N*. 11736
Dinsdag 31 Mei,
A0. 1898
r 1.10.
$sz3 jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van <£on- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
PINKSTERGEDACHTEN.
Leiden, 28 Mei.
Feuilleton.
Daar DoorluchtiglieHje.
LEIDSCH
DAGBLAD.
BUS DEZER OOUBAJTTl
Toar Lol don per 3 maanden.
franco por poat
frondorljjko Nommors
1.40.
0.05.
PRIJS D23B nnv Mht'i'HN'i'i Ara-;
Van 1-6 regels f 1.05. Iedoro regol meer f 0.17{. Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Oiïleiëele» Konnisgevingen.
HENKliCiËnKO.
Kadonalo Militie.
ONDERZOEK VAN DE VERLOFGANGERS
DER MILITIE TE LAND.
Bargemeeat-er en Wfcthoudcra ran Leiden brengen
ter konnia van do io deze gemeente gevestigde ver
lofgangers der militie te land, die vóór den laten
April 11. in hot genot van o bepaald verlof gesteld
zijn, root uitzondering alleen van ben, die in de
maand Juni e. k. in werkclgken dienst moeten komen,
dat bGt in art. 138 der Alilitiowet bedo.ld onderzoek
zal plaats hebben in het Invalidenhuis (it gaDg door
do Kopponhinksteeg aan de zij lo der Hooglandeche
Kerkgracht), op Woensdag iJuntl89 8, en
vrel ia na t-e noemen volgorde van het jatr der
liohting, waartoe z\j behooren, op den ujd, daaraohter
vermeld
lichting 1892 on vroegere jaren, 'e morgens te negen u.
1893, des morgens to kwartier vóór tionen;
1894, balfelf;
1895, kwartier over elven;
1896, m middags twaalf uren;
n 1897, B namiddags te halfóén.
De betrokken verlofgangers worden bij deze herin
nerd aan hunne verplichting om ter iDspeotie te
verschijnen in ui iform gekleed en voorzien van de
kleeding- en u truetingstakken, hun bij bet vertrek
met verlof medegegeven, van hnDne zakboekjes oa
van bnnue verlofpisson, terwjjl voorts hunne aan
dacht wordt geveot'gd op du bopaliDg van art. 130
dor Wet, volgens welko do verlofgangers worden
gcaobt onder de wapoton te ziju met allcon ge
durende den tijd, dien hes bedoeld onderzoek duurt,
maar m het algemeen, wanneer zij in uniform zijn
gekleed, zoo'at zij, die ongeregeldheden ple;en of
zich aan misdrijven schuldig maken bij het gaan
naar de plaats, voor het onderzoek bestemd, ge
durende het onderzoek en big het naar huis koeren,
te dier zake zullen worden teetraft volgens het
Crmineel Wet ook en liet Rsglemont van krijgstuoht
voor het krijgsvolk te lande, bij gemeld art. 130
toepasselijk verklaard.
Tot onzen tyd, met name het laatste ge
deelte dor negentiende eeuw, wordt het verwijt
gericht, dat hy arm is aan geestdrift.
f E«o tekort aan goede dingen is er altyd,
vooral aan dezulke, die men niet in een
magazijn kan opstapelen voor den wereld
handel. Of evenwel bedoeld tekort heden ten
dage grooter is dan in eenig vroeger tijdperk,
zal wel moeilijk te bewijzen zijn. Men gaat
dan ook, om tot een vergelijking te komen,
af op sommige verschijnselen, die van de ver
moede oorzaak het gevolg kunnen zijn, en
wijst op kenmerken van verslapping, in
verschillende kringen waar te nemen. Op
verzwakt plichtgevoel, dat zich tovredenstolt
met te voldoen aan hetgeen goëischt kan
worden. Op verwarring in de denkbeelden
van zedelijkheid, dio de grenslijn tusschen
goed- en kwaad doet uitwisschen. Op' het
stoutmoedig optreden van het ongesluierd
egeïsme, dat zelfs geen moeite meer doet om
z\jn naaktheid te bedekken. Op het bestaan
van een levensrichting of gemoedsstemming,—
boo moeten wij haar eigenlek noemen?
die pronkt met een totaal gemis van belang
stelling in alles wat door een lange reeks
van geslachten hoog is gewaardeerd, als be
boerende tot die geestelijke goederen, welke
do roest niet aantast en de mot niot verteert.
Zeker, al deso verschijnselen, we konden
de lijst nog langer maken, ziju heel treurig
en wy geven toe, dat de oorzaak juist is
aangegeven. Een antwoord op de vraag, of
er toeneming is, dat wil zeggen, zedelijke
teruggang, met een modern woord décadentie
genoemd, zullen wij niet trachten te geven
ons geloof aan den vooruitgang is door de
klachten, welker gegrondheid wU erkennen,
niet aan hot wankelen gebracht.
Maar zal men vragen, hoe is het
mogelijk, te spreken van gemis van geestdrift?
Heeft ooit de stroom der denkbeelden milder
gevloeid? Geeft niet byna elke dag, zooals
de Fransche journalist Do Girardin meende
te kunnen voortbrengen, een nieuwe gedachte
en wordt er niet met den noodigen ijver
propaganda voor gemaakt? Ziet maar eens
en hoort het, met hoeveel hartstocht wij strijd
voeren vóór onze waarheid en tegen de waarheid
van anderen, aanschouwt hoe fier wij ons
verheffen in den zadel van onze beginselen,
binnen het groote worstelperk der meeningon,
waar de lauworen zoo moeilijk zijn te veroveren,
omdat de mededingers zoo talrijk zijnI Harts
tocht in onze schrifturen, hartstocht in onze
debatten, zooveel zelfs, dat we somtijds den
goeden toon laten varen, hetgeen de kamp
rechter, het publiek, zoo heel kwalijk niet
neemt, mits hij er maar eens bij lachen kan 1
Voorwaar, wie ons aanziet voor kalme wezens,
die een massa brandstof noodig hebben om
in vuur te geraken, miskent on8 geheel: één
vlammende stroohalm is daartoe voldoende.
En als gjj het niet mocht golooven, woon
dan maar eens onze vergaderingen bij. Wy
zijn daar niet met velen, maar wie er komen
zyn duchtig gespoord en zwaar geharnast.
O ja, hartstocht genoeg. Is dat misschien
hetzelfde als geestdrift? In dat gevalEn
beslistheid van beginselen, ook genoeg. Daar
zyn zelfs men3chen, di9 er een geheel stel
op nahouden, waarvan zy geen onkel willen
prijsgeven, om nog zooveel niófc.
Met die beginselen, het z\j ons vergund
h6t in 't voorbijgaan te zeggen, moet men-
wat voorzichtig omgaan, 't Zijn teere dingen;
als men or aan raakt, lijden ?y schade. Jammer
is het slechte, dat er zoo dikwijls niets aan
vastzit; ze hebben wol iets weg van een lijn
in do meetkunde, die ook maar als voorstol
ling bestaat. Bij het woord „beginsel" denken
wij altijd aan een „begin", en dan moet er
ook een voortzetting, een vervolg zijn, maar
dat blijft wel eens uit. Daden vloeion er niot
uit voort; hun belijders zijn als de straat-
maker op oen prentje, die wel het houweel
opgeheven houdt, maar den eersten steen nog
moet verleggen.
Woorden drukken vaak de begrippen ge
brekkig uit, en om wel te onderscheiden heeft
men aan een paar namen niet genoeg. Van
daar niet zelden verwarring.
Hartstocht en geestdrüt, ofschoon eeniger-
mato verwant, zijn niet hetzelfde. Maar waar
ligt eigenlijk het verschil?
Aan het eerste woord wordt doorgaans,
ten onrechte! een ongunstige beteekeni3
gehecht. Het komt er maar op aan, waarheen
die menscholyke eigenschap, zich openbarend iQ
een krachtiger wiIIgd, in een heftiger zich
uitspreken, gericht wordt. Men kan mot.
hartstocht liefhebben of haten, wat liefde of
afkeer verdient, maar ook omgekeerd. Nansen,
die met hartstochtelijk verlangen zyn weten
schappelijk onderzoek van de Noordpoolgewes
ten voorbereidde en volvoerde, is een groot
man; er is geen zweempje van grootheid in
do hartstochtelijke opwindiog, waarmede
Drummond z(jn landgenooten aanhitst tot
verachting en vervolging van hun Israölioti-
ecbe medeburgers.
Een passie, die de vorosring en betrachting
van het goede najaagt, kan den naam van
geestdrift dragen. Dat woord wordt nooit in
onguastigen zin opgevat. Het is, waar het de
hoogst© idealen der menschhud geldt, do onbe
grensde, onbepaald vertrouwonde liefde tot God,
gepaard met onbaatzuchtige mensckenliófde,
de Heilige Geest, dia het onderwerp uitmóakt
van onz-i Pinksterviering.
Eve .wel, ook hier is een onderscheiding te
maken, wellicht noodzakelijk door het verkeerd
gebruik van woorden. Er is een geestdrift,
waar het hart geheel huiten staat, omdat
er niets by te zeggen valt. Wanneer wy
lezen, dat by den aanvang van een stieren
gevecht de beroemde toreador zus-of-zoo door
eon talryke menigte met „buitengewone geest
drift" werd begroet, dan vinden wy dat heel
natuurlijk van do liefhebbers van dergeiyke
geïllustreerde slachterijen, maar we vertalen
die uitdrukking liever door „byzondere drukfd"
of „oorverdoovend lawaai". Want ook de stier
wordt „met geestdrift" toegejuicht, als hy
zich eens heel kranig houdt in zyn laatste
levensuurtjo en er in slaagt eon zeker aantal
paarden buiten gevecht te stollen.
Ocb, dio geestdrift van een volksmenigte,
daar zou een boekje van te openen zyn! Het
„Hosannah!" en het „Kruisigt Hem!" mot
een tusscbenpoos van slechts weinige dagen.
Ook is het niet waar, dat de echte geest
drift, die opwelt uit een ontvankelijk gomoed,
die onze beate krachten iu beweging stelt,
steeds don vorm aanneemt van luidruchtig
heid. Zy kan onder zekero omstandigheden
zich lucht geven in kernachtige taal, in forsche
klanken on heltige bewegingen, maar dat is
geen bepaalde noodzakelijkheid; dat is een
quaestie van temperament, van volksaard.
Toen do Zuid-Nedeilandscbo broeders hun
laatste overwinning hadden behaald op taal
gebied, drukt?n zy hun blydschap uit in
„geestdriftige betoogingen", en zy haddon
daar reden voor, want er was met volharding
gestredon voor een goede zaak. Wy mannen
van het Noorden, zouden onder gelyko omstan
digheden ons wellicht in stilte .hebben ver
heugd over het welslagen. Zyn wy daarom
minder vatbaar vcor indrukken, minder geest
driftvol dan onze stamgenooten, dio eenige
graden dichter naar den Evenaar wonen?
Naar don vorm misschien wel, in hot wezen
der zaak stellig niet. Is het niet Heye, die
gezegd heeft: „Van buiten ys, van binnen
gloed, zoo zyn wy in de Nederlanden?"
En na is dit nog een kenmerk van do ware
geestdrift, dat zy niet is een scbyn-actie van
het oogenblik, maar dat zy doorwerkt, als
een bezielen le kracht. Wie een voorwvrp he9 t
uutdokt, waaraan zyn ganscho ziel ziob
hecht, wie aan deo horizon zyns levens
een ideaal ziet blinken, dat hem heerlyk toe-
scbynt na te streven, die gelukkige wordt
er door omgezet in een ander mensch dan
hy tot dusver was, hy wordt wedergeboren.
Z(jn aard8ch bestaan heeft een doel, ver ver
haven boven het voldoen aan do begeerlyk-
heden van een bekrompen égoïsme; er is in
hem wakker geworden een geest, die hem
dryft tot handelen, on ia het volgen van de
roepstem, die weerklinkt in zyn binnenste,
de stem van het goddelyke, vindt hy zyn
hoogste wonschen bevredigd.
Do wereld, die zyn werken gadeslaat,
ni6t zonder waardeering, want in het alge
meen hebben wy wel oog voor het goede, al
blyft het dikwyis by een platonische goed
keuring, dia van zyn toewijding aan de
bolangen der menschbeid getuige is, vertelt
dan dat by offars brengt. Eigeniyk is dat
zoo niet; hy doet zonder eenig leedwezen
afstand van dingen van minder waarde, maar
ontvangt daarvoor terug schatten, dio niet
met goud zyn to betalen. Om dat te weten
moet men zelf dien ruil hebben aangegaan;
wie er mee is begonnen ondervindt terstond
het voordeelige van dien handel. Ook een
vorm van zelfzucht? Mogelyk wel, maar dan
toch oen van edelen huize. Het is immers
niet uit den booze, ook onszelven lief te
hebbon, ala wy bet dan maar doon op de
rechte wyze.
Den ko3telyksten van alle bestaanbare
schatten, - het Pinksterfeest is daar, om ons
te herinneren waar hy te vinden is en hoe
te verkrygen. Er is, onder do denkende wozens,
dio de maatschappy vormen, niemand die 't
niet weet.
Als we nu, by den terugkeer dier jaarlyk-
sche feestviering, met smart denken aan de
overstelpende massa van feiten, getuigende
van eon volkomen miskenning van dien
Heiligen Geest, die de grondslag behoorde
to zyn van alle onderlinge betrekkingen tus
schen individuen, tusschen maatschappelyke
groepen, tusschen volken, laten wy dan
ook do lichtzijde van onzen tyd in het oog
vatten. Inderdaad, daar zyn menschen, die er
iets van gaan begrypen, on voor wie het
woord: zedeiyk ideaal geen holle klank mea
is. Wy gelooven iu den vooruitgang, niet
alleen omdat wy hopen, maar ook omdat wy
zien; er is een vertsedering der harteD, die
ons althans die velen onzer aanspoort
de hoeder van den zwakkeren broeder te
zyn. Nevens tal van dingen, die ons nog van
elkander verwyderd houden, aanschouwen we
toch uitgestoken bandon; 6r is een drang
naar sociale rechtvaardigheid, van welken wy,
zelfs in de naaste toekomst, schocne vruchten
mogen verwachten. De tyd der algeheel© ryp-
wording is nog lang niet daar, maar de eerste
lingen van den oogst worden toch reeds aan
geboden. En dat het zoo is, daar danken wy
God voor.
Laten wy mede dien gr-ooten arbeid aan
vaarden. Dat do geest der menscbenliefde zich
in ruime mate over ons uitstorte. Dit zy ons
aller Pinkst* r'oede.
Yan het „Woordenboek der No erlandsche
Taal" is bodeo van het tweede dool ver
schonen do 11de aflevering, behandelend©
de woorden Beklappen—Belust, bewerkt door
dr. A. Kluyver.
In de gisteren gehouden civi lo terecht
zitting van de arrondissementsrechtbank to
'6-Gravenhago, heeft de beer A. A. Van
Stnaten, benoemd tot notaris tinnen hst
arrondissement 's-Gravenhago, tot standplaats
hobbonde de gemeente 's-Gravenbage, den oy
de wet voorgschreven eed als zoodanig afge
legd.
De heer M. Den Hartog, in Augustus
1896 door den Raad van Amsterdam ontslagen
als onderwyzer wegeDS zyn optreden tegen een
paar schoolhoofden, in verband met de rang-
examens, is, nibt ingang van 1 Juni, tydelyk
benoemd tot onderwyzer aan de o. 1. school
lsts kl. No. 29 (hoofd de heer Engelgetr
By Koninklyk besluit is aan mr. A. A Do
Pioto, te 's-Gravenhage, op zyn verzoek eer
vol ontslag verRend uit zijn betrekking van
lid van den Raad van Administratie van het
weduwenfond8 voor de geëmployeerden, tot
het algemeen bestuur behorende, met dank
betuiging voor de diensten, als zoodanig door
hem bewezen, en is benoomd tot lil van
voornoemden Raad Jbr. Mr. P. J. Yan Beyma,
Secretaris Generaal van het Departement van
Justitie.
In zake het verzoek van mr. Hovy om
krachtens zyn bul v.n de Vryo Universiteit
op Gereformeerden grondslag, als advocaat
en procureur te worden ingescbrevc-n, heeft
de Hooge Raad, naar men verneemt, beslist,
dat de vraag, of iemand den ver.-'s hten graad
van doctor in de rechten bezit, alloen in de
wetten en verordeningen op het booger onder
wijs haar beantwoording vindt, inzonderheid
in de wet van 28 April 1876, by welke h t
doctoraat of de graad van meester in de
rechten als doctoraat in de rechtswetenschap
is geregeld.
Aan dat doctoraat is do bevoegdheid, om
zich als advocaat ts doen inschryven, verbon
den, en daaronder kan volgens 's Hoogen Raads
beslissing alleen worden verstaan het do tora3t
van de crie Ryksuniversiteiten en van de onder
oenige voorwaarden daarmee gelykgtsteldo
gemeente universiteit te Amsterdam.
Om bovengemelde redenen is voorts onjuist
geoordeeld de bewering, dat het reglement
van orde en discipline voor de advocaten en
procoreurs recht geeft om als advocaat tn
procureur te worden ingeschreven op grond
van het doctoraat van de Vrye Universiteit.
Mr. M. L. Yan Goudoever, advocaat-
procureur en candidaat notaris te Utrecht, is
tot wederopzegging toegelaten als privaat
docent in do faculteit e'er rechtsgeleerdheid
aan de Rijks-universiteit te Utrecht, om
onderwijs t9 geven in het notariaat en ia
het fiscaalrecht.
De Koninginnen zullen 6 Juni van SchOn-
fels vertrekken en in den voormiddag van 7
Juni op So2stdyk aankomen.
6)
Zy antwoordde ni9t dadeiyk. Voor een oogen
blik kwam er een droefgeestige trok om haar
mond. Doch daarop zeide zij badaard: „Beste
Kurt, volkomen is de wereld nergens. Dat is
nu eenmaal een natuurwet. En ik heb allo
leden om niet ontevreden te zyn, maar van
harte dankbaar. Zyn Hoogheid is do goedheid
in persoon en myn kleine, kwikzilverachtige
Doorluchtigheid zou iemand gaarne aan de
oogen afzien, wat men wenscht."
„Dat kan ik mij best begrypen 1" dacht
Willrödor, doch wachtte zich wel, zyn ge
dachten ondor woorden te brengen. „Evenwel
- uw woorden geven nog een maar te ken
nen, Lotti!" zeide by daarop.
Zy wierp het hoofd met esn bevallige be
weging naar achteron. „Wel, neef, zulk oen
tl in Hof kan zonder intriges niet leven, men
mag doen wat men wil, om het te verhinderen
- het schynt niet anders te gaan. En mis
schien is het ook onvermydelyk, dat het
jongste lid van bet hofg zelschap het altyd
moet ontgelden. Nu, my zullen ze niet zoo
spoedig klein krijgen, ik verweer my reeds
duchtig, ik ben niet tevargoefs myns vaders
dochter." Nu lachte zy reeds woer, zacht en
molodi9us, en stak hom daarop de hand toe.
„Maar nu moet ik u verzoeken heen te gaan,
Kuit. want myn prinses kan elk oogenblik
terugkeeren en „wy" hebben dan schilderles.
Kleine landschapjes op kleine Delftsche bor
den I Tot groot, verdriet van onzen leermeester,
den heer Buhmann, van het vorstelijk gymna
sium, hoeft myn prinsosje echter niet het
minst) talent en bitter weinig geduld. Wan
neer zy er genoeg van krygt, maakt zy ge
regeld midden in het mooiste landschap een
dikke klad en zegt punctum! En de heer
Buhmann waagt dan een zacht: „Maar, Uw
Doorluchtigheid!" en verandert do klad in
een donkere, dreigende wolk. Adieu, neef,
en op goedo kameraadschap in Elwers-
burgl"
Langzaam en in gedachten daalde WillrOder
de trappen af.
Hy dacht aan den tyd, waarin hy met de
vrooiyke kleine Lotti Petershagen gestoeid
had als met eon knaap van zyn leeftyd; hy
dacht er aan hoe zy hem eens in de sloot
by den molen had geworpen, hem dadelyk
daarin gevolgd was, om hom er weer uit te
visschon, ofschoon de kalender nog April
aangaf en het vry koud was, en hoo zy om
het hardst naar huis hadden geloopen, tot
do kleeren droog waren.
„Wanneer ge 't aan mama zegt, smyt ik
je er morgen weer in!" had zy hem, toen
zy daarop voor de voranda stonden, toege
fluisterd, en hy herinnerde zich duidelyk, dat
hy er geen oogenblik aan getwyfeld had of
zy zou haar bedreiging ten uitvoer brengen,
wanneer hy „klikte." Maar een oogenblik
later had zy hem omhelsd en afgekust. „Zyt
gjj boos, jongen? Zyt gy boos, Kurt?" En
had niet eerder gerust vóór by haar plechtig
verzekerd h, d, dat de val ii de sloot oen
waar genoogtn voor hem was geweest, of
zoo iets dergeit ks.
Nu moest hy glimlachen. Nu noemden zy
elkaar „u" en bet had niet veel gescheeld
of hy zou zelfs „freule" tegen haar gezegd
hebben. Maar de bloedverwantschap be-
toekende ook niet veel. Hoe was het toch
ook weer? Een Petershagon was in het begin
van do eeuw met zyn grootvader getrouwd
en slechts door een toeval was do verwant
schap weer ontdekt, toen de beide moeders
elkaar op een badreis leerden kennen.
Maar hy was toch een dwaas geweest, dat
hy het oude vriendschappeiyke „je" niet
dadelyk woer gebruikt had. Ja en dan
zou hy zeker ook wel een kus op do bloeiende
lippen bobben mogen drukken?
Maar plotseling zag hy haar weer in zyn
geest voor zich on hij voelde nu duidelyk,
boe de jaren toch een scheidsmuur tusschen
hen hadden opgericht. Dit bekoorlyke meisje
was nist meer do wildzang van eertyds. By
al do hartolykheid en onbevangenheid, waar
mede zy hem had ontvangen, had zy een
zekere grens weten te trekken, waarover
voor hom bezwaariyk een paadje heenleidde.
Hy kon een zucht niet onderdrukken. Doch
daarna knikto hy by zichzelf. „Zy heeft geiyk
het is beter zóó veel beter!" En haastiger
daalde hy de laatste treden naar beneden.
Buiten roffelde de trom. De wacht was in
het geweer gekomen.
Voor hot portaal hield do vorstel yko
equipage stil en de lakei opendo juist het
portier voor Haar Doorluchtigheid, prinses
Ulrike. Vlug sprong zy uit het rytuig. Behoed
zaam volgde de opperhofmeesteres madame
Etiquette.
Willröder moest nog binnen in het portaal
eerbiedig groeten. Voor de tweede maal
dien dag.
De prinses vloog als een wervelwind langs
hem heen. Maar hy voelde, dat zij hem her
kende. Voor een oogenblik werd haar lief
kindergelaat hooger gekleurd, toon zy haar
kopje boog. Op verre na niet zoo vormelyk,
als den eersten keer, maar eigeniyk wat
onprinsesachtig byna een familiaar knikje.
Hy kon niet anders, hy moest baar nakyken
toen zy do trap opvloog, de parasol aan het
zijden lint achter zich aan slepend, zoodat de
punt by elke trede een kleinen, vroolyken
sprong maakte. Het scheelde niot veel of hy
had verzuimd do opperhofmeesteres met een
beleefde buiging eerbiedig te groeten.
Rygond liep de gezette dame achter de
prinses aan. Met een vuurrood gelaat bereikte
zy eindeiyk de laatste trede, waar de andere,
met oen gezichtje, stralende van vrooiykheid,
haar opwachtte: „Wees niet boos, lieve
Excellentie, dat ik u zoo voor den neus weg
liep. Maar zoo'n trap oefent op my altyd een
onweerstaanbare betoovering uit. Ik heb geen
rust vóór ik boven ben. My dunkt, op dezelfde
manier moet hot oen Alpenbeklimmer te moede
zyn, wanneer hy den Montblanc bestygt
Haar Excellentie antwoordde niet, want zy
was haar adem kwyt.
Pas toen do toegesnelde kameoier de prinses
do cape had afgenomen of, juister uitgedrukt,
die van den grond had opgeraapt, waar ook
de parasol een voorloopige verbiyfplaats had
gevonden, en toen prinsesje deze daarna op
den schouder had gc-klopt met een„Wat geef
ik u toch altyd een moeite, nietwaar, lievo
Bonsdorfl" pas, toen de kamenier geheel
uit het gehoor eu het gezicht was, fluisterde
Haar Excellentie, het bovenlichaam een weinig
naar voren gebogen en met de handen een be
zwerend gebaar makend: „Dierbaarste prinses,
vergeof my, maar het gebod van den plicht
noodzaakt my, Uw Doorluchtigheid er op attent
te maken...."
„Maar wat heb ik dan nu weer misdaan?"
klonk het een weinig moedeloos, maar toch
met een zekeren trots van de lippon van hot
vorstelijk bakviscbjo.
„O, genadig8te prinses misdaan? Slechts
63D vergryp! Zooals het Uw Doorluchtigheid
behaagd?, den groot van den jongen officier
beneden te beantwoorden ik was geheol
ontsteld. En die jonge heer is nog niet eens
by het Hof voorgesteld; ik vermoed, dat hy
niet ©ons by de vorsteiyke troepen behoort
en hier slechts met verlof is het is een
geheel onbekend heer! In zulk een geval
moest Uw Doorluchtigheid, wannoor gy wel
willend wildet zyn, hoogstens met oon zeor
ceromoniéelen hoofdknik danken...."
(Wordt vervolgdj