N®. 11725
Maandag; 16 Mei.
A®. 1898
fsze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering,
van <£on- en feestdagen, uitgegevens
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
3EP©"ïJ0.1Xeto:o..
Een yselyke nacht.
LEID
DAaBLA
IEU3 DEZER COUBABTi
Voor Lolden per 3 maanden, t.lOi
Jkanco per post1.40.
iftonderlyke Nommera 0.05.
FBIJ3 DEE AD VEETEJN TiÜJT
Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17{. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor bet Incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
■i i
De Hollander, die in Het Nieuws van den
ag brieven uit Suriname schrift, merkte
z\Jn jongste schreven op
Ia een enkel opzicht bestaat er een groot
racbil tusschen de leefwijze in Suriname
en die ia andere koloniën, in Indiö bfiv. Het
loven is er namelijk veel eenvoudiger. Wat
in Indiö als een noodzakelijke levensbehoefte
wordt beschouwd, is in Suriname luxe. Als
voorbeeld noem ik, dat in Paramaribo niet
alfeon bQna niemand rgtuig houdt, maar dat
men veelal zelfs tegen hot gebruik van een
hunrrytuigje opziet. Wie zou er in Indiö over
denken, op bot warmst van den dag door
de zon te gaan loopenl Een dosü-dos is
altyd bü do hand en voor woinig geld rijdt
men een heel eind. In Suriname daarentegen
maakt bijna ioder van het meest natuurlijke
I vervoermiddel gebruik. Nu is het waar, dat
de afstanden niet zoo groot zijn als in de
groote steden van Indiö, maar ook een wan
deling van een kwartier in het tropische
zonnetje kan dikwijls zwaar genoeg vallen.
En dan de bodlening! Denkt men in Indié
het al heel zuinig te doen met 4 of 5 be
dienden, in Suriname komen de toestanden
meer met de Hollandeche overeen en houdt
men 1 of 2 moideD, terwijl slechts zeer
enkolen zich nog de weelde van een huis
knecht veroorloven. En zoo is het in alle
opzichten. Het leven in Suriname moge in
het algemeen vrij zyn van bepaalde knellende
zorgen, het is er ook vorre van, dat het,
zooals in Indiö, luxueus mag gonoemd worden.
Voor menigen Indischen mopperaar zou het
dan ook wel good zijD, wanneer hij eens een
kytjo in de zueterkolonio kon gaan nemen.
Ik geloof, dat hij van de reis zou terugkeeron,
tevreden als wijlen Daniël Grub na den nacht
op het kerkhof.
Ook wanneer mon den toestand van
Surinamo met dien der naburige Eogelsche
kolonie Demerara vergelijkt, springt hetzelfde
verschil in het oog. Een enkole blik in de
winkelstraten is daartoe voldoende. In Deme
rara groote magazijnen, waar alle mogelijke
luxo-zaken worden uitgestald; kourige equi
pages verdringen des morgens hier elkander.
In Paramaribo daarentegen is in de zeer
eenvoudige winkels slechts het hoogst noodige
te verkrijgen, en het is een événement, wan
neer eon huurkoetsje voor een dezer winkels
stilhoudt.
De reden, waarom het leven in Suriname
zooveel eenvoudiger is, ligt voor do hand:
het inkomen is er veel kleiner. Daarbij komt,
dat de eerste levensbehoeften, zooals woning,
voeding en kleeding, er duurder zijn dan in
de meoste plaatsen van Indiö. Er blijft dus
vrij wat minder voor luxo-uitgavon over. Ook
moet mon de kinderen reeds op jeugdigen
leeftijd voor hun opvoeding naar Europa
zenden. Eindelijk is, ton minste voor do
ambtenaren, oen groot bezwaar, dat er bijna
geen opklimming in traktement is. Wat oor
spronkelijk een zeer ruime bezoldiging was,
is dit na verloop van jaren niet meer.
Bogin en slot van een brief van mr. v. B.,
in do residentie, aan De Controleur, te Utrecht:
„Demi monde of liever dat, wat men
verkeerdelijk onder dit typige woord be
grijpt hebben we hier genoeg; over een
demi-oaiaon praat sinds jaar en dag elke
vlegel. Wat een demi heerenhuis is, werd mij
tot dusver nog niet volkomen duidelijk. Ik
vond het woord dezor dagen in een advertentie.
Blijkens de omschrijving leek het mij te
royaal voor de demi-, anders gezegd half-
blanksheeren, wier boord en wier das
vooral in den regel maatschappelijk hooger
staat dan hun woning. De graad van beschaving,
waarop behoefte aan wat werkelijk comfort
ontstaat, wordt niet door kleermakerehulp
alleen verkregen.
Dat het aan „demi-heeren" bi3r nog niet
ontbreek»-, kon men Zondag wederom con-
etateeren, torn op de Groote Markt een kleine
optocht van betoogers bezig was, zich op te
stellen, omgeven door een groote bende kijkers,
't Is voor mij altfld een van de moest
antipathieke uitingen van onzen volksgeest:
dit tot-nieuwsgierig, volkomen onverschillig
gapen van het ZoadagBheerendom naar de
zwakke openbaring van eenigo bewustheid
bij een klein deel der werklieden.
Öf 't goed gezien is, te pogen naar openlucht-
betoogingen, laat ik daar; maar het trof mij
bij do werkliedonpensioenbetoogiag, en het
trof m\j nu weer, hoe woeontraoedïgend het
i3, die karikaturen van „hoeren" en „dames",
zelf niet beseffend, hoe jalst uit hua namaak
heel de armzaligheid van hun maatschappelijke
positie spreekt, daar to zien staan, of zo
mijion ver verheven waren boven hun stand-
genooten, die in het krijt treden juist voor
hun welzijn."
t t r r i
„Vaders, wier dochters voor kaar carrière
oen einddiploma van do vijfjarige nooóig
hebben, kunnen tevreden zfcaals de nieuwe
H. B.-scbool klaar is, zal men er niet boven
zetten: „voor jongens", en mogelijk wordt
er dan een plaatsje gevonden voor oen
jonge dame.
Maar aio zoo'n jonge dame er dadelyk
behoefte aan hooft?
Zie je, daar bob je dia ongelukkige over
drijving al weer I Doen wij nu sog riet genoeg
voor de vrouw? Wfl hebben al een meisjea-
hoogere-burgerachtol, waar ze yflf jaar gaan,
zonder dat het een „vijfjarige" is (4r. Mouton
heeft dat een paar jaar geleden uitgelegd) en
waar een eind-examen wordt afgenomen, dat
goen eind-examen ie; we hebban buitendien
onzo tentoonstelling voor vrouwenarbeid; vra
hebben het book van mevrouw Goekoop
(vooral nu het met den tweeden druk dubbel
goedkoop werd) verslenden bij zulko hoeveel
heden, dat er geen exemplaar meer van to
krijgen is.
Dat ééne meisjo moet maar zoolang ergens
anders boen gaan, ale zo niet wachten kan.
En a 1 s ze niet wachten kan, doet zo
haar geboortestad geen eer aan; een Hagenaar
moot kunnen wachten. "Wtf wachten hi;r
met engolengeduld: op goede riolen, op een
haven, op de legerorganisatie, op een abattoir,
op een behoorlijke tram, op de nieuwe
omiiibuslijD, op wat sociale rechtvaardigheid,
op een goed variété-theater, op eon burge
meester, op nog een paar honderd kleinig
heden, enfin, een Hagenaar wacht op alles
behalve op het laatste nummer van een
concert."
Iq De Maasbode wijdt de schrijver van
„Waar 't om zit" een paar artikelen aan de
muntquaestie. Het slot er van luidt
als volgt:
Waarom vestigen wy bij herhaling de aan
dacht op deze quaestie?
Omdat zij by herhaling naar den voorgrond
treedt.
En dit om de eenvoudige reden, dat in het
standaardgeknoei een van de hoofdfactoren
ligt dier geheimzinnige macht, welke onder
den naam van „haute finance" bekend staat
en vorsten en volkeren onder haar verplette
rend overwicht verdrukt.
Do maatschappij kan het zilver als geld niet
missen. Niet door overeenkomsten of staats-
bepalingen zyn zilver en goud geld geworden,
maar daar de eigenschappen dezer metalen
zich aanbevalen als gold.
Wat aldu3 natuurlijkerwijze ontstond, werd
met geweld, uit hebzucht, om redenen van
speculatie veranderd.
Dit wreekt zich vroeg of laat. Europa beging
de fout en boet thans voor de dwaasheid.
„Door dit gedrocht van menschelyke kort
zichtigheid wa3 het noodig, dat de landbouw
in Europa ten gronde gericht werd, dat de
arbeider geen werk meer kon vinden, dat de
strijd tusschen arbeid en kapitaal aangebonden
werd", schreef Bosch 2 April 1896.
En in hetzelfde artikel besloot hy als volgt:
„Neem eens de zilvoren standaardmunt uit
het Hollandscho stelsel weg, namelijk de rijks
daalders, de guldens en halve guldens, en zie
dan esrs (zelfs bfi overvloed van goud) welk
een gemak dat (altijd volgens de goudmono
polisten) in het verkeer zou aanbrengen. Mon
heeft dit slechts drie maanden vol to houden,
om een ieder weer naar zilver te doen snak
ken. Ja, maar, zeggen de goudmonopolisten,
er moet wel degelijk teekengeld nevens het
goud circuleeron. Zoo? Maar waarom moet
dat dan juist teekengeld zijn? Ge kunt u geen
muntstelsel doDken, waarbij hot zilver gemist
kan worden; zorg dus, dat uw zilvergeld de
waarde heeft, die er op uitgedrukt staat, dan
handelt gy eerlyk. Neem daartoe hetzelfde
middel te baat, dat ge bezigt om aan het goud
die waarde te verschaffen. Go zegt: uit één
kilogram goud moogt go zóóveel tien-gulden
stukken laten slaan. Voeg er by, uit éóu kilo
zilver moogt go zooveel ééa-gulden-stukken
slaan, enalle moeiiykheden zyn uit den
wog geruimd. Dat is geen protectie van zil
ver, maar dat is aan goud en zilvor dezelfde
rechten toekennen, Bside metalen bewijzen in
ioder muntstelsel goede diensten; waarom
dan het eene beschermd en het andere aan
zichzelf overgelaten?"
Telkens weder vraagt de domheid, door
Europa met zyn goudstandaard begaan, de
aandacht. Niet het minste in deze tyden der
zeldzame ontwikkeling van Japan, dat Europa
doodgooit met zyn aitikelon.
Europa's etandaard-rtgeling heoft meege
werkt om JapaD, met de hulp van Euro-
poesch (internationaal) geld, te maken tot een
land van uitvoer; voorheen voerden wy uit,
thans zullen het de oostersche landen doen.
Wy mogen toezien. Wat zullen wy beginnen,
hoe de sociale nooden lenigeD, als industrie,
handel, landbouw moedwillig door den goud
standaard worden vermoord?
Maar „des eoncn dood is des anderen brood",
zal men mogelyk zeggen. Indiö byv., het
zilverland, vaart dan zeker zeer wöl by die
regeling, by zyn bevoorrechten uitvoer?....
Zouat gy donken?
Een groot Fransch blad, dat zich herhaal-
deiyk met de standaard-quaestie bezighoudt,
heeft niet lang geleden bewezen, dat de ont
zettende Indische hongersnood voor een niet
gering gedeelte te wijten was aan de zilver-
speculatie. „Een vergrijp aan de menschheid",
noemde dit blad dan ook met verontwaardi
ging de invoering van den gouden standaard.
Ik herinner my hetzelfde te hebben gelezen
in het werk van don beroemden Duitschen
deskundige, Alex Von Gülpen, die, om zich
van den invloed der munt-quaestie op het
Indisch export te overtuigen, persoonlijk zes
maanden Britsch-Indiè boreisde en later aan
de Duitsche Staatscommissie over de munt
quaestie („Silber-Enquöte Commission" 1884)
zyn bevindingen mededeeldo.
Ook hy getuigde stellig: Daar ontbreekt
in die baDg9 tyden geen voedsel, met name
goen ry&t, maar geld, want de speculatie
perst allen voorraad uit, om haar winstbejag
te'voldoen; do waren liggen in massa's op
getast in do stapelplaatsen, maar de inlander
kan zo niet koopeD, ze worden naar Europa
verkochtdat is voordeeliger.
Maar dat is Godo geklaagd, lezerI
Zisdaar waarom telkens de m.unt-quaestie,
beter gezegd de standaard quaestie,
naar den voorgrond treedt; ziedaar, waarom
mgr. Walsh, aartsbisschop van Dublin, er in
zyn boek „Het Bimetallisme" de aandacht
op vestigde; ziedaar waarom mannen als or.ze
afgovaardigden Travaglino, Vos do Wael en
anderen optraden t9gen den goudstandaard;
ziodaar, waarom mgr. Scheicher er met klem
in het Oostenrykscho parlement op aandrong
den goudstandaard prijs te geven; om het
met éón woord te zeggen, omdat, gelyk dr.
Liobor zoido in den Duitschen Rijksdag
(Febr. 1896), omdat het hior geldt een econo
misch belaDg, van het hoogsto gedicht voor
de maatechappy, een belang, waarmede de
geheele sociale toestand gemoeid is.
De Standaard zou wonschon, dat aan
boord als regel gold het houden van
godsdienstoefeningen, waarby allon
tegonwoordig moeten zijn, en alleen zy,
die gemoedsbezwaren mochten hebboD, door
den commandant van de bijwoning konden
worden ontslagen.
Met het oog op de verschillende godsdien
stige richtingen geeft het blad in overweging
er een huiselijke godsdienstoefening van te
maken, hoofdzakelijk bestaande uit liturgische
gebeden, uit hot zingen van een psalm, uit
het voorlezen van een stuk uit het Oude en
uit het Nieuwe Testament, en hoogstens uit
een kleine stichtelyko toespraak van niet meer
dan een tien minuten, voor te lezen uit oen
daarvoor uit te geven boek. „Handorgels zyn
tegenwoordig zoo goedkoop, dat zeer wel op
elk schip de aanwezigheid van zulk oen klein
orgel bet zingen mogelyk kan makeD. En
waar men op die wijs een koeten huisolyken
dienst hield, met gebed, gezang, voorlezing
uit de Schrift, en een zeer kort woord van
vermaan, waro dit alles door een commissie
uit leeraren van onderscheidene overtuigiogen
zeer wel zóó, voor heel het jaar, in te richten,
dat niemand te klagen baddat de commandant
nooit verlegen stond; en dat het geheel voor
de manschap zekere aantrekkelijkheid zou
hebben.
Men zou dan voor 52 dienstc-n het gohoel
in druk moeten hebben. Dit boek ware aan
elk man aan boord ter hand te stellen. En
olk commandant moest gelast worden zich
hieraan te houden.
Geen kerk, maar „huiselyko godsdienst
oefening" zou dan het karakter zyn; en als
men dan zorg droeg, dat de gebeden kort en
het vermaan beknopt waren, twijfelen we niet
of byna niemand zou er zich aan onttrekken."
De Nederlander is niet gesticht door de
be8Chryving van een godsdienstoefening aan
boord, in het Handelsblad door X. gegeven.
„Gemakkeiyk ware soortgeiyko voorstelling
te geven van een huisgezin, waarin do vader
voorgaat in gebed on bybellezing. Hoe vaak
zal het ook daarbij gebeuren, dat de rechte
opgewektheid ontbreekt! Moet men daarom
gebed en bybellezing laten varen?
Afkeerig van schijnheiligheid, ziet ook
De Nederlander op zichzelf in uiterlyke gods
dienstplechtigheden geen heil. Bybellezen en
bidden aan boord bewyst niet, dat men aan
boord godsdienstig is. Maar de quaestie is
deze: „of de Overheid haar verplichting
loochenen mag, om in al haar doen waar
het pas geeft openiyk te belijden, dat ook
zij, evenals wy allon, onder Gods gebod staat,
van God afhankelijk ls."
Als de Overheid diensten eischt, by wolker
vorvulliag het aan de Kerken onmogelijk
wordt op to treden, dan moet zy, meent het
blad, wel Z6lve optreden. Zy mag niet dulden,
dat maanden achtereen geen gelegenheid be
staat voor openbare godsdienstoefening.
„Terecht onthoudt zy zich van allen dwang;
wie den dienst niet wil by wonen, biyveweg.
Maar evenzeer onthoude zy zich van een
by alle manschappen speciaal ingesteld onder
zoek, of zy zich wel „geïnspireerd" gevoelen.
„Inspiratie is trouwens Diet noodig".
Het lezen van de Tien Geboden; van een
Psalm of een deel van het Evangelie; een
eenvoudig gebed veroischen toch niet oen
byzondero inspiralio.
Deze dingen hinderen nioraand dan hem,
S)
Ik zag dat alles by den scbyn der lantaren,
■welke de conducteur, die hun h9t porlier
opende, vasthield. Zooals ik zeide, men is zeer
wantrouwend, wanneer men veol toevertrouwd
geld in zijn nabijheid heeft, en het verschycen
van dezo twee mannen beviel mi) zóó woinig,
dat ik den huisknecht verzocht zou hobb9n
mij to vergezellen, zoo dat niet te laat ge
weekt was. De trein reed reeds mst volle
kraÜt uit het station en etoomde een tunnel
bmBen.
Ik had nu tjjd alles te overleggen, en be
vond, dat het geld toch, ovor het geheol
genomen, tamelijk veilig was. U(Jn coupé was
flink gesloten en door een stevig tusschen-
schot volkomen van de andero gescheiden;
bovendien belette de bowoging van den trein
iedereen my van buiten te bereiken, evenals
het mij wel is waar ook belet zou hebben
hij do conducteurs in het voorlaatste rijtuig
te komen. Dat was bepaald afdoende, en op
hot eerstvolgende station kon ik altijd nog
tot meerdere veiligheid van het geld iemand
bij rnjj nemen, wanneer ik mij weder veront
rust mocht gevoelen.
liet dit gevoel van veiligheid kwam er
een zekere afmatting over mij, wellicht een
gevolg van het weer en de beweging van den
trein. Ik leunde in de zachte kussens achter
over en verzonk in een tosstand van droo-
merigheid, die echter voletrekt geen slaap
was, want ik hoorde elk gedruisch en voelde
iedere slechte ligging der rails.
Opeens was het mü, of de trein langzamer
reed en alsof hst rollende gedreun, dat een
zich in gang bevindende trein maakt, in de
verte wegetierf. Ik sprong op en keek uit liet
raampje. Hemel, wat was dat? Da trein,
waaraan mijn waggon vastgehaakt was, was
ver vooruit zichtbaar en stoomde met groote
snelheid voort, terwijl mijn waggon niet alleen
niet stilstond, maar oen achteruitgaande be
weging naar Westborn maakte. En deze rug-
waartBcbe beweging werd al eneller en sneller,
zonder dat ik de kracht zag, die dat bewerk
stelligde wij moeeten hier op een hellend
baanvlak zijn. De achteruitgang van mijn
rijtuig word ten laatste zoo snel als wij straks
voorwaarts gereden wareD, toen do waggon
nog aan den trein hing, en ik werl door een
naamlooze ontzetting aangogrepen. Mij rc knieën
kniktoD, do haren rezen mi) te berge, het
koude zweet stond op mijn voorhoofd en ik
was een onmacht nabi), toen de snelle gaDg
van den waggon eenigszine verminderde.
Eindelijk stond de waggon stil. Ik hoorde
een geluid als bet omdraaien van een sleutel,
nog een oogenblik en ik zag de deur openen,
en dezelfde man, die mij voor het gebouw
der Bank ontmoet was, hield mU een pistool
voor. Zyn scherp geteekend gezicht werd fel
door het licht der waggonlamp beschenen,
en er lag een uitdrukkiog op zijn gelaat, die
niet aan de minste scherts deed donken. Ik
trad oen echrede achteruit, want het koude
ijzer van het pistool bevond zich al to dicht
by myn voorhoofd, en werd toen van achteren
aangegrepen: de handlanger van den roover
was door de andere deur binnengetreden. Ik
deed een poging om my to bevryden en my
met al myn kracht op myn vis a vis te
werpen, maar de poging mislukte. Ik zag
alleen nog, dat hy zyn pistool andersom nam
en voelde, dat de kolf van het wapen op myn
hoofd neerbonsde, en toen hoorde ik oen
suizen en bruisen, on werd het my bloedrood
voor de oogen; myn zinnen verlieten my.
Toen ik weer tot myzelven kwam, lag ik
op den bodem van den waggon, te zwak om
my te bewegen; beide deuren stonden wyd
open, en de winterstorm drong met al zyn
schorpto naar binnen: aan de koude en de
natheid had ik het waarschyniyk te danken,
dat ik een oogenblik ontwaakt was. Ik wiet
niet recht, wat er met my was voorgevallen.
Mgn gedachten dwarrelden als een chaos
door elkaodor, evenals de met regen ver
mengde sneeuwvlokken daarbuiten. Ik wist
slechts, dat ik eigeniyk in Montforth moest
zyn en dat er iets verscbrikkelyks met my
gebeurd was.
Daar hoorde lk plotseling het schrille
gefluit van een locomotief uit de richting van
Montforth, en hoe verward myn gedachten
ook waren, viel my toch terstond in, dat de
komende trein myn waggon moest verplet
teren, als de machinist by den storm de
bindernis op zyn weg niet ter rechter tijd
opmerkte. Ik doed een wanhopige poging om
op te staan, maar het ging niet: myn hoofd
was zoo zwaar als lood. Hog esn3 klonk het
schrille fluiten en ditmaal meer uit do naby-
heid, en toen antwoordde een ander gefluit
van do tegenovergestelde zydo. Er kwamen
twoe treinen elkander te gomcet hot blozd
etolde my in de aderen, nog oenig9 seconden,
en myn waggon moest tot gruizel verbrijzeld
en ik tot een vormlooze massa verpletterd
zgn. Die vreoselyko gedachte en het geleden
bloedverlies deden my ia een nieuwe, wel
dadige onmacht vallen.
Toen ik myn bezinning herkreeg, zat ik
rechtop en voelde mij door sterke armen
vastgehouden; de waggon echter was in
beweging. Ik sloeg de oogen op on zag den
heer Wilmot en den kassier naast my en ook
onzen huisknecht en den stationschef van
Westborn. Een oogenblik meende ik, dat ik
in den hemel was.
Ik deed een poging om te sproken, maar
het ging niet; men begreep evenwel het
teeken, dat ik met de hand maakte.
„Hy wil wat drinken," zei de heer Wilmot;
„hoeft iemand uwer brandowyn by zich?"
Daarvoor had do huieknecht gezorgd, maar
hot was niet noodig er van te drinken, want
de troin hield juist te Westborn stil. Ik word
in de restauratiezaal gebracht en aan een
arte overgegeven. De warmte en eonige op
wekkende middelen brachten my spoodig zoo
ver, dat ik verhalen kon, wat or gebeurd
was, dat wil zeggen, voor zoover ik het
begreep. Do stationschef vulde myn bericht
aan met de verzekering, dat de roovers een
bepaald, te voren goed overlegd en lijn uit
gewerkt plan moesten hebben opgemaakt,
want anders ware de uitvoering van den
diefstal onmogelyk geweest. Waarschyniyk
waren zy, volgens hem, gedurende den rit
uit het portier op de treeplank gestapt en
hadden op het hoogste punt van den klim-
menden weg den waggon loegehaakt, die, de
wet der zwaartekracht volgend, nu snel
bergafwaarts gerold was. De plek zelf was
zeer geschikt gekozen, want hier is de streek
eenzaam en vor van elk stationsgebouw. Toen
men op hot eerstvolgende station den laateten
waggon miste, werd terstond naar West'oorn
gotelegrapheerd, en zoo kwam bet, dat bjjna
gelyktyóig twee locomotievon werden afge
zonden om te zoeken, en deze waren het,
welker gefluit my zoo doodelijk had doen
schrikken.
De heer Wilmot had nog denzelfden avond
vernomen, dat het bovenbedoelde telegram
valech was. De heer Dane, aan wien hy naar
Westborn seinde, dat het verlaugde geld
onderweg was, antwoordde nameiyk terstond,
dat hy niet begreep, wat de heer Wilmot
bedoelde, daar hu geen geld gevraagd en ook
niet noodig had. Door doodelyken angst ge-
dreveD, snelde hy nu met den kassier en d6n
huieknecht naar het station, en zy kwamen
Dog tydig genoeg om op de locomotief te
kunnen stappeD, die juist afgezonden zou
worden om den waggon te zoeken.
(Stol volgt.)