N°. 11679 Maandag 21 Maart. A0. 1898 feze (Qouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven Derde Blad. Een strengs vergelding. LEIBSCH DAGrBLA ÏHU3 DEZES COURAOTj yoar Loldan per 3 maanden, Ï.XOt franco per post Afzonderlijke Nommers 0.05, PBUS DER ATiViori'i'^N'ri ffov? Van 1—6 regols f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J, Grootora lettors naar plaatsruimte. Voor hot incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Do briefwisseling tnsschcn leerlingen Tan verschillende landen. In Duitscbland zyn do onderwijzers in de nieuwe talen in den laatsten tyd door gedrukte zendbrieven, dagbladartikels e. a. aangezocht om do internationale briefwisseling tusschen leerlingen te helpen bevorderen. Welk gevolg dit tot dusverre gebad heeft, weet ik niet, maar het heeft my verheugd, dat verscheidene grcote bladen deze nieuwigheid nitt zoo maar hebben aanb6vol6n, doch vele nog onbeant woorde vragen steldon; een hunnor gaf zelfs zjjn voldoening-te kennen, dat deze bewe ging van Frankrijk is uitgegaan. De heer Mieille Damelijk, leeraar voor het Engelsch aan het Stedelijk Gymnasium to Draguignan, maakt aanspraak op de verdienste (ik zelf noem het niet aldus), het denkbeeld van deze briefwisseling tusschen schooljongens tot uit voering, ja zelfs tot systematische ontwikke ling te hebben gebracht; het zij er echter bijgevoegd, dat hy niet onbetwist die eer geniet. Het stadje Draguignan ligt in Zuid- Fraukrijk (Dep. Var), dus niet ver van Tarascon. De heer Mieille heeft met den onvergetelyken Tartaria den geheimzinDigen drang gemeen, iets buitengewoons te doen en zijn vaderstad wereldberoemd te maken. Het verwondert my volstrekt niet, dat de systematisch geordende briefwisseling, buiten het toezicht der leeraren om, tusschen leerlingen van twee landen in Frankrijk grooten bijval gevonden heeft; immers, wat zeide Alphonse Daudet in sjjn tyd? „En France tout le monde est un peu de Tarascon." Maar er is nog een minder grappige verklaring van de rumoerige snelheid, waarmee men het denkbeeld van de brief wisseling tusschen leerliogon in Frankrijk hoeft verwezenlijkt; deze verklaring zal voor Duitschgezinda lezers niet van belang ont bloot zijn en in elk geval den spijker op den kop slaan. In een open brief (28 Oct. 1896) aan zjjn schoolopziener (Inspecteur d'Académie) zegt de heer Mieille, wat hem tot de proefneming bewogen heeft, leerlingen van z(jn inrichting met Engelsche in briefwisseling te brengen; „Het trof mi), dat zelfs voor de beste leer lingen het vertalen in een levende taal, de eigenlijke oefening voor ieder, die zich de behandeling eener taal geheel wil eigen maken, maar al te dikwijls een zuiver mechanische oefening was, een oefening, die men door middel van woordenboek en spraakleer met meer of minder virtuositeit verricht, dat zy echter in den grond e9n weinig aantrekkelijke, somtijds zelfs vervelende oefening voor onzö leerlingen was. Zelfs de mondelinge oefening leed aan dit gebrek, z(j bracht afwisseling in de eentonigheid zonder echter de verdeling te verdrijven." Bij het zoeken naar een ge neesmiddel, zeide by tot zichzelven „dat de voor de leerlingen zoo lastige en barbaarsche taal door millioeneD kinderen van gelykon leeftyd gesproken werd, die hunnerzijds de taal van gene leerlingen lastig en bar'ouarsch vindtn." Wat lag dus voor den hoer Mieille meer voor de hand dan jongens van dat slag met elkaar in kennis te brengen, opdat zy elkan ders leermeesters zouden wordenEerlijk gezegd, komt het my voor, dat deze gedach- tengang een leeraar in de nieuwe talen weinig eer doet. In de eerste plaats gaat het punt van uitgang niet op; geen mensch heeft tot den huidigen dag zich een vreemde, hetzy levende of doode, taal eigen gemaakt door in die taal te vertalen; hoogstens heeft hy daar door haar beginselen, haar vormen geleerd. Dat zulk een onvruchtbare oefening ook een- toDig, ja doodeiyk vervelend wordt, heeft de heer Mieille reeds sedert zyn scbooljongens- tyd kunnen weten. En een taal, die men zoo in 't geheel niet gemakkeiyk leert gebruikeD, die men zoo ganscheiyk niet leert beheer - schen, moet iemand wel lastig en leeiyk voor komen. Is nu de internationale briefwisseling het eenige, en zoo al niet het eenige dan toch het zekerste en meest voor de hand lig gende middel om die moeiiykheden te over winnen? Dan zou men toch wel eens willen hooren, waarover de jongelui elkaar dan scbrif- teiyk alzoo onderhouden. "Volgens den heer Mieille 6tellon zy zich, en ook hun familie en viienden, onmiddeliyk aaa elkaar voor; dan beschryven zy elkaar over en weer hun school en hun vaderland; zy spreken over hun studie, beroepskeuze, de vacanties, hun spelen en lichaamsoefeningen, enz., enz., zegt de heer Mieillo; jawel, zoo lang is de ry van onderwerpen niet. Maar al ware zy langer, leert dan de leerling daardoor werkoiyk de vreemde taalLet wel, de schooljonger, wiens woordenkennis nog beperkt is, dia met de eigenaardige wending, n dier taal weinig vertrouwd en misschien in haar woord- en zinsvormingen ni9t eens maatvast is. Over de vraag, hoe men een vreemde taal leert d. w. z. ze leert verstaan, spreken en 8chryven, scbijntn zoowel aan gene als aan deze zyde van doo Ryn allerwonderlijkste opvattingen te beerschen. Voor de dagil'yk- sche behoefte laert men ze door do dage ïykscho behoefte, door ze in ontvangkamer en op straat, in gerechtszaal en in politieke byeenkomsten, op de markt en in den trein en verder waar dan ook te leeren oprapen en in herinnering te prenten teneinde over elk stukje by het zelf-sprek^-n vryeiyk te be schikken. En voor do schii/tolyke behoefte leert men een taal door veel lectuur van werken, die don noodigen voorraad woorden bevatten, en door het navolgen van geschikte voorbeelden. "Welke werken nu voor bri.efschryvers in aanmerking komen, dat hangt geheel af van de vraag wat dezen schryven willen. Een handtlaconespondent zal zonder het lozen van boeken en bladen voor den handel, waaruit hy de namen der waren en do vaktermen der branche van zyn huis leert, niet klaar komen; aan voorbeelden van brieven uit het buitenland ontbreekt het hem nooit. De ge leerde, hy zy aardrijkskundige, geschiedkun dige of natuuronderzoeker, hoeft genoeg vak werken in vreemde talen gelezen, om met buitenlandsche geleerden iD die talen wcton- scbappeiyk om te gaan. Jongelui, zooals de brieffichryver8 van den heer Mieille, die aan onbekenden scbryven en dikwijls hun stof moeten veranderen, die over waarnemingen en indrukken handelen, die plaatsen en per sonen beschryven, die vergeiykingen maken en critièk uitoefenen, moeten een groot gebied van de taal hebben doorgewerkt, voordat zy draagiyke brieven kunnen leveren. Met woor denboek en spraakleer kan men zulke brieven niet aaDeenlappen. AU men echter bedenkt, wat een Duitsch gymnasiast van de hoogste klasse van het Fransch, een Fransche van het Engelsch gelezen heeft, laat ons zeggen, om het ruim te nemen, een dozyn sciiool- deeltjes, die nog bovendien handelen over een verwyderd en voor het briefschry ven geheel onvruchtbaar terrein, dan zal men zonder gespannen verwachting of groote hoop het resultaat der internationale briefwisseling te gemout zien. Wat is io werkelijkheid, dit vragen wy in allen ernst aan de luidruchtige verkondigers van het nieuwe paedagogische evangelie, wat i3, afgezien van de paar armzalige bloesempjes, bestaande in opschiift, onderschrift en over gang, de winst der internationale briefwisse ling? Wy vermoeden; de correctie der brievoD, aU deze met zakelyken ernst door den ont vanger uitgevoerd en met dankbaarheid door den schrijver aanvaard wordt. Aangezien vol gens onze uiteenzetting dezo correctie echter in de meeste gevallen op oen totale omwer king der blieven zou uitloopen, twijfelen wy, of aan beiie kanten de noodige energie lang zal standhouden. Een verder voorded zou misschien bet ontwakend inzicht kunnen zyn, dat er veel moet gelez9n worden veel en dat wel aandachtig en daarenboven her haaldelijk! en dat velerlei echriftelyke oefe ning, veel minutieus werk moet worden ge daan, voordat men zich waagt aan een biiuf- wisseliDg van -de door den hoer Mi.ille aan gegeven soort, al is het ook maar voor éón jaar. Als scbriftelyke oefeningen willen onze her vormers in de nieuwe talen invoeren het op- scbryven van oorspronkeiyke stukken uit het geheugen, gemakkelijke navolgingen, omzet tingen en uitwerkingen van do leesstof, bet samenvatten van hat alUngs of by zekere gelegenheid geleerde in korte opstellen (be schavingen of schilderingen), verkorte wetr- gevingen van langere leesstukken, bewerking van vrye onderwerpan met gebruik van e:n of anderen schryver. Wat de lectuur betreft, zy wenschen by historisch ook poographisch, natuurwetenscbappelyk en beiletristisch proza (vooral blyspelen) te lezon. Dezen door onze onderwijsmannen aanbevolen weg mogen onze gymnasiasten bowandc-len, vooral als autodi dacten, wanneer zl) de inrichtingon van onder wijs verlaten hebben; voornameiyk mogen zy, by het gestadig toenemen der moeiiyk heden lectuur en schriftelyke oefeningen ten allen tyde ten nauwste met elkaar ver eenigen; dan zal hun het schryven van een waariyk Franschen (of Engelscben) blief als de rijps vrucht van hun inspanning van zelf in den schoot vallen. Éón punt wil ik den heer Mieille toegeven hetgeen door de leerlingen zelf werkeiyk is beleefd, ia natuuriyk by uitnemendheid de stof tot oefening in het schryven en spreken van een vreemde taal, en een brief is lang geen kwade schooltaak; maar er most maar niet in 't wilde weg geschreven worden, doch de onderwyzer moet do opgave begrenzen, moet bronnen aangeven voor haar bebosfte aan woorden en spreekwijzen, moet voorbeel den ter navolging aan de hand doen, wanneer men eenigon waarborg voor een waarneem baar resultaat wil hebben. Den wensch van den heer Mieille, nl. om werkeiyk Fransch en werkeiyk Engelsch, niet eeoig en alleen de langu9 „üvrosque," maar ook de omgangstaal te leeren, koesteren ook de Duitscha hervormersmaar dezen, tenminste de bezadigden ondor hen, verwerpen zyn onpaedagogisch tewerkgaan. Ik wil er niet over uitweiden, dat met Mieille's brief wisseling de leeraren, zoowel daarginds als hier, de moderne-taalleeraren voorop, het onderwerp van onbetameiyko critiek zouden kunnen worden; ik wil ook niet teveel nadruk leggen op het gevaar, dat de jongens, die toch al zoo graag pootig optredon, hunne schooljongens-taal, en in 't algemeen „slaDg" in plaats van de eenvoudige beschaafde taal, zullen aankweeken; maar moeten dan, om de hoofdzaak te noemen, de leerlingen steeds meer van de 6cbool worden vervreemd In plaats van stalende inspanning steeds meer ontzenuwende beuzolary In plaats van con- cantratie en groncigheid en zelfbedwang it^eds meer verstrooiende liefhebberyen, een verwaterend van-alle-markten-tbuiszyn, een luidruchtig optraden? Hut Duitscbo opvoedings ideaal is anders geworden men kan het niet loochenen en zal er zich ook niet over be klagen maar dat het een boog en bosriyic ideisl blyven moge, dat men niet door opper vlakkige halfheid bereiken kan, daaraan mo9ton alle Duitscbe ondervvysmannen medewerktn. „Het oinddoel by ons onderwys in bet Franscb," zegt Münch, dia uitstekende en ook hervormingsgezinde niauw-philoloog, „i3 on danks dat alles niet het kennen van die taal tot eiken prys." Ten einde niat alleen den byval zijner landgenooten, maar ook de gunst dor boven hem gestelde autoriteiten te winnen, laat de heer Mieille zich in zijn brief verder aldus uit: „Wy hebben In het buitenland roodig yvtrige verbreiders van onze set oono en edels taal; want de vroegere geestelyke opper- heerschappy van ons vaderland in Europa loopt heden ton dage groot gevaar. De tyd is voor -y, dat een vreemielir.g zyn bewonderiog voor onze knappe koppen en kunstenaars riet beter wist uit te drukken dan met den volzin: Ieder beschaafd mensch heeft een dubbel vaderland, bet zyne en Frankryk. Men critiseeit ons genoeg, maar men leest ons niet meer. Ik zelf heb kunnen constateert, dat de Fransche taal, eens de taal van Europa, dagelyks grond verliest, en het is hoog tyd, dat men overal de alarmkreet der Alliance Frangaise hoort. Het scheen my een nattig en vaderlandslievend work, tot de uitbrrijing van de kennis der Fransche taal in het buitenland naar m(jn geringe krachten ty te dragen. Elke commentaar hierop zou inkt vermorst zUn. Daar zit 'em dus do kneep!- 't Is bcspottelyk. Na was het waariyk nog zoo gek ni9t van den heer Mieille, dat hjj zyn heil eerst oena in Engeland zocht, voordat by zich tot de Duitschers wendde. Hy vond een gul onthaal en steun by Mr. Stead, den uitgever van do „Review of Reviews". Geen wonder I Mr. Ste id is de voorvechter van allss wat vreemd i3 en reclame behoeft, doch gaat in Engelan i, als ik myn tülryke Londensche zegslieden golooven mag, door voor eea komische figuur. Duitschers weten genoegzaam wat zy van hem mo ten deDken, als ik mededeel, dat hy in zyn t'yd- schrift de vurige advocaat van den beroumden Cecil Rhodes is. Zooals wel te verwachten was, heeft ook het gezonde menscbenverstand reeds het woord gevraagd en wel in htt jongenstydschrift The Harrowian. In een kostelyko satire wordt daarin verteld, dat Master Bunker te Harrow ea Jule3 Potache te Draguignan met elkaar in correspondentie traden; in de meegedeelde brieven komt het al gauw tot misverstanden en hatelykheden, en de 3do briof (reeds het eindepistol!) van Bunker luidt aldus„Mossoo, Ma dict'onnairo a été baggó ct si Ja na pou- vais teller vous quoi Je pense de vous. M.is jaste vous looker dans votra Anglais-Diction- nrire et attemptez de trouver dehors que „chaw" et „smug" stand pour, parsque cela est quoi vous êtes, vous sillé skinné Fran cais, vous! J'instructerai vous non de craquer joques sur mon nom; si J'ótait able de reacbor vous Je 'd soon montnr quoi Je'd lick; juste merci vous ótoil-s Je can't. C'est to-.is, vous mangeur drs froggés es des slougs (onder de Engelscben worden de Franschen spottender- wys kikvcrscheters, fregeaters, genoemd) non étonnement vou3 avez „Douleur de l'Es- lomao" Mossoo Pot-ache. Je writerai a vous jimais plus, vous canal". Ik mo t bet aan den lezer overlaten, dit koeterwaalsch te ont- cyferen; maar hy zal htt met my eons zyn, dat te Harrow nog iets van den geest van haar beroomden leerling Byron voortleeft. Zoo hard moot ook wel de afwyzing luidon tegen hervormers, die pryzen zonder te proeven en die niets hebbea aan te biaden dan nonsens. P. H. D. Uit bet „Zeitschrift ffir das Gymnasial- wosen" van J. Hengesbach te Ki 1. Leideu, 19 Maart. Den Isten April a. s worden 131 jongens van de Kweekacbo?l voor Zeevaait alhier, ter verdere opleidiüg, overgeplaatst op Hr. Ms. instructiescbip „Admiraal van Wassenaer", te Amsterdam. Geslaagd is te 's-Gravenbage voor da akte in de nuttige handwerken mej. G. Japikse, van Leiden. Naar men verneemt, keuren over een paar weken de naar Stjyr gecommitteerde officitrea en minderen der landmacht wegens beëindiging d6r werkzaamheden, wat betreft do aanmaak van de nieuwe gaweren, naar Nederland terug. jF'esxxilletoira.. 24) „Markham," zegt rar. Talbot tegen een be diende, die op dit oogenblik binnentreedt, „ga naar de bibliotheek en zeg aan sir Adriaan, dat de thee gereed i3." „Goöd, mevrouw." Maar Markham komt terug met het bericht, dat tir Adriaan zich niet in de bibliotheek be-indt. „Zio dan in de stallen, zie overal rond," zsgfc Öora eenigszins ongeduldig. Markham komt, na overal rondgezien te hebben, terug en geeit hetzelfde antwoord. Sir~Adriaan kan, zoo het schynt, niet ge vonden worden. „Zeer vreemd!' merkt lady Fitz-Almontop, or.ruslig met haar waaier wuivend. „Gowooniyk is sir Adriaan toch stipt op tyd. Ik hoop toch, dat myn eerste indruk niet de rechte geweest ia en dat wy hem niet in zyn bload wentelend zulleu vinden, ter wille van do oen of ander© dwaze jonge dame!" „Lieve mama," zegt lady Gertude hierop lachend, welk een vreeselyke, ouderwetsche voorstelling! Geen man doodt zichzelf in den tegenwoordigen tyd om een teleurgestelde liefde; hy troost zich en zoekt en vindt een andere." Doch toen de tyd voor het middagmaal daar was en de gastheer zich niet vertoonde om lady Fitz-Almont aan tafel te geleiden, werden al de gasten, behalve óén, door groote vrees bevangen en boirschtoa ontsteltenis en angst by het dien morgen nog zoo opg; ruimde gezelschap. VIII. De nacht gaat voorby; de volgende dag breekt aanhet wordt middag, avond en nog is Gr niets gebeurd, dat do vreeselyke angst kan verdryven, die allen binnen b*t kasteel heelt overvallen ten opzichte van h t lot van den vermisten eigenaar. Zy putten ziehzoWen uit in vermoedens, die alle ydel biyken te zyn en niet de minste opheldering gevon over hetgeen er van hem geworden kan zyn. Da tweode dag komt m gaat voorby, zoo ook de derde en vierde, en daarna breekt de vyfde aan. Florence Delmaine, die half krankzinnig is door togen8trydige gemoedsbewegingen en angst, en die in baar kamer van de anderen afgezonderd zit, met haar hoofd voorover op haar bandon ruttand, heft plotseling haar oogon op en ziet Dora voor zich staan. De kleino weduwe ziet er vervallen en holoogig uit. Al haar roodkleurige fiischheid is verdwenen en nu ziet zy er ouder uit dan zy wozeniyk is, byna vflf on dertig jaar. Haar lippen zyn bleek en dun geworden, haar wan gen kleurloos; haar geheelo voorkomfn getuigt van groote moedeloosheid, het gevolg van slapelooze nachten en dagen van spanning en het grievendst verdriet. „Helaas, hoe innig veel houdt ook zy van hom", denkt Florence, die haar zwygond beschouwt, Dora ligt haar hand op de tafel naast Flurenc9 en zegt haastig en op hartstochte- lyken toon: „O, Florence, wat kan hom overkomen zyn? "Wat beeft men met hem gedaan? Ik heb befroefd myn vreeseiyken angst in de twgo laatste dagen te verbergen, maar nu voal ik, dat ik spreken moet, andera word ik krankzinnig!" Zy vouwt haar handen te zamc-n en op een sto.l neerzinkend, scbynt het, dat zij in onmacht zal vallen. Florence staat verschrikt van haar stoel op, gaat naar haar toe en legt den arm om haar heen, om haar te ondersteunen. Maar Dora stoot baar byna ruw van zich af en roept met heesche - tera uit: „Raak ray niet aanl Kom niet by my; van alle mcnsch.n moet gy de laateta zyn, orn my te hulp te komen! Buitendien kom ik Li-r niet om over my zelve fca spreken, maar over hem. Flor nee, koestert gij eenige verdenking?" Dora leunt voorover en ziet haar nicht onderzoekend aan, alsof zy vreest en toch ook hoopt hierop een bevestigend antwoord te krygen. Maar Florence schudt het hoofd. „Ik heb geen verdenking in 't geheel niet," antwoordt zij tr.urig. „Wanneer ik die had, zou ik dan niet daarnaar handelen, wat het my ook mocht kosten?" „Zoudt gij", vraagt Dora yvorig, als had den de woorden van haar nicht haar sterk getroffen „dat doen, wat het u ook mocht kosten?" Haar vraag is zoo vreemd, dat Florence even wacht, voordat z(j haar antwoordt. „Ja," zegt zy ten laatste. „Gesn wereldscho macht zou my terughouden; van alles, wat ik door toeval of op andere wyze te weten kwam, gebruik te maken, om dit geheim op te helderen. Dora!" roept z'j plotseling uit, „wanneer gy iets weet, dan smeek ik on bezweer ik u, zeg het my!" „Wut zou ik weteD? antwoordt de weduwe. „Gy hebt hem ook lief," zegt Florence met nadruk, nu meer dan ooit oxertuigd, dat Dora iets voor haar verborgen houdt. „Ter wille van dio liefde bid ik u, zeg ray albs alles, wat gy van deze vrueselyke zaak weet!" „Ik durf Liet ronduit spreken," h°raeemt de weduwe, die nog bloeker is geworden, „omdat myn vermoeden op losse grondslagen steunt en misschian geheel verkeerd is. Toch zijn er oogc-nblikken, waaria een geheim instinct my toefluistert, dat ik op het rechte 6poor ben." „Wannoor dit zoo is," mompelt Florence, op de knieën voor baar neervallend, „aarzel dan Diet, volg dit instinctief gevoel op; wie weet of het niet eenig liebt kan geven! Dora, stel het niet uit. Spoedig, spoeiig kan het misschien te laat zyn! Helaas!" zegt zy, in bittere tranen uitbarstend. „Wat zeg ik? Is hot dit niot reeds nu? Wat hoop kan er nog zijn na vier lange dagen on geen tyding?" „Ik ben besloten te doen wat ik kan," verklaart Dora, plotseling opstaande. „Wan neer het te laat is om nog eenig goed te kunnen doen, is het niet te laat nog om hem de waarheid af te persen en den moordenaar aan 't gerecht over te leveren." aHem? Wien? Wolke moordenaar?" roept Florence op oen toon van afschuw uit. „Dora, wat bedoelt ge?" „Vraag my niet. Laat my gaan en van fvond, dozen avond Dog, zal ik by u terug komen en u den u.tslag medede?len van hetgeen ik nu doeD wil." Zy verlaat de kamer even zwygend als z(J die binnengetreden is en Florence, die in haar stoel terugzinkt, geeft zichzelve over aan de verbazing en ontroering, die baar overstelpen. Er is buitendien nog iets anders in haar gedachten, dat haar verwondert en raadsel achtig voorkomt; in Dora's gebeele handel- wyze is niets, dat blijk geeft van liefde voor sir Adriaan; zy geeft vrees en een zucht tot wraak te keuDen, maar niets van de wanhoop van een liefhebbende vrouw, die den man verloren heeft, aan wion zy haar hart heeft geschonken. Florence zit steeds te peinzen over deze dingen, terwyi Dora zich snel naar beneden begeeft, de vestibule doorgaat en, in do bibliotheek en fdle kamers rondziende, blijk baar naar iemand zookt. Eindelyk wordt haarmoeitabeloond; ineen kleine kamer vindt zy Arthur Dynecourt, die, in een ruimen armstoel gez?ten, zoo het scbynt, aandachtig zit t3 l6zen, wyi hy zyr oogen etyf op het hoak vestigt, dat hy ir de hand heeft. Nu hij haar zi9t, slaat by he dicht en zegt, het wegleggend: „Bal Welke onwaarschynlyke prullen worden er tegenwoordig geschreven l" (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 9