Ij, JI7I9 Maandag O Mei.
A». 1898
igourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Eon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Getrouw tot in dsn dooi
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADYEBTENTIËN:
Van 1-8 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. - Orootero
lettors naar plaatsruimta. Voor bet incaaseeren buiten do stad
wordt 0.05 berekend.
Da heer L. A. Den Hollander, redacteur
van het Tijdschrift voor Onderwijs en Han
denarbeidmerkt het vo'gende op.
„Het zou uit een zielkundig oogpunt nuttig
zfln, als de onderwijzer nauwkeurig acht gaf
op de aanleiding tot komische effecten
by zijn leerlingen. WaDneer scholieren
van onderscheiden leeftijd en stand aan de
werking van gelijke effecten van dien aard
worden onderworpen, zou een vergelijking
een p-ycbologische bijdrage van gewicht
blijkeu.
Hoe het plotseliug bijeenbrengen van voor
stellingen, die in de ziel nooit het genoegen
van eikaars gezelschap genoten, een mild
vloeiende bron, misschien de eenige, blijft van
komische effecten, kan do onderwijzer dage
lijks opmerken.
De kinderen zien Piot op de speelplaats,
in de gang, net als de anderen met een pet
op het hoofd. Nu gaat de school aan, maar
Piet vergeet zijn pet aan zijn kapstok op te
hangen. Nauw heeft hij éon voet over den
drempel van hot schoollokaal, of een daverend
gelach klinkt hem tegen. In hoogere leerjaren
brengt hetzelfde feit slechts een flauwen
glimlach op de lippen van onkelen.
Een duif is een vogel, die de kinderen dage
lijks 2ien. Iets lachwekkends is er niet aan.
Haar breDg nu zoo'n duif in de klasse, dan
zullen in de lagere leerjaren althans de meeste
leerlingen beginnen te lachen.
Het sterkst komisch effect, waarop ik bijv.
in oen tweede of derde leerjaar de scholieren
kan vergasten, is de vertelling van den reus,
die gebonden neerligt en nu door den kleinen
Hein aan don öoüs wordt getrokken.
Dan klinkt een onbedaarlijk gelach. Ja zelfs
het gansche lichaam is in de uiting der ge
moedsbewegingen betrokken. De werking dier
effecten is gemakkelijk te verklaren, ik bedoel,
men kan aantooneD, dat ze speciale gevallen
der hoofdwet zyn. Maar wat potsierlijks is
er aan den neus?? Toch heb ik vaak opge
merkt, dat de mbeste kinderen glimlachen, als
ze bij leeslessen aan dat woord komen.
Eens had ik een zeer snugger keroltje, dat
altijd aan het woord „neus" genaderd, vau
lachen niet verder door kon lezen. Breng
in een leesles: de jongen viel op zijn arm,
op zijn knie, dan zal niemand lachen; maar
«chrijf: hy viel op zjjn neus, dan schijnt dit
■wel het geval te moeten zijn. Die belachwek-
kendbeid van ons reukorgaan is mij niet ge
heel klaar."
Onder het opschrift „Overschatting
en zelfmisleiding" lezen wij in De
Nieuwe IJselbode:
Er zijn in onzen vadorlaDdschGn economi-
schen toestand niet zooveel lichtpunten, die
voor het heden op blooi wijzen en voor de
toekomst op groei doen hopen. Onze hoofd
stad en eerete koopstad fleuit weer wat op,
zoo zogt men, doch niemand twijfelt, dat deze
opfleu ing inderdaad wel noodig was. Ook
zelfs het dure Merwedekanaal, waarop men
zulke schoone verwachtingen gebouwd had,
heeft den Amsterdamschen koophandel niet
met nieuw leven kunnen bezielen.
Rotterdam handhaaft stout haar plaats
onder de grooto koopsteden van het noord
westen van het vasteland van Europa, of
schoon het daar meer transito-handel dan
eigen handel is. Onze fabrieksnijverhoid houdt
zich staande en houdt de concurrentie mc-t
het buitenland vol, daartoe in de gelegenheid
gesteld door den lageren locnstandaard, waar
mede de Nederlandsche werkman genoegen
neemt. Wanneer men bij de groote Engelsche
werkstaking den loonetandaard gind9 en hier
heeft willen vergelykeü, zal men met ona
aan het enorme Iconversohil de mogelijkheid
een er voortgezette concurrentie op de wereld
markt durven toeschrijven.
Hoe die loonstandaard ten onzent is, blijkt
bijv. uit het bekende feit, dat het gros der
Twentsche fabrieksarbeiders in een gewoon
menscbc-nleven vijf tijdperken doorloopt: van
armoede, van welvaart, van armoede, van
welvaart, om met hot begin, met armoede,
te eindigen.
En waar vindt men overigens welvaart?
De landbouw gedrukt en zuchtende onder
zware lasten: graanteelt en veeteelt beide
op den rug. De veehouder, de stillen over-
vuld van best of minder goed vee, doch voor
beide soorten geen geld te maken, omdat het
buitenland ten profijte van den ingezeten boer
de grenzen voor ons vee sloot.
0:;ze boter van den ouden eersten rang op
de Europeesche markt verdreven en verder
door de margarine nog meer gedeclineerd.
Ten gevolge van deze en andere oorzaken
eón onzer vruchtbaarste provincios, Friesland,
snel aan het verarmen en op weg om voor
Nederland de wonde plek by uitnomendheid te
worden, zooals Ierland dat is voor Engeland.
Men zou zeggen, dat het voor ons land tyd
wordt om aan inkrimpiDg van uitgaven te
denken.
Doch wie zoo ieta van onze staatslieden
onderstelt, heeft heel en al buiten den waard
gerekend.
Alsof h«t nog aïtyff het „steinreiche"
Holland was van voorheen, zoo wenscht men
zich alles nog van het beste, van de bovenste
plank aan te schaffen.
Een leger la mode de Berlin", met nu
eerst persoonlijken dienstplicht, straks uit
breiding van het contingent, totdat men
zacutkens-aan by algemeenen dienstplicht be
landt. Wy moeten immers het beste hebben,
en dat beste wordt gevraagd al gaat het
onzen krachten ook te boven in naam van
Neerlands onafhankeiykheid. Wordt het mili
tarisme niet gefnuikt, dan vordert het straks
dien waarborg voor de onafhankeiykheid ook
voor onze oostelyko provincies op, die immers
even goed zijn als de weatelyke en ook niet
voetstoots in de handen van den vyand mogen
vallen 1
Een vloot is de tweede eisch l'instar"
van do groote mogendheden met kruisers en
vechtschepen van beb ik jou daarMisleidende
overschatting, waar bijv. Japan in het verre
Oosten en niet te ver van onze Oost-Indische
koloniën met een enkele vlootdemonstratie
onze bescheiden scheepkens wegveegt van
de zee. Maar toch blyft men offeren voor een
dure vloot; immers, als tweede koloniale
mogendheid vanouds moeten we geen mal
figuur slaan on de herinnering aan onze
r emryke zeehelden, de Trompen en Evertsens
cn De Ruyters levendig houden I
En al weer eens een blik geslagen over
de grenzen en al weer iets ontdekt l
Nu leerplicht l Ons ondorwys, ook het
lagere, is al zoo bitter duur, vooral als men
op de vruchten let, die geriüg zyn. Dus leer
plicht, liofst tot het 14de jaar, doch voor-
loopig tot het 13de jaar, en daarna zoodra
mogeiyk horbalingsonderwys, op Urk en te
Amsterdam juist hetzelfde, voor welke over
eenkomst als beweeggrond wordt aangevoerd,
dat men zich tegenwoordig zoo gemakkeiyk
verplaatst en er wel eens een Urker te
Amsterdam belandt.
Zet de lyst slechts voort, lezer, en zie
eens hoe onbekrompen de Staat of het Rijk
in uw beurs tastl Denk maar eens aan de
cellulaire govangenissen, waarvan ieder cel
letje f 2500 ko3t, wat immers niet te duur
is, omdat de Staat toch het gtld voor drie
percent leentI Denk eens aan den stations-
bouw onzer dagen c-n vraag uzelf dan af of
gy niet woont in een schatryk land, waar
geen einde is aan de welvaart en den bloei l
De Nieuwe Rotterdamsche Courant herinnert,
dat op 4 Mei 1798 de Staatsregeling
voor de Bataafsche Republiek in
werking trad. Het blad stelt de vraag: Is
deze gebeurtenis na een eeuw tydsvorloop, is
zy nu Dog de aandacht jwaard? Uit het vol
gende meent het een bevestigend antwoord
te kunnen rechtvaardigen1.
„Hot was onze eerstö staatsregeling, het
eerste wetboek van ons'organiek staatsrecht,
dat tot dusver in honderden geschreven docu
menten en duizenden van plaats tot plaats
verschillende gewoonterechtelyko practyken,
wier ontstaan over vyf a zes eeuwen zich
uitstrekte, verspreid lag. Ook op dit gebied
had rechtszekerheid ontbroken; een gecodifi
ceerde staatsregeling alleen moest en kon die
aanbrengen. Die rechtszekerheid ware intus-
schen onbereikbaar geweest zonder rechtseen
heid; en die wordt uitgesproken in art. 1 der
eigenlyke Akte van Staatsregeling met de
woorden: De Bataafsche Republiek is één en
ondeelbaar. Onschatbaar is het belang, dat in
deze uitspraak voor ons staatsleven gel6gen
was. Niet langer zeven zolfstandige, traag
samen-, vaak elkander tegenwerkende provin-
eién meer, gezameniyk beerscbappy uitoefe
nend over landsdeelen en landgenooten, die als
onderworpen bestanddeelen van den Staat, op
eigon bestuur evenals op do Regeering goen
invloed oefenen; maar éón Staat voortaan,
zooals de Unie van Utrecht reeds had voor
gespiegeld, maar niet had kunnen bewerken.
Ter wille dezer eenheid laten wy ons zelfs
den gozochten naam van Bataafsche Republiek
welgevallen.
En in dezen eenheidsstaat voor het eerst
ook het recht van hot volk, om in het beleid
der openbare zaak mee te spreken, gehuldigd
de oligarchie, die byna twee eeuwen gehoerscht
en eindeiyk zelfs de populariteit der stadhou
ders ondermynd had, ging plaats maken voor
een democratie, zich openbarende in het opper
gezag van hot vertegenwoordigend lichaam,
dat door een zeer uitgebreid, niet een Jan
en allemans, maar toch een byna algemeen
kiesrecht gevormd werd. Verdeeld in Twee
Kamers, zóó, dat de besluiten der óéne Kamer
de bekrachtiging der andere behoefden, is dit
vertegenwoordigend lichaam met grooter juist
heid als de voorloopor onzer hedendaag3che
vertegenwoordiging te beschouwen dan de
Staten Generaal, waarvan haar de naain is
geschonken.
H:t is bekend en moet erkend, dat men
to ver ging. Ter wille der eenheid bloven de
gewestelijke en plaatselijke besturen van alle
zelfstandigheid verstoken; ter wille van den
volksinvloed werd de regeering als uitvoerend
bewind geheel aan den wil van het Vertegen
woordigend Lichaam onderworpen. Doch dit
was de reactie tegen do vroegere misbraiken
en daarom begrypeiyk en verschoonbaar;een
stelsel, dat spoedig onhoudbaar zou biyken,
terwyl de volksinvloed by vertegenwoordiging
op den duur als een verkregen recht niet
zou verdwynen.
Van bly venden aard, onvernietigbaar op den
langen duur, zou ook blyken de erkenning
der volksvryheden, zoo voor hot individueels
als voor het maatschappelijks leven. Veel daar
van was voorbereid onder de vrosgore staats
orde, maar was altyd gebrekkig cn onzeker
geweest; do erkenning van vryheidsrochten,
op wier handhaving de burgery aanspraak
en staat kon maken, werd in deze eerste
staatsregeling uitgesproken, om niet meer
verloren te gaan."
Er ontbreekt nog veel aan de verwezen
lijking dezer idealen; maar dat zy toeD ge
formuleerd werden is, zegt de N. R. C, der
herdenking ovorwaardig. „En zoo wy ook de
nalatenschap der Revolutie, in baar wilsver
klaring van 1798 geformuleerd, slechts onder
benefice van inventaris wenschten te aan
vaarden, verworpen hebben wy haar niet;
wij kunnen ook thans ons niet gedragen als
ondankbare erfgenamen jegens het geslacht,
dat een eeuw geleden vol geestdrift tot loffe
lijke, helaas maar al te dikwyls vergeefscbe,
pogingen zich aangordde om een nieuw tyd-
perlc van geluk en welvaart voor het vaderland
in hot loven te roepen. Vergeefsche pogingen,
omdat de geringe mate van inwendige kracht
tegen den machtigen aandrang der toenmalige
worel^obeurtenissen niet bestand bleek. Een
in dit opzicht gelukkiger latere generatie, door
vroegere tegonspoeden onderricht en door
gunstiger omstandigheden gesteund, mocht,
na niet al te langen tyd, met den oogst aan
vangen, die uit het vrooger gezaaide was
opgeschoten. Veel onkruid werd uitgeroeid,
maar veel wacht nog op verderen groei. In
de geschiedenis der volkon laat geen or.it-
wikkeliogstydperk zich verloochenen; daarom
mag ook de herinnering aan 4 Mei 1798 niet
misplaatst heeten."
Een vergelyking van den stryd ter zee,
voorheen en thans, vinden wy in De Tijd,
een onderwerp van ongetwyfeld groote actu
aliteit, weshalve wy hier zoo beknopt moöe-
m bet artikel weergeven.
Zoodra het geschut een voorname rol begon
te spelen ook by de oorlogen op zee, werden soms
meer dan honderd bodems, onder welke een
aantal linieschepen, drijvende zeekastoelen,
met 60, 80 en 100 of meer kanonnen bewa
pend, onder het oppercommando van een vloot
voogd vereenigd.
Warc-n twoe vyancige vloten in zee, dan
werd door vlug zeilende adviesjachten de
vyand opgespoord, en was deze eenmaal ge
vonden, dan naderden elkander langzaam en
ataiig de beide slaglmiën met voorwacht on
achterhoede, als twee legers, gereed tot een
kamp tot het uitersts.
Aan boord der schepen had i9der man zyQ
plaats ingenomen; de kapitein op de com
mandobrug, de manschappen by de stukken,
do geoefende schutters onder de bemanning
in de marseD, die door zware zeilen tegen
geweervuur beveiligd waren, de konstabel,
balast met het uitgeven van kruit, in de kruit
kamer, de scheepsdokter met zijn instru
menten en pleisters in de kombuis Al spoe
dig had elk schip zyn tegenparty gevonden;
een zwenking en nu braaktoa de elkander
toegekeerde zyden dood en verderf uit den
muil van 30 tot 60 kanonnen, in twee of
drie ryen boven elkander hun dreigende trom
pen vertoonend buiten het vaartuig. l,v '-9
het roer gekeerd; was het stuurboord, ^et-
wolk den vyand de volle laag toezond, thans
is het de beurt van bakboord, terwyl aan
stuurboord weder de stukken geladen worden.
Wel ziot men de groote witte splinters van
alle zyden van den romp afvliegen, wel gaan
dikwyls een gedeelte van hot want, tuigage
en verschansing by de heftige kanonnado
overboord, wel bekomt het schip op onder
scheidene plaatsen een lek, doch van een in
don grond boren, zooals wy, menschen van
onzen tijd, by de losbranding van zóó talrijke
kanonnen op zóó korten afstand zouden ver
wacht hebben, is geen sprake.
Al dichter en dichter naderen elkander de
loggo drijvende zeemonsters, totdat eindeiyk
hue rompen, die aan do waterlinie veel breeder
zyn dan aan het dek, elkander beroeren. Nu
is het oogeublik van enteren gekomen. Do
ruimte tusschen het dek van bei Ie schepen
wordt op de een of andere wyze overbrugd,
en over de losse planken, van het eene sefcip
op het andere geworpen, over een smalle,
waggelende brug, die weldra nat en glibberig
is van zeewater en bloed, gaat men elkander
met pieken, enterbyien cn messen telyf. Wie
valt is verloren; hy verdrinkt of wordt dood
gedrukt en langzaam vermalen tusschen de
schommelende rompen van de strydende
scheepsgevaarten. In bloedigen stryd, man
togen man, wordt op die wyze het zwakste
schip genomen tenzy het gelukt van zyn
aanvaller los te komen, door oen ander schip
ontzet wordt of wel de eene of andere buiten
gewone omstandigheid het van zijn aanvalh r
bevrijdt. En die buitengewone omstandigheden
36)
De kinderen hadden den mond vol van
Elizabet, die zy juffrouw May noemden. Zy
hielden zooveel van haar, zeiden zy Bruno,
die een groot vriend van hen was. Zy waren
zoo blyde, dat zy hun gouvernante zou
worden; zy zouden zoo gehoorzaam wezen en
al hun lessen goed leerenen zy zou verstop
pertje en „Vader, ik ben op jouw kasteel"
mety hen spelen dat had zy beloofd. En
toesu vroegen zy Bruoo of hy wel wist wat
„Vader, ik ben op jouw kasteel" was; waarop
Brüno antwoordde, dat hy zich herinnerde
dat spel wel eens gespeeld te hebben lang
voordat hy naar Eton ging.
„Maar speelden zy dan te Eton geen
„Vader, ik ben op jouw kasteel"?" vroeg
Totty, die aan Bruno's knie stond, met haar
oogen wyd opeD.
„Neen. Daar werd nooit iets anders dan
cricket gespeeld."
„Wat moet dat een nare school zyn, waar
geen „Vader, ik ben op jouw kastoel" wordt
gespeeld I"
„Dat was hard, niet waar?" beaamde
Bruno. „Een V. I. B. O. J. K.-club zou een
aardige afwisseling geweest zyn van altyd
tbaar dat gegooi met ballen."
„Ik houd wel van cricket," zeide Dotty,
die aan Bruno's andere knio stoad, op een
uitdagenden toon sprekende.
„Dat moest je niett" riep Lotty uit; „'tis
een jongersspel en meisjes moesten niet van
jongensspelen houden I"
Op dit oogenblik zond juffrouw Raymond
de kinderen den tuin in, uit vroes, dat zy te
lastig zouden worden.
„Gy zyt te goed voor die kindereD, myn
heer Challoner," zeide zy; „en zy zeggen
maar alles, wat hun voor den mond komt, Is
het niet gelukkig, dat zy zoo met juffrouw
May iDgenomon zyn?"
„Ja, dat is wel gelukkig," antwoordde
Bruno onverschillig weg. „Voor sommige
kinderen ie het reeds genoeg te weten, dat
iemand als gouvernante by hen zal komen,
om een vooroordeel tegen haar te hebben."
„O, maar juffrouw May is zco lief!" zeide
juffrouw Raymond; „zy heeft volstrekt geen
gouvernantesmanieren. Dat is wel niet meer
dan natuurlyk, omdat zy nog nooit in zulk
een betrekkiüg is g6weest, maar ik vind
haar bepaald allerliefst. Niemand zou denken,
dat zy in zoo'n geringen stand heeft geleefd;
zy is een juweel."
„Ik vrees, dat zy ziek is," zeide Bruno, op
een zachten, ernstigen toon.
Lucille was door de kinderen weggehaald,
om haar in den tuin de groote sneeuwpop
te laten zien, die zy gemaakt hadden, en
waarop zy een omgekeerden bloempot hadden
gezet, die de gelykenis met een menscheiyke
gedaante sterker mosst doen uitkomen.
„Ik heb haar gisteravond toevallig gezien,
Gn ik schiikte er van, zoo veranderd als zy
was. Zy ziet er uit als iemand, die de tering
heeft."
„O neen, neen!" riep juffrouw Raymond
geruststellend, „zóó erg is het volstrekt niet I
Zy hoest van verkoudheid, dat is het eenige.
Als zy veertien dagon in het vroolyke
Brighton is, zal zy weer geheel en al op
knappen."
„Ik geloof niet, dat zy naar Brighton gaan
moet," hernam Bruno. „Zy moest den besten
geneeskundigen raad Inwinnen, die in Londen
te vinden is, en dan hoe eer hoe liever naar
het Zuiden van Frankryk gaan."
„En wat moet er dan van Lotty, Dotty en
Totty worden?" riep juffrouw Raymond uit.
„Zy houden zooveel van haar."
„Lotty, Dotty en Totty kunnen wel een
andere gouvernante krygeri, maar als Eliza
bet bet leven, dat de Voorzienigheid haar
geschonken heeft, vergooit, krygt zy er geen
ander voor terug," zeide Bruno, een strengen
toon aannemende.
„O, mynheer Challoner, ge houdt my toch
niet voor zoo zelfzuchtig, dat ik zou willen,
dat het lieve meisje haar gezondheid ver
waarloosde om my?" wederlegde juffrouw
Raymond, gegriefd. „Daarvoor houd ik te
veel van haar. Al3 ik dacht, dat haar iets
ernstigs scheelde, zou ik er zeer bezorgd over
zyn."
„Ik ben er zeker van, dat zy ernstig ziek
is. Ik kan my niet in haar voorkomen be
drogen hebben, al heb ik haar maar eenige
oogenblikken gezien. Ik wil Lucille niet onge
rust makeD, waüt zy is zeer gevoelig en heelt
veel met haar „protégée" op. Ik weet, dat gy
een verstandige vrouw zyt, juffrouw Ray
mond, en ik draag dat arme schepsel aan
uw zorg op. Ga zoodra ge kunt met haar
naar Londen, om een dokter te spreken; ga
naar den besten, die er is dat is Jenner,
geloof ik. Op geld behoeft ge niet te zien;
ik zal u een cfcèque zenden. Maai maak
Lucille niet ongerust door haar te zeggon
boa ernstig het geval is."
„Neen, neen, dat lieve meiejol zoo kort
vóór haar huweiyk, nu het levon vol vreugde
voor haar is I"
„Dus kan ik er op aan, dat gy dit voor
my doen zult?"
„Zeker. Laat zien: morgen kunnen wy niet
gaan, op tweeden Kerstdag dan is het
reizen onmogeiyk, en ik geloof, dat zelfs do
doctoren dan een vryen dag nemen. Maar
overmorgen dat kan wel."
„Als 't u belieft. Het zal het best zyn, van
daag nog met de avondpost aan dokter Jen
ner te 8chryven, om hem te vragen waDneer
hy te spreken is."
„Ja, dat zal ik doen."
Juist hadden zy tyd tot dit gesprek gehad,
toen Lucille in triomf terug werd gebracht
door de drie kleine meisjes, allen in Dieuwe
grys fluwoelen jurkjes, met plooisels aan don
hals, van „point-lacó", door moeder gemaakt, en
roode liuten om het ïyf. Zy hadden lady
Lucille al haar schatten laten zien: de sneeuw
pop, de kuikens, de konynen en een geit,
die gedresseerd was om voor een wagentje
gespannen te worden, hoewel ni^t zonder een
sterke geneigdheid van haar kant, om het
wagentje overal togen aan te slingeren.
,'Ady 'Ucie vindt myn konyntje 't mooist,"
riep Dotty, die, ala zy vlug sprak, over de
letter l struikelde.
„Dat eeft ze maar uit vriendelijkheid ezeid,
omdat jo 't aar vroeg," zeide Totty, wier
uitspraak ook wel iets in zuiverheid to wen-
echen overliet als zy in vuur goraakte; „jo
moest 't niet een* gevraagd ebben."
„Hoor me nu zoo'n taal eens aant" riep
juffrouw Raymond. „Ge ziet wel, dat wy een
gouvernante hoog noodig hebben."
„Moeder niet!" riep Lotty; „moeder weet
0, zooveell"
„Zorgt, dat gy allen vóór vyf uren by ona
zyt," zeide Lucille, toen zy van juffrouw
Raymond afscheid nam.
Om vyf uren zou er een groote Kerstboom
voor de schoolkinderen zyn en later zouden
de kleine Raymonds en eenige andere kin
deren uit de fat8oeDlyke klasse, in wie Lucille
belang stelde, blindemannetje spr-len.
Na dat gesprek met juffrouw Raymond was
Bruno's hart geruster. Onder de godsdienst
oefening was Elizabet8 gelaat hem nu en
dan voor den geest gokomen, en in zyn ge
lukkige oogenblikken met Lucille telkens
weer, evenals de herinnering aan een zwaar
verdriet, dat iemand maar niet van zich kan
zetteD. Hy kon het denkbeeld niet verdragen,
dat zy voor zyn oogen wegkwyoen en sterven
zoo, zonder dat hy een poging deed om haar
te redden. Wordt vervolgd.)