N*. 11736 Dinsdag 31 Mei, A0. 1898 r 1.10. $sz3 jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van <£on- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. PINKSTERGEDACHTEN. Leiden, 28 Mei. Feuilleton. Daar DoorluchtiglieHje. LEIDSCH DAGBLAD. BUS DEZER OOUBAJTTl Toar Lol don per 3 maanden. franco por poat frondorljjko Nommors 1.40. 0.05. PRIJS D23B nnv Mht'i'HN'i'i Ara-; Van 1-6 regels f 1.05. Iedoro regol meer f 0.17{. Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Oiïleiëele» Konnisgevingen. HENKliCiËnKO. Kadonalo Militie. ONDERZOEK VAN DE VERLOFGANGERS DER MILITIE TE LAND. Bargemeeat-er en Wfcthoudcra ran Leiden brengen ter konnia van do io deze gemeente gevestigde ver lofgangers der militie te land, die vóór den laten April 11. in hot genot van o bepaald verlof gesteld zijn, root uitzondering alleen van ben, die in de maand Juni e. k. in werkclgken dienst moeten komen, dat bGt in art. 138 der Alilitiowet bedo.ld onderzoek zal plaats hebben in het Invalidenhuis (it gaDg door do Kopponhinksteeg aan de zij lo der Hooglandeche Kerkgracht), op Woensdag iJuntl89 8, en vrel ia na t-e noemen volgorde van het jatr der liohting, waartoe z\j behooren, op den ujd, daaraohter vermeld lichting 1892 on vroegere jaren, 'e morgens te negen u. 1893, des morgens to kwartier vóór tionen; 1894, balfelf; 1895, kwartier over elven; 1896, m middags twaalf uren; n 1897, B namiddags te halfóén. De betrokken verlofgangers worden bij deze herin nerd aan hunne verplichting om ter iDspeotie te verschijnen in ui iform gekleed en voorzien van de kleeding- en u truetingstakken, hun bij bet vertrek met verlof medegegeven, van hnDne zakboekjes oa van bnnue verlofpisson, terwjjl voorts hunne aan dacht wordt geveot'gd op du bopaliDg van art. 130 dor Wet, volgens welko do verlofgangers worden gcaobt onder de wapoton te ziju met allcon ge durende den tijd, dien hes bedoeld onderzoek duurt, maar m het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed, zoo'at zij, die ongeregeldheden ple;en of zich aan misdrijven schuldig maken bij het gaan naar de plaats, voor het onderzoek bestemd, ge durende het onderzoek en big het naar huis koeren, te dier zake zullen worden teetraft volgens het Crmineel Wet ook en liet Rsglemont van krijgstuoht voor het krijgsvolk te lande, bij gemeld art. 130 toepasselijk verklaard. Tot onzen tyd, met name het laatste ge deelte dor negentiende eeuw, wordt het verwijt gericht, dat hy arm is aan geestdrift. f E«o tekort aan goede dingen is er altyd, vooral aan dezulke, die men niet in een magazijn kan opstapelen voor den wereld handel. Of evenwel bedoeld tekort heden ten dage grooter is dan in eenig vroeger tijdperk, zal wel moeilijk te bewijzen zijn. Men gaat dan ook, om tot een vergelijking te komen, af op sommige verschijnselen, die van de ver moede oorzaak het gevolg kunnen zijn, en wijst op kenmerken van verslapping, in verschillende kringen waar te nemen. Op verzwakt plichtgevoel, dat zich tovredenstolt met te voldoen aan hetgeen goëischt kan worden. Op verwarring in de denkbeelden van zedelijkheid, dio de grenslijn tusschen goed- en kwaad doet uitwisschen. Op' het stoutmoedig optreden van het ongesluierd egeïsme, dat zelfs geen moeite meer doet om z\jn naaktheid te bedekken. Op het bestaan van een levensrichting of gemoedsstemming,— boo moeten wij haar eigenlek noemen? die pronkt met een totaal gemis van belang stelling in alles wat door een lange reeks van geslachten hoog is gewaardeerd, als be boerende tot die geestelijke goederen, welke do roest niet aantast en de mot niot verteert. Zeker, al deso verschijnselen, we konden de lijst nog langer maken, ziju heel treurig en wy geven toe, dat de oorzaak juist is aangegeven. Een antwoord op de vraag, of er toeneming is, dat wil zeggen, zedelijke teruggang, met een modern woord décadentie genoemd, zullen wij niet trachten te geven ons geloof aan den vooruitgang is door de klachten, welker gegrondheid wU erkennen, niet aan hot wankelen gebracht. Maar zal men vragen, hoe is het mogelijk, te spreken van gemis van geestdrift? Heeft ooit de stroom der denkbeelden milder gevloeid? Geeft niet byna elke dag, zooals de Fransche journalist Do Girardin meende te kunnen voortbrengen, een nieuwe gedachte en wordt er niet met den noodigen ijver propaganda voor gemaakt? Ziet maar eens en hoort het, met hoeveel hartstocht wij strijd voeren vóór onze waarheid en tegen de waarheid van anderen, aanschouwt hoe fier wij ons verheffen in den zadel van onze beginselen, binnen het groote worstelperk der meeningon, waar de lauworen zoo moeilijk zijn te veroveren, omdat de mededingers zoo talrijk zijnI Harts tocht in onze schrifturen, hartstocht in onze debatten, zooveel zelfs, dat we somtijds den goeden toon laten varen, hetgeen de kamp rechter, het publiek, zoo heel kwalijk niet neemt, mits hij er maar eens bij lachen kan 1 Voorwaar, wie ons aanziet voor kalme wezens, die een massa brandstof noodig hebben om in vuur te geraken, miskent on8 geheel: één vlammende stroohalm is daartoe voldoende. En als gjj het niet mocht golooven, woon dan maar eens onze vergaderingen bij. Wy zijn daar niet met velen, maar wie er komen zyn duchtig gespoord en zwaar geharnast. O ja, hartstocht genoeg. Is dat misschien hetzelfde als geestdrift? In dat gevalEn beslistheid van beginselen, ook genoeg. Daar zyn zelfs men3chen, di9 er een geheel stel op nahouden, waarvan zy geen onkel willen prijsgeven, om nog zooveel niófc. Met die beginselen, het z\j ons vergund h6t in 't voorbijgaan te zeggen, moet men- wat voorzichtig omgaan, 't Zijn teere dingen; als men or aan raakt, lijden ?y schade. Jammer is het slechte, dat er zoo dikwijls niets aan vastzit; ze hebben wol iets weg van een lijn in do meetkunde, die ook maar als voorstol ling bestaat. Bij het woord „beginsel" denken wij altijd aan een „begin", en dan moet er ook een voortzetting, een vervolg zijn, maar dat blijft wel eens uit. Daden vloeion er niot uit voort; hun belijders zijn als de straat- maker op oen prentje, die wel het houweel opgeheven houdt, maar den eersten steen nog moet verleggen. Woorden drukken vaak de begrippen ge brekkig uit, en om wel te onderscheiden heeft men aan een paar namen niet genoeg. Van daar niet zelden verwarring. Hartstocht en geestdrüt, ofschoon eeniger- mato verwant, zijn niet hetzelfde. Maar waar ligt eigenlijk het verschil? Aan het eerste woord wordt doorgaans, ten onrechte! een ongunstige beteekeni3 gehecht. Het komt er maar op aan, waarheen die menscholyke eigenschap, zich openbarend iQ een krachtiger wiIIgd, in een heftiger zich uitspreken, gericht wordt. Men kan mot. hartstocht liefhebben of haten, wat liefde of afkeer verdient, maar ook omgekeerd. Nansen, die met hartstochtelijk verlangen zyn weten schappelijk onderzoek van de Noordpoolgewes ten voorbereidde en volvoerde, is een groot man; er is geen zweempje van grootheid in do hartstochtelijke opwindiog, waarmede Drummond z(jn landgenooten aanhitst tot verachting en vervolging van hun Israölioti- ecbe medeburgers. Een passie, die de vorosring en betrachting van het goede najaagt, kan den naam van geestdrift dragen. Dat woord wordt nooit in onguastigen zin opgevat. Het is, waar het de hoogst© idealen der menschhud geldt, do onbe grensde, onbepaald vertrouwonde liefde tot God, gepaard met onbaatzuchtige mensckenliófde, de Heilige Geest, dia het onderwerp uitmóakt van onz-i Pinksterviering. Eve .wel, ook hier is een onderscheiding te maken, wellicht noodzakelijk door het verkeerd gebruik van woorden. Er is een geestdrift, waar het hart geheel huiten staat, omdat er niets by te zeggen valt. Wanneer wy lezen, dat by den aanvang van een stieren gevecht de beroemde toreador zus-of-zoo door eon talryke menigte met „buitengewone geest drift" werd begroet, dan vinden wy dat heel natuurlijk van do liefhebbers van dergeiyke geïllustreerde slachterijen, maar we vertalen die uitdrukking liever door „byzondere drukfd" of „oorverdoovend lawaai". Want ook de stier wordt „met geestdrift" toegejuicht, als hy zich eens heel kranig houdt in zyn laatste levensuurtjo en er in slaagt eon zeker aantal paarden buiten gevecht te stollen. Ocb, dio geestdrift van een volksmenigte, daar zou een boekje van te openen zyn! Het „Hosannah!" en het „Kruisigt Hem!" mot een tusscbenpoos van slechts weinige dagen. Ook is het niet waar, dat de echte geest drift, die opwelt uit een ontvankelijk gomoed, die onze beate krachten iu beweging stelt, steeds don vorm aanneemt van luidruchtig heid. Zy kan onder zekero omstandigheden zich lucht geven in kernachtige taal, in forsche klanken on heltige bewegingen, maar dat is geen bepaalde noodzakelijkheid; dat is een quaestie van temperament, van volksaard. Toen do Zuid-Nedeilandscbo broeders hun laatste overwinning hadden behaald op taal gebied, drukt?n zy hun blydschap uit in „geestdriftige betoogingen", en zy haddon daar reden voor, want er was met volharding gestredon voor een goede zaak. Wy mannen van het Noorden, zouden onder gelyko omstan digheden ons wellicht in stilte .hebben ver heugd over het welslagen. Zyn wy daarom minder vatbaar vcor indrukken, minder geest driftvol dan onze stamgenooten, dio eenige graden dichter naar den Evenaar wonen? Naar don vorm misschien wel, in hot wezen der zaak stellig niet. Is het niet Heye, die gezegd heeft: „Van buiten ys, van binnen gloed, zoo zyn wy in de Nederlanden?" En na is dit nog een kenmerk van do ware geestdrift, dat zy niet is een scbyn-actie van het oogenblik, maar dat zy doorwerkt, als een bezielen le kracht. Wie een voorwvrp he9 t uutdokt, waaraan zyn ganscho ziel ziob hecht, wie aan deo horizon zyns levens een ideaal ziet blinken, dat hem heerlyk toe- scbynt na te streven, die gelukkige wordt er door omgezet in een ander mensch dan hy tot dusver was, hy wordt wedergeboren. Z(jn aard8ch bestaan heeft een doel, ver ver haven boven het voldoen aan do begeerlyk- heden van een bekrompen égoïsme; er is in hem wakker geworden een geest, die hem dryft tot handelen, on ia het volgen van de roepstem, die weerklinkt in zyn binnenste, de stem van het goddelyke, vindt hy zyn hoogste wonschen bevredigd. Do wereld, die zyn werken gadeslaat, ni6t zonder waardeering, want in het alge meen hebben wy wel oog voor het goede, al blyft het dikwyis by een platonische goed keuring, dia van zyn toewijding aan de bolangen der menschbeid getuige is, vertelt dan dat by offars brengt. Eigeniyk is dat zoo niet; hy doet zonder eenig leedwezen afstand van dingen van minder waarde, maar ontvangt daarvoor terug schatten, dio niet met goud zyn to betalen. Om dat te weten moet men zelf dien ruil hebben aangegaan; wie er mee is begonnen ondervindt terstond het voordeelige van dien handel. Ook een vorm van zelfzucht? Mogelyk wel, maar dan toch oen van edelen huize. Het is immers niet uit den booze, ook onszelven lief te hebbon, ala wy bet dan maar doon op de rechte wyze. Den ko3telyksten van alle bestaanbare schatten, - het Pinksterfeest is daar, om ons te herinneren waar hy te vinden is en hoe te verkrygen. Er is, onder do denkende wozens, dio de maatschappy vormen, niemand die 't niet weet. Als we nu, by den terugkeer dier jaarlyk- sche feestviering, met smart denken aan de overstelpende massa van feiten, getuigende van eon volkomen miskenning van dien Heiligen Geest, die de grondslag behoorde to zyn van alle onderlinge betrekkingen tus schen individuen, tusschen maatschappelyke groepen, tusschen volken, laten wy dan ook do lichtzijde van onzen tyd in het oog vatten. Inderdaad, daar zyn menschen, die er iets van gaan begrypen, on voor wie het woord: zedeiyk ideaal geen holle klank mea is. Wy gelooven iu den vooruitgang, niet alleen omdat wy hopen, maar ook omdat wy zien; er is een vertsedering der harteD, die ons althans die velen onzer aanspoort de hoeder van den zwakkeren broeder te zyn. Nevens tal van dingen, die ons nog van elkander verwyderd houden, aanschouwen we toch uitgestoken bandon; 6r is een drang naar sociale rechtvaardigheid, van welken wy, zelfs in de naaste toekomst, schocne vruchten mogen verwachten. De tyd der algeheel© ryp- wording is nog lang niet daar, maar de eerste lingen van den oogst worden toch reeds aan geboden. En dat het zoo is, daar danken wy God voor. Laten wy mede dien gr-ooten arbeid aan vaarden. Dat do geest der menscbenliefde zich in ruime mate over ons uitstorte. Dit zy ons aller Pinkst* r'oede. Yan het „Woordenboek der No erlandsche Taal" is bodeo van het tweede dool ver schonen do 11de aflevering, behandelend© de woorden Beklappen—Belust, bewerkt door dr. A. Kluyver. In de gisteren gehouden civi lo terecht zitting van de arrondissementsrechtbank to '6-Gravenhago, heeft de beer A. A. Van Stnaten, benoemd tot notaris tinnen hst arrondissement 's-Gravenhago, tot standplaats hobbonde de gemeente 's-Gravenbage, den oy de wet voorgschreven eed als zoodanig afge legd. De heer M. Den Hartog, in Augustus 1896 door den Raad van Amsterdam ontslagen als onderwyzer wegeDS zyn optreden tegen een paar schoolhoofden, in verband met de rang- examens, is, nibt ingang van 1 Juni, tydelyk benoemd tot onderwyzer aan de o. 1. school lsts kl. No. 29 (hoofd de heer Engelgetr By Koninklyk besluit is aan mr. A. A Do Pioto, te 's-Gravenhage, op zyn verzoek eer vol ontslag verRend uit zijn betrekking van lid van den Raad van Administratie van het weduwenfond8 voor de geëmployeerden, tot het algemeen bestuur behorende, met dank betuiging voor de diensten, als zoodanig door hem bewezen, en is benoomd tot lil van voornoemden Raad Jbr. Mr. P. J. Yan Beyma, Secretaris Generaal van het Departement van Justitie. In zake het verzoek van mr. Hovy om krachtens zyn bul v.n de Vryo Universiteit op Gereformeerden grondslag, als advocaat en procureur te worden ingescbrevc-n, heeft de Hooge Raad, naar men verneemt, beslist, dat de vraag, of iemand den ver.-'s hten graad van doctor in de rechten bezit, alloen in de wetten en verordeningen op het booger onder wijs haar beantwoording vindt, inzonderheid in de wet van 28 April 1876, by welke h t doctoraat of de graad van meester in de rechten als doctoraat in de rechtswetenschap is geregeld. Aan dat doctoraat is do bevoegdheid, om zich als advocaat ts doen inschryven, verbon den, en daaronder kan volgens 's Hoogen Raads beslissing alleen worden verstaan het do tora3t van de crie Ryksuniversiteiten en van de onder oenige voorwaarden daarmee gelykgtsteldo gemeente universiteit te Amsterdam. Om bovengemelde redenen is voorts onjuist geoordeeld de bewering, dat het reglement van orde en discipline voor de advocaten en procoreurs recht geeft om als advocaat tn procureur te worden ingeschreven op grond van het doctoraat van de Vrye Universiteit. Mr. M. L. Yan Goudoever, advocaat- procureur en candidaat notaris te Utrecht, is tot wederopzegging toegelaten als privaat docent in do faculteit e'er rechtsgeleerdheid aan de Rijks-universiteit te Utrecht, om onderwijs t9 geven in het notariaat en ia het fiscaalrecht. De Koninginnen zullen 6 Juni van SchOn- fels vertrekken en in den voormiddag van 7 Juni op So2stdyk aankomen. 6) Zy antwoordde ni9t dadeiyk. Voor een oogen blik kwam er een droefgeestige trok om haar mond. Doch daarop zeide zij badaard: „Beste Kurt, volkomen is de wereld nergens. Dat is nu eenmaal een natuurwet. En ik heb allo leden om niet ontevreden te zyn, maar van harte dankbaar. Zyn Hoogheid is do goedheid in persoon en myn kleine, kwikzilverachtige Doorluchtigheid zou iemand gaarne aan de oogen afzien, wat men wenscht." „Dat kan ik mij best begrypen 1" dacht Willrödor, doch wachtte zich wel, zyn ge dachten ondor woorden te brengen. „Evenwel - uw woorden geven nog een maar te ken nen, Lotti!" zeide by daarop. Zy wierp het hoofd met esn bevallige be weging naar achteron. „Wel, neef, zulk oen tl in Hof kan zonder intriges niet leven, men mag doen wat men wil, om het te verhinderen - het schynt niet anders te gaan. En mis schien is het ook onvermydelyk, dat het jongste lid van bet hofg zelschap het altyd moet ontgelden. Nu, my zullen ze niet zoo spoedig klein krijgen, ik verweer my reeds duchtig, ik ben niet tevargoefs myns vaders dochter." Nu lachte zy reeds woer, zacht en molodi9us, en stak hom daarop de hand toe. „Maar nu moet ik u verzoeken heen te gaan, Kuit. want myn prinses kan elk oogenblik terugkeeren en „wy" hebben dan schilderles. Kleine landschapjes op kleine Delftsche bor den I Tot groot, verdriet van onzen leermeester, den heer Buhmann, van het vorstelijk gymna sium, hoeft myn prinsosje echter niet het minst) talent en bitter weinig geduld. Wan neer zy er genoeg van krygt, maakt zy ge regeld midden in het mooiste landschap een dikke klad en zegt punctum! En de heer Buhmann waagt dan een zacht: „Maar, Uw Doorluchtigheid!" en verandert do klad in een donkere, dreigende wolk. Adieu, neef, en op goedo kameraadschap in Elwers- burgl" Langzaam en in gedachten daalde WillrOder de trappen af. Hy dacht aan den tyd, waarin hy met de vrooiyke kleine Lotti Petershagen gestoeid had als met eon knaap van zyn leeftyd; hy dacht er aan hoe zy hem eens in de sloot by den molen had geworpen, hem dadelyk daarin gevolgd was, om hom er weer uit te visschon, ofschoon de kalender nog April aangaf en het vry koud was, en hoo zy om het hardst naar huis hadden geloopen, tot do kleeren droog waren. „Wanneer ge 't aan mama zegt, smyt ik je er morgen weer in!" had zy hem, toen zy daarop voor de voranda stonden, toege fluisterd, en hy herinnerde zich duidelyk, dat hy er geen oogenblik aan getwyfeld had of zy zou haar bedreiging ten uitvoer brengen, wanneer hy „klikte." Maar een oogenblik later had zy hem omhelsd en afgekust. „Zyt gjj boos, jongen? Zyt gy boos, Kurt?" En had niet eerder gerust vóór by haar plechtig verzekerd h, d, dat de val ii de sloot oen waar genoogtn voor hem was geweest, of zoo iets dergeit ks. Nu moest hy glimlachen. Nu noemden zy elkaar „u" en bet had niet veel gescheeld of hy zou zelfs „freule" tegen haar gezegd hebben. Maar de bloedverwantschap be- toekende ook niet veel. Hoe was het toch ook weer? Een Petershagon was in het begin van do eeuw met zyn grootvader getrouwd en slechts door een toeval was do verwant schap weer ontdekt, toen de beide moeders elkaar op een badreis leerden kennen. Maar hy was toch een dwaas geweest, dat hy het oude vriendschappeiyke „je" niet dadelyk woer gebruikt had. Ja en dan zou hy zeker ook wel een kus op do bloeiende lippen bobben mogen drukken? Maar plotseling zag hy haar weer in zyn geest voor zich on hij voelde nu duidelyk, boe de jaren toch een scheidsmuur tusschen hen hadden opgericht. Dit bekoorlyke meisje was nist meer do wildzang van eertyds. By al do hartolykheid en onbevangenheid, waar mede zy hem had ontvangen, had zy een zekere grens weten te trekken, waarover voor hom bezwaariyk een paadje heenleidde. Hy kon een zucht niet onderdrukken. Doch daarna knikto hy by zichzelf. „Zy heeft geiyk het is beter zóó veel beter!" En haastiger daalde hy de laatste treden naar beneden. Buiten roffelde de trom. De wacht was in het geweer gekomen. Voor hot portaal hield do vorstel yko equipage stil en de lakei opendo juist het portier voor Haar Doorluchtigheid, prinses Ulrike. Vlug sprong zy uit het rytuig. Behoed zaam volgde de opperhofmeesteres madame Etiquette. Willröder moest nog binnen in het portaal eerbiedig groeten. Voor de tweede maal dien dag. De prinses vloog als een wervelwind langs hem heen. Maar hy voelde, dat zij hem her kende. Voor een oogenblik werd haar lief kindergelaat hooger gekleurd, toon zy haar kopje boog. Op verre na niet zoo vormelyk, als den eersten keer, maar eigeniyk wat onprinsesachtig byna een familiaar knikje. Hy kon niet anders, hy moest baar nakyken toen zy do trap opvloog, de parasol aan het zijden lint achter zich aan slepend, zoodat de punt by elke trede een kleinen, vroolyken sprong maakte. Het scheelde niot veel of hy had verzuimd do opperhofmeesteres met een beleefde buiging eerbiedig te groeten. Rygond liep de gezette dame achter de prinses aan. Met een vuurrood gelaat bereikte zy eindeiyk de laatste trede, waar de andere, met oen gezichtje, stralende van vrooiykheid, haar opwachtte: „Wees niet boos, lieve Excellentie, dat ik u zoo voor den neus weg liep. Maar zoo'n trap oefent op my altyd een onweerstaanbare betoovering uit. Ik heb geen rust vóór ik boven ben. My dunkt, op dezelfde manier moet hot oen Alpenbeklimmer te moede zyn, wanneer hy den Montblanc bestygt Haar Excellentie antwoordde niet, want zy was haar adem kwyt. Pas toen do toegesnelde kameoier de prinses do cape had afgenomen of, juister uitgedrukt, die van den grond had opgeraapt, waar ook de parasol een voorloopige verbiyfplaats had gevonden, en toen prinsesje deze daarna op den schouder had gc-klopt met een„Wat geef ik u toch altyd een moeite, nietwaar, lievo Bonsdorfl" pas, toen de kamenier geheel uit het gehoor eu het gezicht was, fluisterde Haar Excellentie, het bovenlichaam een weinig naar voren gebogen en met de handen een be zwerend gebaar makend: „Dierbaarste prinses, vergeof my, maar het gebod van den plicht noodzaakt my, Uw Doorluchtigheid er op attent te maken...." „Maar wat heb ik dan nu weer misdaan?" klonk het een weinig moedeloos, maar toch met een zekeren trots van de lippon van hot vorstelijk bakviscbjo. „O, genadig8te prinses misdaan? Slechts 63D vergryp! Zooals het Uw Doorluchtigheid behaagd?, den groot van den jongen officier beneden te beantwoorden ik was geheol ontsteld. En die jonge heer is nog niet eens by het Hof voorgesteld; ik vermoed, dat hy niet ©ons by de vorsteiyke troepen behoort en hier slechts met verlof is het is een geheel onbekend heer! In zulk een geval moest Uw Doorluchtigheid, wannoor gy wel willend wildet zyn, hoogstens met oon zeor ceromoniéelen hoofdknik danken...." (Wordt vervolgdj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 9