komen. Dan zal men zeggenMaakt het
de industrie niet lastig; ziet hoe moeiiyke
tyden zy doorleeft, ho9 hevig de buitenlaod-
8che concurrentie is. Worden de fabrikanten
nu nog méér bemoeiiykt door allerlei arbeids
wetten; worden hun inkomsten nog méér
bekort door verplicht pensioen, minimumloon,
enz., dan zal het gevolg zyn, dat honder
den nyverheidsmannen hun fabrieken en
werkplaatsen sluiten, den werklieden congé
geven en misschien ook al hun domicilie
naar het buitenland verplaatsen.
„Naast de argumenten ontleend aan
het natuurrecht" zegt mr. V. „krygen
wy dan de bewysvoering, dat ingrypende
arbeidswetten eigenlyk tegen het belang der
arbeiders zei ven zyn. Prettig, niet waar, dat
men op die wfizs nooit om -argumenten ver-
legon zit
Acht men het van moreel en materieel
standpunt noodig, dat ons volk door leerplicht
een goed onderwezen volk worde, dan raag
tegen een geldeiyk offer niet worden opgezien.
Aan de vrees, dat groote scharen daarom
het land zullen verlaten, wordt in ernst door
niemand geloofd, ook niet door De Residentie
bode.
Bovendien: er behoeven geen nieuwe lasten
to komen. Er valt veel te bezuinigen.
„Zouden do 15 millioen van marine en de
23 millioen van de oorlogsbegroofing; zouden
de jaarlyks terugkeerende uitgaven onzer
drie ryksuniversiteiten wel verantwoord zyn,
wanneer op grond van geldelyke
bezwaren nog duizenden arme kinderen
op onderwys moeten wachten?" Of denk
eens aan posten, zooals de jaarwedden voor
gezanten.... 331,300 gulden!
Met hervormiDgen op programma's en kies-
▼ergaderingen komt men niet verder. Men
moet ook de daad willen.
De Nieuwe Delftsche Courant is in het g iheel
niet te spreken over het denkbeeld des heeren
Gooien, te Heivoort. Dat het voor groote
gemeenten onuitvoerbaar is, behoeft nog geen
bezwaar te zyD, ofschoon het middel dan toch
altyd maar half zou werken. Maar van meer.
belang acht het blad het volgendo:
„By de behandeling van het wetsontwerp
is duideiyk gebleken, dat het der R9geering
met den persooniyken dienstplicht hooge ernst
ia, en niet minder duideiyk is gebleken, dat
zy in de beide Kamers voor haar beginsel
een overgroote meerderheid achter zich heeft.
Zal de Regeering zich nu met zoo'n nuchter
|7)
Eens zat zy in de nabybeid van den aarden
wal, die de hut omgaf. Een paar herders-
[joogen8 hadden het jonge vee aan zyn lot
overgelaten, en nu moest zy daar een oog op
houden. Het was in den voormiddag van een
warmen dag, zy zat in de schaduw onder
een rotswand met dennen- en berkenstruiken
I het keurslyf had zy ter zyde gelegd en zy
I begon manden te vlechten. Zy verwachtte
1 Inga. Opeena ritselt er iets achter haar. Daar
I komt ze aan, dacht zy, en zag opmaar het
j "geritsel scheen 6terker dan dat Inga er de
j oorzaak van kon zyn: de struiken worden
gebroken en geknakt. Mildrid staat op en
I verbleekt ze ziet iets als een ruig vel
en een paar vurige oogen; dat moet de kop
van een beer zyn; zy wil schreeuwen, kan
het echter niet; zy wil wegspringen, maar
kan geen voet verzetten. Daar richt het schrik
beeld zich op; het was een groot, breed
geschouderd man met een berenmuts op en
een geweer in de hand. Hy bleef verschrikt
tusschen de struiken staan en zag haar scherp
aan; dan maakte hy eenigo passen voor
waarts en stond met één sprong op den grond
naast haar. Er raakte daarby iets ODzacht
haar voet aan, zy uitte een zachten kreet;
het was zyn hond, dien zy echter nu pas
ontdekte.
„Hél" zeide
„ik meende al, dat het
een beer was, die door de struiken brak,
daardoor ben ik zoo geschrikt-." Ze beproefde
te lachen.
„Nu," zeide hij, ,heel veilig daarvoor is
men hier niet," en zachter sprekende, ver
volgde hy: „Myn hond .Kwas 6n ik waren
juist een beer op het spoor, maar nu zyn
wy het kwyt geraakt, en een onzichtbaar
dier volgt my nog het is zeker ook een
beer." Hij glimlachte.
Zy zag hem verwonderd aan. Wat is dat
toch voor een man Groot, breedgeschouderd,
lenig, met oogen zóó beweegiyk, dat ze er in
het geheel niet in kan kyken; buitendien
stond hy zoo dicht by baar, alsof hy met
buks en al uit den grond opgekomen was.
Zo wilde zeggen: „Maak, dat ge wegkomtI"
maar in plaats daarvan ging zy eenige passen
achteruit, en vroeg: „Wie zyt ge?" want ze
was werkeiyk bang.
„Hans Haugen," antwoordde by achteloos,
want hy meende te bemerken, dat de hond
het spoor van den beer teruggevonden had.
Hy wilde reeds „vaarwel" zeggen, maar hy
kwam zoo ver niet; toen hy het meisje
aanzag, was ze tot over de ooren rood.
„Wat scheelt er aaa?" vroeg hy ver
wonderd.
Zy wist nu niet, wat te doen, of ze weg-
loopen, zich omkeeren of biyven zou.
„Wie zyt gy?"' vroeg hy, maar ze bloosde
weer, want hem haar naam te zeggen, was
Een Noorweegsch bijgeloof.
zooveel als hem alles zeggen. „Wie zytgy?"
vroeg hy opnieuw, alsof dit de natuurlykste
vraag van de wereld was, waarop toch een
antwoord volgen moest.
Zy kon nu niet meer zwygen, zy schaamde
zich over ziohzelve en over haar ouders,
omdat dezen hun eigen bloedverwanten ver
onachtzaamd hadden; maar de naam moest
er uit.
„Mildrid Tingvold," fluisterde zy en begon
te schreieD.
Het was waar: hy had geen reden, om
van de lieden op Tingvold te houden; ineen
gewoon geval zou hy ook nauwelyks een van
hen een groet gegund hebben. Maar zooals
hier het geval stond, was het iets byzonders
hy herinnerde zich flauw, dat baar moeder
op haar trouwdag in de kerk ook zooveel
geschreid had; dat is misschien een familie
kwaal, dacht hy, en wilde heengaan.
„Gy moet my niet kwalyk nemen, als ik u
een schrik heb aangejaagd," zei by bedaard
en volgde zyn bond; de weg liep naar een
rotswand naar boven.
Toen zy het eindeiyk waagde, op te zien,
had hy juist den rotskam bereikt, en keerde
zich om, om haar nog eens te zien. Het was
maar een oogenblik, want juist begon de
hond aan de andere zyde aan to slaan; hy
schrikte, hief het geweer op en was ver
dwenen. Mildrid bleef staan en keek in de
richting, waar zy hem het laatst gezien had,
toen plotseling een schot knalde.
Zou dat voor den beer geweest zyn?
Snel ijlde zy weg en klom omhoog, waar
hy kort te voren langs geklommen wa9, en
stond, waar zy hem had 2ien staan. Ze hield
de hand voor de oogen tegen den feilen
zonneschyn, en zie: jawel, daar lag hy op
een grooten beer geknield, half door een
boscbje voor haar bedekt. Eer zy het zelve
wist, was zy op hem toegesneld; hy lachte
haar vriendeiyk toe en vertelde fluisterend,
hoe het gekomen was, dat zy het spoor ver
loren en hier teruggevonden hadden; hy ver
klaarde, waarom de hond zyn reuk waB kwyt
geweest, tot op het oogenblik, dat de meester
naast hem stonden intusschen had zy
zoowel haar tranen als haar schuchterheid
vergeten.
Hy trok nu zyn mes, om de huid dadelyk
af te trekkeD, terwyl hy het vleesch, dat in
dezen tyd niets waard was, in een kuil wilde
stoppen. Zoo gezegd, zoo godaan; en Mildrid
kon niet nalaten, zelf een handje mee te
helpen; later liep zy naar de hut, om een
byi on een spade voor hem te halen, en
ofschoon zy bang voor don beer was en zyn
vleesch oen onaangenamen reuk verspreidde,
bleef zy den jongen man toch helpeü, totdat
hy klaar was. Daar het nu al over etenstyd
was, noodigde hy zichzelf uit, by haar te
eten. Hy wiesch zich nu, hetgeen wel noodig
was en tameiyk veel moeite kostte, en toen
dat afgeloopen was, ging hy met haar naar
de hut en ging naast haar zitten, wyl zy
met haar toebereidselen nog niet klaar ge
komen was. Hy praatte gemakkoiyk en aan
genaam over verschillende dingen, maar altyd
fluisterende, hetgeen men dikwyis ziet by
menechen, die zich veel in de eenzaamteid
bevinden.
Mildrid8 antwoorden waren als gewoonlyk
zeer kort; maar toen zy tegenover hem aan
tafel zat, kon zy praten noch eten, zoodat
er dikwyis een doodsche stilte in de hut
heer8chte.
Toen hy gereed was, koerde hy zich met
zyn atoel om, stopte zyn pypje en stak het
aan; ook hy was stiller geworden en stond
weldra op.
„Ik ben nog een heel eind van huis," zeide
hy, en terwyl hy haar de hand gaf, voegde
hy er nog zachter by„Zit ge eiken dag, waar
gy nu zat?"
Hy hiold haar hand in de zyne, alsof hy
een antwoord verwachtte; zy durfde niet
opzieD, veel minder nog antwoorden. Toen
voelde zy, dat hy haar hand drukte. „Harteiyk
dankl" zeide hy luider, en vóór zy tyd had,
om tot zichzelve te komoD, zag zy hom heen
gaan met de berenhuid over den schouder,
de buks in de hand en den hond aan zyn zydo.
Zyn hooge gestalte toekende zich donker
tegen de lucht af, want naar dien kant werd
het uitzicht niet door de rotsen belemmerd;
zyn lichte, elastische tred deed hem weldra
voor haar oogen verdwyoen. Toen ging zy
naar buiteD, zette zich neer en bleef onaf-
gewend in dezelfde richting staren.
Wordt vervolgd