11783 Maandaa: 25 Juli. A0. 1898 feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. De Bruidsmarsch. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZSR COURANT: i Xoor Leiden per S maanden. ..........f 1.10, anco por post. 1.40. [zonderlpe Nommer9 0.05. PRIJS DER AD VKRTJiN T1ÜN Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regei meer f 0.17^. - Groctero letters naar plaats ruimte. Voor het incasseer eo buiten de stad wordt f 0.06 berekend Tweede Blad. Van een bevriende hand ontvangt do Zwol Courant de volgende opmerking, waar- fee de Arnheinsche Courant geheel instemt f Li oen Duitsche courant lees ik„Overal wereld worden de menschen op dezelfde Lys geboren, alleen in Duitschland niet. In geboorteland van Kant bestaan verschil- soorten van geboren zyn en in deze (fctea loopon de „Hochgoboren", de „Hoch- |lgoboren" en de alleen „Wohl geborenen" omver. Zullen wy deze grootste aller [auwiteiten in de twintigste eeuw meenemen i vraag mag ook by ons wel eens gedaan 3D. In ons geuzenland blijven wjj met tke titulaturen b^^ditschland lal niet achter en wie het iemand jen met „den Hoer" te adreaeèepen, wordt I zeker voor een lomperd gehouden. begint met de „edelheid". „Weledel" [edor, die een boord en manchetten draagt simpele luitenant of jong advocaat is Weledelgestreng" en van het „Edelachtbare" by de tegenwoordige samenstelling der (ïeenteraden de distinctie niet weinig afge- Gelukkig dat voor de meer hoogge zeten nog het „Weledelzeergeleerd", het igedelgestreng" en het „Edelgrootacht- overblijft. Maar ook in het geboren doen wij met onze Hooggeboren, Hoog- (geboren en Weledelgeborenen voor Duitsch ud niets onder. In mijn jongenstijd was niet eens zoo dadelijk een heer en be- Zd nog de overgangsvorm „Heerschap" jrsköp), zooals nu nog de wettige huisvrouw menig "Weledele en Edelachtbare het met maagdelijken „Juffrouwa-titel voor lief |pt nemen, (weten de- feministen hier geen 1 op?) 1)0 oudere Zwollenaars herinneren zich nog rel den hier wonenden blikslager, die bij het jiseeron eener akte zijn ongenoegen te ken nen gaf, dat zijn naam zonder bijvoeging van |„den Heer" voorkwam, hetgeen door den ■Dataris onmiddellijk werd verholpon door het renvooi: „die bij deze verklaart een Heer te zijn." Zouden wy allen met dat „Heer zijn" ons niet kunnen tevreden stellen, zooals in Frank rijk ieder doet? Wij zouden er niet minder van wordon. maakten in een vorig Overzicht melding Van een artikel van De Standaard onder den titel „De stand der schoolquaestie." jr denzolfden titel heeft dit blad nog Beo paar artikelen laten volgen. Daarin heet I o. a. piyvende winste van de wet-Mackay is de 3le erkenning van de vrije school als ^ftgreerend deel van ons volksonderwijs, maar hat dén nnanciêelen steun aangaat, kon ze [niet anders dragen dan een tijdelijk karakter. I acbiep een overgang, geen blij vendon toe* jid. Eu juist deswege hebben wij onver- lerlyk sinds 1889 geprotesteerd tegen elke voorstelling, alsof met deze wet, om het nu populair uit te drukken, de schoolquaestie van de baan was. Of ook tegen de bewering} alsof onder do vigeur van de Grondwet, gelijk ze thans luidt, niet verder ware te gaan. Maar thans beginnen ook in liberale kringen, door toedoen van de socialisten, de oogen open te gaan voor de ongenoegzaamheid van het openbaar onderwijs. De liberalen wilden het volk redden door ze al naar schoolge leerdheid te voeren; godsdienst en moraal deed hot hem niet. Maar voor zoovor de lagere volksklasse nu aan de Kerk den rug toe keerde, dacht ze er niet aan zich onder de voogdijschap der „liberale heeren" te plaatsen, maar liep ze met vlag en wimpel over naar den rooden kant. Het „verlichte" volk vond de „liberale heeren" nog onuitstaanbaarder dan de pastoors en de predikanten, en paste 'voor hun gezelschap. De firma Heldt en Co. zag zich de zaken door de heeren Troelstra ■en Go. uit handen nemen. En toen begon er keer in de opinie te komen; dat is koren op den antirevolutionnairen molen. Zelfs dr. Bronsveld, die in liefde voor de openbare school alleen door de liberalen zei ven wordt overtroffen, ziet het gevaar voor een nieuw petekind in, en uit den kring der zijnen gaat thans een actie uit, om de open bare school door aanhaking van een catechi satie te redden. Onzerzijds spreken we zelfs over zulk lap zalven niet, zegt De Standaard. We weten vooruit, dat het, hoe goed en hoe ernstig ook bedoeld, op niets dan nieuwe teleurstelling uitloopt, en dat ons volk in massa onderwijl nogmaals drie, vier stappen achteruit glijdt. Maar ook deze actie toont dan toch, dat de ouderwetsche zelfvoldaanheid uit de mode raakt, en dat de geesten ook aan de overzij voor andere paodagogische denkbeelden gaan rijpen. Meer practiscb, meer moreel, meer nationaal, en vooral veel minder intellectualistisch begint de leuze te worden. De wijsheid der aloude schoolwetdry vers geeft het op en staat be schaamd. In verband hiermee nu verdient het toejuiching, dat men van den kant dor vrije school do hand reeds aan den ploeg sloeg, en zich afvroeg, hoe een nieuw school stelsel ware uit te denken, dat tot aller be vrediging kon leiden. Dat de voorslag van het dusgenaamde Unie-rapport ons een misgreep dunkt, belet ons dan ook in het minst niet, het streven, dat er zich in uitsprak, te waardeeren. Zelfs de leuze, waaronder dit rapport werd ingeluid de vrije school voor heel de natie, is en blijft, voor als na, ook voor ons het formeel meest begeerlijk ideaal. We vergeten daarom niet, dat Groen van Prinsterer het heel anders, en veel juister uitdrukte: „De bijzondere school regel, de openbare school aanvulling," maar al snijdt het principieel verschil tus- schen beide leuzen zeer diep in, de velen, die er echo op gaven, verstonden het nieuwe Sbibbolet in Groens zin, en doorzagen meest het onderscheid niet. In zoover het vau die zijde uitgegaan pogen er dan ook op doelde, om de majesteit der openbare school te breken, aan haar onge hoord privilegie een eind te maken, en een stelsel meer algemeen ingang te doen vinden, waarby de neutraliteit week voor veelheid van schoolkleur, mag dit streven op aller warme instemming rekenen, en heeft het ook onze ongedeelde sympathie. Jammer slechts, dat men van meet af zijn denkbeelden in zoo scherp gesneden vorm goot, verzuimde zich vooraf voor dien vorm van de instemming aller groepen te verzekeren, en dat men, toen er priocipiêele bedenking rees, geprikkeld bleek, scherp on bitter ripos teerde, en door de propaganda van een ver- eeniging, die aller vereenigingspunt had moeten blijven, zfin zin tegen veler oppositie zocht en nog zoekt door te drijven. Aan het slotartikel van De Standaard over den stand der schoolquaestie ontleenen wij het volgende: Op zichzelf behoeft het feit, dat de vrij- antirevolutionnairen als zelfstandig georgani seerde party zün opgetreden, aan een goede oplossing der schoolquaestie geen schade te berokkenen. Maar geiyk de stukken thans op het bord staan, is de kans op samenwerking ter verdediging van dit gemeenschappeiyk be lang beneden peil gedaald; iets, wat vooral mot het oog op het leerplicht-ontwerp niet genoeg kan worden betreurd. Er steekt thans een spaak in het wiel. Niemand kan ontkennen: lo. dat de Unie, wat de hoofdleiding sinds jaren betreft, geheel in handen van die fractie gehouden is, die zich thans als „vry-antirevolutionnair heeft georganiseerd, en dat dezelfde groep van uit den Schoolraad dit zwaartepunt nog verder hielp verleggen; 2o. dat èn Unie èn School raad thans hun invloed aan bet Unie-rapport verpand hebben; 3o. dat de tolk en woord voerder der vry-antirevolutiobnairen èn in do Eerste èn in de Tweede Kamer het stelsel van dit Unie rapport op politiek terrein heeft geschoven; en 4o. dat we hier te doen heb ben, niet met een voorslag, noch met een bloota verklaring van gevoelens, maar met een plan in zake de schoolquaestie, waarvoor men èn propaganda dry ft èn zelfs het staken van propaganda, opdat wapenstilstand gele genheid tot overleg mocht scheppen, bestreed. Kwam het nu onder dit gestamte tot een overwinning van de christeiyke partyen, zoo zou de toestand metterdaad hacheiyk staan. Eenerzyds zou men alsdan het stelsel van het Unie-rapport, hetzy gedeelteiyk, hotzy geheel, in ons staatsrecht pogen te brengen, en van den anderen kant zou men biermede niet kunnen noch mogen medegaan. Gevolg waarvan zou wezen, niet alleen, dat de krachtsinspanning, waardoor men overwon, verspild ware, maar dat men, in stede van elkander te zoekeD, steeds verder uiteen raakte ook voor de toekomst. En dit nu juist achten we, dat afgewend en voorkomen moet worden. Noch dezerzyd8, noch van den kant der vry-antirevolutionnairen mag de oprechtheid van den toeleg, om de onderwys-quaestie principieel en op de meest doeltreffende wyze op te lossen, in twyfel worden getrokken. Dit nu stelt den gebiedenden eisch, dat niet de ééne groep a tort et a travers een haar schoonschynend plan ga doordryven, dan na zich vooraf van de medewerking der andere groep verzekerd te hebben. Dit zou alleeu dèin gerechtvaardigd zyn, zoo men zich sterk genoeg achtte, om er alleen, zonder de medewerkiog der andere groep, te komen; maar dit staat aan finale oplossing in den weg, indien men overtuigd is, er niet dan door beider saamwerking te kunnen komen. Gelukkig, dat de andere groep zich dusver van het opstellen en publiceeren van een contra-program onthield. Anders ware, naar onze vaste overtuiging, alle hoop op herwinning der eenheid voorgoed verspeeld geweest. By zulk een stand van zaken is er dan ook maar één uitweg, die tot hereeniging kan leiden, en die weg is, dat men de lei schoonmake en opnieuw, maar nu met ver eende krachten, de vraag aan de orde stelle, welke positie in ons staatsrecht aan de vrye school behoort te worden ingeruimd. Dit is bedoeld niet als een losse gedacbtenwisseling ouder belanghebbenden, maar wel terdege al3 een poging om op georganiseerd terrein zulk een oplossing voor de schoolquaestie te zoeken als voor den huldigen stand der zaak door onze beginselen en ons verleden geëi8Cht wordt. Misschien stonden de kansen, om ook door de school den invloed van het Evangelie op het opkomend geslacht te versterken, nooit gunstiger dan thans. Dit maant ons, om de handen ineen te slaan. Over schooltucht schryvende in De Telegraafzegt T. N. Evenzeer als de ondeugende jongens in een klasse a 11 y d een minderheid vormen, zyn ook de leeraren, die geen orde kunnen houdeD, verreweg de minst talryke onder hun collega's. Er bestaan scholen hoewel zeer zeker niet vele waar er geen enkele is. Natuurlyk zullen de gaven altyd verschillend zyn en er zyn geen twee leeraren, di9 precies op dezelfde manier met hun leerlingen omgaan of die over datgene, wat men onder orde heeft te verstaan, volkomen dezelfde denkbeelden heb ben. Sommigen eischen, dat de leerlingen ge durende de geheele les onbeweegiyk zitten als standbeelden; de geringste poging om even om te kyken of wat gemakkeiyker te gaan zitten wordt gestraft; lachen of zelfs glimlachen is een zwaar vergrijp. Dat is, wat markies Posa in Schiller's „Don Carlos" noemt: de rust des kerkhofs. Anderen zyn wat minder streng in hun eischen en hechten minder waarde aan den uiteriyken schyn van orde dan aan het inneriyke wezen daarvan. Voor hen is de hoofdzaak, dat er een opgewekte geest zy by de leerlingen en belangstelling in het onderwyszy vinden het niet zoo erg, wanneer oen leerling eena vóór zyn beurt spreekt of zich eens wat gemakkeiyker zet; een kleine vermaning, een ernstige blik zyn hun voldoende om den delinquent aan zyn plicht te herinneren. Ook houde men in het oog, dat de denk beelden by het groote publiek omtrent den aard en den omvang van het kwaad worden overdreven door de verhalen der leerlingen zelveD. Wanneer men hen hoort, zou men meenen, dat er byna geen enkele leeraar is, die orde kan houden en nagenoeg allen hot slachtoffer zyn der streken en bedriegeryon hunner lieve jongens. Ook ouderen scheppen er dikwyis behagen in, allerlei verhalen op te disschen omtrent de ondeugende dingen, die zy in hun schooljaren hebben uitgericht. Voor velen is dat een soort van „blague" en wanneer er gedurende duizend lesuren tien of twintig keeren ongeregeldheden hebben plaats gehad (wat natuurlyk toch nog tien of twintig keeren te veel is), dan zal men zich die gebeurtenissen het best herinneren en aan de overige 990 of 980 ordeiyke uren niet genoegzame waarde toekennen. Ook zyn de oudere dikwyis de schuld van het laakbare gedrag hunner kinderen op school. Dat is een zeer belangrijke factor, waarop niet genoeg de aandacht gevestigd kan worden. Er zyn er, die het wel aardig vinden als hun jongens eens wat ondeugend zyn en dat voor hen volstrekt niet verbergen. Anderen laten toe, dat er in hun byzya, in den huiseiyken kring, op minder gepaste wyze over de leeraren wordt gesproken; zy doen er wellicht zei ven aan mede, in plaats van hun kinderen te wyzen op de moeiiykheden, waarmee de onder- wyzer altyd te kampen heeft, zelfs onder de gunstigste omstandigheden. Wanneer de jon gens thuis in een slechte omgeving verkeeren, kan men niet verwachten, dat zy zich op school goed zullen gedragen, hoewel de macht oeuer goede school in verband met de ge aardheid van het kind soms toch nog groot genoeg is om veel kwade invloeden te niet te doen. School en huisgezin behooren echter samen te werken en elkander wederkoerig te Rteunen in den stryd tegen de kiemen van het kwade, die in bet gemoed van ieder men8chenkind aanwezig zyn. Daarna de leeraren en hun vorming bespre kende, zegt T. N.: Er zyn, geloof ik, m ons land weinig menschen, die de regeling der akte-examena M. O., zooals zy thans is, zullen verdedigen. Hoe kan het te verdedigen zijn, dat een Nederlander de akte M. O. voor Duitsch heeft kunnen verkrygen, terwyi by zyn moedertaal niet nauwkeurig schreef en geen woord Fransch kende? Of een ander, die bevoegdheid heeft voor geschiedenis of aardrykskunde en geen werk over zyn studievak in een vreemde taal kan lezen? Tegenwoordig zullen derge- lyke enormiteiten niet meer zoo licht ge beuren; want de examen-commissies zyn over het geheel strenger. Maar de wet zou ze niet verhinderen. Daarin moet verandering komen. Er dienen waarborgen te zyn, dat do bezitters der akten M. O., behalve een degelyke alga- meene voorboroiding, ook een grondige, weten- schappeiyke kennis hebben van het door hen onderwezen vak. Die waarborgen bestaan thans niet, noch van het eene noch van het andere. Wie daarvan niet overtuigd is, leze de ver slagen der Gxamen-commis8iën, waaruit hem rD [lo de vorige eeuw woonde in een der lotsto rotsdalen van Noorwegen een muzi- ht, wiens leven later samengevlochten is |Det de oude sagen des lands. Een menigte Iswijsjes en liederen zouden van hem lomstig zyn, en zoo vertelde man o. a., dat I sommige melodieön van de aardmannetjes pord, ja één wysje zelfs van den duivel ikre*en had; ook zou hy oen lied hebben maakt om zyn leven te redden. Een van |n marschen echter is meer dan alle andere (roomd geworden; want de geschiedenis, iraan verbonden, eindigde niet met zyn [ven, maar nam juist na zyn dood eigeniyk •en aanvang. I De muzikant Ole Haugen, een arm man, die boven op het gebergte een klein huur- Riisje bewoonde, bad een dochter, die Aslaug ilieetto en zyn groote geestesgaven met zyn jfcuzikaal talent van hem geörfd bad; ofschoon zelf geen instrument bespeelde, kon men Bet toch in al haar doen en laten opmerken, lij toonde een buitengewone vlugheid en makkelykheid, niet alleen in haar spreken, ook in haar zingen, in haar gang en wyze van dansen. Nu kwam de derde n van den eigenaar eener groote boerdery', ingvold geheeten, van een lange reis terug. ÖQ beide oudste broers waren by een over strooming om het leven g6komen, zoodat hy nu de univer8eele orfgenaam der hoeve was. Op een bruiloft, waar een menigte gasten byeen waren, zag hy Aslaug en werd op haar verliefd. Te dien tyde was het nog iets onge hoords, dat een zoon uit een zoo uitgebreide en oude familie naar de hand van een meisje dong, dat van zoo'n lagen stand was als Aslaug en zoo weinig middelen bezat. Maar deze jonge man was lang buitenslands geweest en gaf zyn ouders te kennen, dat hy ook daar wel verdienen kon, wat hy noodig had om te leven. Wanneer hy dus hetgeen hy wenschte in zyn vaderland niet kon krygen, dan was het hem heelemaal onverschillig, of hy erfge naam van de hoeve was of niet. Het profe tische antwoord was, dat zulk een onver schilligheid tegenover zyn familie en zyn ouderiyke bezittingen zeker slechte gevolgen zou hebben. Men mompelde ook, dat Ole Haugen dit geweten had, en waarscbynlyk wel door de hulp van een persoon, van wien alle menschen terecht een afschrik hebben. Men zeide namelyk, dat Ole Haugen altyd zeer vrooiyk eD opgeruimd was in den tyd, dat de jonge man met zyn ouders twistte, om zyn wil door te zetten. Toen de zege behaald was, had hy gezegd, dat hy reeds een bruidsmarsch voor de beiden had ver vaardigd; deze bruidsmarsch moest op Ting- vold van geslacht op geslacht overgaan. „De Hemel moge echter de bruid genadig zyn," had hy er bygevoogd, „die, wanneer de marsch gespeeld wordt, niet even verheugd naar de kerk rydt, als Aslung, de dochter van den armen muzikant!" In deze uitdrukking had den de menschen nu den invloed van den booze gezien. Zoo luidt de sage. Maar zeker is het, dat tegenwoordig nog het volk in die bergstreek, zooals men dat in hooggelegen oorden meer aantreft, een levendig gevoel heeft voor mu ziek en zang; volgens de sage was dat vroeger nog veel meer het geval. By zoo'n volk treft men dan van tyd tot tyd genieën aan, die dat gevoel nog meer opwekken en verfijnen. Ole Haugen was in dit opzicht een der voornaamsten. Verder vertelt de sage, dat Ole Haugens bruidsmarsch niet alleen meesleepender was dan alle andore, maar dat ook het bruids paar, dat voor het eerst onder het ruischen dezer tonen naar de kerk gereden was en na afloop der trouwplechtigheid er weer door begroet werd, het gelukkigste paar geweest was, dat men ooit gezien had. Ofschoon nu het geslacht Tingvold steeds door schoonheid had uitgemunt, beweerde de sage beslist, dat de hoogste prys toch aan dit paar toegekend moest worden. Wy gaan nu van den onvasten bodem der sage over op meer vasten grond, want de sage vertelt hieromtrent niet verder. De ge schiedenis zegt ons echter, dat de marsch een erfstuk werd en dat hy, wat anders met zulke gelegenheidsstukken zelden het geval is, werkelyk in aandenken bleef. De melodie, op Tingvold geneuried, geschreeuwd, gefloten, geblazen en gespeeld, van de kamer tot in den stal, van don vruchtbaren akker tot op de woeste heide, en het eenige kind van dit paar hoorde by het wiegen of by het dansen, van vader en moeder, kindermeid en andere dienstboden niets anders dan deze wys. En het eerste, wat het kleine meisje na de namen der hui8ger.ooten leerde, was de bruidsmarsch. Het kind heette Astrid. De familiewas muzikaal en dit kleine, levendige meisje niet het minst van allen; weldra kon zy dan don bruids marsch, die toch de heilbrengende triumf- marsch van haar familie was, ook op mees- teriyke wyze zingen. Het was volstrekt geen wonder, dat zy zichzelf een bruidegom wilde uitkiezen, toen zy grooter geworden was. Men overdryft misschien wel eenigszins, als men het aantal vryers van Astrid noemt; maar hoe het ook zy, het ryko, beeldschoone meisje werd drie en twintig jaar oud, zonder nog de bruid geworden te zyn. Plotseling vernam men de oorzaak van dit zeldzame verschynsel; haar moeder had voor eenige jaren een wilden Zigeunerjongen mee naar huis gebracht en daar gehouden; het was eigeniyk geen Zigeuner, maar by werd zoo genoemd en niet het minst door de moeder, toen zy te weten kwam, dat Astrid en hy zich op zonderlinge manier boven op het braakland met elkaar verloofd baddentusschen- beide hoorde zy nu, hoe de verliefden elkander den bruidsmarsch toezongen, zy van onder het dak der voorraadschuur en hy boven van de steile rotswanden. De jongen werd onmiddeliyk weggejaagd, want nu bleek het, dat niemand meer op de eer van de familie pochte, dan juist de voor malige muzikantendochter. Ook de vader dacht onwillekeurig aan de voorspellingen, die hem eens waren gedaan, toen hy zelf tegen de wetten der familie gehandeld had. Als de familie nu al een bruidegom in huis nam, die als het ware op de straat gevonden was, waar moest dat heen? De geheele buurt oordeelde evenzoo. De Zigeunerjongen hy heette Knud was een handel begonnen in houtwaren cn werd overal bekend; hy was de eerste ia den omtrek, wyd en zyd, die den handel in het groot dreef. Hy was de baanbreker ge weest en dus de oorzaak, dat de bewoners der streek betere pryzen voor hun waren konden maken en op die wyze in goeden doen kwamen. Het was jammer, dat hy by zyn handels geest een neiging had tot drinkgelagen en wilde vechtpartyen, waardoor hy des temeer in kwaden reuk kwam te staande menschen toch spraken het liefst over zyn ondeugden en wisten zyn verdiensten als koopman nog niet gonoeg te waardeeren. Toen Astrid nu echter drie en twintig jaar werd, moest èf het goed uit de rechte ïya van het geslacht valleD, of wel Knud moest heer en meester worden; want de ouders hadden door hun eigen huwelyk de moreele macht verloreD, die hier misschien beslissend had kunnen werken. Astrid kreeg daardoor haar wil; de vroolyko en flinke Knud reed op een schoonen dag met en onafzienbaren stoet naar do kerk, om met haar te trouwen. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5