Ij, JI7I9 Maandag O Mei. A». 1898 igourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Eon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Getrouw tot in dsn dooi LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADYEBTENTIËN: Van 1-8 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. - Orootero lettors naar plaatsruimta. Voor bet incaaseeren buiten do stad wordt 0.05 berekend. Da heer L. A. Den Hollander, redacteur van het Tijdschrift voor Onderwijs en Han denarbeidmerkt het vo'gende op. „Het zou uit een zielkundig oogpunt nuttig zfln, als de onderwijzer nauwkeurig acht gaf op de aanleiding tot komische effecten by zijn leerlingen. WaDneer scholieren van onderscheiden leeftijd en stand aan de werking van gelijke effecten van dien aard worden onderworpen, zou een vergelijking een p-ycbologische bijdrage van gewicht blijkeu. Hoe het plotseliug bijeenbrengen van voor stellingen, die in de ziel nooit het genoegen van eikaars gezelschap genoten, een mild vloeiende bron, misschien de eenige, blijft van komische effecten, kan do onderwijzer dage lijks opmerken. De kinderen zien Piot op de speelplaats, in de gang, net als de anderen met een pet op het hoofd. Nu gaat de school aan, maar Piet vergeet zijn pet aan zijn kapstok op te hangen. Nauw heeft hij éon voet over den drempel van hot schoollokaal, of een daverend gelach klinkt hem tegen. In hoogere leerjaren brengt hetzelfde feit slechts een flauwen glimlach op de lippen van onkelen. Een duif is een vogel, die de kinderen dage lijks 2ien. Iets lachwekkends is er niet aan. Haar breDg nu zoo'n duif in de klasse, dan zullen in de lagere leerjaren althans de meeste leerlingen beginnen te lachen. Het sterkst komisch effect, waarop ik bijv. in oen tweede of derde leerjaar de scholieren kan vergasten, is de vertelling van den reus, die gebonden neerligt en nu door den kleinen Hein aan don öoüs wordt getrokken. Dan klinkt een onbedaarlijk gelach. Ja zelfs het gansche lichaam is in de uiting der ge moedsbewegingen betrokken. De werking dier effecten is gemakkelijk te verklaren, ik bedoel, men kan aantooneD, dat ze speciale gevallen der hoofdwet zyn. Maar wat potsierlijks is er aan den neus?? Toch heb ik vaak opge merkt, dat de mbeste kinderen glimlachen, als ze bij leeslessen aan dat woord komen. Eens had ik een zeer snugger keroltje, dat altijd aan het woord „neus" genaderd, vau lachen niet verder door kon lezen. Breng in een leesles: de jongen viel op zijn arm, op zijn knie, dan zal niemand lachen; maar «chrijf: hy viel op zjjn neus, dan schijnt dit ■wel het geval te moeten zijn. Die belachwek- kendbeid van ons reukorgaan is mij niet ge heel klaar." Onder het opschrift „Overschatting en zelfmisleiding" lezen wij in De Nieuwe IJselbode: Er zijn in onzen vadorlaDdschGn economi- schen toestand niet zooveel lichtpunten, die voor het heden op blooi wijzen en voor de toekomst op groei doen hopen. Onze hoofd stad en eerete koopstad fleuit weer wat op, zoo zogt men, doch niemand twijfelt, dat deze opfleu ing inderdaad wel noodig was. Ook zelfs het dure Merwedekanaal, waarop men zulke schoone verwachtingen gebouwd had, heeft den Amsterdamschen koophandel niet met nieuw leven kunnen bezielen. Rotterdam handhaaft stout haar plaats onder de grooto koopsteden van het noord westen van het vasteland van Europa, of schoon het daar meer transito-handel dan eigen handel is. Onze fabrieksnijverhoid houdt zich staande en houdt de concurrentie mc-t het buitenland vol, daartoe in de gelegenheid gesteld door den lageren locnstandaard, waar mede de Nederlandsche werkman genoegen neemt. Wanneer men bij de groote Engelsche werkstaking den loonetandaard gind9 en hier heeft willen vergelykeü, zal men met ona aan het enorme Iconversohil de mogelijkheid een er voortgezette concurrentie op de wereld markt durven toeschrijven. Hoe die loonstandaard ten onzent is, blijkt bijv. uit het bekende feit, dat het gros der Twentsche fabrieksarbeiders in een gewoon menscbc-nleven vijf tijdperken doorloopt: van armoede, van welvaart, van armoede, van welvaart, om met hot begin, met armoede, te eindigen. En waar vindt men overigens welvaart? De landbouw gedrukt en zuchtende onder zware lasten: graanteelt en veeteelt beide op den rug. De veehouder, de stillen over- vuld van best of minder goed vee, doch voor beide soorten geen geld te maken, omdat het buitenland ten profijte van den ingezeten boer de grenzen voor ons vee sloot. 0:;ze boter van den ouden eersten rang op de Europeesche markt verdreven en verder door de margarine nog meer gedeclineerd. Ten gevolge van deze en andere oorzaken eón onzer vruchtbaarste provincios, Friesland, snel aan het verarmen en op weg om voor Nederland de wonde plek by uitnomendheid te worden, zooals Ierland dat is voor Engeland. Men zou zeggen, dat het voor ons land tyd wordt om aan inkrimpiDg van uitgaven te denken. Doch wie zoo ieta van onze staatslieden onderstelt, heeft heel en al buiten den waard gerekend. Alsof h«t nog aïtyff het „steinreiche" Holland was van voorheen, zoo wenscht men zich alles nog van het beste, van de bovenste plank aan te schaffen. Een leger la mode de Berlin", met nu eerst persoonlijken dienstplicht, straks uit breiding van het contingent, totdat men zacutkens-aan by algemeenen dienstplicht be landt. Wy moeten immers het beste hebben, en dat beste wordt gevraagd al gaat het onzen krachten ook te boven in naam van Neerlands onafhankeiykheid. Wordt het mili tarisme niet gefnuikt, dan vordert het straks dien waarborg voor de onafhankeiykheid ook voor onze oostelyko provincies op, die immers even goed zijn als de weatelyke en ook niet voetstoots in de handen van den vyand mogen vallen 1 Een vloot is de tweede eisch l'instar" van do groote mogendheden met kruisers en vechtschepen van beb ik jou daarMisleidende overschatting, waar bijv. Japan in het verre Oosten en niet te ver van onze Oost-Indische koloniën met een enkele vlootdemonstratie onze bescheiden scheepkens wegveegt van de zee. Maar toch blyft men offeren voor een dure vloot; immers, als tweede koloniale mogendheid vanouds moeten we geen mal figuur slaan on de herinnering aan onze r emryke zeehelden, de Trompen en Evertsens cn De Ruyters levendig houden I En al weer eens een blik geslagen over de grenzen en al weer iets ontdekt l Nu leerplicht l Ons ondorwys, ook het lagere, is al zoo bitter duur, vooral als men op de vruchten let, die geriüg zyn. Dus leer plicht, liofst tot het 14de jaar, doch voor- loopig tot het 13de jaar, en daarna zoodra mogeiyk horbalingsonderwys, op Urk en te Amsterdam juist hetzelfde, voor welke over eenkomst als beweeggrond wordt aangevoerd, dat men zich tegenwoordig zoo gemakkeiyk verplaatst en er wel eens een Urker te Amsterdam belandt. Zet de lyst slechts voort, lezer, en zie eens hoe onbekrompen de Staat of het Rijk in uw beurs tastl Denk maar eens aan de cellulaire govangenissen, waarvan ieder cel letje f 2500 ko3t, wat immers niet te duur is, omdat de Staat toch het gtld voor drie percent leentI Denk eens aan den stations- bouw onzer dagen c-n vraag uzelf dan af of gy niet woont in een schatryk land, waar geen einde is aan de welvaart en den bloei l De Nieuwe Rotterdamsche Courant herinnert, dat op 4 Mei 1798 de Staatsregeling voor de Bataafsche Republiek in werking trad. Het blad stelt de vraag: Is deze gebeurtenis na een eeuw tydsvorloop, is zy nu Dog de aandacht jwaard? Uit het vol gende meent het een bevestigend antwoord te kunnen rechtvaardigen1. „Hot was onze eerstö staatsregeling, het eerste wetboek van ons'organiek staatsrecht, dat tot dusver in honderden geschreven docu menten en duizenden van plaats tot plaats verschillende gewoonterechtelyko practyken, wier ontstaan over vyf a zes eeuwen zich uitstrekte, verspreid lag. Ook op dit gebied had rechtszekerheid ontbroken; een gecodifi ceerde staatsregeling alleen moest en kon die aanbrengen. Die rechtszekerheid ware intus- schen onbereikbaar geweest zonder rechtseen heid; en die wordt uitgesproken in art. 1 der eigenlyke Akte van Staatsregeling met de woorden: De Bataafsche Republiek is één en ondeelbaar. Onschatbaar is het belang, dat in deze uitspraak voor ons staatsleven gel6gen was. Niet langer zeven zolfstandige, traag samen-, vaak elkander tegenwerkende provin- eién meer, gezameniyk beerscbappy uitoefe nend over landsdeelen en landgenooten, die als onderworpen bestanddeelen van den Staat, op eigon bestuur evenals op do Regeering goen invloed oefenen; maar éón Staat voortaan, zooals de Unie van Utrecht reeds had voor gespiegeld, maar niet had kunnen bewerken. Ter wille dezer eenheid laten wy ons zelfs den gozochten naam van Bataafsche Republiek welgevallen. En in dezen eenheidsstaat voor het eerst ook het recht van hot volk, om in het beleid der openbare zaak mee te spreken, gehuldigd de oligarchie, die byna twee eeuwen gehoerscht en eindeiyk zelfs de populariteit der stadhou ders ondermynd had, ging plaats maken voor een democratie, zich openbarende in het opper gezag van hot vertegenwoordigend lichaam, dat door een zeer uitgebreid, niet een Jan en allemans, maar toch een byna algemeen kiesrecht gevormd werd. Verdeeld in Twee Kamers, zóó, dat de besluiten der óéne Kamer de bekrachtiging der andere behoefden, is dit vertegenwoordigend lichaam met grooter juist heid als de voorloopor onzer hedendaag3che vertegenwoordiging te beschouwen dan de Staten Generaal, waarvan haar de naain is geschonken. H:t is bekend en moet erkend, dat men to ver ging. Ter wille der eenheid bloven de gewestelijke en plaatselijke besturen van alle zelfstandigheid verstoken; ter wille van den volksinvloed werd de regeering als uitvoerend bewind geheel aan den wil van het Vertegen woordigend Lichaam onderworpen. Doch dit was de reactie tegen do vroegere misbraiken en daarom begrypeiyk en verschoonbaar;een stelsel, dat spoedig onhoudbaar zou biyken, terwyl de volksinvloed by vertegenwoordiging op den duur als een verkregen recht niet zou verdwynen. Van bly venden aard, onvernietigbaar op den langen duur, zou ook blyken de erkenning der volksvryheden, zoo voor hot individueels als voor het maatschappelijks leven. Veel daar van was voorbereid onder de vrosgore staats orde, maar was altyd gebrekkig cn onzeker geweest; do erkenning van vryheidsrochten, op wier handhaving de burgery aanspraak en staat kon maken, werd in deze eerste staatsregeling uitgesproken, om niet meer verloren te gaan." Er ontbreekt nog veel aan de verwezen lijking dezer idealen; maar dat zy toeD ge formuleerd werden is, zegt de N. R. C, der herdenking ovorwaardig. „En zoo wy ook de nalatenschap der Revolutie, in baar wilsver klaring van 1798 geformuleerd, slechts onder benefice van inventaris wenschten te aan vaarden, verworpen hebben wy haar niet; wij kunnen ook thans ons niet gedragen als ondankbare erfgenamen jegens het geslacht, dat een eeuw geleden vol geestdrift tot loffe lijke, helaas maar al te dikwyls vergeefscbe, pogingen zich aangordde om een nieuw tyd- perlc van geluk en welvaart voor het vaderland in hot loven te roepen. Vergeefsche pogingen, omdat de geringe mate van inwendige kracht tegen den machtigen aandrang der toenmalige worel^obeurtenissen niet bestand bleek. Een in dit opzicht gelukkiger latere generatie, door vroegere tegonspoeden onderricht en door gunstiger omstandigheden gesteund, mocht, na niet al te langen tyd, met den oogst aan vangen, die uit het vrooger gezaaide was opgeschoten. Veel onkruid werd uitgeroeid, maar veel wacht nog op verderen groei. In de geschiedenis der volkon laat geen or.it- wikkeliogstydperk zich verloochenen; daarom mag ook de herinnering aan 4 Mei 1798 niet misplaatst heeten." Een vergelyking van den stryd ter zee, voorheen en thans, vinden wy in De Tijd, een onderwerp van ongetwyfeld groote actu aliteit, weshalve wy hier zoo beknopt moöe- m bet artikel weergeven. Zoodra het geschut een voorname rol begon te spelen ook by de oorlogen op zee, werden soms meer dan honderd bodems, onder welke een aantal linieschepen, drijvende zeekastoelen, met 60, 80 en 100 of meer kanonnen bewa pend, onder het oppercommando van een vloot voogd vereenigd. Warc-n twoe vyancige vloten in zee, dan werd door vlug zeilende adviesjachten de vyand opgespoord, en was deze eenmaal ge vonden, dan naderden elkander langzaam en ataiig de beide slaglmiën met voorwacht on achterhoede, als twee legers, gereed tot een kamp tot het uitersts. Aan boord der schepen had i9der man zyQ plaats ingenomen; de kapitein op de com mandobrug, de manschappen by de stukken, do geoefende schutters onder de bemanning in de marseD, die door zware zeilen tegen geweervuur beveiligd waren, de konstabel, balast met het uitgeven van kruit, in de kruit kamer, de scheepsdokter met zijn instru menten en pleisters in de kombuis Al spoe dig had elk schip zyn tegenparty gevonden; een zwenking en nu braaktoa de elkander toegekeerde zyden dood en verderf uit den muil van 30 tot 60 kanonnen, in twee of drie ryen boven elkander hun dreigende trom pen vertoonend buiten het vaartuig. l,v '-9 het roer gekeerd; was het stuurboord, ^et- wolk den vyand de volle laag toezond, thans is het de beurt van bakboord, terwyl aan stuurboord weder de stukken geladen worden. Wel ziot men de groote witte splinters van alle zyden van den romp afvliegen, wel gaan dikwyls een gedeelte van hot want, tuigage en verschansing by de heftige kanonnado overboord, wel bekomt het schip op onder scheidene plaatsen een lek, doch van een in don grond boren, zooals wy, menschen van onzen tijd, by de losbranding van zóó talrijke kanonnen op zóó korten afstand zouden ver wacht hebben, is geen sprake. Al dichter en dichter naderen elkander de loggo drijvende zeemonsters, totdat eindeiyk hue rompen, die aan do waterlinie veel breeder zyn dan aan het dek, elkander beroeren. Nu is het oogeublik van enteren gekomen. Do ruimte tusschen het dek van bei Ie schepen wordt op de een of andere wyze overbrugd, en over de losse planken, van het eene sefcip op het andere geworpen, over een smalle, waggelende brug, die weldra nat en glibberig is van zeewater en bloed, gaat men elkander met pieken, enterbyien cn messen telyf. Wie valt is verloren; hy verdrinkt of wordt dood gedrukt en langzaam vermalen tusschen de schommelende rompen van de strydende scheepsgevaarten. In bloedigen stryd, man togen man, wordt op die wyze het zwakste schip genomen tenzy het gelukt van zyn aanvaller los te komen, door oen ander schip ontzet wordt of wel de eene of andere buiten gewone omstandigheid het van zijn aanvalh r bevrijdt. En die buitengewone omstandigheden 36) De kinderen hadden den mond vol van Elizabet, die zy juffrouw May noemden. Zy hielden zooveel van haar, zeiden zy Bruno, die een groot vriend van hen was. Zy waren zoo blyde, dat zy hun gouvernante zou worden; zy zouden zoo gehoorzaam wezen en al hun lessen goed leerenen zy zou verstop pertje en „Vader, ik ben op jouw kasteel" mety hen spelen dat had zy beloofd. En toesu vroegen zy Bruoo of hy wel wist wat „Vader, ik ben op jouw kasteel" was; waarop Brüno antwoordde, dat hy zich herinnerde dat spel wel eens gespeeld te hebben lang voordat hy naar Eton ging. „Maar speelden zy dan te Eton geen „Vader, ik ben op jouw kasteel"?" vroeg Totty, die aan Bruno's knie stond, met haar oogen wyd opeD. „Neen. Daar werd nooit iets anders dan cricket gespeeld." „Wat moet dat een nare school zyn, waar geen „Vader, ik ben op jouw kastoel" wordt gespeeld I" „Dat was hard, niet waar?" beaamde Bruno. „Een V. I. B. O. J. K.-club zou een aardige afwisseling geweest zyn van altyd tbaar dat gegooi met ballen." „Ik houd wel van cricket," zeide Dotty, die aan Bruno's andere knio stoad, op een uitdagenden toon sprekende. „Dat moest je niett" riep Lotty uit; „'tis een jongersspel en meisjes moesten niet van jongensspelen houden I" Op dit oogenblik zond juffrouw Raymond de kinderen den tuin in, uit vroes, dat zy te lastig zouden worden. „Gy zyt te goed voor die kindereD, myn heer Challoner," zeide zy; „en zy zeggen maar alles, wat hun voor den mond komt, Is het niet gelukkig, dat zy zoo met juffrouw May iDgenomon zyn?" „Ja, dat is wel gelukkig," antwoordde Bruno onverschillig weg. „Voor sommige kinderen ie het reeds genoeg te weten, dat iemand als gouvernante by hen zal komen, om een vooroordeel tegen haar te hebben." „O, maar juffrouw May is zco lief!" zeide juffrouw Raymond; „zy heeft volstrekt geen gouvernantesmanieren. Dat is wel niet meer dan natuurlyk, omdat zy nog nooit in zulk een betrekkiüg is g6weest, maar ik vind haar bepaald allerliefst. Niemand zou denken, dat zy in zoo'n geringen stand heeft geleefd; zy is een juweel." „Ik vrees, dat zy ziek is," zeide Bruno, op een zachten, ernstigen toon. Lucille was door de kinderen weggehaald, om haar in den tuin de groote sneeuwpop te laten zien, die zy gemaakt hadden, en waarop zy een omgekeerden bloempot hadden gezet, die de gelykenis met een menscheiyke gedaante sterker mosst doen uitkomen. „Ik heb haar gisteravond toevallig gezien, Gn ik schiikte er van, zoo veranderd als zy was. Zy ziet er uit als iemand, die de tering heeft." „O neen, neen!" riep juffrouw Raymond geruststellend, „zóó erg is het volstrekt niet I Zy hoest van verkoudheid, dat is het eenige. Als zy veertien dagon in het vroolyke Brighton is, zal zy weer geheel en al op knappen." „Ik geloof niet, dat zy naar Brighton gaan moet," hernam Bruno. „Zy moest den besten geneeskundigen raad Inwinnen, die in Londen te vinden is, en dan hoe eer hoe liever naar het Zuiden van Frankryk gaan." „En wat moet er dan van Lotty, Dotty en Totty worden?" riep juffrouw Raymond uit. „Zy houden zooveel van haar." „Lotty, Dotty en Totty kunnen wel een andere gouvernante krygeri, maar als Eliza bet bet leven, dat de Voorzienigheid haar geschonken heeft, vergooit, krygt zy er geen ander voor terug," zeide Bruno, een strengen toon aannemende. „O, mynheer Challoner, ge houdt my toch niet voor zoo zelfzuchtig, dat ik zou willen, dat het lieve meisje haar gezondheid ver waarloosde om my?" wederlegde juffrouw Raymond, gegriefd. „Daarvoor houd ik te veel van haar. Al3 ik dacht, dat haar iets ernstigs scheelde, zou ik er zeer bezorgd over zyn." „Ik ben er zeker van, dat zy ernstig ziek is. Ik kan my niet in haar voorkomen be drogen hebben, al heb ik haar maar eenige oogenblikken gezien. Ik wil Lucille niet onge rust makeD, waüt zy is zeer gevoelig en heelt veel met haar „protégée" op. Ik weet, dat gy een verstandige vrouw zyt, juffrouw Ray mond, en ik draag dat arme schepsel aan uw zorg op. Ga zoodra ge kunt met haar naar Londen, om een dokter te spreken; ga naar den besten, die er is dat is Jenner, geloof ik. Op geld behoeft ge niet te zien; ik zal u een cfcèque zenden. Maai maak Lucille niet ongerust door haar te zeggon boa ernstig het geval is." „Neen, neen, dat lieve meiejol zoo kort vóór haar huweiyk, nu het levon vol vreugde voor haar is I" „Dus kan ik er op aan, dat gy dit voor my doen zult?" „Zeker. Laat zien: morgen kunnen wy niet gaan, op tweeden Kerstdag dan is het reizen onmogeiyk, en ik geloof, dat zelfs do doctoren dan een vryen dag nemen. Maar overmorgen dat kan wel." „Als 't u belieft. Het zal het best zyn, van daag nog met de avondpost aan dokter Jen ner te 8chryven, om hem te vragen waDneer hy te spreken is." „Ja, dat zal ik doen." Juist hadden zy tyd tot dit gesprek gehad, toen Lucille in triomf terug werd gebracht door de drie kleine meisjes, allen in Dieuwe grys fluwoelen jurkjes, met plooisels aan don hals, van „point-lacó", door moeder gemaakt, en roode liuten om het ïyf. Zy hadden lady Lucille al haar schatten laten zien: de sneeuw pop, de kuikens, de konynen en een geit, die gedresseerd was om voor een wagentje gespannen te worden, hoewel ni^t zonder een sterke geneigdheid van haar kant, om het wagentje overal togen aan te slingeren. ,'Ady 'Ucie vindt myn konyntje 't mooist," riep Dotty, die, ala zy vlug sprak, over de letter l struikelde. „Dat eeft ze maar uit vriendelijkheid ezeid, omdat jo 't aar vroeg," zeide Totty, wier uitspraak ook wel iets in zuiverheid to wen- echen overliet als zy in vuur goraakte; „jo moest 't niet een* gevraagd ebben." „Hoor me nu zoo'n taal eens aant" riep juffrouw Raymond. „Ge ziet wel, dat wy een gouvernante hoog noodig hebben." „Moeder niet!" riep Lotty; „moeder weet 0, zooveell" „Zorgt, dat gy allen vóór vyf uren by ona zyt," zeide Lucille, toen zy van juffrouw Raymond afscheid nam. Om vyf uren zou er een groote Kerstboom voor de schoolkinderen zyn en later zouden de kleine Raymonds en eenige andere kin deren uit de fat8oeDlyke klasse, in wie Lucille belang stelde, blindemannetje spr-len. Na dat gesprek met juffrouw Raymond was Bruno's hart geruster. Onder de godsdienst oefening was Elizabet8 gelaat hem nu en dan voor den geest gokomen, en in zyn ge lukkige oogenblikken met Lucille telkens weer, evenals de herinnering aan een zwaar verdriet, dat iemand maar niet van zich kan zetteD. Hy kon het denkbeeld niet verdragen, dat zy voor zyn oogen wegkwyoen en sterven zoo, zonder dat hy een poging deed om haar te redden. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5