feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van §pn- en feestdagen, migegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. id II». 11670. Donderdag ÏO Maart. A0. 1898 I PEIJS DEZES C0ÜBANT: Voor LeideD por 3 maandenf l.IO* Franco per post1.40. Afzondorlyko hommers 0.06. PBUS DEB ADVEBTENTtiSH; Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera letters near plaatsruimte. Veer het incasseeroD buiten de et ad wordt f 0.05 berekend. In „Haagscho Sprokkelingen" vanDc(anti- rev.) Nederlander komt het volgende voor: In do laatste jaren is er by sommige win keliers in one land een gewoonte ingeslopen, waarmede aanvankelijk een paar firma's als reclame begonnen en die toen, ter will a der tegenwoordig byna tot het uiterste opgevoerde concurrentie, door anderen wel gedwongen werd overgenomen en waarvan vooral in de stad mijner iuwoning veel voorbeelden bestaaD. Ik heb hi6r het oog op de gewoonte, om aan den kooper, die voor een zeker bedrag inslaat, een of ander geschenk te geven. Neem de in onze stad vtrschyDonde couranten tor hand en doorloop de advertentiën of wol doe een wandeling door sommige onzer stads wijken vooral die, waar de minder met aardsche goederen gezegendon wonen en men zal van de waarheid myner bewering overtuigd worden on tevens opmerken, dat het vooral handelaars in levensmid delen zyn, die tot dergelijke kunstgrepen hun toevlucht nemen. De boterhandel schijnt zich vooral tot zulk een edelmoedigheid te leeDen, want, by aankoop van een half pond ontvangt men een half pond „toe"; by velen zelfs nog iets bovendien. De kroon spant echter een sedert een dag of tien albi r geopend magazfjD, waar men by koop van minstens 50conts ontvangt: lo. een klein cadeau, byv. botervlootje, lepel doosje, etc., en l2o. een gratis lot in de ver loting van een haard. Dit voorbeeld is reeds door 69n in de buurt wonenden mededinger gevolgd, die zijn klanten loten geeft voor groote meubelstukken. Als de fortuin dus den koopor gunstig Is, kan by by een pond of tien boter misschien een geheel ameublement qadeau ontvangen, (dit ter behartiging vaD personen, die zich willen gaan inrichten). Bovendien zyn er bier nog verscheiden win kels, vooral kruideniers, die over bet by hen gekochte een dividend van oenige percenten uitkeeren* zoodra het bedrag ƒ10 beloopt. Maar nu vraag ik my in gemoede af, of ons koopend publiök dan zoo dom is, dat bet dergelyke kunstgrepen, die zoowel een specu- leeren op winstbejag als op grootheidswaan is, niet doorziet. Begrüpt men niet, dat een half pond boter, byv. van 40 cents, met een half pond toe, op niets anders neerkomt dan op esn half pond van 20 cents? Natuuriyk wel, maar hier komt het duiveltje van groot heidswaan nit de mouw; men wil toch niet laten zieD, dat men zoo goedkoope waar koopt, en dit is een argument, dat vooral in de Residentie, W2ar velen zoo gaarne meer wi len schijnen dan zy zyo, groot en ïd vloed heeft. De winkelier kon zyn prijs even goed op de helft noteeren, maar „dan is het zoo ordinair, menschlieve!" En zoo gaat het publiek voort zich willens en W6tens zand in de oogen te laten strooien, iDziende, dat men oigeniyk tot pryzen verkoopt, die het knoeien noodzakelijk maken, maar tevens in zyn eigenwaan gestreeld. Het ongelukkig gevolg van dergelyke prek tyken is echter, dat de winkelier, die goede waar voor redelijken prys wil verkoopen, zonder hansworstery, tegen wil en dank vaak gedwoDgen wordt ook op de groote trom te slaan en dat in het algemeen de verkochte waar er onder lydt. Gold hot nu slechts arti kelen van weelde, dan zou ik d. armedo vrede hebben, maar daar het de voeding van ons volk betreft, komt het my voor, dat in al deze prakt; ken een onrustbarend verschijnsel ligt opgesloten. Langzamerhand begint men in te zien, dat men te verstandig is geworden om zich door den schreeuwenden koopman op de markt te laten beetnemen en is het geloof in zyn allesgenezend middel verdwenen (fcoowel die grappenmakers toch nog steeds go 'dgo l'oovige toehoorders viaden), maar de beet- nemery in couranten advertenties en aanplak borden, de „grootecheepsche" beetnomery, vindt nog gretig gehoor en de winkelier lacht m zyn vuietje, maar eet zelf niet van zyn kcopwaar, hy haalt zyn benoodigdheden liever eldeis. "Wordt wakker, Hagenaars, en maakt aan dez?n toestand een einde en uw gezond heid zal er wèl by varen 1 Het Sociaal WeeJiblad herinnert aan het feit, dat het dit jaar een eeuw zal geleden zyn, dat de Registratie-wet van 22 Frimaire jasr YII (12 December 1798) in Frankryk werd aangenomen, die in 1811 on 1812 in ons land werd ingevoerd. „Dat de wet met veel zorg is tot stand gebracht, blykt ook hieruit, dat zy zoo lang aan de mokerslagen der criïiek weerstand heeft kunnen bieden en nog heden ten dage in hoofdzaak ongewyzigd haar schepter zwaaic", merkt het blad op, „maar van den anderen kant moet het wel degelyk verwon dering wekken, hoe het mogelijk is, dat die wet zich zoo lang staande heeft kunnen houden èn dat zy, boe menigmaal ook gewijzigd, in beginsel dezelfde konde biyven. Mtnigmaal werd zy gewyzigd, en zelfs by een dier wyeigingswetten van 11 Juli 1882 Staatsblad No. 92) werd in art. 21 bepaald: De wetgeving op do registratie wordt vóór I Januari 1886 aan een algemeene herziening onderworpen. En niettegenstaande die stellige en nadruk- kelyke bepaling troont de oude registratie- wetgoving der Fransche republi k nog in volle glorie op haar zetel. En niettegenstaande staatelieden en volks vertegenwoordigers zich daarover dikwyls warm het ben gemaakt. Zoo o. a. de tegen woordige minister Pierson, dié de evenredige registratierechten eenmaal zoo krachtig en wel sprekend zijn Carthago d elenda noemde." Toch heeft ook minister Pierson, die in 1890 in do Veroeniging voor de Statistiek aldus sprak, nog geen herziening der wet onder nomen, wat mr. Sprenger van Eyk in Neder land van 1S92 tot een (humoristische) ver zuchting aanleiding gaf. Wol werden by de wet van 27 September 1892, in werking getreden 1 Mei 1893, som mige registratierechten wat verminderd, het recht van overgang van vaste goederen werd verlaag! van 4 pet. op 2 pet. By de wet van 29 D«cember 1893 warden de rechten van registratie cp aanstellingen van ambtenaren afgeschaft. Maar van grondige herziening der Wet geen sprake. „Toon in het jaar 1894 de minister Person werd vervangen door den minister Sprenger van Eyk, dacht merigeen: nu zal dez9 wel doen verdwyoen, wat by vroeger zoo bel ïche- ïyk bad gemaakt, en zal hy ons ten minste brengen, wat van den minister Pi9raon slechts een looze belofte ble- k te zyn geweest, maar cok dat is gebleken eerp illusie te zyn; bei don kwamen en giDgen, cn by h6t tweede optreden van den minister Pierson verklaart deze nu e.nvoutfig on ronduit, dat hy niet aan een herziening der registratiewetgeving denkt. Zal ook de Tweede Kamer zich dat maar opnieuw laten welgevallen? Mag men dan ook van dien kant gec-n drang verwachten, om den Minister san zyn vroegere beloften te herinneren, om hem zyn vroegere toezeg gingen te doen nakomen? Zyn er dan zooveel redenen, om in den thans bestaanden toestand to berusten?" Na do onbiliyke werking dezer „onrecht vaardige wet" uiteengezet te hebbeD, ver volgt hfct blad: „En bestaat er niet een vermogensbelas ting, die, naar het ideaal van deD minister Pierson „zeer matig kan blyven" en, toch 69n voldoend equivalent kan löveren „voor hetgeen de registratierechten minder -zullen opbrengen, wanneer zo in een zuivere rotri- butie worden omgezet? Hot loont de mo ito, die vraag m6t nadruk te 6tellon en de krachtige woorden te her halen, waarvan de minister zich ia 1890 bediende en die nu, naar het schynt, geheel vergeten zyn. Zoo ziet men, ministers van financiön komen met mooie beloften erl giaan zonder die naar behcoren te hebben vervuld. Zal eindeiyk de democratische geest van onze volkevertegenwoordiging niet vaardig wordeD, en deze zich niet krachtig uiten, om een einde te maken aan al zulke beloften en voorspiegelingen, die zich niet omzetten in daden, tot verbetering der economische too- standon, waarop het Nederlandsche volk reeds zoolang tevergeefs wacht?" De heer A. Mout, hoofd eenor school te 's-Gravenhage (Schevoningon), betoogt in oen tweetal artikelen in Het Nieuws van den Dog de wenscheiykheid van bot behoud der hoofden zonder klasse. Hy meent, dat de heer Fabius, die den bekenden brief schreef, in het begin van zyn loopbaan als inspecteur, na de ervaring, die hy van het onderwya heeft kunnen opdoon, wellicht van gedachte veranderd is. De schryver acht het een grove misvatting, te mesnon, dat, al eischen hot onderwijs en do opvo ding voor den onderwijzer een zekere zelfstandigheid en vryheil, het werk van den onderwijzer niet voor toezicht, voor be spreking, voor verbetering vatbaar zou zyn, al spreekt het vanzelf, dat dit toezicht, di9 leiding en bespreking zóó tactvol moeten ge schieden, dat het gezag van den onderwyzer over zyn leerlingen niet wordt geschaad. „Geiyk bekend is, is bet 6treven van den Brnd van Ned. Onderwijzers gerieht op de gelykheid van alle leerkrachten in do school. Voor een centraal gezag ia by dat stelsel in do school gr en plaats. Nu is de poging, om d' n beo'don een vaste klasse te geven, een groote stap op den weg naar genoemd doel. Zyn eenmaal de hoofden aan een vaste klasse verbondeD, dus kunnen zy geen becoorlyk toezicht meer oefenen en leiding geven aan het geheel, dan heeft men goeden grond om te zeggenschaft nu de hoofden maar ge heel af." En wat do bezuiniging betreft: D't Is de vraag, of zonder geregeld toezicht en leiding aan den eenen kant niet verloren gaat, wat men aan de andere zyde meent te winnen. En indien men den arbeid der hoof den van scholen voor een deel door reeerve- onderwyzers zou willen laten verrichten, dan dient men niet te vergeten, dat dan voor twee of drie groote scbolen wil één reserve- onderwyzer mag worden aangesteld. En dasr dit uitmuntende ouderwyzers moeten zynrdio in allerlt-i klassen cnmiddellyk moeten kannen optreden, zal men hun ook wal het salaris van een eersteD onderwijzer moeten ait'-cec ren. Waar blyft don de bezuiniging?" Geeft men don hoofden v. n groots scholen een vaste kla3se, dan zal z. i. de o; va ing van dien aard zyn, dat men noodzakelijk op ci n maatregel zal moeten terugkomen. De heer C. K. Elout beeft voor Elsevier8 Maandschrift don oud-minister Yan Houten geïuterviewd en het verslag daar van werpt een helder licht op de denkbeelden van den Staatsman. Op de vraag van den beer E.: „Wat dunkt u van de waarde van don godsdienst in onz9 tegenwoordige maatschappij. Ik* be doel met godsdienst meer in 't byzonder den dogmatieken godsdienst?" antwoordde de heer Yan Houten o. a,: „Ik wou, dat alle dogmatiek wog was. Ik acht den dogmatbchen godsdienst iet3 van absolute onwaarde. Dogma'6, kerken, priest rs, dominees voor myn part w. ren ze allemaal weg; het zou een groote verbetering zyn, geloof ik. Wat natuurlijk niet in zich sluit, dat ik vereenigingen voor humanitaire doel einden (als armenzorg), zoolang die noodig is, zou willen missen en bet is wel treurig, dat dia zakon daarmee zoo verknüpft zyn. Evenmin bevordering van wijsgeerig nadenken. Daar ligt de tweede druk van de loer van Bo:-ddba, eon werkje, dat ik met dat doel vertaald heb. Maar de priesters en kerken, a!s kweekers en kweekplaatsen van dogmatieke begrippen, de dogmatische gods dienst met al zyn geschillen en ketterjacht, by het weinige goede, dat ik er van zie neen, daar ben ik al l.ng geheel van ver vreemd. Dat men klaargebakken begrippen in zyn jeugd aan te nemen heeft en op straffe van een eouwig ongelukkig zyn zich in zyn leven daaraan mo t houdeD, dat reken ik uit den booze. loc er mensch, die zelfstandig nadenkt, zal van zyn jeugd tot zyn rypheid Bjn denkboelden wisselen. Dat ligt in een gezonde ontwikkeling." Betreffende het Koningschap was de heer Yan Houten van meming, dat dit „den besten toestand" voer ons geeft: „In iedereu regeeringsvorm is de moeiiyk- heid, dat een verkiezing op een bepaalden dag een zekere meerderheid brengt, die voor een bepaalden tyd de macht heeft. Dat dis meerderheid in alles het volk vertegenwoor digt, is een onvormydolyke fictie, maar veeltijds onwaar. Daarom is oen ontbinding niet zelden noodig; voor de beslissing daarover is het Koningschap het meest geschikte orgaan. Ia verband hiermede ook voor de keus van ministeries. Wat het argument betrof, dat het koning schap „duur" zou zyn, dit kon hy niet toe geven, daar op een begrooting van een klein© driehonderd millicen, g3iyk de onze (met da Indische mede), eon bedrag van zes ton toch niet veel is. Waar men óéns aan wat uiteriyk vertoon gewend is, zou ook een president een behoo lcko civiele lyst moeten hebben. Da Fr cache pretiiei.t bc-eft ook een inkomen van eei igo honderd duizenden en het gebruik van paleizen, en wat den Amerikaanschen a?rgaat, I et te geringe bedrag van zyn tr k ooient wordt genoeg gevoeld in gebrek-, kige retresentatio. „Nog iets, dat ik als een groot voordeel der monarchie eerst als minister heb loeren kennen. Elke beslissing, die een minister van de Kroon vraagt, ook de moost onbeduidende, moet in scriptis gemotiveerd zyn. Dit geeft vael werk en ik geloof niet, dat een Minister tegenover een gekozen president, met wien by zich persoonlyk op voot van gelykheid gevoelt, daaraan zou gewend biyven. Toch is daarin groote waarborg tegen willekeur,.byv. by benoemingen." Omtrent de grondslagen, waarop het buis gezin tegenwoordig bsrust, en de veraüdo- ringeD, welke velen daarin willen aanbrengen, was do heer Van Bouten nog steeds van oordeel, dat de fundamenten van ons huisgezin herzien moeten worden. Hy zeide: „Het heeft my dan ook leed gedaan, dat ik myn politieken invloed in do laatste jaren niet heb kunnen gebruiken op dat terreia, maar als ik dien invloed ooit weer krjjg, dan zal ik zeker dit punt Diet uit het oog ver liezen. Ik heb over dit onderwerp, evenals trouwens over alles, waarover ik schreef, nog altyd dezelfde meening als vroeger." In de Maartaflevering van Vragen des Tijds ls opgenomen een artikel van dr. A. J. C. Sn\jders, te Zutfen, over: „Maatregelen ten beboevo der Volksvoedin g". Een deel der arbeidersbevolking kan zicb, volgeos schr., zonder groote uitgaven een doel matiger voeding verschsfftn dan nu verkregen wo'dt, maar voir do gioote meerderheid der werkli-den is hot oen onmdgelykheid, ten ge volge van lage loonen of groote gezinnen, by do tegenwoordige prijzen der levensmiddelor F'euilleton. Een slronge vergelding. Terwyi zij tusschen de blauw-satynen kus ens gaat zitten van den stoel, dien hy baar gewezen heeft, zucht Florence zacht en laat haar gedachten half treurig, half biyde over haar laatste ontmoeting met Adriaan gaan. Zy weet nu ten minste, dat, mocht hy haar geheim geraden hebben, by haar toch daarom niet minacht. Er was geen zweom van afkeuring in do vriendeiykhoid en tee - derheid van zyn gedrag jegens haar. En hoe ktesch had hy tegen baar gesproken over de aanstaande verandering in zyn leven! „Hun -paden zouden in de toekomst ver van elkander gescheiden zyn", bad by gezegd of iets, dat daai mede overeenkwam. Hy sprak zonder twyfol over zyn aanstaand huweiyk. Daarna begint zy na te denken over de vrouw, die zoo gelukkig zal zyn hem tot echtgenoot te krijgen. Zy is nog steeds geheel verdiept in deze gedachte, totdat de stom van Dynejourt haar \i het tegenwoordige terug roept. Zy had zoo geheel zyn bestaan ver geten, dat zyn woorden tot haar komen als oen gefluister uit eon andere wereld en haar bepaald een schok geven. „Uw afwezigheid van gedachten hindert my," zegt hy gevoelig. „Het brengt u in plaatsen, waar ik u niet kan volgen." Zy antwoordt niet, maar ziet hem alleen met een kalm vragenden blik aan, die ook een beter man dan hij zou kunnen verlegen maken. Hot zet hem echter alleen tot nog stouter woorden aan. Geoft d© gang, dien uw gedachten genomen hebben, u een aangenaam gevoel?" vraagt hy glimlachend. „Ik ben hier gekomen om uit te rusten, niet om t» praten," zegt zy. Haar stem geeft een onverholen misnoegen te kennen. Toch trekt hy zich dit aan en wordt zelfs meer uitdagend, alsof hy besloten heeft haar te tooDen, d*t haar onverbloemden haat hem niet kan Ugeshouden. „Wanneer gy slechts wist," gaat hy sluw voort, tsrwyl hy haar onder het spreken met bewondering beschouwt, „hoe buitengewoon schoon gy er van avond uitzht, dan zoudt gij misschien enigszins, de macht begrepen, die ge over uw medeschepselen uitoefent. In di© houding, met die toornige uitdrukking op uw gelaat, sckytft ge een geboren vorstin te zyn." Zy laat een minachtenden lach hooren, die zelfs zyn bloed sneller door de aderen doet vloeien. „En toch zyt ge stoutmoedig genoeg, om u in nayn gunst te willen dringen?" zegt zy. „Ik moet zeggen, sir, gy schat u zelf zeer hoogl" „Ü3 liefde vindt altyd haar weg!" antwoordt hy levendig, ofschoon zeer ontstemd door haar spot. „En ik vertrouw, dat ik mettertydmyn belooning zal ontvangen." „Mettertyd zult gy dat zeker," antwoordt zy op een toon, die niet verkeerd uitgelegd kan worden. Hy begrypt, dat het nu beter zal zyn van onderwerp te veranderen, en terwijl hy in zyn gedachten naar iets zoekt, dat haar bol mg kan inboezemen of bovorderiyk kan zyn aan zyn wenscbeD, gaan sir Adriaan en Dora voorby do dour van den wintertuin. Sir Adriaan glimlacht over het een of ander, dat Dora tegen hem zegt, en deze ziet hem met een fceedere uitdrukking in haar blauwe oogen aan, die van het geluk getuigt, dat zy op dit oogenblik gevoolt. „Ik kan niet anders zeggen dan dat Adriaan wya handelt," merkt Arthur op, door een boozen geeet aangezet om te liegen. „Wijs handelt? Hoe meent ge dat?" vraagt zyn gezellin, plotseling tot leven en belang stelling opgewekt. „Gy wendt onwetendheid voor, natuuriyk", glimlachend „maar het valt in het oog. Reeds sedert geruimen tyd wordt er druk over een huweiyk tusschen Adriaan en mrs. Talbot door zyn kennissen gesproken". Qet is alsof miss Delmaine's hart met een ijskoude hand wordt aangegrepen, nu deze woorden over zyn lippen komen. Zy bedwingt met kracht haar ontroering, maar zyn scherpe oogen doorzien baar geheel. „Zy schynen van avond meer nog by elkander te zyn dan gewooniyk," gaat Arthur stoutmoedig voort. „Hy had reeds tweemaal met haar gedanst voordat ge hier kwaamt, en nu al weer. Zyn handelwyze is zeer opvallend hedenavond." Da waarheid is, dat Adriaan voor dezen keer den geboelen avond nog niet met mrs. Talbot gedanst had, maar Florence, die in bet begin niet in de zaal was, kan hom, zooals hij weet, niet tegenspreken. „Wanneer er by Dora iets meer dan vriend schap voor sir Adriaan bestond, zoo zy het my zeker gezegd hebben," zegt zy langzaam en aarzelend. „Eq zy hoeft dit 'niet gedaan?- vraagt Arthur, met zooveel verrassing en ongeloo-f in zyn toon, dat het haar meer dan iets anders van de waarheid zyner bewering over tuigt. „Nu, men kan haar daarover niet hard vallen. Zy wil zonder twyfel geheel zeker zyn van zyn liefde voordat zy er over spreekt, al is het ook tegen haar grootste vriendin." Florence deinst terug en zinkt op haar stoel neer, alsof zy niet in staat is langer rechtop te staan. Elk woord, dat hy zegt, is bitter als alsem voor haar; elk gezegde een herinnering, een verwyt. Den vorigen dag nog had do man, die nu naast haar staat, haar beschuldigd, dat zij zich zeker getoond had van Adriaans genegenheid, voordat zy eenig recht had om dit te doen. Haar hoog hartig gemoed krimpt ineen door den wreeden schimp, dien hy haar toevoegt. „Gy ziet er byzonder afgemat nit," gaat by op een toon van gemaakt modelyden voort. „Gy hebt u van avond te veel ingespannen. Hot uitvoeren van een rol is altyd zeer ver moeiend." Zy wykt nog meer voor hem terug. Het spelen van een rol! Is haar geheele leven niet een treurig drama geworden, waarin zjj van den morgen tot don avond een rol spoelt Zal zy geen rust kunnen vinden?O, zy moest van dezen man bevrtyd worden tot olkon prys! Zy staat van haar stoel op. „Onze dans is aanstonds geëindigd," zegt zij, „en het is hier vreeseiyk warm. Ik kan hier niet langer blyven." „Gy zyt ziek," zegt hy, en haast zicb, om haar by het opstaan te helpen, maar zy weert hem met de hand af. „Wanneer ik dat ben, hebt gy het my gemaakt," antwoordt zy hem driftig, waarover zy een oogtnblik later berouw gevoelt. „Neon, ik niet," zegt by, „maar wat myn woorden u onopzctteiyk bobben duideiyk ge* maakt. Wees niet boos op my; ik dacht, dat gy evenals alle andoren hier bekend waart met de gevoelens van Adriaan voor mrs. Talbot." Dit is te veel voor haar. Zich in haar volle lengte oprichtend., werpt Florence een toornigen en uitdagenden blik naar zyn kant eu hem met een trotsche houding voorby- gaande, verlaat zy de zaal en komt dien avond niet torug. Het wordt niet laat dezen koor, en nu Dora Talbot omstreeks twee uren naar haar kamer gaat, blijit zy by Florence's deur staan en klopt zacht daartegen. „Kom binnen!" roept Florence vriendelyk „Ik wil voor een oogenbük binnon komen, om te zic-n, of gy ook ziek zyt, lieve," zegt Dora op baar zaclitsten toon on naar haar toegaande. „Gy zyt zoo vroeg reeds wegge gaan! Ik had het niet opgemerkt, maar mr. Dynecourt zeide het my. Zyt gy er zeker van, dat ge niet ziek zyt?" (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5