N°. 11679
Maandag 21 Maart.
A0. 1898
feze (Qouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven
Derde Blad.
Een strengs vergelding.
LEIBSCH
DAGrBLA
ÏHU3 DEZES COURAOTj
yoar Loldan per 3 maanden, Ï.XOt
franco per post
Afzonderlijke Nommers 0.05,
PBUS DER ATiViori'i'^N'ri ffov?
Van 1—6 regols f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J, Grootora
lettors naar plaatsruimte. Voor hot incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Do briefwisseling tnsschcn leerlingen
Tan verschillende landen.
In Duitscbland zyn do onderwijzers in de
nieuwe talen in den laatsten tyd door gedrukte
zendbrieven, dagbladartikels e. a. aangezocht
om do internationale briefwisseling tusschen
leerlingen te helpen bevorderen. Welk gevolg
dit tot dusverre gebad heeft, weet ik niet,
maar het heeft my verheugd, dat verscheidene
grcote bladen deze nieuwigheid nitt zoo maar
hebben aanb6vol6n, doch vele nog onbeant
woorde vragen steldon; een hunnor gaf zelfs
zjjn voldoening-te kennen, dat deze bewe
ging van Frankrijk is uitgegaan. De heer
Mieille Damelijk, leeraar voor het Engelsch
aan het Stedelijk Gymnasium to Draguignan,
maakt aanspraak op de verdienste (ik zelf
noem het niet aldus), het denkbeeld van deze
briefwisseling tusschen schooljongens tot uit
voering, ja zelfs tot systematische ontwikke
ling te hebben gebracht; het zij er echter
bijgevoegd, dat hy niet onbetwist die eer
geniet. Het stadje Draguignan ligt in Zuid-
Fraukrijk (Dep. Var), dus niet ver van Tarascon.
De heer Mieille heeft met den onvergetelyken
Tartaria den geheimzinDigen drang gemeen,
iets buitengewoons te doen en zijn vaderstad
wereldberoemd te maken. Het verwondert my
volstrekt niet, dat de systematisch geordende
briefwisseling, buiten het toezicht der leeraren
om, tusschen leerlingen van twee landen in
Frankrijk grooten bijval gevonden heeft;
immers, wat zeide Alphonse Daudet in sjjn
tyd? „En France tout le monde est un peu
de Tarascon." Maar er is nog een minder
grappige verklaring van de rumoerige snelheid,
waarmee men het denkbeeld van de brief
wisseling tusschen leerliogon in Frankrijk
hoeft verwezenlijkt; deze verklaring zal voor
Duitschgezinda lezers niet van belang ont
bloot zijn en in elk geval den spijker op den
kop slaan.
In een open brief (28 Oct. 1896) aan zjjn
schoolopziener (Inspecteur d'Académie) zegt
de heer Mieille, wat hem tot de proefneming
bewogen heeft, leerlingen van z(jn inrichting
met Engelsche in briefwisseling te brengen;
„Het trof mi), dat zelfs voor de beste leer
lingen het vertalen in een levende taal, de
eigenlijke oefening voor ieder, die zich de
behandeling eener taal geheel wil eigen maken,
maar al te dikwijls een zuiver mechanische
oefening was, een oefening, die men door
middel van woordenboek en spraakleer met
meer of minder virtuositeit verricht, dat zy
echter in den grond e9n weinig aantrekkelijke,
somtijds zelfs vervelende oefening voor onzö
leerlingen was. Zelfs de mondelinge oefening
leed aan dit gebrek, z(j bracht afwisseling in
de eentonigheid zonder echter de verdeling
te verdrijven." Bij het zoeken naar een ge
neesmiddel, zeide by tot zichzelven „dat de
voor de leerlingen zoo lastige en barbaarsche
taal door millioeneD kinderen van gelykon
leeftyd gesproken werd, die hunnerzijds de
taal van gene leerlingen lastig en bar'ouarsch
vindtn."
Wat lag dus voor den hoer Mieille meer
voor de hand dan jongens van dat slag met
elkaar in kennis te brengen, opdat zy elkan
ders leermeesters zouden wordenEerlijk
gezegd, komt het my voor, dat deze gedach-
tengang een leeraar in de nieuwe talen weinig
eer doet. In de eerste plaats gaat het punt
van uitgang niet op; geen mensch heeft tot
den huidigen dag zich een vreemde, hetzy
levende of doode, taal eigen gemaakt door in
die taal te vertalen; hoogstens heeft hy daar
door haar beginselen, haar vormen geleerd.
Dat zulk een onvruchtbare oefening ook een-
toDig, ja doodeiyk vervelend wordt, heeft de
heer Mieille reeds sedert zyn scbooljongens-
tyd kunnen weten. En een taal, die men zoo
in 't geheel niet gemakkeiyk leert gebruikeD,
die men zoo ganscheiyk niet leert beheer -
schen, moet iemand wel lastig en leeiyk voor
komen. Is nu de internationale briefwisseling
het eenige, en zoo al niet het eenige dan
toch het zekerste en meest voor de hand lig
gende middel om die moeiiykheden te over
winnen? Dan zou men toch wel eens willen
hooren, waarover de jongelui elkaar dan scbrif-
teiyk alzoo onderhouden. "Volgens den heer
Mieille 6tellon zy zich, en ook hun familie
en viienden, onmiddeliyk aaa elkaar voor;
dan beschryven zy elkaar over en weer hun
school en hun vaderland; zy spreken over
hun studie, beroepskeuze, de vacanties, hun
spelen en lichaamsoefeningen, enz., enz., zegt
de heer Mieillo; jawel, zoo lang is de ry van
onderwerpen niet. Maar al ware zy langer,
leert dan de leerling daardoor werkoiyk
de vreemde taalLet wel, de schooljonger,
wiens woordenkennis nog beperkt is, dia met
de eigenaardige wending, n dier taal weinig
vertrouwd en misschien in haar woord- en
zinsvormingen ni9t eens maatvast is.
Over de vraag, hoe men een vreemde taal
leert d. w. z. ze leert verstaan, spreken en
8chryven, scbijntn zoowel aan gene als aan
deze zyde van doo Ryn allerwonderlijkste
opvattingen te beerschen. Voor de dagil'yk-
sche behoefte laert men ze door do dage
ïykscho behoefte, door ze in ontvangkamer
en op straat, in gerechtszaal en in politieke
byeenkomsten, op de markt en in den trein
en verder waar dan ook te leeren oprapen
en in herinnering te prenten teneinde over
elk stukje by het zelf-sprek^-n vryeiyk te be
schikken. En voor do schii/tolyke behoefte
leert men een taal door veel lectuur van
werken, die don noodigen voorraad woorden
bevatten, en door het navolgen van geschikte
voorbeelden.
"Welke werken nu voor bri.efschryvers
in aanmerking komen, dat hangt geheel af
van de vraag wat dezen schryven willen. Een
handtlaconespondent zal zonder het lozen
van boeken en bladen voor den handel, waaruit
hy de namen der waren en do vaktermen
der branche van zyn huis leert, niet klaar
komen; aan voorbeelden van brieven uit het
buitenland ontbreekt het hem nooit. De ge
leerde, hy zy aardrijkskundige, geschiedkun
dige of natuuronderzoeker, hoeft genoeg vak
werken in vreemde talen gelezen, om met
buitenlandsche geleerden iD die talen wcton-
scbappeiyk om te gaan. Jongelui, zooals de
brieffichryver8 van den heer Mieille, die aan
onbekenden scbryven en dikwijls hun stof
moeten veranderen, die over waarnemingen
en indrukken handelen, die plaatsen en per
sonen beschryven, die vergeiykingen maken
en critièk uitoefenen, moeten een groot gebied
van de taal hebben doorgewerkt, voordat zy
draagiyke brieven kunnen leveren. Met woor
denboek en spraakleer kan men zulke brieven
niet aaDeenlappen. AU men echter bedenkt,
wat een Duitsch gymnasiast van de hoogste
klasse van het Fransch, een Fransche van
het Engelsch gelezen heeft, laat ons zeggen,
om het ruim te nemen, een dozyn sciiool-
deeltjes, die nog bovendien handelen over
een verwyderd en voor het briefschry ven
geheel onvruchtbaar terrein, dan zal men
zonder gespannen verwachting of groote hoop
het resultaat der internationale briefwisseling
te gemout zien.
Wat is io werkelijkheid, dit vragen wy in
allen ernst aan de luidruchtige verkondigers
van het nieuwe paedagogische evangelie, wat
i3, afgezien van de paar armzalige bloesempjes,
bestaande in opschiift, onderschrift en over
gang, de winst der internationale briefwisse
ling? Wy vermoeden; de correctie der brievoD,
aU deze met zakelyken ernst door den ont
vanger uitgevoerd en met dankbaarheid door
den schrijver aanvaard wordt. Aangezien vol
gens onze uiteenzetting dezo correctie echter
in de meeste gevallen op oen totale omwer
king der blieven zou uitloopen, twijfelen
wy, of aan beiie kanten de noodige energie
lang zal standhouden. Een verder voorded
zou misschien bet ontwakend inzicht kunnen
zyn, dat er veel moet gelez9n worden veel
en dat wel aandachtig en daarenboven her
haaldelijk! en dat velerlei echriftelyke oefe
ning, veel minutieus werk moet worden ge
daan, voordat men zich waagt aan een biiuf-
wisseliDg van -de door den hoer Mi.ille aan
gegeven soort, al is het ook maar voor
éón jaar.
Als scbriftelyke oefeningen willen onze her
vormers in de nieuwe talen invoeren het op-
scbryven van oorspronkeiyke stukken uit het
geheugen, gemakkelijke navolgingen, omzet
tingen en uitwerkingen van do leesstof, bet
samenvatten van hat alUngs of by zekere
gelegenheid geleerde in korte opstellen (be
schavingen of schilderingen), verkorte wetr-
gevingen van langere leesstukken, bewerking
van vrye onderwerpan met gebruik van e:n
of anderen schryver. Wat de lectuur betreft,
zy wenschen by historisch ook poographisch,
natuurwetenscbappelyk en beiletristisch proza
(vooral blyspelen) te lezon. Dezen door onze
onderwijsmannen aanbevolen weg mogen onze
gymnasiasten bowandc-len, vooral als autodi
dacten, wanneer zl) de inrichtingon van onder
wijs verlaten hebben; voornameiyk mogen
zy, by het gestadig toenemen der moeiiyk
heden lectuur en schriftelyke oefeningen ten
allen tyde ten nauwste met elkaar ver
eenigen; dan zal hun het schryven van een
waariyk Franschen (of Engelscben) blief als
de rijps vrucht van hun inspanning van
zelf in den schoot vallen.
Éón punt wil ik den heer Mieille toegeven
hetgeen door de leerlingen zelf werkeiyk is
beleefd, ia natuuriyk by uitnemendheid de
stof tot oefening in het schryven en spreken
van een vreemde taal, en een brief is lang
geen kwade schooltaak; maar er most maar
niet in 't wilde weg geschreven worden, doch
de onderwyzer moet do opgave begrenzen,
moet bronnen aangeven voor haar bebosfte
aan woorden en spreekwijzen, moet voorbeel
den ter navolging aan de hand doen, wanneer
men eenigon waarborg voor een waarneem
baar resultaat wil hebben.
Den wensch van den heer Mieille, nl. om
werkeiyk Fransch en werkeiyk Engelsch,
niet eeoig en alleen de langu9 „üvrosque,"
maar ook de omgangstaal te leeren, koesteren
ook de Duitscha hervormersmaar dezen,
tenminste de bezadigden ondor hen, verwerpen
zyn onpaedagogisch tewerkgaan. Ik wil er
niet over uitweiden, dat met Mieille's brief
wisseling de leeraren, zoowel daarginds als
hier, de moderne-taalleeraren voorop, het
onderwerp van onbetameiyko critiek zouden
kunnen worden; ik wil ook niet teveel nadruk
leggen op het gevaar, dat de jongens, die
toch al zoo graag pootig optredon, hunne
schooljongens-taal, en in 't algemeen „slaDg"
in plaats van de eenvoudige beschaafde taal,
zullen aankweeken; maar moeten dan, om de
hoofdzaak te noemen, de leerlingen steeds
meer van de 6cbool worden vervreemd In
plaats van stalende inspanning steeds meer
ontzenuwende beuzolary In plaats van con-
cantratie en groncigheid en zelfbedwang
it^eds meer verstrooiende liefhebberyen, een
verwaterend van-alle-markten-tbuiszyn, een
luidruchtig optraden? Hut Duitscbo opvoedings
ideaal is anders geworden men kan het niet
loochenen en zal er zich ook niet over be
klagen maar dat het een boog en bosriyic
ideisl blyven moge, dat men niet door opper
vlakkige halfheid bereiken kan, daaraan mo9ton
alle Duitscbe ondervvysmannen medewerktn.
„Het oinddoel by ons onderwys in bet
Franscb," zegt Münch, dia uitstekende en ook
hervormingsgezinde niauw-philoloog, „i3 on
danks dat alles niet het kennen van die taal
tot eiken prys."
Ten einde niat alleen den byval zijner
landgenooten, maar ook de gunst dor boven
hem gestelde autoriteiten te winnen, laat de
heer Mieille zich in zijn brief verder aldus
uit: „Wy hebben In het buitenland roodig
yvtrige verbreiders van onze set oono en edels
taal; want de vroegere geestelyke opper-
heerschappy van ons vaderland in Europa
loopt heden ton dage groot gevaar. De tyd is
voor -y, dat een vreemielir.g zyn bewonderiog
voor onze knappe koppen en kunstenaars riet
beter wist uit te drukken dan met den volzin:
Ieder beschaafd mensch heeft een dubbel
vaderland, bet zyne en Frankryk. Men critiseeit
ons genoeg, maar men leest ons niet meer.
Ik zelf heb kunnen constateert, dat de
Fransche taal, eens de taal van Europa,
dagelyks grond verliest, en het is hoog tyd,
dat men overal de alarmkreet der Alliance
Frangaise hoort. Het scheen my een nattig
en vaderlandslievend work, tot de uitbrrijing
van de kennis der Fransche taal in het
buitenland naar m(jn geringe krachten ty te
dragen. Elke commentaar hierop zou inkt
vermorst zUn. Daar zit 'em dus do kneep!-
't Is bcspottelyk.
Na was het waariyk nog zoo gek ni9t van
den heer Mieille, dat hjj zyn heil eerst oena
in Engeland zocht, voordat by zich tot de
Duitschers wendde. Hy vond een gul onthaal
en steun by Mr. Stead, den uitgever van do
„Review of Reviews". Geen wonder I Mr. Ste id
is de voorvechter van allss wat vreemd i3 en
reclame behoeft, doch gaat in Engelan i, als
ik myn tülryke Londensche zegslieden golooven
mag, door voor eea komische figuur. Duitschers
weten genoegzaam wat zy van hem mo ten
deDken, als ik mededeel, dat hy in zyn t'yd-
schrift de vurige advocaat van den beroumden
Cecil Rhodes is.
Zooals wel te verwachten was, heeft ook
het gezonde menscbenverstand reeds het woord
gevraagd en wel in htt jongenstydschrift The
Harrowian. In een kostelyko satire wordt
daarin verteld, dat Master Bunker te Harrow
ea Jule3 Potache te Draguignan met elkaar
in correspondentie traden; in de meegedeelde
brieven komt het al gauw tot misverstanden
en hatelykheden, en de 3do briof (reeds het
eindepistol!) van Bunker luidt aldus„Mossoo,
Ma dict'onnairo a été baggó ct si Ja na pou-
vais teller vous quoi Je pense de vous. M.is
jaste vous looker dans votra Anglais-Diction-
nrire et attemptez de trouver dehors que
„chaw" et „smug" stand pour, parsque cela
est quoi vous êtes, vous sillé skinné Fran
cais, vous! J'instructerai vous non de craquer
joques sur mon nom; si J'ótait able de reacbor
vous Je 'd soon montnr quoi Je'd lick; juste
merci vous ótoil-s Je can't. C'est to-.is, vous
mangeur drs froggés es des slougs (onder de
Engelscben worden de Franschen spottender-
wys kikvcrscheters, fregeaters, genoemd)
non étonnement vou3 avez „Douleur de l'Es-
lomao" Mossoo Pot-ache. Je writerai a vous
jimais plus, vous canal". Ik mo t bet aan
den lezer overlaten, dit koeterwaalsch te ont-
cyferen; maar hy zal htt met my eons zyn,
dat te Harrow nog iets van den geest van
haar beroomden leerling Byron voortleeft.
Zoo hard moot ook wel de afwyzing luidon
tegen hervormers, die pryzen zonder te proeven
en die niets hebbea aan te biaden dan
nonsens. P. H. D.
Uit bet „Zeitschrift ffir das Gymnasial-
wosen" van J. Hengesbach te Ki 1.
Leideu, 19 Maart.
Den Isten April a. s worden 131 jongens
van de Kweekacbo?l voor Zeevaait alhier,
ter verdere opleidiüg, overgeplaatst op Hr. Ms.
instructiescbip „Admiraal van Wassenaer",
te Amsterdam.
Geslaagd is te 's-Gravenbage voor da
akte in de nuttige handwerken mej. G.
Japikse, van Leiden.
Naar men verneemt, keuren over een paar
weken de naar Stjyr gecommitteerde officitrea
en minderen der landmacht wegens beëindiging
d6r werkzaamheden, wat betreft do aanmaak
van de nieuwe gaweren, naar Nederland terug.
jF'esxxilletoira..
24)
„Markham," zegt rar. Talbot tegen een be
diende, die op dit oogenblik binnentreedt, „ga
naar de bibliotheek en zeg aan sir Adriaan,
dat de thee gereed i3."
„Goöd, mevrouw."
Maar Markham komt terug met het bericht,
dat tir Adriaan zich niet in de bibliotheek
be-indt.
„Zio dan in de stallen, zie overal rond,"
zsgfc Öora eenigszins ongeduldig.
Markham komt, na overal rondgezien te
hebben, terug en geeit hetzelfde antwoord.
Sir~Adriaan kan, zoo het schynt, niet ge
vonden worden.
„Zeer vreemd!' merkt lady Fitz-Almontop,
or.ruslig met haar waaier wuivend. „Gowooniyk
is sir Adriaan toch stipt op tyd. Ik hoop toch,
dat myn eerste indruk niet de rechte geweest
ia en dat wy hem niet in zyn bload wentelend
zulleu vinden, ter wille van do oen of ander©
dwaze jonge dame!"
„Lieve mama," zegt lady Gertude hierop
lachend, welk een vreeselyke, ouderwetsche
voorstelling! Geen man doodt zichzelf in den
tegenwoordigen tyd om een teleurgestelde
liefde; hy troost zich en zoekt en vindt een
andere."
Doch toen de tyd voor het middagmaal
daar was en de gastheer zich niet vertoonde
om lady Fitz-Almont aan tafel te geleiden,
werden al de gasten, behalve óén, door groote
vrees bevangen en boirschtoa ontsteltenis en
angst by het dien morgen nog zoo opg; ruimde
gezelschap.
VIII.
De nacht gaat voorby; de volgende dag
breekt aanhet wordt middag, avond en nog
is Gr niets gebeurd, dat do vreeselyke angst
kan verdryven, die allen binnen b*t kasteel
heelt overvallen ten opzichte van h t lot van
den vermisten eigenaar. Zy putten ziehzoWen
uit in vermoedens, die alle ydel biyken te zyn
en niet de minste opheldering gevon over
hetgeen er van hem geworden kan zyn.
Da tweode dag komt m gaat voorby, zoo
ook de derde en vierde, en daarna breekt de
vyfde aan.
Florence Delmaine, die half krankzinnig is
door togen8trydige gemoedsbewegingen en
angst, en die in baar kamer van de anderen
afgezonderd zit, met haar hoofd voorover op
haar bandon ruttand, heft plotseling haar
oogon op en ziet Dora voor zich staan.
De kleino weduwe ziet er vervallen en
holoogig uit. Al haar roodkleurige fiischheid
is verdwenen en nu ziet zy er ouder uit dan
zy wozeniyk is, byna vflf on dertig jaar. Haar
lippen zyn bleek en dun geworden, haar wan
gen kleurloos; haar geheelo voorkomfn getuigt
van groote moedeloosheid, het gevolg van
slapelooze nachten en dagen van spanning en
het grievendst verdriet.
„Helaas, hoe innig veel houdt ook zy van
hom", denkt Florence, die haar zwygond
beschouwt,
Dora ligt haar hand op de tafel naast
Flurenc9 en zegt haastig en op hartstochte-
lyken toon:
„O, Florence, wat kan hom overkomen
zyn? "Wat beeft men met hem gedaan? Ik
heb befroefd myn vreeseiyken angst in de
twgo laatste dagen te verbergen, maar nu
voal ik, dat ik spreken moet, andera word
ik krankzinnig!"
Zy vouwt haar handen te zamc-n en op
een sto.l neerzinkend, scbynt het, dat zij in
onmacht zal vallen. Florence staat verschrikt
van haar stoel op, gaat naar haar toe en
legt den arm om haar heen, om haar te
ondersteunen. Maar Dora stoot baar byna
ruw van zich af en roept met heesche - tera uit:
„Raak ray niet aanl Kom niet by my;
van alle mcnsch.n moet gy de laateta zyn,
orn my te hulp te komen! Buitendien kom
ik Li-r niet om over my zelve fca spreken,
maar over hem. Flor nee, koestert gij eenige
verdenking?"
Dora leunt voorover en ziet haar nicht
onderzoekend aan, alsof zy vreest en toch
ook hoopt hierop een bevestigend antwoord
te krygen. Maar Florence schudt het hoofd.
„Ik heb geen verdenking in 't geheel
niet," antwoordt zij tr.urig. „Wanneer ik
die had, zou ik dan niet daarnaar handelen,
wat het my ook mocht kosten?"
„Zoudt gij", vraagt Dora yvorig, als had
den de woorden van haar nicht haar sterk
getroffen „dat doen, wat het u ook mocht
kosten?"
Haar vraag is zoo vreemd, dat Florence
even wacht, voordat z(j haar antwoordt.
„Ja," zegt zy ten laatste. „Gesn wereldscho
macht zou my terughouden; van alles, wat
ik door toeval of op andere wyze te weten
kwam, gebruik te maken, om dit geheim op
te helderen. Dora!" roept z'j plotseling uit,
„wanneer gy iets weet, dan smeek ik on
bezweer ik u, zeg het my!"
„Wut zou ik weteD? antwoordt de weduwe.
„Gy hebt hem ook lief," zegt Florence met
nadruk, nu meer dan ooit oxertuigd, dat Dora
iets voor haar verborgen houdt. „Ter wille
van dio liefde bid ik u, zeg ray albs alles,
wat gy van deze vrueselyke zaak weet!"
„Ik durf Liet ronduit spreken," h°raeemt
de weduwe, die nog bloeker is geworden,
„omdat myn vermoeden op losse grondslagen
steunt en misschian geheel verkeerd is. Toch
zijn er oogc-nblikken, waaria een geheim
instinct my toefluistert, dat ik op het rechte
6poor ben."
„Wannoor dit zoo is," mompelt Florence,
op de knieën voor baar neervallend, „aarzel
dan Diet, volg dit instinctief gevoel op; wie
weet of het niet eenig liebt kan geven! Dora,
stel het niet uit. Spoedig, spoeiig kan het
misschien te laat zyn! Helaas!" zegt zy, in
bittere tranen uitbarstend. „Wat zeg ik? Is
hot dit niot reeds nu? Wat hoop kan er nog
zijn na vier lange dagen on geen tyding?"
„Ik ben besloten te doen wat ik kan,"
verklaart Dora, plotseling opstaande. „Wan
neer het te laat is om nog eenig goed te
kunnen doen, is het niet te laat nog om hem
de waarheid af te persen en den moordenaar
aan 't gerecht over te leveren."
aHem? Wien? Wolke moordenaar?" roept
Florence op oen toon van afschuw uit. „Dora,
wat bedoelt ge?"
„Vraag my niet. Laat my gaan en van
fvond, dozen avond Dog, zal ik by u terug
komen en u den u.tslag medede?len van
hetgeen ik nu doeD wil."
Zy verlaat de kamer even zwygend als z(J
die binnengetreden is en Florence, die in haar
stoel terugzinkt, geeft zichzelve over aan de
verbazing en ontroering, die baar overstelpen.
Er is buitendien nog iets anders in haar
gedachten, dat haar verwondert en raadsel
achtig voorkomt; in Dora's gebeele handel-
wyze is niets, dat blijk geeft van liefde voor
sir Adriaan; zy geeft vrees en een zucht
tot wraak te keuDen, maar niets van de
wanhoop van een liefhebbende vrouw, die
den man verloren heeft, aan wion zy haar
hart heeft geschonken.
Florence zit steeds te peinzen over deze
dingen, terwyi Dora zich snel naar beneden
begeeft, de vestibule doorgaat en, in do
bibliotheek en fdle kamers rondziende, blijk
baar naar iemand zookt.
Eindelyk wordt haarmoeitabeloond; ineen
kleine kamer vindt zy Arthur Dynecourt, die,
in een ruimen armstoel gez?ten, zoo het
scbynt, aandachtig zit t3 l6zen, wyi hy zyr
oogen etyf op het hoak vestigt, dat hy ir
de hand heeft. Nu hij haar zi9t, slaat by he
dicht en zegt, het wegleggend:
„Bal Welke onwaarschynlyke prullen worden
er tegenwoordig geschreven l"
(Wordt vervolgd.)