N°. 11730
Maandag; 23 Mei.
A0. 1898
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeveni
Tweede Blad,
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Na de verhuizing.
LEIDSCH
DAGBLAD
f BUS DEZER COURA-NTr
Voor Leidon per 3 maanden,MG.
Franco por post1.40.
Afzonderlyke Nommers 0.06.
PRIJS DER ADVERTEN TIÜLFT
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere rogel moer 0.17J. Grootera
lettere naar plaatsruimte. Voor bot lncassearon buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Ofüciëele Hennisgeringeiu
De Burgemeester der gemeente Leiden;
Gezien do artt. 5, 7 en 24 dor Provinciale Wet
[«en het Besluit van do Gedeputeerde Staten van
Zuid-Holland van 18 April 1898 No. 62 (Provino,
plad No. 34)
Brengt tor algemeone Lonnis:
dnt de verltieziDg (candidaatetolling) van twee ledon
[van de Provinciale Staten van Zuid-Holland voor hot
[kiesdistrict Loidon is bepaald op Dinsdag den
7 d e n Juni a. e., en dat do stemming, zoo d:e
mocht noodig blijkeD, zal plaate hebben op Y r ij d a g
17 J u n i en de eventuoele herstemming op Dine*
dag 28 Juni a.s.;
dat op den dag der verkiezing (7 Juni), van doB
voormiddags n o g e n uren tot des namiddags vier
lureik^ppg&ven van cacdidaten bp den Burgemeester
Hen zKadhuizo worden ingeleverd
dat deze opgaven moeten inhpudenr dh namen, .do
voorletters en do woonplaatson v&n 'dó óandidatoQ en
Ionderteokend zijn door ten minBto vuertfg kiezors,
[bevoegd tot deelneming aan de verkiozing, waarvoor
[do- inlevering geeohiedt;
dat de inlevering der opgaven persoonlijk moet
f geschieden door een of meer der personen, die haar
hebben onderteekend,
en dat de tot invulling bestemde formulieren voor
i deze opgaven kosteloos ter Secretarie verkrijgbaar
sijo van af heden tot en met den dag der verkiezing.
LeideD, De Burgemeester voornoemd,
I IT Mei 1898. P. WAS.
De heer De Koo schrijft ia het weekblad
\De Amsterdammer naar aanleidiag der pogin-
Igen, door de „Vereeniging tot verbetering van
Iden Volkszang" in het werk gesteld, om te
Izorgen voor een geschikte keuze van volks-
liederen b\j het aanstaande i n h u 1 d i-
Igingsfeost der Koningin:
„Set is iaderdaad opmerkelijk, dat er van
leen krachtig gevoel, van geestdrift en gloed
^,in do voor het volk vervaardigde poözie zelfs
deze gelegenheid geen sprake kan zijn.
[Wat ontmoet men anders dan versleten beeld-
spraak, opgeblazen frases uit de oude dooseen
bombast, die geen bombast meer durft zijn,
en hot toch is; wel wat magerder, maarniet
minder ongozond dan weleer? Bij de algemeen
heid van deze kwaal past het, de „Vereeni-
ging tot verbetering van den Volkszang" zeor
zacht to beoordeelen en ook by do poging
van den heer Haverkamp veel door de vingers
te zien. Daar is bovendien voor den dichter
van het Kroningslied op nog oen verzachtende
omstandigheid te wijzen. Zijn lied is blijkbaar
ontwoipen, om het voor alle kinderen, die
van bijzondere en .openbare scholen, geschikt
te maken. Het moest zgn een neutraal Oranje-
lied, en dit heeft hem ongetwijfeld eenigen
dwang aangedaan. Eerst in den allerlaatsten
regel van het laatste couplot heeft hij het
gewaagd van God to spreken. „Heil U, zeeg'ne
God Uw kroon 1" een stichtelijk woordje, om
er zoo overheen te glijden, opdat het vooral
geeq aanstoot zou wekken. Waarschijnlijk
heeft de dichter in den tweeden regel van
het -eerste couplet b\j het „gezegend grooto
dag" ook al aan het Opperwezen godacht,
en niet minder in het tweede couplet bg het
„laat ons stil het hoofd ontblooten", maar
achit9 hij hot toen nog noodig, niet al te
duidelijk te zijn met de bedoeling, waarmee
deze ontblooting zou moeten geschieden. Dit
is jammer, dunkt ons.
Wij toch zijn het allerminst eens met de
„VeroeDiging", welke de verscheidenheid
van feestliederen „een groot nadeel acht."
Immers, niets heeft o. i. minder kans van
slagen dan een met opzet vervaardigd
neutraal Koninginne* of Kroningslied. En
wel om deze reden: De Roomsche en Pro-
te8tant8che geloovigen koesteren ten gevolge
van hun geloof een andersoortige liefde voor
een gekroond Hoofd dan de liberalen en
radicalen. Voer hen is het gekroonde Hoofd
wel geen bovennatuurlijk wezen, maar, regee-
rende by do gratie Gods, kunnen zy het zich
niet anders denken dan als door God aange
wezen om een door God gewild werk te ver
richten. Hoe natuurlijk, dat die geloovigen een
Koning of een Koningin van harte eeren en
dus zóó warm voor het in te huldigen
Koninginnetje gevoelen, dat liefde een niet
te sterk woord is, om hun genegenheid uit
te drukken.
By liberalen en radicalen is dat ni6t alzoo.
Zy zien hun Koning of Koningin niet in
verband met het bovennatuurlyke. Tot dat
hooger gevoel, hetwelk met recht liefde kan
lieeten, zullen zy het niet brengen. Iadien
zy van liefde spreken, dan is dat meer op
de wgs zooals de Koningin in de Troonrede
gewaagt van de vriendschappeiyke verhouding,
waarin Nederland tot de overige Mogendheden
slaat. Da woorden vriendschap en liefde ge
bruikt men dan bywyze van spreken. De
liberalen en radicalen komen laDgs den weg
van gewone redeneering tot de slotsom, dat
het wenscheiyk is, door een Koning of Ko
ningin geregeerd te worden; zy achten dat
beter dan het tegendeel; voorts kunnen zy
in bet Oranjehuis het historisch monument
zien, dat hun aan veel goeds in lang verleden
en latere tyden herinnert; het is zelfs moge-
lgk, dat zy de monarchie als een krachtig
wapen beschouwen in den stryd voor hun
eigen of voor hoogere belangen, maar dat
innige, vrome, om zoo te zeggen devote
karakter, waardoor bg de geloovigen het ge
voel voor een gekroond Hoofd tot liefde vi ordt
gestempeld, biyft hun ontzegd.
Hoe zou het onder deze omstandigheden
denkbaar zyn, dat men een Konioginnelied
schiep voor geloovigen en ongeloovigen, ge
lijkelijk aan de behoefte beantwoordende? Wy,
liberalen en radlcaleD, zullen het, bg afwezig
heid van een godsdienstige overtuiging, van
een daardoor gewekt diep gevoel, niet licht
verder brengen dan tot de met een feestelgko
krui gedraaide frases van den heer Haver
kamp, die onzen Lieven Heer haast niet durft
noemen; wg komen niet tot een uitstorting
des harten, met een hymne, een gebed of
een danklied. Wg, als wy ons niet onthouden
willen, moeten ons tevreden sttllen met grog
van poözie. Maar de geloovigen....? Zullen
zy zich oübetuigd laten? Hebben zgnoggeon
lied gezongen, waarin een hart klopt, dat
van goestdrift trilt? Slaat zelfs bg hen de
vlam niet uit hoe prozaïsch moet dan ons
vclk wel zgn! Waar blyft Schaopman,
waar, ja, wie is de dichter der Calvinisten
Indien er een Oranjefeestlied zal komen,
wy wachten het van hen".
Is het wel mogelijk, scherper in het licht
te stellen welke ellendige, onmogelijke zaak
„neutraliteit" is, alsook hoe by elke nationale
feestviering de poëzie door het ongeloof ver
moord wordt? vraagt De Tijd.
Wy, ongeloovigen, zegt de hoer De Koo,
moeten ons by de inhuldigingsfeesten met
„grog van poëzie" tevreden stellen, terwijl
alleen van de geloovigen by die gelegenheid
een lied kan verwacht worden, „waarin een
hart klopt, dat van geestdrift trilt". Ook
hetgeen de heer De Koo verder zegt omtrent
het verschil tussqhen de gevoelens, waarmede
do geloovigen, en die, waarmede de onge
loovigen de Koningin by haar inhuldiging
zullen begroeten, dient onthouden te worden.
Vergissen wy ons niet, dan zullen niet weinig
liberalen in Nederlaud van gevoelen zyn, dat
de heer De Koo hier optreedt als enfant
terrible en zgn woorden zeer onaangenaam
vinden. Of zy daarom minder waarheid be
vatten?
Het Centrum zegt van dit artikel:
Een scherpe tegenstelling voorwaar. Of zy
ook juist is?
Het geldt hier een vraag van principe,
van levensbeschouwing. En betwisten
zal zeker niemand, dat de godsdienst en de
eerbied voor het gesteld gez3g ten nauwste
verband houden met elkander.
Echter zy biermede geensziaa gezegd, dat
wg de loyale gevoelens onzer liberale en
radicale landgenooten ten opzichte der Kroon
in twgfel zoudon willen trekken.
Wat ons ook moge verdoelen, de Kroon,
die boven de partyen staat, houdt ons allen
vereenigd en daarom zy, bg de naderende
inhuTdigingsfeesten, hierop vooral de volle
nadruk gelegd.
Voor het maken van scherpe tegenstellingen
schijnt ons thans het oogenblik al zeer onge
lukkig gekozen.
De Nederlander, het orgaan der vry-anti-
revolutionnairon, bevatte over de aanstaande
verkiezingen voor do P r o v i uci a 1 e
Staten een artikel, waarin het volgende
voorkomt
„Vanzelf komt ook weer de samenwerking
met de R.-Katholieken ter sprake.
Is, naar wy hopen, eerstdaags de quaestio
van den persoonlyken dienstplicht van do
baan, dan bestaat er o. i. tegen die samen
werking op dit oogenblik al heel weinig be
zwaar. De politieke invloed van het Staten
college, is als mon de keuze voor de Eerste
Kamer er buiten laat niet zoo heel groot.
Men moet, wil men de hulp der R.-Katholieken
hebben, ook dezeD gunnen wat hun toekomt.
En by de keuze voor de Eerste Kamer ligt
het voor de hand, dat zg vaker in de gelegen
heid zullen zgn mede te werken tot de be
noeming van protestant8che, dan wy tot die
van R.-Katholieke leden; om de eenvoudige
reden, dat zy zolven reeds krachtig vertegen
woordigd zyn door de afgevaardigden uit de
R.-Katholieke provinciën.
Zelfs voor felle „papenhaters", voor zoover
zy niet aan liberale zyde staan, vervalt daar
mee, dunkt ons, by de Statenverkiezingen
het motief om nooit ofte nimmer een stem
uit te brengen op een Roomsche."
Het Centrum zegt hiervan:
Er zou by dit citaat meer dan één kant-
teekening te maken zyn; maar wy zullen
ons daarvan onthouden.
Constateeren wg slechts, dat ook de redac
tie van De{n) Nederlander thans weder de
noodzakelijkheid van samenwerking met de
Katholieken erkent, en wel in 't belang harer
eigen geestverwanten.
Men kan het sléchts betreuren, dat deze
erkenning niet een jaar vroeger gekomen is.
In verband met de decoratie van den Fran-
schen minister van buitenlandsche zaken
Hanotaux lezen wy in de „Brieven uit de
Hofstad" ia do Arnhemsche Courant:
„Dat er menschen gevoelig zyn voor het feit,
dat een Grootkruis van den Leeuw,
dat aan de schatkist oen aardig sommetje
kost, byna nooit aan een Nederlander gegeven
wordt alleen Heemskerk bezat het, maar
die had dan ook tweemaal de Kamers ont
bonden, de veepest gebreideld en de Grondwet
met het mooie artikel 80 verrykt daaren
tegen zoo kwistig aan diplomaten en andere
vreemdelingen wordt verleend, is te begrypen.
Er kan geen hoofd eener missie uit Den Haag
worden verplaatst, of men zendt hem de
écharpe en de plaque thuis. Dit is inconse
quent, maar de Nederlandsche Regeering toont
dat zelf te gevoelen, omdat zo deze benoe-
miogen zorgvuldig uit de Staatscourant houdt,
en ze dus zoo te zeggen in het geniep doet.
Aan die inconsequentie ware gemakkelijk een
einde te maken door instelling van een expresse
nieuwe, vierde Nederlandscho Orde,
alleen bestemd voor dergelijke plichtplegin
gen. Andere landen hebben wel hun „Ordre
Civil"; men kon dat een „Ordre de la Civilité"
noemen. Laat men in de Regeeringskringen
daar eens over denken; misschien is het nog
tyds genoeg om die instelling vóór de inhul
diging in het leven te roepen. Een ridderorde
tot erkenning van verdiensten, die geen ver
diensten zyn en die alleen gegeven wordt uit
beleefdheid, maar daar zou men in Sep
tember 1898 duizenden aan Nederlanders en
vreemdelingen van kunnen kwgt wordenDe
moeilykheid blyft maar, waar blgft men dan
met do twee sndere Nederlandsche ridder
orden? De Militaire Willemsorde blgft er
buiten."
Men maakt ons de opmerking, zoo schryft
de redacteur der afdeeling „Militaire zaken"
in de Arnlicmsche Courant dat wg by de
scherpe afkeuring van het kortingstelsel
hebben voorbijgezien het gezende beginsel,
dat aan da regeling ten grondslag ligt. Dit
beginsel is, dat de man moet trachten toe te
komen met de toelagen, welke het Ryk te
zijnen behoove in het kleeöingfonds stort.
Wel, wel, wij meenden juist by herhaling
to hebben uiteengezet, dat wy togen dit
principe geenerlei bezwaar, maar alleen
tegen de wyze, waarop het in toepassing
gebracht wordt, overwegende bedenkiDg
hebben.
„De man moet trachten too te komen".
Juist. Daar zit opvoedende kracht in dit
systeem. De man leert er door de teriQg te
zetten naar de nering, hetgeen lang geen
overbodige opscherping van zgn levensplich
ten heeten mag. Hoe dom, dit voorbij te heb
ben gezien! Edoch, de kneep zit niet daar,
geiyk ieder, die gestaag van onze protetten
kennis nam, aanstonds weten moet.
Wat wy beweerd hebben is, dat de kor
ting onblliyk wordt zoodra ze, geiyk thans
geschiedt, geheven wordt niet by exceptie,
maar als regel. Allerminst hebben v?y er
bezwaar tegen, dat het legerbestuur bywyze
van straf een kleine korting oplegt aan een
man, die zyn kleeding en uitrusting verslonst,
en het kleediDgfonds daardoor op hoogere
kosten jaagt dan noodig is. Een zoodanig
individu kan door zulk een korting allicht
tot meerdere zorg voor zyn tenue worden
aangespoord, en het zal hem in zyn later
loven ten zegen kunnen wezen, dat hy ge
leerd heeft „toe te komen met zgn kleed
geld". De werkolykheid leert echter, dat de
kortingen dezo nobele strekking geenszios
hebben, om de dood-eenvoudige reden, dat ze
geheven worden van gansch de manschap.
Eq zulke „vetkeezen" zyn onze mannen toch
gelukkig nog niet, afgescheiden nog hiervan,
dat wy te hoogen dunk van onze officieren
hebben, om niet aan te nemen, dat dezen
genoeg invloed ten goede op onze jonge
miliciens kunnen doen gelden, om zulk een
algemeen euvel van malpropreteit gesteld
het bestond metterdaad te bezweren.
Dit was ons algemeene bezwaar. Maar in
het bijzonder hebben wg beweerd, d .t de
korting een feitelgk onrecht is en enkel door
machtsmisbruik mogelgk kan zgD, nu Z)
geheven wordt van alle miliciens gedurende
de eerste drie maanden van hun diensttijd.
Deze regeling is dan toch stellig wel van elk
edel en goed principe gespeend. Want niet
waar, vóór dat de man nog heeft kunnen
en mogen toonen of hy inderdaad de kunst
verstaat om met zgn kleedgeld rond te komen,
kort de militaire overheid hem drie centen
per dag, waarvan hg nooit eon cent terug zitt.
Wat wy beweerd hebben, en thans nog
maals luide doen klinken in de ooren van
heD, die dit onrecht schynen te willen be
stendigen, het is dit, dat de Minister van
Oorlog de kas van het kleedingfonds spekt
met geld, dat den miliciens, zonder een zweem
van recht, wordt onthouden.
Thans is reeds zestig dagen lang dit
onzodeiyk bedrijf voortgezet. We zyn nog niet
veel vorder dan dat de corpschefs gepolst zijn
over een oventueele afschaffing. En intusschen
gaat het bier om een matoriëele schade van
driemaal honderd gulden daags.
Gepolst! Alsof er nog twgfel kan bestaan
over de noodzakeiykkeid van onverwijld herstel
van onrecht.
6)
Ze stormden met zooveel geweld de trappen
af - waarop natuurlijk nog geen looper lag
dat mevrouw dacht, dat ze van boven naar
beneden rolden.
Bij uitzondering werden zo door hun vader
niot beknord!.... Ze brachten immers uit
komst zijn bril
Het coutract werd gelezoD, in orde bevon-
deu on geteokend, en men hoopte nu ten
mytete voor geruimen tjjd van den huisbaas
bs^ryd te zijn.
jjoen hij weg was, toog ieder weer aan het
werk. Ade meubelen, alle kisten waren er;
hot kwam er nog slechts op aan den boel te
regelen, maar het ontbrak aan eoode leiding
en samenwerking. Do menschen waron moe
en hun hoofd liep om.
Eén geluk was het, dat tante naar huis
was gegaan, want ze gaf meer ergernis dan
bulp. Bijna alles, wat door een ander opzijn
plaats was gezet, werd door haar weer ver
schoven, nu eens omdat ze op die manier
de indoeling der meubelen niet goed vond, dan
weer, omdat het, volgens haar, seheef stond.
In de eenige kamer, waar een kachel
brandde, zocht mijnheer naar een plaatsje om
voor enkele oogenblikken zijn moede hoofd
neer te leggen. Hij was zoo gewoon aan de
stilte van zyn studeerkamer, dat zoo lang
zamerhand alles om hem heen begon te
draaien en hij behoefte voelde aan rust. HU
had reeds lang de canapé in het oog, maar
die was gebruikt tot bergplaats van alles, wat
mon maar kwijt wou wezen. Toch eindigde
bij mot die dingen een beetje in elkander te
schuiven, zoodat er juist een plekje vrijkwam,
waar hU kon zitten.
Ondanks bet stoken, was hot koud in de
kamer, de oude heer zetto den kraag van het
huisjasje op, Btak zyn rechterhand in de
linker-mouw, en omgekeerd zyn linker- in
de rechter-mouw, sloeg zjjn beenen over
elkander en ondanks al het lawaai, gehamer
en gevlieg door het huis, sliep bU nu weinige
oogenblikken rustig in.
Maar hetzy hy gedroomd had van zUn reis
van den vorigen dag, hetzy de kou bom al te
hinderlijk werd, na korten tUd werd bij huiverig
wakker en voegde Annie plotseling toe:
Ik zou wel eens willen welen, waar die
aanbidder van jou met myn pels is gebloven!
Hoe onwaarschyniyk het ook altijd weer is,
men ziet het toch honderden malen gebeuren,
dat e6n persoon, over wien men sproekt, juist
op datzelfde oogenblik te voorschijn treedt.
En zoo ook nu bad de raadsheer die woorden
nauwelyks over de lippen, of er werd aan
de deur getikt en luitenant Van Es trad
binnen, gevolgd door zyn oppasser, beladen
met den pels en de reisdekens.
Mijnheer Hoogenraad, zei de jonge man,
er zyn geen woorden genoeg om u myn leed
to betuigen
Dat zou ook de zaken niet ongedaan
kunnen maken, viel de raadsheer hem in de
rede, terwyl hy zich onmiddeilyk wikkelde in
den pels, dien de oppasser hem overhandigde.
Van dat oogenblik maakte Van Es gebruik
om zich tot Annio te wenden, die, zoodra zy
Van Es ontwaarde, blozende naar het raam
was gegaan, quasi om naar het weer te kyken.
Wel, juffrouw, wat hebt u wel van my
moeten denken! zeide hy.
We hadden aan zooveel andere dingen
te denkeD, antwoordde Aonie ontwykend, dat
er niet veel tyd overschootZie eens in
welken rommel we nog zitten We zyn van
van morgen vroeg af al bezig en vorderen
eigenlyk niets!
Met één blik ovorzag Van Es den geheelen
toestand. Hy was practisch van aard en wist
onmiddeilyk een plan te vormen, waardoor hy
misschien nog genade zou kunnen vinden in
de oogen van mynheer. Wanneer hy zich in
dezo oogenblikken byzonder verdienstelyk kon
maken voor dit gezio, dan zou hem zyn
misdryf wellicht worden vergeven.
Vermoeid en afgemat trad de vrouw des
huizes binnen. Zy kon letterlyk niet meer
voort. Hy ging haar te gemoet en zeide, na
haar te hebben begroet:
Mevrouw Hoogenraad, zou u my niot
willen toestaan u de behulpzame hand te
bieden? U moet weteD, dat ik byzonder goed
slag heb van verhuizen. Myn vader heeft wel
tienmaal in zyn leven moeten verhuizen, van
het eene garnizoen naar het andere, en mama
beweerde altijd, dat ik in die dagen als jongen
roeds onmisbaar was.
Al pratende had hy zyn uniformpet neer
gelegd en zyn witte handschoenen uitgetrok
ken. Het scheen wel, dat by onmiddeilyk aan
den slag wou. Mevrouw was hot er nog ni6t
met zichzelve over eens wat zy zou ant
woorden, toen haar man riep:
Wel, dat is heel vriendeiyk van u, dat
u ons een handje helpen wilt
Wacht eene, zeide Van Es, ik weet goeden
raadIk woon niet heel ver afver
oorloof my, dat ik even naar huis wip om
me te verkleeden. Ik ben in een oogwenk
terug en u zult eens zien hoe gauw de boel
hier in orde is.
De Hemel geve het! zuchtte mevrouw.
Ik voor my zie niet in, hoe wy voor dtn
nacht nog een beetje op orde komen.
Ik wel, mevrouw I riep Van Es. Voor
drie kamers sta ik u borgDe hoofdzaak
is immers in orde, zeide by, Annie een blik
van verstandhouding toewerpende, terwyl hy
de kamer verliet.
Ziezoo, zeido mynheer Hoogenraad, nu
mag by eens toonen wat by kan; ik steek
geen hand meer uitdat is wel het minste
wat by kan doen om my het gemis van myn
pels te vergoeden.
Binnen betrekkolyk korten tyd kwam Van
Es terug, gevolgd door drie man, namelyk
zyn oppasser en twee knechts van een meubel
maker uit de buurt. Hy had zyn uniform
verwisseld togen een eenvoudig politiek en
toog oDmiddoliyk en met veel tact aan het
werk. Hy droeg ieder zyn taak op, zoodat
zelfs de twee jongens moesten moehelpen en
daarvoor ook heel geschikt bleken nu zy
goede leiding hadden.
In een uur tyde waren de meubelen, die
voorloopig in de beneden-suito waren neer
gezet, op hun plaats op de verschillende
kamers. De kisten werden uitgepakt, do
bedden in orde gemaakt, de lamp in de huis
kamer opgehangen. Hy liet zyn oppasser
petroleum halen, zorgde, dat de keukenkachol
werd aangemaakt en toen in hoofdzaak ailes
in orde was, wyddo hy byzondere zorg aan
do huiskamer, om die een wat gozelliger
aanzien te geven.
Vol bewondering sloeg Annie hem gade,
terwyl zy yvoiig meohieip. Zy zag hoe hy
zelf hielp om een karpet op den vloer te
leggen; bos by uit eeu mand met aardewerk
het k6Ukengery uitpakte en naar achteren
liet brengen; hoe hy zocht nasr messen en
vorken en dis op het buffet neerlegde. En
ten slotte verzocht hy haar om oven te helpen
by het ophangen van een paar plaatjes.
Torwyl zy naast hem stond, om samen do
hoogte af te meteD, vroeg hy haar zacht:
Kun je je voorstellen, hoe nel jee ik ook myn
eigeu huis in orde zou weten te brengen?
Annio antwoordde niet; zy bloosde on haar
hart klopte hoorbaar.
En zou je my daarby ook niet willen
helpen? vroog by even zacht.
Geen woord kwam over haar lippen, maar
zij beefde zóó, dat hy lachend tot haar zeide
Neen, niet zoo, want dan kwamen we
in 't geheel niet klaart
(S/of volgt.)