feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van §pn- en feestdagen, migegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
id
II». 11670.
Donderdag ÏO Maart.
A0. 1898
I
PEIJS DEZES C0ÜBANT:
Voor LeideD por 3 maandenf l.IO*
Franco per post1.40.
Afzondorlyko hommers 0.06.
PBUS DEB ADVEBTENTtiSH;
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootera
letters near plaatsruimte. Veer het incasseeroD buiten de et ad
wordt f 0.05 berekend.
In „Haagscho Sprokkelingen" vanDc(anti-
rev.) Nederlander komt het volgende voor:
In do laatste jaren is er by sommige win
keliers in one land een gewoonte ingeslopen,
waarmede aanvankelijk een paar firma's als
reclame begonnen en die toen, ter will a der
tegenwoordig byna tot het uiterste opgevoerde
concurrentie, door anderen wel gedwongen
werd overgenomen en waarvan vooral in de
stad mijner iuwoning veel voorbeelden bestaaD.
Ik heb hi6r het oog op de gewoonte, om aan
den kooper, die voor een zeker bedrag inslaat,
een of ander geschenk te geven. Neem
de in onze stad vtrschyDonde couranten tor
hand en doorloop de advertentiën of wol doe
een wandeling door sommige onzer stads
wijken vooral die, waar de minder met
aardsche goederen gezegendon wonen en
men zal van de waarheid myner bewering
overtuigd worden on tevens opmerken, dat
het vooral handelaars in levensmid
delen zyn, die tot dergelijke kunstgrepen
hun toevlucht nemen.
De boterhandel schijnt zich vooral tot
zulk een edelmoedigheid te leeDen, want, by
aankoop van een half pond ontvangt men een
half pond „toe"; by velen zelfs nog iets
bovendien. De kroon spant echter een sedert
een dag of tien albi r geopend magazfjD, waar
men by koop van minstens 50conts ontvangt:
lo. een klein cadeau, byv. botervlootje, lepel
doosje, etc., en l2o. een gratis lot in de ver
loting van een haard. Dit voorbeeld is reeds
door 69n in de buurt wonenden mededinger
gevolgd, die zijn klanten loten geeft voor
groote meubelstukken. Als de fortuin dus den
koopor gunstig Is, kan by by een pond of
tien boter misschien een geheel ameublement
qadeau ontvangen, (dit ter behartiging vaD
personen, die zich willen gaan inrichten).
Bovendien zyn er bier nog verscheiden win
kels, vooral kruideniers, die over bet by hen
gekochte een dividend van oenige percenten
uitkeeren* zoodra het bedrag ƒ10 beloopt.
Maar nu vraag ik my in gemoede af, of
ons koopend publiök dan zoo dom is, dat bet
dergelyke kunstgrepen, die zoowel een specu-
leeren op winstbejag als op grootheidswaan
is, niet doorziet. Begrüpt men niet, dat een
half pond boter, byv. van 40 cents, met een
half pond toe, op niets anders neerkomt dan
op esn half pond van 20 cents? Natuuriyk
wel, maar hier komt het duiveltje van groot
heidswaan nit de mouw; men wil toch niet
laten zieD, dat men zoo goedkoope waar
koopt, en dit is een argument, dat vooral in
de Residentie, W2ar velen zoo gaarne meer
wi len schijnen dan zy zyo, groot en ïd vloed
heeft. De winkelier kon zyn prijs even goed
op de helft noteeren, maar „dan is het zoo
ordinair, menschlieve!" En zoo gaat het
publiek voort zich willens en W6tens zand
in de oogen te laten strooien, iDziende, dat
men oigeniyk tot pryzen verkoopt, die het
knoeien noodzakelijk maken, maar tevens in
zyn eigenwaan gestreeld.
Het ongelukkig gevolg van dergelyke prek
tyken is echter, dat de winkelier, die goede
waar voor redelijken prys wil verkoopen,
zonder hansworstery, tegen wil en dank vaak
gedwoDgen wordt ook op de groote trom te
slaan en dat in het algemeen de verkochte
waar er onder lydt. Gold hot nu slechts arti
kelen van weelde, dan zou ik d. armedo vrede
hebben, maar daar het de voeding van ons
volk betreft, komt het my voor, dat in al deze
prakt; ken een onrustbarend verschijnsel ligt
opgesloten. Langzamerhand begint men in te
zien, dat men te verstandig is geworden om
zich door den schreeuwenden koopman op de
markt te laten beetnemen en is het geloof in
zyn allesgenezend middel verdwenen (fcoowel
die grappenmakers toch nog steeds go 'dgo
l'oovige toehoorders viaden), maar de beet-
nemery in couranten advertenties en aanplak
borden, de „grootecheepsche" beetnomery,
vindt nog gretig gehoor en de winkelier lacht
m zyn vuietje, maar eet zelf niet van zyn
kcopwaar, hy haalt zyn benoodigdheden liever
eldeis. "Wordt wakker, Hagenaars, en maakt
aan dez?n toestand een einde en uw gezond
heid zal er wèl by varen 1
Het Sociaal WeeJiblad herinnert aan het
feit, dat het dit jaar een eeuw zal geleden
zyn, dat de Registratie-wet van 22
Frimaire jasr YII (12 December 1798) in
Frankryk werd aangenomen, die in 1811 on
1812 in ons land werd ingevoerd.
„Dat de wet met veel zorg is tot stand
gebracht, blykt ook hieruit, dat zy zoo lang
aan de mokerslagen der criïiek weerstand
heeft kunnen bieden en nog heden ten dage
in hoofdzaak ongewyzigd haar schepter
zwaaic", merkt het blad op, „maar van den
anderen kant moet het wel degelyk verwon
dering wekken, hoe het mogelijk is, dat die
wet zich zoo lang staande heeft kunnen houden
èn dat zy, boe menigmaal ook gewijzigd, in
beginsel dezelfde konde biyven.
Mtnigmaal werd zy gewyzigd, en zelfs by
een dier wyeigingswetten van 11 Juli 1882
Staatsblad No. 92) werd in art. 21 bepaald:
De wetgeving op do registratie wordt vóór
I Januari 1886 aan een algemeene herziening
onderworpen.
En niettegenstaande die stellige en nadruk-
kelyke bepaling troont de oude registratie-
wetgoving der Fransche republi k nog in volle
glorie op haar zetel.
En niettegenstaande staatelieden en volks
vertegenwoordigers zich daarover dikwyls
warm het ben gemaakt. Zoo o. a. de tegen
woordige minister Pierson, dié de evenredige
registratierechten eenmaal zoo krachtig en wel
sprekend zijn Carthago d elenda noemde."
Toch heeft ook minister Pierson, die in 1890
in do Veroeniging voor de Statistiek aldus
sprak, nog geen herziening der wet onder
nomen, wat mr. Sprenger van Eyk in Neder
land van 1S92 tot een (humoristische) ver
zuchting aanleiding gaf.
Wol werden by de wet van 27 September
1892, in werking getreden 1 Mei 1893, som
mige registratierechten wat verminderd, het
recht van overgang van vaste goederen werd
verlaag! van 4 pet. op 2 pet. By de wet van
29 D«cember 1893 warden de rechten van
registratie cp aanstellingen van ambtenaren
afgeschaft. Maar van grondige herziening der
Wet geen sprake.
„Toon in het jaar 1894 de minister Person
werd vervangen door den minister Sprenger
van Eyk, dacht merigeen: nu zal dez9 wel
doen verdwyoen, wat by vroeger zoo bel ïche-
ïyk bad gemaakt, en zal hy ons ten minste
brengen, wat van den minister Pi9raon slechts
een looze belofte ble- k te zyn geweest, maar
cok dat is gebleken eerp illusie te zyn; bei
don kwamen en giDgen, cn by h6t tweede
optreden van den minister Pierson verklaart
deze nu e.nvoutfig on ronduit, dat hy niet
aan een herziening der registratiewetgeving
denkt.
Zal ook de Tweede Kamer zich dat maar
opnieuw laten welgevallen? Mag men dan
ook van dien kant gec-n drang verwachten,
om den Minister san zyn vroegere beloften
te herinneren, om hem zyn vroegere toezeg
gingen te doen nakomen? Zyn er dan zooveel
redenen, om in den thans bestaanden toestand
to berusten?"
Na do onbiliyke werking dezer „onrecht
vaardige wet" uiteengezet te hebbeD, ver
volgt hfct blad:
„En bestaat er niet een vermogensbelas
ting, die, naar het ideaal van deD minister
Pierson „zeer matig kan blyven" en, toch
69n voldoend equivalent kan löveren „voor
hetgeen de registratierechten minder -zullen
opbrengen, wanneer zo in een zuivere rotri-
butie worden omgezet?
Hot loont de mo ito, die vraag m6t nadruk
te 6tellon en de krachtige woorden te her
halen, waarvan de minister zich ia 1890
bediende en die nu, naar het schynt, geheel
vergeten zyn.
Zoo ziet men, ministers van financiön komen
met mooie beloften erl giaan zonder die naar
behcoren te hebben vervuld.
Zal eindeiyk de democratische geest van
onze volkevertegenwoordiging niet vaardig
wordeD, en deze zich niet krachtig uiten, om
een einde te maken aan al zulke beloften en
voorspiegelingen, die zich niet omzetten in
daden, tot verbetering der economische too-
standon, waarop het Nederlandsche volk reeds
zoolang tevergeefs wacht?"
De heer A. Mout, hoofd eenor school te
's-Gravenhage (Schevoningon), betoogt in oen
tweetal artikelen in Het Nieuws van den Dog
de wenscheiykheid van bot behoud der
hoofden zonder klasse. Hy meent,
dat de heer Fabius, die den bekenden brief
schreef, in het begin van zyn loopbaan als
inspecteur, na de ervaring, die hy van het
onderwya heeft kunnen opdoon, wellicht van
gedachte veranderd is.
De schryver acht het een grove misvatting,
te mesnon, dat, al eischen hot onderwijs en
do opvo ding voor den onderwijzer een zekere
zelfstandigheid en vryheil, het werk van
den onderwijzer niet voor toezicht, voor be
spreking, voor verbetering vatbaar zou zyn,
al spreekt het vanzelf, dat dit toezicht, di9
leiding en bespreking zóó tactvol moeten ge
schieden, dat het gezag van den onderwyzer
over zyn leerlingen niet wordt geschaad.
„Geiyk bekend is, is bet 6treven van den
Brnd van Ned. Onderwijzers gerieht op de
gelykheid van alle leerkrachten in do school.
Voor een centraal gezag ia by dat stelsel in
do school gr en plaats. Nu is de poging, om
d' n beo'don een vaste klasse te geven, een
groote stap op den weg naar genoemd doel.
Zyn eenmaal de hoofden aan een vaste klasse
verbondeD, dus kunnen zy geen becoorlyk
toezicht meer oefenen en leiding geven aan
het geheel, dan heeft men goeden grond om
te zeggenschaft nu de hoofden maar ge
heel af."
En wat do bezuiniging betreft:
D't Is de vraag, of zonder geregeld toezicht
en leiding aan den eenen kant niet verloren
gaat, wat men aan de andere zyde meent te
winnen. En indien men den arbeid der hoof
den van scholen voor een deel door reeerve-
onderwyzers zou willen laten verrichten, dan
dient men niet te vergeten, dat dan voor
twee of drie groote scbolen wil één reserve-
onderwyzer mag worden aangesteld. En dasr
dit uitmuntende ouderwyzers moeten zynrdio
in allerlt-i klassen cnmiddellyk moeten kannen
optreden, zal men hun ook wal het salaris
van een eersteD onderwijzer moeten ait'-cec ren.
Waar blyft don de bezuiniging?"
Geeft men don hoofden v. n groots scholen
een vaste kla3se, dan zal z. i. de o; va ing van
dien aard zyn, dat men noodzakelijk op ci n
maatregel zal moeten terugkomen.
De heer C. K. Elout beeft voor Elsevier8
Maandschrift don oud-minister Yan
Houten geïuterviewd en het verslag daar
van werpt een helder licht op de denkbeelden
van den Staatsman.
Op de vraag van den beer E.: „Wat dunkt
u van de waarde van don godsdienst
in onz9 tegenwoordige maatschappij. Ik* be
doel met godsdienst meer in 't byzonder den
dogmatieken godsdienst?" antwoordde de
heer Yan Houten o. a,:
„Ik wou, dat alle dogmatiek wog was. Ik
acht den dogmatbchen godsdienst iet3 van
absolute onwaarde. Dogma'6, kerken, priest rs,
dominees voor myn part w. ren ze allemaal
weg; het zou een groote verbetering zyn,
geloof ik. Wat natuurlijk niet in zich sluit,
dat ik vereenigingen voor humanitaire doel
einden (als armenzorg), zoolang die noodig
is, zou willen missen en bet is wel treurig,
dat dia zakon daarmee zoo verknüpft
zyn. Evenmin bevordering van wijsgeerig
nadenken. Daar ligt de tweede druk van de
loer van Bo:-ddba, eon werkje, dat ik met
dat doel vertaald heb. Maar de priesters en
kerken, a!s kweekers en kweekplaatsen van
dogmatieke begrippen, de dogmatische gods
dienst met al zyn geschillen en ketterjacht,
by het weinige goede, dat ik er van zie
neen, daar ben ik al l.ng geheel van ver
vreemd.
Dat men klaargebakken begrippen in
zyn jeugd aan te nemen heeft en op straffe
van een eouwig ongelukkig zyn zich in zyn
leven daaraan mo t houdeD, dat reken ik
uit den booze. loc er mensch, die zelfstandig
nadenkt, zal van zyn jeugd tot zyn rypheid
Bjn denkboelden wisselen. Dat ligt in een
gezonde ontwikkeling."
Betreffende het Koningschap was de
heer Yan Houten van meming, dat dit „den
besten toestand" voer ons geeft:
„In iedereu regeeringsvorm is de moeiiyk-
heid, dat een verkiezing op een bepaalden
dag een zekere meerderheid brengt, die voor
een bepaalden tyd de macht heeft. Dat dis
meerderheid in alles het volk vertegenwoor
digt, is een onvormydolyke fictie, maar veeltijds
onwaar. Daarom is oen ontbinding niet zelden
noodig; voor de beslissing daarover is het
Koningschap het meest geschikte orgaan. Ia
verband hiermede ook voor de keus van
ministeries.
Wat het argument betrof, dat het koning
schap „duur" zou zyn, dit kon hy niet toe
geven, daar op een begrooting van een klein©
driehonderd millicen, g3iyk de onze (met da
Indische mede), eon bedrag van zes ton toch
niet veel is. Waar men óéns aan wat uiteriyk
vertoon gewend is, zou ook een president een
behoo lcko civiele lyst moeten hebben. Da
Fr cache pretiiei.t bc-eft ook een inkomen
van eei igo honderd duizenden en het gebruik
van paleizen, en wat den Amerikaanschen
a?rgaat, I et te geringe bedrag van zyn
tr k ooient wordt genoeg gevoeld in gebrek-,
kige retresentatio.
„Nog iets, dat ik als een groot voordeel
der monarchie eerst als minister heb loeren
kennen. Elke beslissing, die een minister van
de Kroon vraagt, ook de moost onbeduidende,
moet in scriptis gemotiveerd zyn. Dit geeft
vael werk en ik geloof niet, dat een Minister
tegenover een gekozen president, met wien
by zich persoonlyk op voot van gelykheid
gevoelt, daaraan zou gewend biyven. Toch is
daarin groote waarborg tegen willekeur,.byv.
by benoemingen."
Omtrent de grondslagen, waarop het buis
gezin tegenwoordig bsrust, en de veraüdo-
ringeD, welke velen daarin willen aanbrengen,
was do heer Van Bouten nog steeds van
oordeel, dat de fundamenten van ons huisgezin
herzien moeten worden. Hy zeide:
„Het heeft my dan ook leed gedaan, dat ik
myn politieken invloed in do laatste jaren
niet heb kunnen gebruiken op dat terreia,
maar als ik dien invloed ooit weer krjjg, dan
zal ik zeker dit punt Diet uit het oog ver
liezen. Ik heb over dit onderwerp, evenals
trouwens over alles, waarover ik schreef, nog
altyd dezelfde meening als vroeger."
In de Maartaflevering van Vragen des Tijds
ls opgenomen een artikel van dr. A. J. C.
Sn\jders, te Zutfen, over: „Maatregelen ten
beboevo der Volksvoedin g".
Een deel der arbeidersbevolking kan zicb,
volgeos schr., zonder groote uitgaven een doel
matiger voeding verschsfftn dan nu verkregen
wo'dt, maar voir do gioote meerderheid der
werkli-den is hot oen onmdgelykheid, ten ge
volge van lage loonen of groote gezinnen, by
do tegenwoordige prijzen der levensmiddelor
F'euilleton.
Een slronge vergelding.
Terwyi zij tusschen de blauw-satynen
kus ens gaat zitten van den stoel, dien hy
baar gewezen heeft, zucht Florence zacht en
laat haar gedachten half treurig, half biyde
over haar laatste ontmoeting met Adriaan
gaan. Zy weet nu ten minste, dat, mocht hy
haar geheim geraden hebben, by haar toch
daarom niet minacht. Er was geen zweom
van afkeuring in do vriendeiykhoid en tee
- derheid van zyn gedrag jegens haar. En hoe
ktesch had hy tegen baar gesproken over de
aanstaande verandering in zyn leven! „Hun
-paden zouden in de toekomst ver van elkander
gescheiden zyn", bad by gezegd of iets, dat
daai mede overeenkwam. Hy sprak zonder
twyfol over zyn aanstaand huweiyk.
Daarna begint zy na te denken over de
vrouw, die zoo gelukkig zal zyn hem tot
echtgenoot te krijgen. Zy is nog steeds geheel
verdiept in deze gedachte, totdat de stom van
Dynejourt haar \i het tegenwoordige terug
roept. Zy had zoo geheel zyn bestaan ver
geten, dat zyn woorden tot haar komen als
oen gefluister uit eon andere wereld en haar
bepaald een schok geven.
„Uw afwezigheid van gedachten hindert
my," zegt hy gevoelig. „Het brengt u in
plaatsen, waar ik u niet kan volgen."
Zy antwoordt niet, maar ziet hem alleen
met een kalm vragenden blik aan, die ook
een beter man dan hij zou kunnen verlegen
maken. Hot zet hem echter alleen tot nog
stouter woorden aan.
Geoft d© gang, dien uw gedachten genomen
hebben, u een aangenaam gevoel?" vraagt
hy glimlachend.
„Ik ben hier gekomen om uit te rusten,
niet om t» praten," zegt zy. Haar stem geeft
een onverholen misnoegen te kennen. Toch
trekt hy zich dit aan en wordt zelfs meer
uitdagend, alsof hy besloten heeft haar te
tooDen, d*t haar onverbloemden haat hem
niet kan Ugeshouden.
„Wanneer gy slechts wist," gaat hy sluw
voort, tsrwyl hy haar onder het spreken met
bewondering beschouwt, „hoe buitengewoon
schoon gy er van avond uitzht, dan zoudt gij
misschien enigszins, de macht begrepen, die
ge over uw medeschepselen uitoefent. In di©
houding, met die toornige uitdrukking op
uw gelaat, sckytft ge een geboren vorstin
te zyn."
Zy laat een minachtenden lach hooren,
die zelfs zyn bloed sneller door de aderen
doet vloeien.
„En toch zyt ge stoutmoedig genoeg, om
u in nayn gunst te willen dringen?" zegt
zy. „Ik moet zeggen, sir, gy schat u zelf
zeer hoogl"
„Ü3 liefde vindt altyd haar weg!" antwoordt
hy levendig, ofschoon zeer ontstemd door haar
spot. „En ik vertrouw, dat ik mettertydmyn
belooning zal ontvangen."
„Mettertyd zult gy dat zeker," antwoordt
zy op een toon, die niet verkeerd uitgelegd
kan worden.
Hy begrypt, dat het nu beter zal zyn van
onderwerp te veranderen, en terwijl hy in
zyn gedachten naar iets zoekt, dat haar bol mg
kan inboezemen of bovorderiyk kan zyn aan
zyn wenscbeD, gaan sir Adriaan en Dora
voorby do dour van den wintertuin.
Sir Adriaan glimlacht over het een of ander,
dat Dora tegen hem zegt, en deze ziet hem
met een fceedere uitdrukking in haar blauwe
oogen aan, die van het geluk getuigt, dat
zy op dit oogenblik gevoolt.
„Ik kan niet anders zeggen dan dat Adriaan
wya handelt," merkt Arthur op, door een
boozen geeet aangezet om te liegen.
„Wijs handelt? Hoe meent ge dat?" vraagt
zyn gezellin, plotseling tot leven en belang
stelling opgewekt.
„Gy wendt onwetendheid voor, natuuriyk",
glimlachend „maar het valt in het oog.
Reeds sedert geruimen tyd wordt er druk
over een huweiyk tusschen Adriaan en mrs.
Talbot door zyn kennissen gesproken".
Qet is alsof miss Delmaine's hart met een
ijskoude hand wordt aangegrepen, nu deze
woorden over zyn lippen komen. Zy bedwingt
met kracht haar ontroering, maar zyn scherpe
oogen doorzien baar geheel.
„Zy schynen van avond meer nog by
elkander te zyn dan gewooniyk," gaat Arthur
stoutmoedig voort. „Hy had reeds tweemaal
met haar gedanst voordat ge hier kwaamt,
en nu al weer. Zyn handelwyze is zeer
opvallend hedenavond."
Da waarheid is, dat Adriaan voor dezen
keer den geboelen avond nog niet met mrs.
Talbot gedanst had, maar Florence, die in
bet begin niet in de zaal was, kan hom, zooals
hij weet, niet tegenspreken.
„Wanneer er by Dora iets meer dan vriend
schap voor sir Adriaan bestond, zoo zy het
my zeker gezegd hebben," zegt zy langzaam
en aarzelend.
„Eq zy hoeft dit 'niet gedaan?- vraagt
Arthur, met zooveel verrassing en ongeloo-f
in zyn toon, dat het haar meer dan iets
anders van de waarheid zyner bewering over
tuigt. „Nu, men kan haar daarover niet
hard vallen. Zy wil zonder twyfel geheel
zeker zyn van zyn liefde voordat zy er over
spreekt, al is het ook tegen haar grootste
vriendin."
Florence deinst terug en zinkt op haar
stoel neer, alsof zy niet in staat is langer
rechtop te staan. Elk woord, dat hy zegt,
is bitter als alsem voor haar; elk gezegde
een herinnering, een verwyt. Den vorigen
dag nog had do man, die nu naast haar staat,
haar beschuldigd, dat zij zich zeker getoond
had van Adriaans genegenheid, voordat zy
eenig recht had om dit te doen. Haar hoog
hartig gemoed krimpt ineen door den wreeden
schimp, dien hy haar toevoegt.
„Gy ziet er byzonder afgemat nit," gaat by
op een toon van gemaakt modelyden voort.
„Gy hebt u van avond te veel ingespannen.
Hot uitvoeren van een rol is altyd zeer ver
moeiend."
Zy wykt nog meer voor hem terug. Het
spelen van een rol! Is haar geheele leven
niet een treurig drama geworden, waarin zjj
van den morgen tot don avond een rol spoelt
Zal zy geen rust kunnen vinden?O, zy moest
van dezen man bevrtyd worden tot olkon
prys! Zy staat van haar stoel op.
„Onze dans is aanstonds geëindigd," zegt
zij, „en het is hier vreeseiyk warm. Ik kan
hier niet langer blyven."
„Gy zyt ziek," zegt hy, en haast zicb, om
haar by het opstaan te helpen, maar zy weert
hem met de hand af.
„Wanneer ik dat ben, hebt gy het my
gemaakt," antwoordt zy hem driftig, waarover
zy een oogtnblik later berouw gevoelt.
„Neon, ik niet," zegt by, „maar wat myn
woorden u onopzctteiyk bobben duideiyk ge*
maakt. Wees niet boos op my; ik dacht,
dat gy evenals alle andoren hier bekend
waart met de gevoelens van Adriaan voor
mrs. Talbot."
Dit is te veel voor haar. Zich in haar
volle lengte oprichtend., werpt Florence een
toornigen en uitdagenden blik naar zyn kant
eu hem met een trotsche houding voorby-
gaande, verlaat zy de zaal en komt dien
avond niet torug.
Het wordt niet laat dezen koor, en nu
Dora Talbot omstreeks twee uren naar haar
kamer gaat, blijit zy by Florence's deur staan
en klopt zacht daartegen.
„Kom binnen!" roept Florence vriendelyk
„Ik wil voor een oogenbük binnon komen,
om te zic-n, of gy ook ziek zyt, lieve," zegt
Dora op baar zaclitsten toon on naar haar
toegaande. „Gy zyt zoo vroeg reeds wegge
gaan! Ik had het niet opgemerkt, maar mr.
Dynecourt zeide het my. Zyt gy er zeker van,
dat ge niet ziek zyt?"
(Wordt vervolgd.)